Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Rooijen over de doorrekeningen van het Klimaatakkoord
Vragen van het lid Van Rooijen (50PLUS) aan de Minister-President en de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de doorrekeningen van het Klimaatakkoord (ingezonden 20 maart 2019).
Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat), mede namens de Minister-President
(ontvangen 12 april 2019).
Vraag 1
Bent u bekend met het feit dat er volgens de doorrekening van het Planbureau voor
de Leefomgeving (PBL) gerekend wordt met een «maatschappelijke discontovoet» van 3%?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat de klimaatinvesteringen, zoals omschreven in de doorrekening van het
PBL, gebonden zijn aan restricties waardoor deze investeringen veel minder gespreid
kunnen worden dan beleggingen door pensioenfondsen?
Antwoord 2
In algemene zin klopt het dat pensioenfondsen kunnen beleggen in meer categorieën
dan klimaat en in andere landen dan Nederland en derhalve meer spreiding kunnen bewerkstelligen.
Vraag 3
Klopt het dat de risico’s bij beleggingen met veel restricties en weinig spreiding
doorgaans groter zijn dan bij beleggingen met minder restricties en veel spreiding?
Zo nee, kunt u dit toelichten?
Antwoord 3
Het klopt dat dit doorgaans het geval is.
Vraag 4, 5
Kunt u toelichten waarom het volgens u toch logisch is dat er bij klimaatinvesteringen
gerekend mag worden met een maatschappelijke discontovoet van 3%, terwijl pensioenfondsen
moeten rekenen met een risicovrije discontovoet van om en nabij 1,5%?
Kunt u cijfermatig toelichten waarom er is gekozen voor een maatschappelijke discontovoet
van 3% voor klimaatinvesteringen? Waar is dit getal op gebaseerd?
Antwoord 4, 5
Bij berekening van de nationale kosten van het Klimaatakkoord rekent het PBL met de
maatschappelijke discontovoet, zoals vastgesteld door het kabinet (Kamerstuk 29 352, nr. 6) op basis van het advies in het rapport van de Werkgroep discontovoet 2015 ten behoeve
van het uitvoeren van maatschappelijke kosten baten analyses (MKBA’s). Deze bedraagt
3%. De maatschappelijke discontovoet bestaat uit twee aspecten: een reële risicovrije
kapitaalmarktrente (0 procent) en een risicopremie (3 procent).2 Deze risicopremie is geschat op basis van gemiddelde vereiste rendementen voor een
brede portefeuille van investeringen in de economie. Deze maatschappelijke discontovoet
kan worden opgevat als de rendementseis die vanuit maatschappelijk oogpunt aan een
publieke investering moet worden gesteld. Het gebruik van de discontovoet geeft dus
inzicht in de vraag of een publieke investering vanuit een maatschappelijk oogpunt
voldoende loont.
Pensioenfondsen gebruiken de discontovoet niet voor een MKBA. De discontovoet die
door pensioenfondsen wordt gehanteerd wordt gebruikt voor het beantwoorden van een
andere vraag, namelijk of pensioenfondsen voldoende geld in kas hebben om hun verplichtingen
na te komen. Daarvoor moeten we de marktwaarde van de bezittingen van een pensioenfonds
vergelijken met de marktwaarde van de verplichtingen op hetzelfde moment in de tijd.
De discontovoet wordt gebruikt om te bepalen wat vandaag de marktwaarde is van de
toekomstige verplichtingen die een pensioenfonds heeft. Dit is een waardebepaling
in plaats een maatschappelijke rendementseis. Voor een toelichting waarom de risicovrije
rentetermijnstructuur de passende discontovoet is voor dit waarderingsvraagstuk, verwijs
ik naar de brief die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 27 september
2018 aan uw Kamer heeft gestuurd.3
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
M. (Mark) Rutte, minister-president
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.