Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden De Lange en Laan-Geselschap over het bericht ‘Incidenten verwarde mensen heftiger’
Vragen van de leden De Lange en Laan-Geselschap (beiden VVD) aan de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht «Incidenten verwarde mensen heftiger» (ingezonden 22 februari 2019).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 10 april 2019). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1931.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Incidenten verwarde mensen heftiger»?1
Antwoord 1
Ja
Vraag 2
Wat is uw reactie op dit bericht en de constatering dat het aantal meldingen in acht
jaar tijd is verdubbeld naar 90.000?
Antwoord 2
De politiecijfers laten de afgelopen jaren een stijging zien van het aantal E33-meldingen.
Deze cijfers en zorgen van de politie en betrokkenen neem ik zeer serieus. Daarbij
moet wel in het oog worden gehouden dat de E33-code geen diagnose is, maar een registratie
van meldingen van personen die verward gedrag vertonen zonder dat zij een strafbaar
feit plegen. Of iemand daadwerkelijk verward is, wordt niet door de politie beoordeeld.
In 2018 registreerde de politie 90.605 overlastincidenten waarbij personen met verward
gedrag betrokken waren. Of het aantal unieke personen met verward gedrag daadwerkelijk
is gestegen, kan hiermee niet worden gezegd. Eenzelfde persoon kan zorgen voor meerdere
registraties. Daarnaast zijn verschillen in registratiediscipline niet uitgesloten,
bijvoorbeeld omdat er meer aandacht is voor de problematiek. Achter het begrip «verward
gedrag» gaat een veelheid aan problemen schuil, van dementie tot een ernstige psychiatrische
aandoening die maakt dat iemand een gevaar voor zichzelf of de omgeving is. Het gaat
dus om een diverse groep personen. Het grootste deel van deze groep is niet gevaarlijk
en veroorzaakt geen overlast. Goede informatie-uitwisseling binnen de zorg- en veiligheidsketen
over de groep personen die verward gedrag vertoont en tevens een ernstige bedreiging
vormt voor de maatschappelijke veiligheid heeft prioriteit.
Meldingen over deze groep moeten op de juiste plaats en bij de juiste professional
terechtkomen en deze groep moeten goed worden gemonitord. Hierover informeer ik u
op korte termijn nader in een Kamerbrief naar aanleiding van vragen van de vaste commissie
van Justitie en Veiligheid.
Vraag 3
Herkent u zich in het beeld van Henk van Dijk (landelijke programmaleider bij de politie
«mensen verward gedrag») dat het aantal incidenten steeds heftiger wordt? Zo ja, waar
blijkt dat uit en hoe wordt hiermee omgegaan?
Antwoord 3
De politie heeft geen cijfers beschikbaar dat de aard van de incidenten heftiger is
geworden. De politie wordt niet bij elk incident waarbij een persoon met verward gedrag
betrokken is, opgeroepen. Daarnaast worden de aard en ernst van een incident niet
geregistreerd. Uit gesprekken bij de politie blijkt echter dat agenten de indruk hebben
dat de heftigheid van de incidenten toeneemt. Vanaf begin dit jaar is gestart met
monitoring waarbij de aantallen inzetten van zogenoemde Aanhoudings- en Ondersteuningsteam
(AOT) arrestatieteams, onder andere ten aanzien van personen met verward gedrag, in
beeld worden gebracht.
Vraag 4
Is inmiddels een «eenduidige verklaring te geven voor het stijgen van de incidenten»,
waarvan u in uw brief van 9 april 2018 beschreef dat deze toen nog niet bestond?2 Wat heeft u de tussentijd gedaan om hier meer zicht op te krijgen?
Antwoord 4
Zie mijn antwoord op vraag 2, vraag 3 en vraag 6.
Vraag 5
Is de aanname die u in dezelfde brief beschreef («volgens publicaties van onder andere
Trimbos-instituut heeft ongeveer 50% van deze mensen psychische klachten») nog steeds
actueel en kunt u een uitsplitsing maken naar aard van de melding?
Antwoord 5
Zie mijn antwoord op vraag 2 en vraag 3.
Vraag 6
Wat is na het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM),
waaruit bleek dat 13.000 mensen verantwoordelijk zijn voor een groot gedeelte van
de meldingen van personen met verward gedrag (E33 politiemeldingen), gedaan om zicht
te krijgen op deze groep? Welke acties hebben gemeenten hierin ondernomen? Wat zijn
de resultaten hiervan?
Antwoord 6
Bij brief van 22 februari jongstleden (Kamerstuk 25 424, nr. 455) is uw Kamer door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nader
geïnformeerd over de persoonsgerichte aanpak voor mensen met verward gedrag die regelmatig
voorkomen in politiemeldingen. Daarin wordt verwezen naar de Kamerbrief van 19 december
2018 (Kamerstuk 25 424, nr. 445) van de Ministeries van VWS, JenV, BZK en de VNG over het vervolg op het Schakelteam.
Het ondersteunen van de regio’s bij een persoonsgerichte aanpak staat in dat vervolg
centraal, omdat daar de aanpak van personen met verward gedrag vorm moet krijgen.
Daarbij hebben we bijzondere aandacht voor de groep die verantwoordelijk is voor een
groot deel van de meer dan 90.000 E33-meldingen die bij de politie binnenkomen. Voor
de duur van twee jaar zal een ondersteuningsteam van onafhankelijke regioadviseurs
inspelen op vragen van gemeenten en hun partners op thema’s die spelen bij de aanpak
en ondersteuning van kwetsbare mensen. Daarbij worden goede voorbeelden gedeeld en
worden regio’s actief geholpen om hier met prioriteit mee aan de slag te gaan. Voorts
verwijs ik naar de verdere inhoud van voornoemde brief van 22 februari jongstleden.
Vraag 7
Kunt u aangegeven waarom u gekozen heeft om aandacht te hebben voor een kleinere groep
(van ongeveer 5.700 unieke personen die verantwoordelijk zijn voor een groot deel
van de 80.000 E33-meldingen)3 en niet voor de hele groep van 13.000 mensen uit het RIVM-onderzoek? Wat is na die
tijd gedaan om zicht te krijgen op deze kleinere groep? Welke acties hebben gemeenten
hierin ondernomen? Wat zijn de resultaten hiervan?
Antwoord 7
Het onderzoek van het RIVM biedt voorzichtig nader inzicht in het aantal unieke personen
dat verantwoordelijk is voor de E33-meldingen in 2016. Van de destijds 80.000 meldingen
zijn ruim 61.000 meldingen te herleiden tot bijna 34.000 unieke personen. Een percentage
van 66% van deze 61.000 meldingen is toe te schrijven aan een relatief kleine groep
van 13.000 personen. Binnen deze groep wordt bijzondere aandacht besteed aan een groep
van ongeveer 5.700 personen, omdat deze groep verantwoordelijk is voor een veelheid
aan meldingen binnen korte tijd en daarmee het meest zorgwekkend is. We stimuleren
met de nieuwe ondersteuningsstructuur dat de regio’s met prioriteit aan de slag gaan
met deze groep. Gelukkig gebeurt er al veel. Partijen in de regio organiseren casusoverleggen
over de benodigde zorg en ondersteuning aan deze groep mensen. Op regionaal niveau
worden «top X-lijsten» opgesteld om zicht te hebben en te houden op de groep personen
met een groot veiligheidsrisico.
Daarnaast hebben preventie en vroegsignalering op wijkniveau prioriteit. Een sterk
netwerk van hulp en ondersteuning in de wijken is essentieel. Hiervoor is tot 2021
via het ZonMw Actieprogramma lokale initiatieven voor mensen met verward gedrag subsidie
beschikbaar. De wijk-GGD’er blijkt in de praktijk een uitstekende verbindingsofficier
tussen zorg en veiligheid, zowel ter voorkoming van eventuele escalaties als ter beperking
en voorkoming van overlast en indien nodig om te bemiddelen naar zorg. Het concept
van de wijk-GGD’er is intussen in 22 gemeenten succesvol uitgerold. Ook komend jaar
is via ZonMw subsidie beschikbaar gesteld voor gemeenten om ondersteuning aan te vragen
voor de implementatie en borging van een wijk-GGD’er en soortgelijke invulling van
deze functie.
Vraag 8
Op welke manier bent u aan de slag gegaan met de «hoe-zit-je-erbij-toets» bij de groep
van de 13.000 personen, zoals is voorgesteld in het algemeen overleg over GGZ van
6 december 2018? Welke acties hebben gemeenten hierin ondernomen? Wat zijn de resultaten
hiervan en wanneer zijn al deze mensen in beeld?
Antwoord 8
Zie mijn antwoord op vraag 6 en vraag 7.
Vraag 9
Ziet u de omstandigheid dat «driekwart van de gemeenten een aanpakt ontwikkelt in
samenhang met thema’s zoals OGGZ, bemoeizorg, maatschappelijke opvang en/of veiligheid»
als een goede oplossing op het vraagstuk van een steeds complexere samenleving? Kunt
u een overzicht geven van de resultaten hiervan en wat gaat u doen met de gemeenten
die deze aanpak nog niet hebben ontwikkeld?
Antwoord 9
Onder verwijzing naar mijn antwoorden op vraag 6 en 7 blijft de persoonsgerichte aanpak
– ook na 1 oktober 2018 – het uitgangspunt voor het vervolg van de aanpak van kwetsbare
personen, waaronder personen met verward gedrag. De kern van de volgende fase is dat
we ons nog meer dan de afgelopen jaren richten op het ondersteunen van gemeenten en
hun partners in de regio. We kiezen voor een structuur die hier actief in ondersteunt
en die zorgt voor verbindingen binnen de regio en samenhang met thema’s, zoals OGGZ,
maatschappelijke opvang en gedwongen zorg. Over de voortgang van deze brede aanpak
van het vervolg op het Schakelteam wordt de Kamer na de zomer van 2019 geïnformeerd.
Vraag 10
Staat u nog steeds achter de uitspraak «een oorzakelijk verband tussen de stijging
van het aantal meldingen en de wachtlijstproblematiek en onderbesteding in de GGZ
is niet aangetoond» en «in tegenstelling tot wat vaak wordt geschreven wordt er niet
minder geld aan de GGZ uitgegeven»? Zo ja, kunt u dit cijfermatig onderbouwen?
Antwoord 10
Ja, daar sta ik nog steeds achter. Een oorzakelijk verband is niet aangetoond en mist
feitelijke onderbouwing. Dit is eerder vastgesteld door het Trimbos-instituut (factsheet
«verwarde personen», 2016) en andere onderzoekers. Er is door het Kabinet ook niet
bezuinigd in de GGZ. In het hoofdlijnenakkoord GGZ is afgesproken dat het maximaal
landelijk volumegroeipercentage in de GGZ in 2019 1,3% is en dit bouwt af naar 0,7%
in 2022. Het is aan zorgverzekeraars om binnen deze ruimte te onderhandelen met GGZ-aanbieders
en te contracteren.
Vraag 11
Zijn er op dit moment in de praktijk nog belemmeringen, zoals bijvoorbeeld informatie-uitwisseling,
die een goede samenwerking tussen de politie, gemeenten en de zorgprofessionals in
de weg staan? Zo ja, welke? Kunt u aangeven welke initiatieven het kabinet neemt om
deze op te lossen?
Antwoord 11
Op dit moment ondersteunt het Ministerie van JenV een achttal pilots bij verschillende
Zorg- en Veiligheidshuizen om te komen tot een goed werkende, individuele persoonsgerichte
aanpak. Daarbij wordt ook gekeken naar de wijze waarop de gegevensverwerking zorgvuldig
en rechtmatig kan worden ingericht. Voor de Zorg- en Veiligheidshuizen zijn er modeldocumenten
voor informatie-uitwisseling beschikbaar. Bij de aanpak van personen met verward gedrag
zal dezelfde systematiek worden gevolgd, zodat er meer samenhang en eenduidigheid
ontstaat voor de professional ten aanzien van de omgang met gegevens bij complexe
problematiek. Voorts loopt er het Programma Sociaal Domein. Dit betreft een samenwerking
tussen gemeenten en de Ministeries van BZK, SZW, VWS, OCW en JenV. Binnen dit programma
is het traject Uitwisseling persoonsgegevens en privacy (UPP) gestart waarin samengewerkt
wordt aan het aanpakken van knelpunten op het gebied van gegevensuitwisseling (Eerste
Kamerstuk 2017–2018, 34 775 VII). Toezending van het wetsvoorstel aan uw Kamer wordt uiterlijk voorjaar 2020 voorzien.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.