Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over onderzoeksvragen vervolgonderzoek naar schaduwonderwijs (herdruk)
31 293 Primair Onderwijs
Nr. 457 HERDRUK1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 april 2019
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
over de brief van 1 februari 2019 over onderzoeksvragen vervolgonderzoek naar schaduwonderwijs
(Kamerstuk 31 293, nr. 432).
De vragen en opmerkingen zijn op 20 februari 2019 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 5 april 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Inhoud
Blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
3
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
4
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderzoeksvragen
vervolgonderzoek naar schaduwonderwijs. Zij hebben hier nog een enkele vraag over.
De leden zouden graag nog één vraag willen toevoegen. Deze vraag luidt als volgt:
wat is de (financiële en aanbod) consequentie van onbeperkte en kosteloze toegankelijkheid
van aanvullende programma’s voor alle leerlingen?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderzoeksvragen
vervolgonderzoek naar schaduwonderwijs en willen de Minister nog enkele (kritische)
vragen voorleggen.
De leden vragen de Minister hoe het effect van kansengelijkheid wordt meegenomen in
dit onderzoek, aangezien kansengelijkheid niet expliciet in de onderzoeksvragen staat.
Deze leden vragen de Minister daarnaast of er ook wordt gekeken naar de kwaliteit
van het schaduwonderwijs en particulier onderwijs. Daarnaast zijn deze leden benieuwd
naar de vraag in hoeverre het een taak van de overheid zou moeten zijn om toe te zien
op de kwaliteit van het schaduwonderwijs en particulier onderwijs
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de onderzoeksvragen van
het vervolgonderzoek naar schaduwonderwijs. Deze leden hebben zorgen over de toename
van schaduwonderwijs en vinden het daarom goed dat er een vervolgonderzoek plaatsvindt.
Over de onderzoeksvragen hebben deze leden enkele vragen.
De leden stellen vast dat het onderzoek in eerste instantie mede is gestart naar aanleiding
van een toezegging op basis van de ingetrokken motie Grashoff c.s.2. In deze motie werd specifiek gevraagd om ook de beleidsopties te verkennen om de
sluipende privatisering in het onderwijs tegen te gaan. Is de Minister bereid dit
in het vervolgonderzoek mee te nemen, zo vragen deze leden.
De leden constateren dat het vervolgonderzoek ook een actualisatie van de cijfers
uit het eerste onderzoek bevatten. Worden deze cijfers naast een actualisatie ook
nader aangescherpt? Uit het vorige onderzoek was de bandbreedte van het geld dat omgaat
in het schaduwonderwijs erg groot. Ziet de Minister kans om deze bandbreedte te vernauwen,
zodat duidelijker is wat de omvang van het schaduwonderwijs is? Is er een mogelijkheid
om het informele circuit nader in beeld te brengen, zo vragen deze leden.
Deze leden constateren dat in het vorige onderzoek een onderscheid werd gemaakt tussen
bijles, huiswerkbegeleiding en examentraining. Deze leden vragen nader in te gaan
op deze definities en wat precies het onderscheid is tussen deze termen. Gaat het
bijvoorbeeld bij een leerling die in het laatste jaar van zijn/haar opleiding, in
de aanloop naar de examens, wordt bijgespijkerd in een bepaald vak om examentraining
of bijles, zo vragen deze leden.
Onderzoeksvragen vervolgonderzoek
De leden vragen of in het vervolgonderzoek ook wordt gekeken of de bijdrage die ouders
betalen voor schaduwonderwijs vrijwillig is of niet. Kan hierbij ook worden aangegeven
in hoeverre deze bijdrage inkomensafhankelijk is. Deze leden vragen voorts of het
mogelijk is te onderzoeken hoe vaak een ouderbijdrage door scholen wordt gevraagd
voor examentraining (volgens de definitie van de Onderwijsinspectie).
De leden constateren dat onderzocht gaat worden of ouders kiezen voor extra begeleiding
buiten de school omdat ze vinden dat het onderwijs op de school van hun kind van onvoldoende
kwaliteit is. Wordt hierbij gekeken wat de reden is dat deze kwaliteit onvoldoende
zou zijn? Kan de Minister bijvoorbeeld onderzoeken of dankzij hoge werkdruk en volle
klassen er te weinig individuele aandacht is en daardoor ouders vaker kiezen voor
schaduwonderwijs, zo vragen deze leden.
De leden vragen of ook onderzocht wordt hoeveel leerlingen vanwege financiële belemmeringen
nu niet gebruik kunnen maken van bijles, examentraining, huiswerkbegeleiding of extra
ondersteuning.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister voor
Basis- en Voortgezet onderwijs en Media over de onderzoeksvragen vervolgonderzoek
naar schaduwonderwijs. Zij hebben daar nog enkele vragen over.
Onderzoeksvragen vervolgonderzoek
De leden zijn het eens met de thema’s die de Minister wil laten betrekken in het onderzoek.
Zij hebben echter nog enkele aanvullende vragen op deze thema’s:
– Wat is de kwaliteit van de aangeboden vormen van schaduwonderwijs? Door wie worden
bijlessen, examentrainingen etc. gegeven? Hoe zou het toezicht op de kwaliteit van
het schaduwonderwijs geregeld kunnen worden, aangezien dit er nu niet is?
– Welke doelgroepen maken specifiek gebruik van welke vorm van schaduwonderwijs? Is
er sprake van een verschil in gebruik van schaduwonderwijs op basis van type school,
opleidingsniveau en/of inkomen van ouders?
– Wat is het effect van schaduwonderwijs op de resultaten van leerlingen? In hoeverre
is er nog sprake van een realistisch beeld van de resultaten van onder andere eindtoetsen
en examens als alleen een bepaalde groep leerlingen training krijgt in het maken van
die toetsen?
– Hoe verhoudt de toename van het gebruik van schaduwonderwijs zich tot het lerarentekort
en de werkdruk in het onderwijs in het primair -, (voortgezet) speciaal - en voortgezet
onderwijs?
– In hoeverre zorgt schaduwonderwijs voor uitholling/ondermijning van het reguliere
onderwijs? Als we accepteren dat scholen kennelijk niet kunnen bieden wat elders wel
geboden wordt, wat zegt dat dan over de kwaliteit die we toedichten aan het onderwijs
op scholen? Wat doet dat met de status van het reguliere onderwijs?
– Aan ouders wordt (onder vraag 3) gevraagd of hun motieven om «onderwijs» buiten school
te zoeken liggen in het feit dat ze de geboden kwaliteit te laag vinden. Is het niet
beter deze algemene vraag te specificeren tot «persoonlijke aandacht voor de leerling»
en «maatwerk»? Op deze twee punten kunnen ouders prima hun mening geven, maar een
algemeen oordeel over de «kwaliteit» van het geboden onderwijs ligt niet direct binnen
de expertise van ouders.
Deze leden vragen of de Minister bereid is om deze vragen bij het vervolgonderzoek
naar schaduwonderwijs te laten betrekken? Zo nee, waarom niet?
Naast de extra vragen die de leden graag bij het vervolgonderzoek naar schaduwonderwijs
laten betrekken, hebben zij nog enkele vragen naar aanleiding van de nieuwe cijfers
van het CBS3 over bedrijfsoprichtingen in 2018. Volgens het CBS is de toename in bedrijven die
onderwijs aanbieden het grootst.4 Er kwamen per saldo 6.980 bedrijven bij die onderwijs aanbieden, waaronder een kleine
3.000 bedrijfjes gespecialiseerd in studiebegeleiding.5 Wat vindt de Minister van deze stijging? Is de Minister het met de leden eens dat
daar waar de overheid faalt de markt er op inspeelt, zoals nu gebeurt in het onderwijs
met de toename van commerciële onderwijsbedrijfjes? Acht de Minister dit wenselijk,
mede in het kader van kansengelijkheid? Kan hij zijn antwoorden toelichten? Als de
Minister dit niet wenselijk acht, ziet de Minister dan mogelijkheden om de stijging
van het aantal oprichtingen van commerciële onderwijsbedrijfjes te beperken of zelfs
te stoppen, zo vragen de leden.
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Ik dank de leden van uw Kamer voor de vragen en opmerkingen naar aanleiding van mijn
brief over de onderzoeksvragen voor het vervolgonderzoek naar schaduwonderwijs. Voorafgaand
aan de beantwoording van de vragen wil ik benadrukken dat het onderzoek naar schaduwonderwijs
een omvangrijk en complex onderzoek is. Het aanbod van schaduwonderwijs, de omvang
van de markt en de motieven van ouders om te kiezen voor schaduwonderwijs worden in
kaart gebracht. Dat is het hoofddoel van dit onderzoek en het is een opgave om dit
uitvoerbaar te houden. Ik wil daarom de focus in dit onderzoek behouden en in dit
licht heb ik de vragen van uw Kamer gelezen. Voor vragen die beleidsmatige duiding
of keuzes betreffen, wijs ik vooruit naar mijn beleidsreactie te zijner tijd. Deze
vragen moeten onderdeel zijn van de beleidsvorming en het politieke debat. Een aantal
van de door u aangedragen vragen maken zeker onderdeel uit van de onderzoeksopzet
en een aantal vragen heb ik toegevoegd aan de opdracht voor de onderzoekers. De onderzoekers
zijn inmiddels begonnen met hun werkzaamheden. Hieronder beantwoord ik de vragen van
uw leden.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderzoeksvragen
vervolgonderzoek naar schaduwonderwijs. Zij hebben hier nog een enkele vraag over.
De leden zouden graag nog één vraag willen toevoegen. Deze vraag luidt als volgt:
wat is de (financiële en aanbod) consequentie van onbeperkte en kosteloze toegankelijkheid
van aanvullende programma’s voor alle leerlingen?
Dit lijkt mij voor dit onderzoek geen geschikte vraag. De vraag is moeilijk te beantwoorden
en is andersoortig dan de insteek van het onderzoek. Het onderzoek brengt een bestaande
situatie in kaart, deze vraag is meer voorspellend van aard. Voor programma’s die
door de markt worden aangeboden, is dit scenario overigens ook niet reëel. Voor de
programma’s op scholen kan dit verschillende consequenties hebben. Allereerst kunnen
scholen zoeken naar mogelijkheden om programma’s aan te bieden die zodanig ingebed
zijn in de structuur van de school, dat de kosten beperkt blijven. Nu al geldt dat
ouderbijdrage vrijwillig is, de school kan hier «de extra’s» mee financieren zonder
dat dit iemand uit hoeft te sluiten. Een dergelijke aanpak zou ook gehanteerd kunnen
worden voor aanvullende programma’s, als die niet uit de reguliere bekostiging betaald
kunnen worden. Dit is moeilijk te berekenen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderzoeksvragen
vervolgonderzoek naar schaduwonderwijs en willen de Minister nog enkele (kritische)
vragen voorleggen.
De leden vragen de Minister hoe het effect van kansengelijkheid wordt meegenomen in
dit onderzoek, aangezien kansengelijkheid niet expliciet in de onderzoeksvragen staat.
Deze leden vragen de Minister daarnaast of er ook wordt gekeken naar de kwaliteit
van het schaduwonderwijs en particulier onderwijs. Daarnaast zijn deze leden benieuwd
naar de vraag in hoeverre het een taak van de overheid zou moeten zijn om toe te zien
op de kwaliteit van het schaduwonderwijs en particulier onderwijs.
Dit onderzoek is een vervolgonderzoek en brengt (de ontwikkeling van) schaduwonderwijs
in beeld. Daarnaast wordt het eerdere onderzoek uitgebreid met een aantal andere vragen.
Het fenomeen schaduwonderwijs roept vragen op over kansengelijkheid tussen kinderen.
Deze vragen zijn mijns inziens beleidsvragen, die niet in het onderzoek, maar naar
aanleiding van dit onderzoek beantwoord kunnen worden. In de beleidsreactie zal ik
nader op dergelijke vragen ingaan.
De kwaliteit van schaduwonderwijs wordt in dit onderzoek niet meegenomen. De kwaliteit
is moeilijk te beoordelen, gezien de hoeveelheid en de diversiteit van de initiatieven.
Ik zie het ook niet als een opdracht voor de overheid om een oordeel te vellen over
de kwaliteit van onderwijsaanbod dat door de markt wordt aangeboden en door ouders
buiten schooltijd wordt afgenomen Op de kwaliteit van particuliere scholen waar de
leerplicht kan worden vervuld, wordt toezicht gehouden door de inspectie. Om die reden
maakt de vraag naar de kwaliteit van het particulier onderwijs ook geen onderdeel
uit van dit onderzoek.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de onderzoeksvragen van
het vervolgonderzoek naar schaduwonderwijs. Deze leden hebben zorgen over de toename
van schaduwonderwijs en vinden het daarom goed dat er een vervolgonderzoek plaatsvindt.
Over de onderzoeksvragen hebben deze leden enkele vragen.
De leden stellen vast dat het onderzoek in eerste instantie mede is gestart naar aanleiding
van een toezegging op basis van de ingetrokken motie Grashoff c.s.6. In deze motie werd specifiek gevraagd om ook de beleidsopties te verkennen om de
sluipende privatisering in het onderwijs tegen te gaan. Is de Minister bereid dit
in het vervolgonderzoek mee te nemen, zo vragen deze leden.
Het verkennen van beleidsopties om privatisering in het onderwijs tegen te gaan maakt
geen deel uit van de onderzoeksopzet. Deze vraag beschouw ik als een beleidsvraag.
In dit kader is de wijziging in de gedragscode voor goed onderwijsbestuur van de PO-Raad
en de VO-raad relevant, die voorschrijft dat besturen expliciet benoemen dat de ouderbijdrage
vrijwillig moet zijn en dat leerlingen nooit mogen worden uitgesloten van activiteiten
van de school om financiële redenen. Daarnaast is het mijn voornemen om wettelijk
te regelen dat kosten ook nooit een belemmering mogen zijn om mee te doen met verrijkende
programma’s of maatwerk (Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 450). Dit zijn stappen waarmee de invloed van het inkomen van ouders op het onderwijs
dat kinderen volgen vermindert en de privatisering van het onderwijs beperkt wordt.
De leden constateren dat het vervolgonderzoek ook een actualisatie van de cijfers
uit het eerste onderzoek bevatten. Worden deze cijfers naast een actualisatie ook
nader aangescherpt? Uit het vorige onderzoek was de bandbreedte van het geld dat omgaat
in het schaduwonderwijs erg groot. Ziet de Minister kans om deze bandbreedte te vernauwen,
zodat duidelijker is wat de omvang van het schaduwonderwijs is? Is er een mogelijkheid
om het informele circuit nader in beeld te brengen, zo vragen deze leden.
Het is de bedoeling dat de uitkomsten van het onderzoek vergelijkbaar zijn met de
uitkomsten van het vorige onderzoek. Daarnaast is het echter de bedoeling dat het
beeld dat we hebben van schaduwonderwijs scherper wordt. Er wordt dus opnieuw naar
de cijfers gekeken. Verder wordt het onderzoek verbreed. Zo zal voor het primair onderwijs
in beeld worden gebracht welke vormen van aanvullend onderwijs te onderscheiden zijn.
Voor po en vo geldt dat we alleen kijken naar aanbod dat buiten de reguliere lestijd
wordt gegeven. Het is daarmee de bedoeling dat er – langzaam maar zeker – meer zicht
komt op de omvang van het schaduwonderwijs. De verwachting is echter nog niet dat
na dit onderzoek de markt volledig in kaart is gebracht.
Deze leden constateren dat in het vorige onderzoek een onderscheid werd gemaakt tussen
bijles, huiswerkbegeleiding en examentraining. Deze leden vragen nader in te gaan
op deze definities en wat precies het onderscheid is tussen deze termen. Gaat het
bijvoorbeeld bij een leerling die in het laatste jaar van zijn/haar opleiding, in
de aanloop naar de examens, wordt bijgespijkerd in een bepaald vak om examentraining
of bijles, zo vragen deze leden.
We zullen de onderzoekers vragen om heldere definities te hanteren en die toe te lichten
in het rapport. Wel merk ik hierbij op dat het waarschijnlijk is dat er vele mengvormen
zijn, met name in de informele markt.
Onderzoeksvragen vervolgonderzoek
De leden vragen of in het vervolgonderzoek ook wordt gekeken of de bijdrage die ouders
betalen voor schaduwonderwijs vrijwillig is of niet. Kan hierbij ook worden aangegeven
in hoeverre deze bijdrage inkomensafhankelijk is. Deze leden vragen voorts of het
mogelijk is te onderzoeken hoe vaak een ouderbijdrage door scholen wordt gevraagd
voor examentraining (volgens de definitie van de Onderwijsinspectie).
We zullen de onderzoekers vragen om het aspect van een inkomensafhankelijke bijdrage
mee te nemen. Examentrainingen die tegen betaling worden aangeboden door scholen,
vallen reeds binnen de reikwijdte van het onderzoek.
De leden constateren dat onderzocht gaat worden of ouders kiezen voor extra begeleiding
buiten de school omdat ze vinden dat het onderwijs op de school van hun kind van onvoldoende
kwaliteit is. Wordt hierbij gekeken wat de reden is dat deze kwaliteit onvoldoende
zou zijn? Kan de Minister bijvoorbeeld onderzoeken of dankzij hoge werkdruk en volle
klassen er te weinig individuele aandacht is en daardoor ouders vaker kiezen voor
schaduwonderwijs, zo vragen deze leden.
De motieven voor deelname aan schaduwonderwijs vormen een belangrijk onderdeel van
dit onderzoek. Als ouders aangeven dat zij de kwaliteit van regulier onderwijs onvoldoende
vinden, wordt doorgevraagd op welke indicatoren ouders ontevreden zijn over de kwaliteit
van het onderwijs op school. Elementen als individuele aandacht of grote klassen kunnen
hierbij worden meegenomen.
De leden vragen of ook onderzocht wordt hoeveel leerlingen vanwege financiële belemmeringen
nu niet gebruik kunnen maken van bijles, examentraining, huiswerkbegeleiding of extra
ondersteuning.
In de onderzoeksopzet wordt aandacht besteed aan de belemmeringen die worden ervaren
om toegang te krijgen tot aanvullend onderwijs. Hierbij kan het uiteraard ook gaan
om financiële belemmeringen.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister voor
Basis- en Voortgezet onderwijs en Media over de onderzoeksvragen vervolgonderzoek
naar schaduwonderwijs. Zij hebben daar nog enkele vragen over.
Onderzoeksvragen vervolgonderzoek
De leden zijn het eens met de thema’s die de Minister wil laten betrekken in het onderzoek.
Zij hebben echter nog enkele aanvullende vragen op deze thema’s:
– Wat is de kwaliteit van de aangeboden vormen van schaduwonderwijs? Door wie worden
bijlessen, examentrainingen etc. gegeven? Hoe zou het toezicht op de kwaliteit van
het schaduwonderwijs geregeld kunnen worden, aangezien dit er nu niet is?
Ook de leden van de D66-fractie vragen naar (toezicht op) de kwaliteit van het schaduwonderwijs.
Dit wordt in dit onderzoek niet meegenomen. Ik zie het niet als een taak van de overheid
om toezicht te houden op schaduwonderwijs dat door de markt wordt aangeboden. Het
onderzoek is er niet op gericht om een beeld te geven van de aanbieders van het schaduwonderwijs,
maar op de omvang ervan en de redenen voor de keuze voor deelname aan schaduwonderwijs.
– Welke doelgroepen maken specifiek gebruik van welke vorm van schaduwonderwijs? Is
er sprake van een verschil in gebruik van schaduwonderwijs op basis van type school,
opleidingsniveau en/of inkomen van ouders?
In de onderzoeksopzet is aandacht voor het type scholen waarvan de leerlingen veel
gebruik maken van schaduwonderwijs. Ik zal de onderzoekers vragen om waar mogelijk
ook in beeld te brengen wat de achtergrondkenmerken zijn van ouders die gebruik maken
van schaduwonderwijs.
– Wat is het effect van schaduwonderwijs op de resultaten van leerlingen? In hoeverre
is er nog sprake van een realistisch beeld van de resultaten van onder andere eindtoetsen
en examens als alleen een bepaalde groep leerlingen training krijgt in het maken van
die toetsen?
Het meten van het effect van schaduwonderwijs kan niet in dit onderzoek worden meegenomen.
Daarvoor is een apart wetenschappelijk onderzoek nodig, bij voorkeur met een experimenteel
design. Een dergelijk onderzoek is erg kostbaar en zal ook meer tijd vergen.
– Hoe verhoudt de toename van het gebruik van schaduwonderwijs zich tot het lerarentekort
en de werkdruk in het onderwijs in het primair -, (voortgezet) speciaal - en voortgezet
onderwijs?
Als deze elementen een rol spelen bij de keuze van ouders voor aanvullend onderwijs,
zal dit naar voren komen in het onderzoek. Een duiding van de onderzoeksresultaten
zal ik te zijner tijd in een beleidsreactie op het onderzoek met uw Kamer delen.
– In hoeverre zorgt schaduwonderwijs voor uitholling/ondermijning van het reguliere
onderwijs? Als we accepteren dat scholen kennelijk niet kunnen bieden wat elders wel
geboden wordt, wat zegt dat dan over de kwaliteit die we toedichten aan het onderwijs
op scholen? Wat doet dat met de status van het reguliere onderwijs?
Dergelijke overwegingen zal ik, indien het onderzoek daar aanleiding toe geeft, te
zijner tijd meenemen in mijn beleidsreactie.
– Aan ouders wordt (onder vraag 3) gevraagd of hun motieven om «onderwijs» buiten school
te zoeken liggen in het feit dat ze de geboden kwaliteit te laag vinden. Is het niet
beter deze algemene vraag te specificeren tot «persoonlijke aandacht voor de leerling»
en «maatwerk»? Op deze twee punten kunnen ouders prima hun mening geven, maar een
algemeen oordeel over de «kwaliteit» van het geboden onderwijs ligt niet direct binnen
de expertise van ouders.
Ik zie hierin een voor- en een nadeel. De vraag kan ouders helpen om hun bezwaar te
formuleren. Anderzijds kan dit ook sturend werken en ertoe leiden dat andere motieven
over het hoofd worden gezien. Ik laat de keuze van de exacte vraagstelling daarom
bij de onderzoekers.
Deze leden vragen of de Minister bereid is om deze vragen bij het vervolgonderzoek
naar schaduwonderwijs te laten betrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie bovenstaand mijn reactie per vraag.
Naast de extra vragen die de leden graag bij het vervolgonderzoek naar schaduwonderwijs
laten betrekken, hebben zij nog enkele vragen naar aanleiding van de nieuwe cijfers
van het CBS7 over bedrijfsoprichtingen in 2018. Volgens het CBS is de toename in bedrijven die
onderwijs aanbieden het grootst.8 Er kwamen per saldo 6.980 bedrijven bij die onderwijs aanbieden, waaronder een kleine
3.000 bedrijfjes gespecialiseerd in studiebegeleiding.9 Wat vindt de Minister van deze stijging? Is de Minister het met de leden eens dat
daar waar de overheid faalt de markt er op inspeelt, zoals nu gebeurt in het onderwijs
met de toename van commerciële onderwijsbedrijfjes? Acht de Minister dit wenselijk,
mede in het kader van kansengelijkheid? Kan hij zijn antwoorden toelichten? Als de
Minister dit niet wenselijk acht, ziet de Minister dan mogelijkheden om de stijging
van het aantal oprichtingen van commerciële onderwijsbedrijfjes te beperken of zelfs
te stoppen, zo vragen de leden.
De stijging die het CBS rapporteert komt overeen met de signalen over een toename
van schaduwonderwijs. Deze stijging roept veel vragen op. Dit is ook de reden dat
destijds besloten is om de omvang van het schaduwonderwijs in kaart te brengen. Ik
wil niet vooruitlopen op dit onderzoek door nu al conclusies te trekken over de betekenis
van een eventuele stijging van het gebruik van schaduwonderwijs of over de achterliggende
redenen hiervoor. In de beleidsreactie op dit vervolgonderzoek naar schaduwonderwijs
zal ik dit nader duiden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier