Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Lodders, Ziengs en Yesilgöz-Zegerius over het bericht ‘Planbureau rommelt’
Vragen van de leden Lodders, Ziengs en Yesilgöz-Zegerius (allen VVD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «Planbureau rommelt». (Ingezonden 11 januari 2019).
Antwoord van Staatssecretaris Van Veldhoven-Van der Meer (Infrastructuur en Waterstaat),
mede namens de ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Economische
Zaken en Klimaat (ontvangen 8 april 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2018–2019, nr. 1435.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Planbureau rommelt»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat het zorgelijk is als een onafhankelijk en wetenschappelijk adviesinstituut
van de overheid onjuiste en ongefundeerde gegevens publiceert? Zo ja, hoe wilt u dit
in de toekomst voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Het Planbureau voor de Leefomgeving is het nationale instituut voor strategische beleidsanalyse
op het gebied van milieu, natuur en ruimte. Het verricht zijn onderzoek gevraagd en
ongevraagd, onafhankelijk en wetenschappelijk gefundeerd. De inhoudelijke kwaliteit
en onafhankelijkheid van het PBL is gewaarborgd in de Aanwijzingen voor de Planbureaus,
(Stcrt. 2012, nr. 3200). Deze leggen vast dat het PBL zelf zijn werkprogramma vaststelt. Voorts geeft het
aan dat bewindspersonen zich dienen te onthouden van het geven van aanwijzingen over
de onderzoeksmethoden en over de inhoud van rapportages van het planbureau.
Cruciaal is de wetenschappelijke kwaliteit van het PBL-werk. Het PBL bewaakt deze
met zijn beleid voor kwaliteitsborging. Daarin heeft het Begeleidingscollege PBL een essentiële rol als onafhankelijke toezichthouder
op zowel de wetenschappelijke kwaliteit als de maatschappelijke relevantie van het
PBL-werk. Tevens is onderdeel van het kwaliteitsbeleid de periodieke internationale
visitatie van het PBL waarmee de hoogste wetenschappelijke kwaliteitseisen en de beleidsmatige
en maatschappelijke relevantie worden geborgd en bevestigd. In 2012 en in 2017 zijn
deze visitaties uitgevoerd. De rapportages van de visitatiecommissies zijn door het
PBL gepubliceerd, samen met bijbehorende reacties vanuit het PBL.
Het bovenstaande waarborgt in mijn ogen nu en in de toekomst voldoende de onafhankelijkheid
en kwaliteit.
Vraag 3
Vindt u dat de overheid haar beleid moet bepalen op onafhankelijk wetenschappelijk
onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vergewist u zich van onafhankelijke wetenschappelijke
juistheid?
Antwoord 3
Wetenschappelijk onderzoek is één van de bronnen voor de beleidsbepaling van de overheid.
Op de onafhankelijkheid en de wetenschappelijke kwaliteit van het PBL ben ik reeds
ingegaan in mijn antwoord op vraag 2.
Vraag 4
Bent u voornemens de Kamer zo snel als mogelijk op de hoogte te brengen van de uitkomsten
van het nadere onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) omtrent de
impact van vlees op het klimaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe snel verwacht u de
Kamer te kunnen informeren?
Antwoord 4
Van een nader onderzoek zoals dit in uw vraag wordt genoemd is geen sprake.
In het Nederlandstalige publicatie-bericht van het PBL bij het wetenschappelijk artikel
uit 2014 was niet expliciet gemeld dat het om een daling binnen de landbouwgerelateerde
uitstoot van broeikasgassen ging. In het Engelstalige publicatiebericht stond dat
wel vermeld. Inmiddels heeft het PBL het publicatiebericht op zijn website aangepast.
Vraag 5
Hoe verklaart u de in eerste instantie onjuiste, te hoog berekende uitstoot van broeikasgassen
(daling van 40%) door het PBL?
Antwoord 5
De daling met 25 tot 40% van de landbouwgerelateerde uitstoot in het wetenschappelijk
artikel behoeft geen aanpassing, omdat er geen sprake is van een berekeningsfout.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Vraag 6
Hoe verklaart u het verschil in uitkomst na rectificatie, het verschil tussen de 9%
van het PBL en de 2 tot 4% van de stichting Agri Facts, gezien stichting Agri Facts
bij het berekenen van de cijfers gebruik maakt van dezelfde data als het PBL?
Antwoord 6
Het aandeel van de 9% die het PBL noemt in het publicatiebericht betreft de omvang
van landbouwgerelateerde broeikasgasemissies op de totale EU-emissies. Op deze omvang
is, zoals het PBL aangeeft, een winst te boeken van 25 tot 40%. Rekenkundig kom je
dan op een afname van 2 tot 4% van de totale EU-emissies. Deze 2 tot 4% worden zowel
genoemd door de Stichting Agri Facts als het PBL.
Vraag 7
Is het PBL-onderzoek naar de impact van vlees op het klimaat ongevraagd? Zo nee, wie
heeft opdracht gegeven voor het houden van het onderzoek?
Antwoord 7
De ministeries hebben niet om een dergelijk onderzoek verzocht.
Het artikel waar in de Kamervraag aan wordt gerefereerd is gebaseerd op meerdere onderzoeken
van het PBL en van verschillende (inter)nationale instituten, waaronder Wageningen
Research.
De onderzoeken van het PBL die bijdroegen aan het artikel zijn uitgevoerd vanuit de
jaarlijkse werkprogramma’s van het PBL. De directeur van het PBL stelt conform de
«Aanwijzingen voor de Planbureaus» (Stcrt. 2012, nr. 3200) jaarlijks het werkprogramma vast na overleg met de ministeries en gehoord hebbende
de ministerraad.
Het onderzoek van Wageningen Research is uitgevoerd binnen de Wettelijke OnderzoeksTaken
Natuur en Milieu van het toenmalige Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie.
Vraag 8
In hoeveel gevallen is er beleid gemaakt op basis van onjuiste of voorbarige PBL-gegevens?
Antwoord 8
Mij zijn geen gevallen bekend.
Vraag 9
Bent u voornemens verder onderzoek te doen naar de feitelijke correctheid van de gegevens
en adviezen van het PBL uit het verleden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit
onderzoeken?
Antwoord 9
Ik zie daartoe geen aanleiding. In mijn antwoord op vraag 2 ben ik nader ingegaan
op de borging van de kwaliteit van het onderzoek van het PBL.
Vraag 10
In hoeveel en welke gevallen in de afgelopen tien jaar hebben de ministeries van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Economische
Zaken en Klimaat (EZK) adviezen van het PBL gebruikt bij het maken van beleid (graag
een uitsplitsing per jaar en per ministerie)?
Antwoord 10
De ministeries van LNV, IenW en EZK gebruiken dagelijks rapporten en adviezen voor
de vormgeving van beleid, waaronder die van het PBL. Deze rapporten zijn één van de
bronnen voor de beleidsbepaling van de overheid.
Vraag 11
Deelt u de mening dat het niet correct weergeven van de feiten in strijd is met de
wetenschappelijke kwaliteit die het PBL zegt na te leven? Zo nee, hoe verklaart u
bovengenoemd voorbeeld, de onderbouwing van het PBL over het rapport Evaluatie Meststoffenwet
2016 waarin vooral is gewerkt met aannames en niet met harde feiten en het onderzoek
Sjoemelnatuur waarin door middel van de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) is ontdekt
dat het PBL een onjuist beeld neerzet van de biodiversiteit in Nederland?
Antwoord 11
Ik heb eerder aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 hoe de kwaliteit van het werk
van het Planbureau geborgd wordt.
Het Syntheserapport van de Evaluatie Meststoffenwet 2016 is gebaseerd op een groot
aantal onderzoeken, veelal uitgevoerd door kennisinstituten als Wageningen Environmental
Research. PBL verwijst in zijn teksten naar deze onderzoeksrapporten. Daar ontwikkelingen,
scenario’s of handelingsperspectief worden beschreven, worden feiten gebruikt en aannames
gedaan. Uitgaan van aannames, mits duidelijk aangegeven, is een normale wetenschappelijke
aanpak.
Over het onderwerp Sjoemelnatuur zijn in december 2015 Kamervragen gesteld en is door
de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu
op 25 januari 2016 een antwoordbrief gestuurd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2015- 2016, nr. 1272). Ik ga verder op dit onderwerp in bij de beantwoording op van de Kamervragen over
dit onderwerp die parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer wordt verzonden (Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2176).
Vraag 12
Zijn er u nog andere voorbeelden bekend? Zo ja, welke (bijvoorbeeld op gebied van
waterkwaliteit, ammoniak)?
Antwoord 12
Nee, mij zijn geen gevallen bekend.
Vraag 13
Kunt u uitgebreid in gaan op de genoemde voorbeelden en kunt u per voorbeeld aangeven
of er bij de beleidsvorming aanpassing heeft plaatsgevonden nadat bleek dat het advies
van PBL niet juist was?
Antwoord 13
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Vraag 14
Erkent u dat de betrouwbaarheid van PBL-adviezen door deze onjuiste gegevens in het
geding komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de toekomstige
adviezen van het PBL?
Antwoord 14
Voor de betrouwbaarheid van het PBL verwijs ik u naar de werkwijze van het PBL, zoals
ik deze heb uitgelegd in mijn antwoord op vraag 2. De onafhankelijkheid en kwaliteit
van het PBL zijn in mijn ogen voldoende geborgd.
Vraag 15
De genoemde (gerectificeerde) cijfers in het Telegraafbericht komen uit het artikel
«Food choices, health and environment: Effects of cutting Europe’s meat and dairy
intake», waarin ook de uitstoot van stikstof (ammoniak en nitraat) wordt benoemd;
geldt de stikstofdaling ook alleen voor de landbouw gerelateerde emissies? Zo ja,
waarom wordt dit niet benoemd door het PBL? Zo nee, heeft het PBL ook deze cijfers
nogmaals onderzocht op juistheid?2
Antwoord 15
De stikstofdaling geldt ook alleen voor de landbouwgerelateerde emissies. Ik verwijs
naar mijn antwoord op vraag 4 voor wat betreft de wijziging in het publicatiebericht
van het PBL.
Vraag 16
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zou eind 2018 een brief aan de
Kamer doen toekomen over verschillende zaken rondom ammoniak (Kamerstuk 32 670, nr. 139); wanneer verwacht u de brief plus het rapport van het Rathenau Instituut naar de
Kamer te sturen?
Antwoord 16
De brief en het rapport zijn op 14 januari 2019 aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 670, nr. 143).
Vraag 17
Wordt in het genoemde rapport onder vraag 16 ook de onderbouwing geleverd van een
aantal (recent genomen) maatregelen met betrekking tot bijvoorbeeld de toediening
van mest? Zo nee, waarom niet en wanneer wordt deze onderbouwing alsnog met de Kamer
gedeeld?
Antwoord 17
Nee, het rapport van het Rathenau Instituut bevat geen onderbouwing van een aantal
aan mest gerelateerde maatregelen, want het rapport gaat over een ander thema. De
gevraagde onderbouwing van recente maatregelen, zoals de toediening van mest, is in
de Kamerbrief van 19 december 2018 gegeven (Kamerstuk 33 037, nr. 346). Ook in de toelichting op de gepubliceerde regelgeving op 24 december 2018 staat
de onderbouwing (Stcrt. 2018, nr. 70802).
Vraag 18
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden?
Antwoord 18
Ja, dat is hierboven gebeurd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.