Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Regeling Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland 2019-2023
33 650 Subsidiebeleid Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Nr. 57 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 april 2019
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
over de brief van 29 januari 2019 over de Regeling Stichting Nederlands Onderwijs
in het Buitenland 2019–2023 (Kamerstuk 33 650, nr. 56).
De vragen en opmerkingen zijn op 13 februari 2019 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 2 april 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
2
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
3
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief en
zien daarin geen aanleiding voor het stellen van vragen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de genoemde
regeling om structureel drie miljoen euro te investeren in Nederlands onderwijs in
het buitenland, voortkomend uit het regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34). Aangezien de Minister in de regeling geen toelichting geeft op de relevantie van
deze investering, lichten de leden dit graag nader toe. Emigrantenkinderen verdienen
goed onderwijs. De ouders van deze kinderen emigreren vaker voor korte termijn en
niet zoals vroeger voor de rest van hun leven; ongeveer 40% van deze kinderen keren
terug naar Nederland. Het is belangrijk dat deze kinderen een relatie houden met het
thuisland en de taal zodat zij gemakkelijk kunnen terugkeren en hun Nederlandse schoolloopbaan
kunnen doorzetten. Deze leden willen de regering nog enkele vragen voorleggen.
De leden vragen de Minister wat het verschil is tussen deze regeling en de regeling
van 2014–2018? Wat verandert er precies voor Nederlandse ouders en kinderen in het
buitenland? De Minister stelt namelijk ook dat de investering niet kostendekkend is
en dat ouders en het bedrijfsleven het grootste deel van de kosten dragen. Zij vragen
of de Minister kan aangeven welk deel van de kosten wordt bijgedragen door ouders
en bedrijven.
Deze leden lezen dat de Minister naast de regeling drie wijzigingen doorvoert. Kan
de Minister nader toelichten wat de aanleiding en de doelstellingen van deze wijzigingen
zijn? Volgens de Comptabiliteitswet zou de regering regelingen moeten onderbouwen
in doelstellingen, doeltreffendheid en doelmatigheid. Deze leden zien dit graag tegemoet
voor deze regeling. De voornoemde leden lezen dat een van de wijzigingen de terugkeer
van de leerlinggebonden subsidie behelst. Kan de Minister nader toelichten waarom
hij heeft gekozen voor een leerlinggebonden subsidie? Deze leden lezen dat de onderwijsvoorzieningen
op Belgisch grondgebied niet langer in aanmerking komen voor de financiële faciliteiten.
Zij vragen of de Minister dit nader kan toelichten.
Deze leden constateren dat vanuit de regeling de subsidie een tweeledig doel kent
namelijk zowel het ondersteunen van Nederlandse onderwijsvoorzieningen en voor Europese
scholen. Kan de Minister toelichten uit welke budgetten deze subsidie voortkomen?
Tevens vragen zij welke middelen voortvloeien uit de intentieverklaring van de Nederlandse
en de Vlaamse Minister.
De leden constateren dat er in 2013 in het kader van de subsidietaakstelling een bezuiniging
is geweest op het Nederlands onderwijs in het buitenland. Als gevolg daarvan zijn
vooral scholen die onderwijs in de Nederlandse Taal en Cultuur (NTC) aanbieden zwaar
getroffen en zelfs gesloten. Deze leden vragen de Minister of deze investering ervoor
zorgt dat de NTC scholen weer terugkomen.
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Ik dank de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voor
hun inbreng en de gestelde vragen. Hieronder ga ik in op de vragen in de volgorde
van het verslag.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen de Minister wat het verschil is tussen deze regeling
en de regeling van 2014–2018?
Inhoudelijk is de regeling grotendeels gelijk aan de regeling voor 2014–2018. Omdat
de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS op 1 april 2016 in werking is getreden,
is ervoor gekozen een geheel nieuwe regeling op te stellen. Veel zaken rondom het
verstrekken en verantwoorden van de subsidie zijn geregeld in de Kaderregeling en
worden daarom niet langer in de nadere regeling vastgelegd. Om die reden is een groot
aantal artikelen geschrapt of aangepast.
Nieuw zijn de bepalingen die betrekking hebben op het verstrekken van de leerlinggebonden
subsidie door de Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland (hierna: NOB) namens
de Minister. Daarnaast is de regeling zo aangepast dat onderwijsvoorzieningen op Belgisch
grondgebied niet langer in aanmerking komen voor ondersteuning. Voor de drie Belgische
scholen die reeds aangesloten zijn, is een overgangsregeling getroffen.
De leden vragen verder wat er precies verandert voor Nederlandse ouders en kinderen
in het buitenland? De Minister stelt namelijk ook dat de investering niet kostendekkend
is en dat ouders en het bedrijfsleven het grootste deel van de kosten dragen. Zij
vragen of de Minister kan aangeven welk deel van de kosten wordt bijgedragen door
ouders en bedrijven.
De Nederlandse scholen in het buitenland die gelden als aangesloten school en voldoen
aan bepaalde kwaliteitseisen komen dankzij de in het regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk
34 700, nr. 34) afgesproken investering van 3 miljoen euro weer in aanmerking voor een leerlinggebonden
subsidie. Afhankelijk van het aantal leerlingen gaat het om een bedrag van zo’n € 250,–
per leerling. Ouders en leerlingen ondervinden hier direct voordeel van, omdat deze
bijdrage scholen helpt om de continuïteit en kwaliteit van het onderwijs beter te
borgen. Het is aan de scholen om te bepalen op welke manier zij de financiële faciliteiten
inzetten.
De leerlinggebonden subsidie is bedoeld als een tegemoetkoming in de kosten van dit
onderwijs. Het is uiteindelijk de keuze van ouders om zich met hun kinderen in het
buitenland te vestigen en het onderwijs in de Nederlandse taal en cultuur is ook primair
de taak van de ouders. Hoeveel ouders of het bedrijfsleven bijdragen aan het Nederlands
onderwijs in het buitenland hangt sterk af van het type school waar een kind heengaat.
Wanneer het gaat om volledig dagonderwijs hangt het er bijvoorbeeld vanaf of het een
private school betreft of een school die ook binnen het lokale onderwijsstelsel bekostigd
wordt. Voor de meeste leerlingen geldt dat zij aanvullend onderwijs volgen voor een
beperkt aantal uur per week. De Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland (NOB)
rapporteerde in het jaarverslag 2017/ 2018 dat ouders voor aanvullend Nederlands onderwijs
gemiddeld € 1.000,– euro per kind per jaar betalen.
De leden lezen dat de Minister naast de regeling drie wijzigingen doorvoert. Kan de
Minister nader toelichten wat de aanleiding en de doelstellingen van deze wijzigingen
zijn?
De drie wijzigingen waar de vragensteller op doelt, zijn: 1) het opnieuw invoeren
van de leerlinggebonden subsidie; 2) het uitsluiten van Nederlandse scholen op Belgisch
grondgebied en 3) enkele aanpassingen van technische aard. Op de eerste twee wijzigingen
zal ik ingaan.
Wat betreft de herinvoering van de leerlinggebonden subsidie het volgende. Tot 1 januari
2017 ondersteunde de Nederlandse overheid de Nederlandse scholen in het buitenland
financieel in de vorm van een leerlinggebonden subsidie. Na die datum werd deze vorm
van ondersteuning geheel gestopt. Voor de inhoudelijke ondersteuning van aangesloten
scholen en het in standhouden van het netwerk bleef de NOB wel subsidie ontvangen.
Over de gevolgen van de beëindigen van de financiële ondersteuning is in juli 2017
door de Inspectie voor het Onderwijs (hierna: inspectie) een themarapport uitgebracht.1 Conclusie van dit rapport was dat een groot aantal scholen de deuren had gesloten
of uit het netwerk van aangesloten scholen stapte. De inspectie constateerde tevens
dat het aantal leerlingen niet langer groeide, maar dat een dalende trend was ingezet.
Tenslotte werd er door de inspectie voor gewaarschuwd dat de kwaliteit door de bezuinigingsmaatregelen
op de scholen onder druk stond. Eén en ander was aanleiding om, zoals ook in het regeerakkoord
(bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) is opgenomen, de bezuinigingsmaatregel terug te draaien en de leerlinggebonden subsidie
weer in het leven te roepen. Nederlandse scholen in het buitenland krijgen hiermee
meer armslag om de continuïteit en kwaliteit van het onderwijs te borgen.
De andere belangrijke aanpassing is dat scholen op Belgisch grondgebied niet langer
in aanmerking komen voor ondersteuning. Scholen op Nederlands grondgebied waren logischerwijze
al uitgesloten van deelname. De subsidie richt zich immers op Nederlandse kinderen
die in het buitenland zijn. Sinds 1991 geldt de subsidieregeling en ondersteuning
echter ook voor Belgische kinderen en aansluiting op Nederlandstalig onderwijs in
België. Dat is de uitkomst van het zogeheten Herenakkoord uit 1991 tussen de Vlaamse
en Nederlandse ministers. Ondanks deze verbrede doelstelling en doelgroep werden scholen
op Belgisch grondgebied niet uitgesloten van ondersteuning. Met deze wijziging wordt
dat alsnog gedaan. De regeling richt zich nu, net als bij de Nederlandse kinderen
het geval is, alleen op Belgische kinderen die in het buitenland naar school gaan.
Daarbij is gekozen voor een duidelijke territoriale afbakening (Belgisch grondgebied)
en niet voor een afbakening die aansluit op het gebied in België waar Nederlands de
voertaal is. Ook voor het Nederlands grondgebied geldt immers dat Nederlands niet
overal de voertaal is. Scholen op de BES-eilanden komen ook niet in aanmerking voor
subsidie op grond van deze regeling. Daar komt bij dat aangenomen mag worden dat er
voor Nederlandse kinderen die in België wonen het Nederlandstalige onderwijs voldoende
voorhanden is en de aansluiting op het Nederlands onderwijs behouden blijft. Er is
dan ook geen reden om als Nederlandse overheid deze scholen extra te ondersteunen.
Voor de drie scholen op Belgisch grondgebied die bij het ingaan van de regeling reeds
aangesloten zijn, geldt een overgangsregeling. Als zij daar prijs op stellen, kunnen
zij blijven gelden als aangesloten school en komen zij in aanmerking voor inhoudelijke
ondersteuning door de NOB, zij komen echter niet langer in aanmerking voor de financiële
faciliteiten. Voor de twee van de drie scholen geldt dat het gaat om een reguliere
school die binnen het Belgische onderwijsstelsel volledig bekostigd wordt. De derde
school is een private internationale school.
Volgens de Comptabiliteitswet zou de regering regelingen moeten onderbouwen in doelstellingen,
doeltreffendheid en doelmatigheid. Deze leden zien dit graag tegemoet voor deze regeling.
Doelstelling van de subsidie is dat Nederlandse en Vlaamse kinderen die terugkeren
na een verblijf in het buitenland een goede aansluiting hebben op het Nederlandstalig
onderwijs in Nederland en België. Zo’n 40% van de kinderen keert namelijk binnen vijf
jaar terug. Een rapport uit 2011 van de inspectie toont aan dat kinderen die Nederlands
onderwijs in het buitenland volgen een goede aansluiting hebben op het Nederlands
schoolsysteem.2 Zij lopen daardoor minder vertraging op. In 2018 is de subsidie door een extern onderzoeksbureau
geëvalueerd.3 Daaruit kwam naar voren dat de taakuitvoering door NOB goed aansluit op de beleidsdoelen
van OCW en op de opdracht aan NOB. De middelen worden doelmatig ingezet. De subsidie
zal in 2023 wederom worden geëvalueerd.
De voornoemde leden lezen dat een van de wijzigingen de terugkeer van de leerlinggebonden
subsidie behelst. Kan de Minister nader toelichten waarom hij heeft gekozen voor een
leerlinggebonden subsidie?
Er is gekozen voor een leerlinggebonden subsidie, zodat de in het Regeerakkoord (bijlage
bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) afgesproken middelen voor Nederlandse scholen in het buitenland direct terechtkomen
bij de scholen zelf en naar rato van het aantal leerlingen over de scholen verdeeld
worden. Het gaat hier om een financiële faciliteit die tot 2017 bestond. Dat heeft
als bijkomend voordeel dat deze subsidie vrij eenvoudig opnieuw kan worden ingevoerd
en er administratief niets nieuws opgetuigd hoeft te worden en de administratieve
lasten voor de scholen beperkt zijn.
Deze leden lezen dat de onderwijsvoorzieningen op Belgisch grondgebied niet langer
in aanmerking komen voor de financiële faciliteiten. Zij vragen of de Minister dit
nader kan toelichten.
Hiervoor verwijs ik u naar het antwoord hierboven.
Deze leden constateren dat vanuit de regeling de subsidie een tweeledig doel kent
namelijk zowel het ondersteunen van Nederlandse onderwijsvoorzieningen en voor Europese
scholen.
Kan de Minister toelichten uit welke budgetten deze subsidie voortkomen?
De subsidie is onderdeel van de begroting van OCW en te vinden in tabel 1.4 Budgettaire
gevolgen van beleid artikel 1 en in bijlage 4 «Subsidieoverzicht Tabel Subsidies art.nr.
1 Primair onderwijs». De daar genoemde bedragen zijn inclusief het werkgeverschap
Europese scholen dat bij mandaatbesluit is geregeld. Na publicatie van de nieuwe Regeling
en Mandaatbesluit zullen de bedragen bij Miljoenennota worden bijgesteld.
Tevens vragen zij welke middelen voortvloeien uit de intentieverklaring van de Nederlandse
en de Vlaamse Minister.
In de intentieverklaring uit 2016 is een enveloppe van € 330.000,– afgesproken. Dit
bedrag is jaarlijks bijgesteld en bedraagt in 2019 circa € 350.000,–.
De leden constateren dat er in 2013 in het kader van de subsidietaakstelling een bezuiniging
is geweest op het Nederlands onderwijs in het buitenland. Als gevolg daarvan zijn
vooral scholen die onderwijs in de Nederlandse Taal en Cultuur (NTC) aanbieden zwaar
getroffen en zelfs gesloten. Deze leden vragen de Minister of deze investering ervoor
zorgt dat de NTC scholen weer terugkomen.
De inspectie schrijft in eerder genoemd themarapport uit 2017 dat er sinds 2013 zo’n
35 scholen voor aanvullend onderwijs zijn gesloten of ervoor hebben gekozen niet langer
te gelden als aangesloten school. Het ging daarbij veelal om kleinere scholen in Europa.
Het valt niet te voorspellen of op de locaties waar scholen zijn gesloten met de herinvoering
van de leerlinggebonden subsidie ook weer scholen zullen worden opgericht. Wanneer
zij opnieuw opgerichte scholen voldoen aan de daarvoor gestelde voorwaarden komen
deze scholen uiteraard in aanmerking voor ondersteuning.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier