Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Groothuizen en Den Boer over het bericht ‘Pon-affaire op herhaling’
Vragen van de leden Groothuizen en Den Boer (D66) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Pon-affaire op herhaling» (ingezonden 17 januari 2019).
Antwoord van MinisterGrapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 2 april 2019).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1475.
Vraag 1
Kent u het bericht «Pon-affaire op herhaling»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wanneer is de aangifte tegen de nationale politie over een aanbesteding binnengekomen
bij de Rijksrecherche en wat is er na die tijd gebeurd met deze aangifte? Kunt u nagaan
wanneer de Rijksrecherche verwacht te kunnen starten met het onderzoek over de aanbestedingsprocedure?
Antwoord 2
De in het bericht genoemde aangever heeft al eerder aangiften tegen de Nationale Politie
gedaan. In 2017 zijn al enkele van die aangiften afgedaan door de zaaksofficier van
justitie. De nu nog openstaande aangifte tegen de Nationale Politie is in februari
2018 ontvangen en ziet op dezelfde problematiek als uit een eerdere – reeds afgedane –
aangifte. De aangever heeft een art. 12 Sv-klacht ingediend tegen de beslissing om
niet over te gaan tot een strafrechtelijk onderzoek. Vanwege de mogelijke overlap
tussen de nieuwe aangifte en de art. 12 Sv-klacht moest worden beoordeeld of een nieuw
onderzoek opportuun was. Na een uitvoerige analyse van de nieuwe aangifte en na bestudering
van de naderhand toegezonden omvangrijke stukken, heeft het Openbaar Ministerie in
afstemming met de Rijksrecherche in september 2018 besloten de aangifte op te pakken.
De stukken zijn – ten behoeve van de uitvoering van het onderzoek – in december 2018
overgedragen aan de Rijksrecherche. Inmiddels ligt het dossier ter beoordeling voor
aan het Openbaar Ministerie.
Daarnaast is er ook aangifte gedaan tegen de korpschef van de Nationale Politie vanwege
vermeend smadelijke en lasterlijke uitspraken in de media. Deze aangifte is inmiddels
geseponeerd vanwege het ontbreken van aanknopingspunten voor de verdenking van een
strafbaar feit.
Vraag 3
Vindt u dat deze aangifte met voldoende prioriteit wordt behandeld? Zo nee, wat is
hier volgens u de oorzaak van?
Antwoord 3
De diverse aangiften van de heer Van Hoeven zijn met de nodige zorgvuldigheid opgepakt.
De aangever heeft meermaals nieuwe en omvangrijke aanvullingen op de oorspronkelijke
aangiften ingezonden naar het Landelijk Parket. De zorgvuldige bestudering van deze
nieuwe aangifte en aanvullingen hierop, heeft enige tijd gekost alvorens er opnieuw
een Rijksrecherche-onderzoek gestart kon worden en er capaciteit vrijgemaakt kon worden.
Dit onderzoek loopt nu.
Vraag 4
Hoeveel mensen werken er op dit moment voor de Rijksrecherche? Wat is de leeftijdsopbouw
van het personeel? Verwacht u de komende tijd verandering in het personeelsbestand
door bijvoorbeeld een hogere uitstroom door onder andere vergrijzing, zoals bij de
nationale politie het geval is?
Antwoord 4
De formatieve sterkte is 127 fte voor de Rijksrecherche waarvan 109 fte operationele
capaciteit betreft. De leeftijdsopbouw van de bezetting is in personen: 20–29 jaar:
2; 30–39 jaar: 19; 40–49 jaar: 27; 50–59 jaar: 63; 60–67 jaar: 21. Gezien de leeftijdsopbouw
ligt het voor de hand dat de Rijksrecherche de komende tien jaar een relatief grote
uitstroom heeft van medewerkers die nu in de categorie 55+ vallen. Bij het invullen
van vacatures wordt voor zover mogelijk gelet op een diverse leeftijdsopbouw in het
personeelsbestand.
Vraag 5
Hoeveel zaken behandelt de Rijksrecherche jaarlijks? Is dit aantal de laatste jaren
toe- of afgenomen?
Antwoord 5
De Rijksrecherche neemt jaarlijks ruim 100 zaken in. De afgelopen jaren is de instroom
gelijk gebleven maar in 2018 was er een opvallende toename, in 2018 zijn er 139 zaken
ingestroomd.
Vraag 6
Wat voor soort zaken behandelt de Rijksrecherche? In hoeverre is de aard van de zaken
die de Rijksrecherche behandelt de laatste jaren complexer geworden en in hoeverre
is de Rijksrecherche hierop aangepast, bijvoorbeeld door andere opleidingseisen?
Antwoord 6
De Rijksrecherche is aangewezen voor strafrechtelijk onderzoek naar:
– de schiet- en geweldsincidenten waarbij geweld is toegepast door politieambtenaren
en waarbij gewonden zijn gevallen;
– personen die overlijden in hun cel waarbij de politie het toezicht heeft;
– vermoedens van ambtsmisdrijven, zoals het lekken van informatie of omkoping. Ook wordt
de Rijksrecherche met enige regelmaat verzocht om gevoelige zaken op te pakken die
zien op de integriteit van de overheid en zijn functionarissen.
Veel rijksrecherche-onderzoeken zijn inherent complexe onderzoeken vanwege het feit
dat onderzoeken in een politiek-bestuurlijk gevoelige context moeten worden uitgevoerd
en ook dikwijls extra inspanningen moeten worden verricht om onderzoeken af te schermen.
Daarnaast signaleert de Rijkrecherche een toename in de ernst en complexiteit van
sommige zaken. Zo is steeds vaker sprake van een criminele component en/of vermenging
met georganiseerde criminaliteit bij lekonderzoeken.
De Rijksrecherche vindt het van belang de hoge kwaliteit van de rijksrechercheurs
te behouden. Zij moeten opereren in een complexe politiek-bestuurlijke omgeving, een
kwalitatief goed dossier afleveren en zo snel mogelijk op hoog niveau inzetbaar zijn.
Rijksrechercheurs zijn minimaal HBO of WO geschoold en beschikken veelal over een
recherche-Master opleiding. Rijksrechercheurs worden permanent getraind en bijgeschoold,
zowel op fysieke vaardigheid als op juridische kwaliteit.
Vraag 7
Hoeveel zaken wachten op dit moment bij de Rijksrecherche op behandeling? Wat is de
kans dat deze zaken op (korte) termijn kunnen worden behandeld en afgedaan?
Antwoord 7
Uit het intake-proces van de Rijksrecherche van de laatste jaren blijkt dat zaken
niet altijd in de volle breedte kunnen worden opgepakt. Er bestaat de noodzaak om
onderzoeken selectief in te nemen en soms in omvang te beperken. Tevens wordt er soms
voor gekozen om andere opsporingsdiensten (delen-) van onderzoeken over te laten nemen.
Vraag 8
Hoe lang wordt gemiddeld aan een zaak besteed? Hoeveel mensen werken gemiddeld aan
een zaak? Wat is de totale doorlooptijd per zaak gemiddeld? Vindt u dit tempo voldoende?
Zo nee, bent u van plan hier iets aan te doen? Zo ja, wat bent u van plan hier aan
te doen?
Antwoord 8
Er is geen inschatting te maken van de gemiddelde doorlooptijd of aantal mensen dat
aan een zaak werkt. Dat komt doordat elke zaak uniek en complex is en daarmee een
eigen dynamiek kent. In het intake-proces van de Rijksrecherche wordt steeds een beslissing
genomen over de inzet en de doorlooptijd van een onderzoek. Ook kan tussentijds worden
bij- of afgeschaald n.a.v. de onderzoeksbevindingen, dan wel andere onderzoeken die
een hogere prioriteit kennen.
Vraag 9
Hoe worden zaken geprioriteerd? Hoe wordt bepaald hoeveel mensen aan welke zaak werken?
Ziet u hier mogelijkheden voor verbetering? Zo ja, bent u bereid met de Rijksrecherche
hierover in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
De prioritering van zaken binnen het intake-proces van de Rijksrecherche vindt plaats
in nauwe afstemming met het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie heeft het
overzicht met betrekking tot de beschikbare capaciteit en het aanbod en complexiteit
van zaken en kan een goede inschatting maken hoe de (schaarse) capaciteit zo efficiënt
mogelijk kan worden ingezet.
Vraag 10 en 12
Deelt u de mening geschetst in het artikel dat de Rijksrecherche te maken heeft met
capaciteitsproblemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet u eraan doen om deze capaciteitsproblemen
te verhelpen?
Hoe kan het dat in het jaar 2000 al werd geconcludeerd dat sprake was van capaciteitsgebrek
bij de Rijksrecherche, maar ondanks dat advies nauwelijks iets is verbeterd? Kunt
u aangeven welke navolging is gegeven aan de adviezen uit dit rapport in opdracht
van oud-minister Korthals?
Antwoord 10 en 12
Belangrijke randvoorwaarde voor het weerbaar maken en houden van het openbaar bestuur
tegen corrumperende invloeden vanuit de onderwereld is een goede informatiepositie
en deskundige opsporingscapaciteit. De Rijksrecherche vervult daarin een belangrijke
rol. Capaciteit voor opsporing en vervolging is altijd schaars en dat betekent dat
er keuzes moeten worden gemaakt en prioriteiten gesteld. Dat geldt ook voor de Rijksrecherche.
In de jaren 2000 en 2001 is gewerkt aan de uitvoering en afronding van de door de
toenmalige Minister van Justitie aangekondigde maatregelen om het functioneren van
de Rijksrecherche te verbeteren. Uitbreiding van de capaciteit van de Rijksrecherche
was onderdeel van dit pakket van maatregelen.
Op basis van de constatering van de toenmalige onderzoekscommissie en nader onderzoek
naar de werklast is het budget van de Rijksrecherche vanaf het jaar 2002 structureel
opgehoogd ten behoeve van capaciteitsuitbreiding.
De afgelopen jaren hebben de taakstellingen van het OM ook invloed gehad op het budget
en de capaciteit van de Rijksrecherche. Het OM heeft desgevraagd met ingang van 2017
een klein structureel intensiveringsbudget ontvangen voor de ontwikkelingen bij de
Rijksrecherche.
De ontwikkelingen in de criminaliteit staan echter niet stil en hebben – zoals hierboven
aangegeven en in het antwoord op vraag 7 – sinds de genoemde versterkingen, geleid
tot een toenemende complexiteit van strafrechtelijke corruptieonderzoeken en een verdere
stijging in het werkaanbod van de Rijksrecherche. De intensiveringsgelden hebben deze
bovengenoemde ontwikkelingen slechts deels gecompenseerd.
Het tegengaan van corruptie is een belangrijk aspect bij het terugdringen van ondermijnende
criminaliteit. Bij de beoordeling van de versterkingsplannen van de regio’s en de
landelijke diensten in het kader van het zogenaamde Ondermijningsfonds is dan ook
de positie van de Rijksrecherche bezien. Op basis van het advies van het Strategisch
Beraad Ondermijning heb ik besloten dat het inzetten van incidentele middelen uit
het Ondermijningsfonds ten behoeve van extra formatie van de Rijksrecherche niet in
de rede ligt. Wel zijn extra middelen beschikbaar gesteld om te starten met het ontwerpen
van een analysetool, gekoppeld aan het ontwikkelen van een plan van aanpak hoe (ambtelijke)
corruptie steviger kan worden aangepakt.
Vraag 11
Vindt u dat onderzoeken naar de misstanden binnen de politie en het openbaar ministerie,
waarvan ze zelf aangeven dat deze als topprioriteit zijn aangemerkt, in de praktijk
ook tot de benodigde inzichten leiden?
Antwoord vraag 11
Bewustwording, zelfreflectie en het continu doorontwikkelen van het vakmanschap zijn
essentiële elementen om de integriteit binnen de politieorganisatie en het openbaar
ministerie te waarborgen. Hierbij is het belangrijk dat niet alleen de individuele
ambtenaar, maar ook de organisatie als geheel leert van de incidenten die plaatsvinden.
Om het bereik van een dergelijk leereffect te vergroten gaat de politie momenteel
na op welke wijze individuele zaken gebruikt kunnen worden ter lering van alle medewerkers.
In dit verband verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 15 januari 2019 inzake
de interne onderzoeken en strafrechtelijke onderzoeken bij de politie.2 De politie en het openbaar ministerie voeren reeds een actief integriteitsbeleid
en beschikken over een palet aan instrumenten om de integriteit van de organisatie
te bewaken en te stimuleren. Deze instrumenten zijn enerzijds preventief en zien op
het weerbaarder maken van medewerkers van de politie en het openbaar ministerie –
door het leren van ervaringen, via bewustwordingsprocessen en het elkaar aanspreken
– en de aandacht voor integriteit bij de werving, selectie en screening van nieuwe
medewerkers. Voor wat betreft de screening van (kandidaat) ambtenaren van politie
zal op korte termijn het wetsvoorstel screening ambtenaren van politie en politie-externen
aan uw Kamer worden gezonden. Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk ook de omgeving
van de betrokkene (zoals de partner) te onderzoeken. Ook zal een doorlopende screening
worden ingevoerd.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Buitenweg
(GroenLinks), ingezonden 15 januari 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019,
nr. 2130)
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.