Voorstel van wet : Voorstel van wet
35 175 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tot intrekking van de verplichting om elektronisch te procederen bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland en tot verruiming van de mogelijkheden van de mondelinge behandeling in het civiele procesrecht
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
ARTIKEL IV
ARTIKEL V
Nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de verplichting om elektronisch
te procederen bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland voorlopig te beëindigen
en de mogelijkheden voor de mondelinge behandeling in het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering te verruimen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
1. In vorderingsprocedures bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland waarin
partijen niet in persoon kunnen procederen, is het recht van toepassing zoals dat
bij de andere rechtbanken geldt in dagvaardingsprocedures waarin partijen niet in
persoon kunnen procederen.
2. In vorderingsprocedures bij de rechtbanken Gelderland en Midden-Nederland waarin
partijen niet in persoon kunnen procederen, blijft het recht van toepassing zoals
dat voor de datum van inwerkingtreding van deze wet gold,
a. in geval van toepassing van artikel 112 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
zoals dat luidt voor de procedures, vorderingen en gerechten waarvoor de Wet van 13 juli
2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene
wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht
(Stb. 2016, 288) in werking is getreden overeenkomstig artikel II van het Besluit van 24 april 2017
tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van diverse onderdelen van
de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering
van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep
en cassatie (Stb. 2016, 289), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht, het Besluit digitalisering
burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging
en digitalisering procesrecht (Stb. 2017, 174), indien voor die datum de procesinleiding is ingediend als bedoeld in artikel 30a
van dat wetboek;
b. in geval van toepassing van artikel 113 van het wetboek als bedoeld in onderdeel a,
indien voor die datum het oproepingsbericht is betekend als bedoeld in artikel 113,
eerste lid, van dat wetboek.
3. De rechter kan in vorderingsprocedures als bedoeld in het tweede lid met toestemming
van partijen bepalen dat op de zaak het recht van toepassing is als bedoeld in het
eerste lid.
ARTIKEL II
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat luidt voor de procedures, vorderingen,
verzoeken en gerechten waarvoor de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging
en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288) niet in werking is getreden overeenkomstig artikel II van het Besluit van 25 januari
2017 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van diverse onderdelen
van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering
van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep
en cassatie (Stb. 2016, 289), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht, het Besluit digitalisering
burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging
en digitalisering procesrecht (Stb. 2017, 16), wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 30r, tweede lid, wordt «artikel 30i, vierde lid» vervangen door «artikel
128, derde lid».
B
In artikel 85, vierde lid, wordt «van dit artikel» vervangen door «van dit artikel
of van artikel 87, zesde lid».
C
De artikelen 87 tot en met 91 komen te luiden:
Artikel 87
1. De rechter kan, op verzoek van partijen of van een van hen dan wel ambtshalve, in
alle gevallen en in elke stand van het geding een mondelinge behandeling bevelen.
2. Tijdens de mondelinge behandeling stelt de rechter partijen in de gelegenheid hun
stellingen toe te lichten en kan de rechter:
a. partijen verzoeken hem inlichtingen te geven,
b. partijen gelegenheid geven hun stellingen nader te onderbouwen,
c. een schikking beproeven,
d. met partijen overleggen hoe het vervolg van de procedure zal verlopen, en
e. die aanwijzingen geven of die proceshandelingen bevelen die hij geraden acht, voor
zover de rechter dit in overeenstemming acht met de eisen van een goede procesorde.
3. Met voorafgaande toestemming van de rechter kunnen tijdens de mondelinge behandeling
getuigen en partijdeskundigen worden gehoord. De negende afdeling van de tweede titel
is van overeenkomstige toepassing, onverminderd artikel 284, eerste lid.
4. Voor zover mogelijk bericht de griffier partijen tevoren over het doel van de mondelinge
behandeling.
5. Partijen verschijnen op de mondelinge behandeling in persoon of bij gemachtigde.
In zaken waarin zij niet in persoon kunnen procederen, verschijnen zij bij advocaat.
De rechter kan verschijning in persoon bevelen. Partijen die op de mondelinge behandeling
in persoon verschijnen, mogen zich laten bijstaan door hun gemachtigde. In zaken waarin
partijen niet in persoon kunnen procederen, is de gemachtigde een advocaat.
6. Onverminderd artikel 85, worden processtukken en andere stukken zoveel mogelijk onmiddellijk
bij dagvaarding dan wel conclusie van antwoord en tot uiterlijk tien dagen voor de
mondelinge behandeling in het geding gebracht, tenzij de wet een andere termijn voorschrijft.
Stukken die na die termijn of ter zitting in het geding worden gebracht, worden door
de rechter buiten beschouwing gelaten, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet.
7. Indien met het oog op de mondelinge behandeling een bevel als bedoeld in artikel
22 wordt gegeven, moeten de stukken uiterlijk op een door de rechter te bepalen dag
vóór de datum van de mondelinge behandeling zijn ingediend en aan de wederpartij ter
beschikking zijn gesteld.
8. Heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden, dan biedt de rechter voordat hij
over de zaak beslist, aan partijen desverlangd gelegenheid hun standpunt mondeling
uiteen te zetten.
Artikel 88
1. Tijdens de mondelinge behandeling ondervraagt de rechter partijen. Partijen kunnen
elkaar vragen stellen, behoudens de bevoegdheid van de rechter om te beletten dat
aan een bepaalde vraag gevolg wordt gegeven.
2. Een verklaring omtrent door haar te bewijzen feiten kan in het voordeel van de partij
die haar aflegde geen bewijs opleveren. Overigens kan de rechter uit de afgelegde
verklaringen, uit een niet-verschijnen op de mondelinge behandeling of uit een weigering
om te antwoorden of het proces-verbaal te ondertekenen de gevolgtrekking maken die
hij geraden acht, behoudens artikel 154.
Artikel 89
1. Indien een schikking tot stand komt, eindigt de procedure. Van de zitting waarop
een schikking is bereikt, wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat door de rechter
en partijen of hun tot dat doel bijzonder gevolmachtigden wordt ondertekend en waarin
de verbintenissen die partijen ten gevolge van die schikking op zich nemen, worden
neergelegd. De uitgifte van dit proces-verbaal geschiedt in executoriale vorm.
2. Indien geen schikking tot stand komt, bepaalt de rechter de dag waarop de zaak weer
op de rol zal komen.
Artikel 90
1. De rechter maakt van de mondelinge behandeling proces-verbaal op:
a. indien hij dit ambtshalve of op verzoek van een partij die daarbij belang heeft, bepaalt,
of
b. op verzoek van de hogerberoepsrechter of de Hoge Raad.
2. Het proces-verbaal bevat ten minste de namen van de rechter of de rechters die de
zaak behandelt onderscheidenlijk behandelen, die van partijen en van hun vertegenwoordigers
of gemachtigden die op de mondelinge behandeling zijn verschenen, en die van de getuigen,
deskundigen en tolken die op de mondelinge behandeling zijn verschenen.
3. Het proces-verbaal houdt een zakelijke samenvatting in van het verhandelde ter zitting.
4. De rechter kan bepalen dat de verklaring van een partij, getuige of deskundige geheel
in het proces-verbaal zal worden opgenomen. In dat geval wordt de verklaring onverwijld
op schrift gesteld en aan de partij, getuige of deskundige voorgehouden. Deze mag
daarin wijzigingen aanbrengen, die op schrift worden gesteld en aan de partij, getuige
of deskundige worden voorgelezen. De verklaring wordt door de partij, getuige of deskundige
ondertekend. Heeft ondertekening niet plaats, dan wordt de reden daarvan in het proces-verbaal
vermeld.
5. Het proces-verbaal wordt door de rechter ondertekend. Bij verhindering van de rechter
wordt dit in het proces-verbaal vermeld.
6. De griffier verstrekt zo spoedig mogelijk een afschrift van het proces-verbaal aan
de eiser en de in het geding verschenen gedaagde.
7. De rechter kan bepalen dat het proces-verbaal, bedoeld in het eerste lid en derde
lid, wordt vervangen door een door of namens hem gemaakte beeld- of geluidsopname.
In dat geval kan de hogerberoepsrechter of de Hoge Raad alsnog verzoeken om een schriftelijke
weergave van het proces-verbaal.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over de toepassing van beeld- en geluidsopnamen.
Artikel 91
1. In alle gevallen waarin de rechter een dag bepaalt waarop de zaak weer op de rol
zal komen, bepaalt hij tevens welke proceshandeling dan moet worden verricht.
2. Dient een zaak in enige stand van het geding wederom voor een proceshandeling ter
rolle, dan geschiedt dit bij een enkelvoudige kamer.
D
In artikel 131 wordt «een verschijning van partijen ter terechtzitting» vervangen
door «een mondelinge behandeling» en vervalt «of artikel 88».
E
In artikel 132, eerste en tweede lid, wordt «verschijning van partijen ter terechtzitting»
telkens vervangen door «mondelinge behandeling».
F
Artikel 134 vervalt.
G
Artikel 191 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De rechter kan, op verzoek van partijen of van een van hen dan wel ambtshalve, na
afloop van het voorlopig getuigenverhoor of het voorlopig getuigenverhoor voor tegenbewijs
een verschijning van partijen voor een mondelinge behandeling bevelen.
2. In het tweede lid wordt «ter terechtzitting» vervangen door «op de mondelinge behandeling»
en wordt «artikel 87, derde lid» vervangen door «artikel 89, eerste lid».
H
Artikel 279 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid vervalt «en de griffier».
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. De artikelen 87 tot en met 90 zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard
van de zaak of de procedure zich hiertegen verzet.
I
In artikel 344, tweede lid, wordt «indien haar dit wenselijk toeschijnt, doch uiterlijk
wanneer pleidooi wordt gevraagd of recht op de stukken wordt verzocht» vervangen door
«indien zij dit wenselijk acht, doch uiterlijk wanneer een mondelinge behandeling
als bedoeld in artikel 87 zal worden gehouden of uitspraak zal worden gedaan.
J
Artikel 1019ij wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De rechter kan, op verzoek van partijen of van een van hen dan wel ambtshalve, een
verschijning van partijen voor een mondelinge behandeling bevelen.
2. In het tweede lid wordt «Bij een verschijning van partijen ter terechtzitting» vervangen
door «Op de mondelinge behandeling».
ARTIKEL III
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dat luidt voor de procedures en
vorderingen voor de Hoge Raad waarvoor de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband
met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288) en de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep
en cassatie (Stb. 2016, 289) in werking zijn getreden overeenkomstig artikel II van het Besluit van 25 januari
2017 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van diverse onderdelen
van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering
van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep
en cassatie (Stb. 2016, 289), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht, het Besluit digitalisering
burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging
en digitalisering procesrecht (Stb. 2017, 16), wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 30c, derde lid, wordt «is aan dit vereiste voldaan» vervangen door «is
tevens aan dit vereiste voldaan».
B
In artikel 412, eerste lid, wordt «om het incidentele beroep of de voorgestelde exceptie
bij conclusie te beantwoorden» vervangen door «voor het verweerschrift om op het incidentele
beroep of de voorgestelde exceptie te reageren».
C
Artikel 425 komt te luiden:
Artikel 425
Tegen arresten door de Hoge Raad bij verstek in cassatie gewezen wordt geen verzet
toegelaten.
ARTIKEL IV
Artikel II is van toepassing op procedures waarbij het exploot van dagvaarding op
of na de datum van inwerkingtreding van artikel II rechtsgeldig is betekend en op
procedures waarbij een verzoekschrift op of na de datum van inwerkingtreding van artikel
I bij de rechter is ingediend.
ARTIKEL V
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Rechtsbescherming,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.