Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Leijten over de Nederlandse lijst van laagbelastende landen
Vragen van het lid Leijten (SP) aan de Staatssecretaris van Financiën over de Nederlandse lijst van laagbelastende landen (ingezonden 2 januari 2019).
Antwoord van Staatssecretaris Snel (Financiën) (ontvangen 24 januari 2019).
Vraag 1
Kunt u van alle 21 landen op de Nederlandse lijst van laagbelastende landen aangeven
tegen welk tarief winstbelasting wordt geheven?1
Antwoord 1
Anguilla, Bahama’s, Bermuda, Britse Maagdeneilanden, Kaaimaneilanden, Turks- en Caicoseilanden
en Vanuatu kennen geen winstbelasting. Guernsey, Isle of Man en Jersey hebben een
winstbelasting met een algemeen geldend statutair tarief van 0%. Belize heft een directe
belasting over de omzet van lichamen tegen een tarief van 0,75%. Op basis van beschikbare
statistieken over winstmarges is het tarief over de omzet herleid naar een tarief
over winst. Bij benadering komt deze belasting overeen met een winstbelasting met
een statutair tarief van 8,3%. De tarieven van de winstbelasting in Koeweit, Qatar
en Saudi-Arabië zijn respectievelijk 10%, 15% en ten minste 20%. Koeweit, Qatar en
Saudi-Arabië heffen echter geen winstbelasting van lichamen voor zover inwoners van
die landen de aandelen in het betreffende lichaam houden. De winstbelasting is in
deze landen dus niet algemeen geldend, maar van toepassing op een beperkte groep lichamen.
In de reacties op de internetconsultatie is onder meer gewezen op de heffing van Zakat
voor zover een lichaam binnenlandse aandeelhouders heeft. Naar aanleiding van de reacties
op de internetconsultatie is opnieuw gekeken naar het winstbelastingsysteem in deze
staten en de samenhang met de heffing van Zakat. Er is echter niet gebleken dat de
heffing van Zakat gelijk kan worden gesteld met de heffing van een winstbelasting
met een statutair tarief van ten minste 9%. Het statutaire tarief van winstbelasting
in Bahrein bedraagt 46% en het statutaire tarief in de Verenigde Arabische Emiraten
kan variëren van 0% tot 55%. In deze landen is de winstbelasting echter alleen van
toepassing met betrekking tot een beperkt aantal specifieke activiteiten. Ook in deze
landen is de winstbelasting dus niet algemeen geldend, maar van toepassing op een
beperkte groep lichamen. Amerikaans Samoa, Amerikaanse Maagdeneilanden, Guam, Samoa
en Trinidad en Tobago zijn op de Nederlandse lijst opgenomen omdat zij op de EU-lijst
van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden staan. Het statutaire
tarief voor de heffing van een eventuele winstbelasting in deze landen is dus niet
van belang geweest voor opname op de Nederlandse lijst.
Vraag 2
Hoe groot zijn de geldstromen die naar elk van de 21 landen op de Nederlandse lijst
staan, jaarlijks? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 2
Uit onderzoek van SEO Economisch Onderzoek (SEO) blijkt dat van de totale geldstromen
van bijzondere financiële instellingen (bfi’s) naar schatting € 22 miljard naar laagbelastende
landen gaat.2 Ik verwijs ook naar mijn reactie op dit onderzoek in mijn brief aan uw Kamer van
6 november 2018.3 De geldstromen naar de afzonderlijke landen kunnen door SEO niet gerapporteerd worden
omdat dit een onthullingsrisico met zich zou brengen. De stromen naar deze landen
zijn namelijk geconcentreerd bij een relatief beperkt aantal bfi’s. Om deze reden
kunnen voor deze groep slechts totale inkomsten en uitgaven gerapporteerd worden (een
deel van de minder geaggregeerde uitsplitsingen zou namelijk niet door de zogenoemde
DNB-onthullingstoets komen). Zie hiervoor de opmerkingen op pagina’s 20 en 23 van
het SEO-rapport.4
Vraag 25
5
Hoeveel grensoverschrijdende rulings heeft de Belastingdienst afgegeven over transacties
met bedrijven die gevestigd zijn in een land op deze lijst?
Antwoord 2
De Belastingdienst houdt niet systematisch bij hoeveel rulings met een internationaal
karakter zien op de transacties met lichamen die zijn gevestigd in een land dat is
opgenomen in de lijst met laagbelastende landen. In mijn brief van 22 november 2018
heb ik een aantal maatregelen aangekondigd voor de herziene rulingpraktijk voor rulings
met een internationaal karakter.6 Hierin geef ik aan dat in de toekomst niet langer rulings zullen worden afgegeven
over transacties met lichamen die zijn gevestigd in landen die op de lijst staan.
Mijn ambitie is deze maatregel per 1 juli 2019 door te voeren. Vanaf dat moment zal
de Belastingdienst beoordelen of een rulingverzoek ziet op een transactie met een
lichaam dat op de lijst staat.
Vraag 3
Erkent u dat veel winsten via Nederland neerslaan in Hongkong, Panama en Singapore,
landen die niet op de EU-lijst of de Nederlandse lijst staan? Zo ja, waarom onderneemt
u geen actie tegen landen die weliswaar geen extreem laag statutair tarief kennen,
maar wel bekend staan als «offshore financial centres» en belastingontwijking mede
mogelijk maken?
Antwoord 3
Uit het SEO-rapport blijkt dat er aanzienlijke bedragen stromen naar de categorie
«overige landen». Dat zijn de landen die niet op de lijst met laagbelastende jurisdicties
staan7 en ook niet tot de Europese Unie (EU) of de Verenigde Staten behoren. Ik beschik
niet over een nauwkeurige verdeling van deze stroom over de verschillende landen,
maar het is – bijvoorbeeld op basis van IMF-data over directe investeringen – aannemelijk
dat van de genoemde landen met name geldstromen naar Hongkong en Singapore daar een
significant aandeel van vormen. Het kabinet neemt overigens meerdere maatregelen om
belastingontwijking te bestrijden die niet afhankelijk zijn van de lijst van laagbelastende
landen, waaronder de per 1 januari 2019 ingevoerde earningsstrippingmaatregel, de
maatregelen die volgen uit de tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking tot wijziging
van de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking wat betreft hybridemismatches met
derde staten (ATAD2)8 en het Multilateraal Verdrag.
Vraag 4
Welke andere landen kent u, die mede door de uitvoering van de anti-winstdrainagebepaling
in de vennootschapsbelasting (Vpb) en de reële heffingstoets van de deelnemingsvrijstelling
een (zeer) laag effectief belastingtarief hanteren?
Vraag 5
Wat vindt u van de suggestie om niet per individueel geval het effectief tarief vast
te stellen, hetgeen voor de Belastingdienst momenteel een te grote opgave is, maar
de heffing van de conditionele bronbelasting op rente en royalty’s afhankelijk te
maken van de effectieve belastingdruk op de betreffende inkomsten in de betreffende
landen?
Vraag 6
Klopt het dat de 177 miljard euro aan rente, royalty en dividend die in landen met
een statutair tarief van hoger dan 9% terechtkomen, effectief mogelijkerwijs ook (zeer)
laag belast worden? Bent u, gezien uw antwoord op eerdere vragen waarin u zegt dat
dat een hoog statutair tarief in combinatie met relatief veel grondslagversmallers
kan resulteren in een laag effectief tarief, bereid dit te onderzoeken?
Antwoord 4, 5 en 6
Voor de compenserendeheffingstoets in de renteaftrekbeperking ter voorkoming van winstdrainage
en de onderworpenheidstoets in de deelnemingsvrijstelling moet de effectieve belastingdruk
worden bepaald. In zijn algemeenheid kunnen bij de toepassing van deze in de praktijk
bewerkelijke toetsen geen uitspraken worden gedaan over het effectieve belastingtarief
per land omdat de hiervoor genoemde toetsen per lichaam afzonderlijk worden aangelegd.
De feiten en omstandigheden van het specifieke geval zijn daarbij van groot belang.
De fictieve belastingdruk wordt berekend naar Nederlandse maatstaven, waardoor bijvoorbeeld
rekening wordt gehouden met de deelnemingsvrijstelling en renteaftrekbeperkingen.
De voor deze toetsen relevante fictieve belastingdruk kan in voorkomende gevallen
leiden tot een belastingdruk die hoger of lager is dan het lokale statutaire tarief.
Ook het effectieve tarief op rente en royalty’s is afhankelijk van de feiten en omstandigheden
van het specifieke geval. Hierdoor leent een effectieftarieftoets op rente en royalty’s
zich niet voor een benadering per land, maar is een case-by-casebenadering per belastingplichtige
nodig. In zo’n benadering dient per rente- en royaltybetaling te worden berekend wat
het effectieve tarief is waartegen deze betaling bij de ontvanger in een winstbelasting
wordt betrokken. Oftewel: bij iedere rente- en royaltybetaling aan een gelieerd lichaam
zou de betaler moeten nagaan of deze betaling in voldoende mate wordt belast bij de
ontvanger en zou de Belastingdienst op al deze betalingen toezicht moeten houden.
Hiervoor zou veel en hooggekwalificeerde toezichtscapaciteit nodig zijn.
In onderzoeken kan wel een algemene inschatting gemaakt worden van het gemiddelde
effectieve tarief van een land op basis van bepaalde aannames. Zo heeft de Organisatie
voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) op 15 januari 2019 de eerste
editie van de Corporate Tax Statistics Database gepubliceerd.9 Het effectieve tarief per land dat blijkt uit dit OESO-onderzoek wijkt overigens
gemiddeld genomen relatief beperkt af van het statutaire tarief. Daarmee lijkt de
toegevoegde waarde van een benadering op basis van een gemiddeld effectief tarief
per land niet of nauwelijks aanwezig. Dat laat overigens onverlet dat er stromen naar
die landen kunnen gaan die effectief lager of hoger worden belast dan het effectieve
tarief in de OESO-studie. Ook daaruit blijkt de beperking van een dergelijk generiek
onderzoek naar het effectief tarief. Het kabinet ziet daarom dus nu geen aanleiding
om af te wijken van het statutaire tarief als basis voor de lijst van laagbelastende
staten.
Vraag 7
Met welke van de 21 landen op de lijst heeft Nederland een belastingverdrag? In hoeverre
kunnen de Controlled Foreign Company (CFC)-maatregel en de bronbelasting op rente
en royalty’s worden uitgevoerd in die gevallen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 7
Van de 21 landen op de lijst heeft Nederland belastingverdragen met Bahrein, Koeweit,
Qatar, Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten. In deze verdragen zijn onder
meer afspraken gemaakt over de verdeling van heffingsrechten over rente- en royaltybetalingen
van inwoners van Nederland aan inwoners van het betreffende verdragsland en omgekeerd.
Op basis hiervan kan Nederland geen bronbelasting heffen op rente- en royaltybetalingen
aan inwoners van Bahrein en de Verenigde Arabische Emiraten. Ook kan Nederland geen
bronbelasting heffen op rentebetalingen aan inwoners van Koeweit en Qatar. Op royaltybetalingen
aan inwoners van Koeweit en Qatar kan Nederland een bronbelasting van 5% heffen. Op
rentebetalingen aan inwoners van Saudi-Arabië kan Nederland een bronbelasting heffen
van 5% en op royaltybetalingen een bronbelasting van 7%. Overigens zullen Bahrein,
Koeweit, Qatar, Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten worden benaderd om
de belastingverdragen te heronderhandelen. Nederland zal dan streven naar afspraken
die effectuering van de bronbelasting op rente en royalty’s tegen het statutaire tarief
mogelijk maken. Daarnaast kan worden gekeken of voor gevallen dat er geen sprake is
van misbruik, exclusieve woonstaatheffing dan wel een gereduceerd tarief voor rente
en royalty’s kan worden opgenomen. Dit kan door, in aanvulling op de zogenoemde principal
purposes test, een specifieke antimisbruikbepaling op te nemen. De belastingverdragen
met landen op de lijst beperken Nederland niet in de mogelijkheid om de aanvullende
CFC-maatregel toe te passen.
Vraag 8
Erkent u dat de CFC-maatregel en de bronheffing op rente en royalty’s zeer gemakkelijk
kunnen worden omzeild, bijvoorbeeld door landen te gebruiken die een statutair tarief
van 9% of meer kennen, hetgeen nog steeds extreem laag is?
Antwoord 8
De aanvullende CFC-maatregel is zowel van toepassing op directe als indirecte belangen
in een gecontroleerd lichaam. Indien tussen de belastingplichtige en een direct gehouden
gecontroleerd lichaam een ander lichaam wordt geschoven dat niet als gecontroleerd
lichaam kwalificeert10, blijft de aanvullende CFC-maatregel dus in beginsel van toepassing op het nadien
indirect gehouden gecontroleerde lichaam. Deze aanvullende CFC-maatregel is gebaseerd
op model A uit de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1)11 en is geïntroduceerd naast het al jaren in de Nederlandse winstbepaling in de Wet
op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) vervatte model B uit ATAD1, waarin
het statutaire noch het effectieve tarief een relevant element is. Bovendien moet
daarbij worden bedacht dat de aanvullende CFC-maatregel een aanvulling is op het al
bestaande instrumentarium in de Wet Vpb 1969. Zo kan in voorkomende gevallen de regeling
voor niet-kwalificerende beleggingsdeelnemingen van toepassing zijn. Ook kan in bepaalde
gevallen de herwaarderingsverplichting van artikel 13a Wet Vpb 1969 toepassing vinden.
Door de bronbelasting zal Nederland naar verwachting niet langer fungeren als toegangspoort
naar laagbelastende jurisdicties. Met een unilaterale maatregel, zoals de bronbelasting,
kan Nedeal internationaal moeten worden aangepakt. Het kabinet zal dan ook blijven
inzetten rland echter niet voorkomen dat andere landen deze functie als toegangspoort
naar laagbelastende jurisdicties overnemen. Wereldwijde belastingontwijking zop een
internationaal gecoördineerde aanpak. Een van de punten waar het kabinet momenteel
voor pleit in EU-verband is het introduceren van een verplichting om rente- en royaltybetalingen
naar landen op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden
te onderwerpen aan een bronbelasting of een soortgelijke maatregel te treffen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Snel, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.