Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Weyenberg over "het bericht ‘856.000 Nederlanders in loondienst bouwen geen pensioen op"
Vragen van het lid Van Weyenberg (D66) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «856.000 Nederlanders in loondienst bouwen geen pensioen op» (ingezonden 19 december 2018).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 23 januari
2019).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «856.000 Nederlanders in loondienst bouwen geen pensioen
op»?1
Antwoord 1
Ja
Vraag 2
Wat vindt u van het feit dat 856.000 werknemers geen pensioen blijkt op te bouwen?
Antwoord 2
De omvang van de witte vlek op pensioengebied wordt al geruime tijd op periodieke
basis gemonitord door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het tot voorkort
meest recente CBS-onderzoek uit 2016 was gebaseerd op cijfers ultimo 2013. Er was
destijds sprake van een witte vlek van 4% (circa 228 duizend personen). In het nieuwste
onderzoek dat in november is gepubliceerd en wat de stand van zaken ultimo 2016 weergeeft,
is deze groep aanzienlijk groter. Het lijkt onwaarschijnlijk dat dit een reële stijging
van het aandeel witte werknemers betreft; de nieuwe onderzoeksmethode die wordt gehanteerd
lijkt de meest aannemelijke verklaring. Ik heb hierover de Kamer uitgebreid geïnformeerd
in de verzamelbrief pensioenonderwerpen van november vorig jaar.2 Ik ben ervan geschrokken dat de uitkomsten van het onderzoek in negatieve zin sterk
afwijken van eerdere onderzoeken. Dit betekent dat de onderzoeken naar de witte vlek
van de afgelopen jaren een onderschatting hebben gegeven. Ik ben wel positief over
het feit dat we door de nieuwe pensioenaansprakenstatistieken die worden gebruikt,
nu in staat zijn een nauwkeuriger beeld te schetsen van de witte vlek. Dit geeft richting
voor vervolgstappen.
Vraag 3
Op welke manier zou het toevoegen van werknemers met een fiscaal jaarloon onder het
wettelijk minimumloon aan de onderzoekspopulatie kunnen leiden tot een grotere witte
vlek? Hoe zit het met de franchise voor deze groep, die waarschijnlijk in deeltijd
werkt?
Antwoord 3
Vierennegentig procent van alle werknemers in de onderzoekspopulatie heeft een fiscaal
jaarloon boven het WML. Het aandeel witte werknemers binnen de groep werknemers met
een jaarloon boven WML ligt op 11% (708 duizend werknemers). De witte vlek neemt door
het toevoegen van werknemers met een fiscaal jaarloon onder het wettelijk minimumloon
aan de onderzoekspopulatie toe met 2%.
Wat de franchise van de werknemers betreft, daarover heeft het CBS geen informatie.
Het CBS hanteert de grens van het fiscaal jaarloon boven/onder WML als benadering
van de franchisegrens. Bij de berekening van het fiscaal jaarloon heeft het CBS in
het geval van banen in deeltijd en (of) met een contractduur van minder dan een jaar
het fiscaal jaarloon gecorrigeerd naar dat van een voltijdbaan (40 uur) die het gehele
jaar duurt. Het is te verwachten dat werknemers met een fiscaal jaarloon onder het
WML relatief vaak in deeltijd werken. In tabellen 1 en 5 van het CBS-onderzoek is
een uitsplitsing gegeven naar vaste of flexibele dienstverbanden (waarbij de betekenis
van flexibel in aantal werkuren per maand of een tijdelijk dienstverband kan betekenen).
Uit de onderstaande vergelijking is te zien dat het aandeel werknemers met een flexibel
dienstverband zowel bij alle werknemers, als ook binnen de groep witte werknemers,
lager is binnen de groep werknemers met een fiscaal jaarloon boven WML (tabel 5) in
vergelijking met de totale groep werknemers (tabel 1) (zie de onderstaande tabel:
werknemers: 29% vs. 32%, en witte werknemers 55% vs. 59%).
Tabel 2: uitsplitsing van aandeel verschillende soorten dienstverband op het totaal
Werknemers, totaal (tabel 1)
Werknemers met fiscaal jaarloon boven WML (tabel 5)
Werknemers, totaal
Witte werknemers
Werknemers, totaal
Witte werknemers
Aantal (x 1000)
Soort dienstverband
Vast
4.490
347
4.389
320
Flexibel1
2.066
509
1.776
388
Totaal
6.556
856
6.164
708
Aandeel
Soort dienstverband
Vast
68%
41%
71%
45%
Flexibel1
32%
59%
29%
55%
Totaal
100%
100%
100%
100%
X Noot
1
Flexibel aantal uren of tijdelijk dienstverband
Vraag 4
Op welke manier zijn (tijdelijke) arbeidsmigranten of gedetacheerde werknemers uit
andere EU-landen onderdeel van de onderzoekspopulatie? Hebben zij invloed op de omvang
van de witte vlek?
Antwoord 4
In 2016 heeft het CBS in opdracht van het ministerie verdiepend onderzoek gedaan naar
de witte vlek op pensioengebied. In dat onderzoek was onder meer gekeken naar het
aandeel expats onder witte werknemers. Daarbij was de hypothese dat één van de redenen
waarom werknemers geen pensioen hoeven te sparen bij werkgevers die wel arbeidsvoorwaardelijk
pensioen aanbieden, mogelijk is dat het expats betreft. In deze verdieping waren expats
gedefinieerd als eerstegeneratieallochtonen met een fiscaal jaarloon ten minste twee
keer boven modaal. Uit dat onderzoek bleek dat er relatief meer expats onder witte
werknemers zijn dan verwacht zou mogen worden op grond van hun aandeel in het totaal
van werknemers, maar dat de groep expats vrij klein is en hun impact beperkt. Dat
is ook de reden waarom het CBS bij het meest recente onderzoek niet is gevraagd deze
groep afzonderlijk te rapporteren.
Vraag 5
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de sectoren industrieel ontwerp en vormgeving,
fotografie, vertaling en overige consultancy, waar het aandeel witte werknemers het
hoogst is en te kijken naar mogelijke oorzaken en oplossingen?
Antwoord 5
Uit het CBS-onderzoek blijkt dat binnen de commerciële dienstverlening de sectoren
«Industrieel ontwerp en vormgeving, fotografie, vertaling en overige consultancy»
relatief het hoogste aandeel witte werknemers vertegenwoordigen (47 procent). In absolute
zin gaat het binnen deze sectoren om ruim 9 duizend witte werknemers. Er zijn sectoren
waarin het aantal werknemers dat geen pensioen opbouwt in absolute zin veel groter
is. In Nederland kennen we geen algemene pensioenplicht. Bij bedrijven die niet onder
de verplichtstelling vallen en waarin deelname aan een pensioenregeling ook niet in
een CAO is vastgelegd, zijn werkgever en werknemer vrij om afspraken te maken over
een pensioenregeling. Dan kan ook de consequentie zijn dat er geen verplichte pensioenopbouw
wordt afgesproken. We zien dat dit relatief vaak het geval is binnen de commerciële
dienstverlening. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt in eerste instantie bij sociale
partners in een bepaalde bedrijfstak.
Vraag 6
Wat is uw inschatting van de invloed van «achterlopende pensioenadministratie» op
de 25% van de uitzendkrachten die langer dan 26 weken voor dezelfde werkgever werken
maar geen pensioen opbouwen?
Antwoord 6
Uitzendkrachten bouwen op basis van de geldende verplichtstelling pensioen op in een
beschikbare premieregeling. De verdiensten en gewerkte uren van uitzendkrachten kunnen
van week tot week verschillen. Om die reden vindt in de uitzendsector aanlevering
van premiebestanden aan het bedrijfstakpensioenfonds pas plaats na afronding van de
verloningsperiode. Vervolgens moeten deze bestanden en premiestortingen administratief
verwerkt worden alvorens deze (met terugwerkende kracht) resulteren in aanmeldingen
en nieuwe premiestortingen. Door deze systematiek loopt de administratieve verwerking
van aanmeldingen en premies in de regel één tot twee maanden achter. Er is dus geen
sprake van achterstanden in de uitvoering, maar van werkprocessen die pas achteraf
kunnen worden uitgevoerd. In extreme gevallen (werkgevers die te laat aanleveren,
maar ook uitzendkrachten die hun loongegevens te laat indienen) kunnen achterstanden
van meerdere maanden tot zelfs jaren ontstaan in de verwerking. Verwerking geschiedt
echter altijd met terugwerkende kracht tot de datum waarop de aanmelding en premies
betrekking hadden.
Vraag 7
Kan het zo zijn dat de pensioenadministratie zodanig achterloopt dat de opbouw van
pensioen bij een opeenvolgende uitzendwerkgever niet doorloopt (dat opnieuw een wachttijd
wordt toegepast)? Wordt dit met terugwerkende kracht gecorrigeerd?
Antwoord 7
Nee, in beginsel kan hiervan geen sprake zijn. De vraag of er ten onrechte een wachttijd
wordt gehanteerd door een opvolgende uitzendwerkgever staat los van de administratie
door het bedrijfstakpensioenfonds. Bij aanvang van de werkzaamheden voor een nieuwe
uitzendwerkgever heeft deze de verplichting om navraag te doen over het arbeidsverleden
van de werknemer en eventuele eerdere deelname aan de pensioenregeling. De uitzendwerknemer
heeft de verplichting om deze informatie desgevraagd te verschaffen. Als één van beide
of beiden niet aan genoemde verplichtingen voldoen of er onjuiste informatie wordt
verstrekt, kan er sprake zijn van een onterechte hantering van een nieuwe wachttijd.
Vraag 8
Hoe verlopen de gesprekken met de uitzendsector over de uitkomsten van het onderzoek?
Antwoord 8
Ik heb inmiddels om een eerste reactie gevraagd van het pensioenfonds van de uitzendsector
(StiPP). Het pensioenfonds laat weten dat de uitkomsten genuanceerder liggen dan uit
het onderzoek blijkt. Het pensioenfonds geeft aan dat naast het «vertraagde» administratieve
proces de manier van berekenen van het CBS op onderdelen afwijkt van de werkwijze
vanuit de sector. De sector rekent bijvoorbeeld met gewerkte weken en het CBS met
een half kalenderjaar. Het effect van deze afwijking op de resultaten is niet bekend.
De uitzendsector heeft aangegeven het voornemen te hebben om naar aanleiding van het
CBS-onderzoek een verdiepingsonderzoek uit te voeren om vast te stellen hoe groot
de werkelijke pensioendeelname is. De uitkomsten van dit onderzoek zijn momenteel
nog niet bekend.
Daarnaast hebben de sociale partners besloten tot de uitvoering van een onderzoek
naar de effecten van een verkorting van de wachttijd voor werknemers, werkgevers en
het pensioenfonds StiPP. Het gaat daarbij om effecten op de pensioenopbouw, de kosten
en de administratie. Dit laatste effect moet niet worden onderschat. Het is één van
de redenen voor de bijzondere positie van de uitzendsector als het gaat om wachttijd.
Veel uitzendkrachten werkten slechts kort, waardoor er sprake zou zijn van een relatief
grote administratieve last, met de daarbij behorende kosten, die ten koste zou gaan
van de opbouw van pensioen van de deelnemers.
Sociale partners werken in dit onderzoek samen met StiPP en laten het onderzoek uitvoeren
door een externe partij. Sociale partners streven ernaar deze resultaten voor de zomer
beschikbaar te hebben.
Het is aan de sociale partners om mede op basis van de resultaten van het onderzoek
afspraken te maken over een (aangepaste) pensioenregeling en een daarin te hanteren
wachttermijn. Hantering van een drempelperiode wordt daarbij eveneens als alternatief
overwogen, maar leidt tot verschillende nieuwe administratieve vraagstukken, zoals
de bewaring van premiegelden gedurende de drempelperiode. Ik onderhoud contact met
de betrokken partijen over de voortgang en zal uw Kamer informeren over de uitkomsten.
Vraag 9
Is u bekend hoe vaak uitzendkrachten een klacht indienen over de telling van het arbeidsverleden
of de opbouw van pensioen?
Antwoord 9
Het bedrijfstakpensioenfonds wordt incidenteel geconfronteerd met vragen of klachten
over de telling van het arbeidsverleden en de daarop gebaseerde pensioenopbouw. In
enkele tientallen gevallen per jaar leidt dat tot geschillen of procedures. Indien
de werkgever in kwestie failliet is, kan dit leiden tot claims uit hoofde van het
principe «geen premie, wel recht», waarbij de kosten van de pensioenopbouw ten laste
van het pensioenfonds komen.
Vraag 10
Zijn de cijfers voor u aanleiding om de uitzondering van de uitzendbranche op de wettelijke
maximale wachttijd van 2 maanden te heroverwegen? Wat zou het met de witte vlek doen
als de wachttijd ook bij de uitzendbranche wordt teruggebracht naar 3 maanden of 2
maanden? Wat zou er gebeuren als de 6 maanden een drempelperiode wordt (waar achteraf
toch pensioen wordt opgebouwd) in plaats van een wachttijd?
Antwoord 10
Pensioen is primair een verantwoordelijkheid van sociale partners. In de uitzendsector
wordt deze verantwoordelijk ook genomen door sociale partners, zoals mag blijken uit
het onderzoek naar de wachttijd dat de uitzendsector laat uitvoeren. Het is aan de
sociale partners om mede op basis van de resultaten van het onderzoek afspraken te
maken over een nieuwe pensioenregeling en een daarin te hanteren wachttermijn. Hantering
van een drempelperiode wordt daarbij eveneens als alternatief overwogen, maar leidt
tot verschillende nieuwe administratieve vraagstukken, zoals de bewaring van premiegelden
gedurende de drempelperiode.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.