Schriftelijke vragen : Promotieonderzoek naar de rechterlijke toetsing in het asielrecht
Vragen van het lid Voordewind (ChristenUnie) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over promotieonderzoek naar de rechterlijke toetsing in het asielrecht (ingezonden 21 december 2018).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het proefschrift van Karen Geertsema?1
Vraag 2
Is de terughoudende toetsing die de rechter in asielzaken betracht in overeenstemming
met het Unierecht en het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens
en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) dat een volledig ex nunc onderzoek voorschrijft?
Deelt u de mening dat dit principe ook in de Nederlandse asielprocedure zou moeten
gelden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om dit te bewerkstelligen? Is
de Nederlandse praktijk sinds 2015 wel in overeenstemming met het Unierecht?
Vraag 3
Bent u van mening dat alleen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in staat
is de geloofwaardigheid van een asielverzoek te beoordelen en de rechter niet? Zo
ja, waarom kan de rechter dat niet? Acht u dit een wenselijke situatie vanuit het
oogpunt van rechtsbescherming?
Vraag 4
Bent u het eens met de conclusie van het onderzoek dat: «bij de bestuurlijke beoordeling
van de geloofwaardigheid van een asielrelaas de feitenvaststellende en de feitenkwalificerende
fase elkaar overlappen. Aangezien de asielaanvrager pas tijdens het schriftelijk voornemen
tot afwijzing van de aanvraag wordt geconfronteerd met de aspecten van de aanvraag
die niet geloofwaardig zijn, of waarover nader bewijs had moeten worden overgelegd
om de gestelde feiten aannemelijk te maken, vindt kwalificatie van de feiten al tijdens
de vaststellende fase plaats. Dit is problematisch, omdat de aard van de norm vraagt
om een intensieve toetsing van de feitenkwalificatie. Bovendien laat het jurisprudentieonderzoek
zien dat de individuele beslisambtenaar veel vrijheid geniet bij de vaststelling en
beoordeling van de feiten waarvan bij een terughoudende toetsing nauwelijks controle
plaatsvindt»?2 Zo nee, waarom niet?
Kan de feitenkwalificatie op deze manier eigenlijk wel getoetst worden?
Vraag 5
Bent u het eens met deze conclusie van het onderzoek: «De rol van het algemeen belang
is voor het migratierecht anders dan voor andere delen van het bestuursrecht, zeker
als de bewindspersoon een restrictief migratiebeleid nastreeft. Het gevaar is dan
dat het belang van een efficiënt migratiebeleid zich vertaalt in procesrechtelijke
regels die verwezenlijking van de materiële norm, namelijk «asielrechtelijke bescherming»,
bemoeilijkt in plaats van faciliteert. Dit schuurt met het Unierechtelijke vereiste
van een objectief en onpartijdig onderzoek»?3 Zo nee, waarom niet?
Vraag 6
Bent u het eens met de conclusie van het onderzoek dat de Afdelingsjurisprudentie
verweven is geraakt met de beleidsvorming over de beoordeling van de geloofwaardigheid
van een asielrelaas?4 Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat deze verwevenheid onwenselijk is, vooral
als het beleid de jurisprudentie vormgeeft? Hoe wilt u dit gaan voorkomen?
Vraag 7
Bent u het eens met de conclusie van het onderzoek dat de asielprocedure «mede door
de Afdelingsjurisprudentie [is] verworden tot een procedure waarin de normen overheersen
die aantonen dat een aanvrager niet voldoet aan het te bewijzen rechtsfeit.» Zo nee,
waarom bent u het daar niet mee eens? Waar blijkt uit dat deze conclusie onterecht
is? Zo ja, deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is? Wat kunt u eraan
doen deze situatie te corrigeren?
Vraag 8
Acht u het uit het oogpunt van rechtsbescherming en onpartijdigheid geoorloofd dat
er, zoals het onderzoek stelt, sprake is «van een bestuursorgaan dat enerzijds restrictief
vreemdelingenbeleid moet nastreven door middel van een strikte asielprocedure en aan
wie anderzijds deskundigheid wordt toegedicht in de beoordeling van asielrelazen»?5
Vraag 9
Deelt u de mening dat gezien de conclusies van dit onderzoek de rechtsbescherming
van de individuele asielzoeker te zwak is? Zo nee, waarom niet?
Vraag 10
Hoe wordt het uitgangspunt dat de asielzoeker tegemoet moet worden gekomen in de bewijslast
(volgens het UNHCR-Handboek) en dat de beslisautoriteiten in samenwerking met de aanvrager
moeten komen tot een onderbouwd asielrelaas (artikel 4 Kwalificatierichtlijn) in de
praktijk uitgevoerd?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.S. Voordewind, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.