Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Remco Dijkstra over het bericht ‘Spoor in plaats van vliegen kansloze missie’
Vragen van het lid RemcoDijkstra (VVD) aan de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht «Spoor in plaats van vliegen kansloze missie» (ingezonden 24 oktober 2018).
Antwoord van Minister Van Nieuwenhuizen Wijbenga (Infrastructuur en Waterstaat) en
van Staatssecretaris Van Veldhoven-van der Meer (Infrastructuur en Waterstaat) (ontvangen
4 december 2018)
Vraag 1
Kent u het bericht «Spoor in plaats van vliegen kansloze missie»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kent u de studies van CE Delft («Committed tot the Environment») en Vrije Universiteit
(VU) 2010/2014 over de externe kosten voor infrastructuur van verkeer, overheidskosten
van mobiliteit, waarbij de kosten van infrastructuur, externe kosten, externe voordelen
en subsidies/belastingen per modaliteit op een rij zijn gezet?
Antwoord 2
Ja, deze studies kennen we.
Vraag 3
Hoeveel geld geeft de Nederlandse overheid jaarlijks uit aan:
a) spoor, investeringen, onderhoud en andere aan spoor gerelateerde zaken (inclusief
en gespecificeerd naar investeringen in harde infrastructuur, beheer en onderhoud,
subsidies, steun aan de vervoersbedrijven en railbeheer, ontwikkeling van treinen,
stations en andere relevante subsidies, etc.);
b) investeringen in wegen en zaken gerelateerd aan automobiliteit (inclusief en gespecificeerd
naar investeringen in harde infrastructuur, beheer en onderhoud, subsidies, steun
aan de auto-industrie, rustplaatsen, faciliteiten, verkeersveiligheid en alle andere
relevante zaken);
c) investeringen in de luchtvaart (inclusief en gespecificeerd naar investeringen in
harde infrastructuur, beheer en onderhoud, subsidies, steun aan de luchtvaartindustrie,
luchthavens, faciliteiten en alle andere relevante zaken)?
Antwoord 3
Het Rijk en decentrale overheden investeren in het bereikbaar houden van Nederland.
Dit doen we door instandhouding en uitbreiding van de infrastructuur. Zowel het KiM
als de prognoses vanuit de NMCA laten zien dat op alle netwerken sprake is van drukte
en investeringen zijn gewenst. Investeringen vanuit het Rijk doen we met name vanuit
het Infrastructuurfonds. In de begroting van het Infrastructuurfonds zijn de volledige
uitgaven weergegeven per modaliteit (Wegen, OV en Spoor, Vaarwegen). Naast middelen
voor aanleg zijn hier ook de middelen voor instandhouding opgenomen. De gemiddelde
jaarlijkse uitgaven vanuit het fonds bedragen zo’n € 6 miljard tot 2030. De standaardverdeling
tussen de modaliteiten op het Infrastructuurfonds gebaseerd op aanlegbudgetten bedraagt
53,5% Wegen, 39,5% OV en Spoor en 7% Vaarwegen. Decentrale overheden beschikken over
eigen middelen om te investeren in OV en wegen. Daarbij worden ze ondersteund door
het Rijk vanuit de Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer (vervoersregio’s) en het
Provinciefonds.
In de Wet Infrastructuurfonds is opgenomen dat de middelen in het Infrastructuurfonds
niet gebruikt mogen worden voor investeringen in luchthavens. De investeringen in
de weg en het spoor dragen wel bij aan de landzijdige bereikbaarheid van de luchthavens.
Denk in dit geval bijvoorbeeld aan de lopende verkenning multimodale knoop Schiphol.
Vraag 4
Hoeveel inkomsten (waaronder heffingen, accijnzen, belastingen, tol, aankoopbelasting,
vergoedingen, uitkeringen etc.) gerelateerd aan de infrastructuur voor als het gaat
om investeringen en/of gebruik/eigendom voor verplaatsingen per trein, auto (inclusief
inkomsten over busvervoer en logistiek) en vliegtuig heeft de overheid jaarlijks?
Antwoord 4
Op de Rijksbegroting zijn diverse ontvangsten opgenomen gerelateerd aan het gebruik
van de infrastructuur. Dit bedrag bestaat uit onder andere concessievergoedingen,
belastingen, heffingen en dividend. Ontvangsten vanuit de concessies en gebruiksvergoedingen
zijn onderdeel van het Infrastructuurfonds of worden direct betaald aan een uitvoeringsorganisatie
zoals ProRail. Dit gaat in totaal om ca. € 0,5 mld. per jaar (zie begroting Infrastructuurfonds).
Belastingen en heffingen worden geïnd door het Ministerie van Financiën. Voor autobelastingen
gaat het om ca. € 15 mld. per jaar. Daarnaast ontvangt het Rijk dividend als aandeelhouder
van Schiphol Group en NS. Deze zijn niet gekoppeld aan de uitgaven (zie begroting
Ministerie van Financiën).
Vraag 5
Hoeveel mensen verplaatsen zich dagelijks per spoor, auto of vliegtuig?
Antwoord 5
Het Kennisinstituut voor Mobiliteit (KiM) heeft recentelijk het rapport «Kerncijfers
mobiliteit 2018» gepubliceerd. Daarin is te zien dat de ontwikkelingen van de afgelopen
jaren zich in 2017 hebben doorgezet. De gebruikelijke manier om de hoeveelheid personenmobiliteit
uit te drukken, is in het aantal reizigerskilometers. De voorlopige cijfers voor 2017
zijn dat het voor de trein om 19,1 miljard reizigerskilometers gaat. Voor het OV als
geheel betreft het 25,0 miljard reizigerskilometers. Op de fiets worden 15,5 miljard
reizigerskilometers afgelegd. Voor autobestuurders- en passagiers samen gaat het om
138,0 miljard reizigerskilometers. Voor de luchtvaart betreft het 87,1 miljard reizigerskilometers.
Dit laatste cijfer betreft het aantal kilometers van de gehele vliegreis tot aan de
eindbestemming (inclusief eventuele overstap elders).
Vraag 6
Zijn de kosten per modaliteit per reizigerskilometer inzichtelijk te maken, bijvoorbeeld
als het gaat om verplaatsingen per trein, bus, tram, metro, auto, fiets, motor, brommer
etc? Is dat te berekenen? Kunt u de kosten en opbrengsten per modaliteit meenemen
in de uitwerking van het Infrastructuurfonds/Mobiliteitsfonds?
Antwoord 6
In het kader van de Luchtvaartnota werken we met verschillende onderzoeksinstituten,
waaronder het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid
(KiM) aan een onafhankelijke feitenbasis op dit thema. Als onderdeel hiervan hebben
we specifiek aan het KiM gevraagd om komend half jaar een onderzoek uit te voeren
naar de externe kosten, infrastructuurkosten, belastingen, heffingen en subsidies
voor zover toe te delen aan een aantal voorbeeldreizen voor het vliegtuig, de trein,
de auto of de bus. Vervolgens zal het KiM in 2019 ook de generieke kosten op een rij
zetten en de cijfers uit de CE studie actualiseren.
Het inzichtelijk maken van de kosten per modaliteit per kilometer is complex. Dat
heeft onder andere te maken met de diverse soorten kosten (gerelateerd aan aanleg
en onderhoud van infrastructuur, gebruikskosten van voertuigen, exploitatielasten,
externe en maatschappelijke kosten) en de wijze waarop de verdeling van kosten en
baten over publieke en private partijen plaatsvindt.
We zullen de uitkomsten van deze studies ook benutten bij de uitwerking van het Mobiliteitsfonds.
De Tweede Kamer ontvangt in het eerste kwartaal van 2019 een hoofdlijnenbrief met
contouren voor de ontwikkeling naar het Mobiliteitsfonds. Hierbij zal ook nader ingegaan
worden op de opgavegerichte wijze van afwegen en de hierbij te hanteren en nader te
ontwikkelen spelregels.
Vraag 7
Deelt u de mening dat er gekeken moet worden naar alle kosten en opbrengsten als het
gaat om keuzes in modaliteiten? Kunt u verklaren waarom dat in de huidige systematiek
niet zo is?
Antwoord 7
Ja, die mening delen wij. Zie ook het antwoord op vraag 6.
In het regeerakkoord is afgesproken dat tot 2030 de financiële middelen zoals tot
heden gebruikelijk worden verdeeld tussen de modaliteiten «wegen», «spoorwegen» en
«water». Vanaf 2030 zal het Mobiliteitsfonds zijn intrede doen waarbij deze verdeling
wordt losgelaten en niet de modaliteit maar de mobiliteit centraal komt te staan.
In aanloop hiernaartoe worden reeds grote stappen gemaakt om meer integraal naar de
oplossingen van mobiliteitsvraagstukken te kijken. Het werken volgens de nieuwe MIRT-spelregels,
en het integraal afwegen en adaptief werken zoals we dat in de gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s
doen, gaat nadrukkelijk verder dan de kosten per modaliteit per kilometer.
Vraag 8
Is het waar dat de luchtvaart grotendeels haar eigen infrastructuur financiert? In
hoeverre financieren de spoorwegen hun eigen infrastructuur?
Antwoord 8
Ja, dat klopt. Luchtvaartmaatschappijen betalen voor de luchthaveninfrastructuur,
-dienstverlening en -beveiliging via luchthavengelden en separaat voor het gebruik
van het luchtruim en de kosten van de luchtverkeersleiding. Daarbij is de luchtvaart
afhankelijk van de weg en het openbaar vervoer en spoor om de reizigers van en naar
de luchthaven te vervoeren. Decentrale overheden hebben de mogelijkheid om binnen
de Europese kaders voor staatssteun te investeren in regionale luchthavens. Hierbij
gaat het bijvoorbeeld om (een deel van) de kosten voor security, brandweer en infrastructuur.
Hiervan is recent sprake geweest in het geval van Groningen Airport Eelde en Maastricht
Aken Airport.
De spoorvervoerders betalen voor een beperkt deel hun eigen infrastructuur. ProRail
ontvangt vanuit het Rijk en decentrale overheden subsidie om het spoor te onderhouden
en uit te breiden. Daarnaast ontvangt ProRail vanuit de spoorsector een vergoeding
voor het gebruik van het spoor. In de begroting van het Infrastructuurfonds zijn de
uitgaven en ontvangsten van ProRail inzichtelijk gemaakt (bijlage 5).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.