Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen; ’s-Gravenhage, 12 maart 2018
35 020 Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen; ’s-Gravenhage, 12 maart 2018
Nr. 2
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 28 november 2018
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 24 augustus 2018 over het
Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne
tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting
met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen; ’s-Gravenhage,
12 maart 2018 (Kamerstuk 35 020, nr. 1).
De vragen en opmerkingen zijn op 5 oktober 2018 aan de Staatssecretaris van Financiën
voorgelegd. Bij brief van 27 november 2018 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Freriks
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Protocol tot wijziging van
het belastingverdrag tussen Nederland en Oekraïne. De leden van de VVD-fractie hebben
enkel een aantal verduidelijkende vragen.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af op welke onderdelen het wijzigingsprotocol
afwijkt van de OESO-richtlijnen. Deze leden vragen of het kabinet een toelichting
kan geven op basis waarvan wordt verwacht dat de budgettaire aspecten en de administratieve
lasten gering zullen blijven.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Protocol
tot wijziging van het belastingverdrag tussen Nederland en Oekraïne. Deze leden zijn
blij dat er een antimisbruikbepaling aan het Verdrag wordt toegevoegd. Kan het kabinet
aangeven wat het effect zal zijn van de nieuwe principal purposes test in het Verdrag?
Biedt deze test voldoende waarborgen tegen doorstroomvennootschappen van Oekraïne
naar Nederland? Welke waarborgen zitten er nog meer in het Verdrag tegen witwassen?
Kan het kabinet aangeven hoe groot de handelsvolumes zijn tussen Nederland en Oekraïne
en hoe groot de geldstromen zijn tussen de beide landen? Is dit in evenwicht volgens
het kabinet? Wat gaat het nieuwe Verdrag hieraan veranderen en is dat in balans met
de doelstelling van Nederland om geen doorstroomland meer te zijn?
De leden van de CDA-fractie vragen of er voldoende aandacht is geweest om geen grijze
gebieden in het Verdrag open te laten. Deze leden wijzen erop dat er momenteel een
geschil is met Oekraïne over de importtarieven bij kipfilet, omdat Oekraïne de importtarieven
omzeilt door de vleugel aan de borstfilet te laten zitten en deze na import eraf te
snijden.1 Kan het kabinet aangeven of de wijzigingen van het belastingverdrag voldoende duidelijk
zijn en bevestigen dat belastingplichtigen een beroep kunnen doen op arbitrage?
De leden van de CDA-fractie vragen het kabinet wat dit wijzigingsprotocol betekent
voor de Regeling inzake vermindering en vrijstelling van Oekraïense belasting op dividenden,
interest en royalty’s, genoten door inwoners van Nederland? Blijft deze regeling van
kracht, moet deze worden aangepast of komt de regeling te vervallen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Protocol tot wijziging van
het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan
van belasting met Oekraïne en hebben hierover enkele vragen.
De leden van de SP-fractie vragen of er enig verband is tussen het associatieverdrag
met Oekraïne en het onderhavige Protocol tot wijziging van het belastingverdrag.
De leden van de SP-fractie vragen de regering in hoeverre dit Verdrag en het wijzigingsprotocol
een rol spelen voor de Oekraïense oligarchen die zich fiscaalvriendelijk in Nederland
vestigen.
Kan het kabinet ingaan op de vraag in hoeverre het nodig is om met Oekraïne een belastingverdrag
te sluiten, vragen de leden van de SP-fractie. Zijn er veel bedrijven die hierdoor
makkelijker in Oekraïne dan wel in Nederland kunnen investeren?
De leden van de SP-fractie lezen in de toelichtende nota dat Oekraïne hogere bronheffingen
in het Verdrag wil opnemen teneinde meer belastinginkomsten te genereren en dat Nederland
daarmee heeft ingestemd, hetgeen overeenkomt met de notitie fiscaal verdragsbeleid
die voorschrijft dat Nederland ontwikkelingslanden, waaronder ook Oekraïne, meer heffingsrechten
gunt. Deze leden vragen evenwel wat de initiële inzet van Oekraïne was op het punt
van bronheffingen. Welke hoogte wilde Oekraïne? Is Nederland hiermee akkoord gegaan
of heeft Nederland eerst een tegenvoorstel gedaan?
Wat was het Oekraïense voorstel ten aanzien van het tarief op deelnemingsdividenden,
vragen de leden van de SP-fractie. Wat dit hoger dan 5%? Zo ja, waarom heeft Nederland
dit tarief dan toch laten verlagen?
Zijn de genoemde concept-wijzigingsprotocollen openbaar, vragen de leden van de SP-fractie.
Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet in te gaan op de vormgeving van de antimisbruikbepaling
die in het Verdrag is opgenomen. Komt deze overeen met die in andere belastingverdragen?
Op welke onderdelen wijkt deze af?
Is het juist dat staten elkaar normaliter op de hoogte houden van situaties waarin
verdragsvoordelen worden ontzegd op grond van antimisbruikbepalingen, vragen de leden
van de SP-fractie.
II Reactie van de Staatssecretaris
De vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft op
5 oktober 2018 een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris
van Financiën over het voorstel van wet tot stilzwijgende goedkeuring van het Protocol
tot wijziging (Trb. 2018, nr. 40; hierna aangeduid als: «het wijzigingsprotocol») van het op 24 oktober 1995 tot stand
gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne tot het vermijden
van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking
tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol (Trb. 1995, nr. 285; hierna aangeduid als: «het Verdrag» respectievelijk «het Protocol bij het Verdrag»).
Ik wil de leden van de fracties van het VVD, CDA en SP dankzeggen voor hun inbreng
op het voorliggende wetsvoorstel. Met belangstelling is kennisgenomen van de vragen
en opmerkingen van de leden van deze fracties.
Hieronder ga ik in op de vragen die zijn voorgelegd. Bij de beantwoording daarvan
volg ik de volgorde van het verslag.
De leden van de fractie van de VVD vragen op welke onderdelen het wijzigingsprotocol
afwijkt van de OESO-richtlijnen. Bij de redactie van de bepalingen van het wijzigingsprotocol
is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het OESO-modelverdrag2 volgens de tekstversie van 16 juli 2014. Daarnaast zijn specifieke bepalingen opgenomen
die voortvloeien uit het Nederlandse verdragsbeleid zoals toegelicht in de Notitie
Fiscaal Verdragsbeleid 20113 (hierna: «NFV 2011») en het Oekraïense verdragsbeleid. Zo is in overeenstemming met
onderdeel 2.11 van de NFV 2011 met artikel X van het wijzigingsprotocol in een nieuw
artikel 18 van het Verdrag een bronstaatheffing opgenomen voor fiscaal gefacilieerd
opgebouwde pensioenen, andere soortgelijke beloningen en lijfrenten. Een ander voorbeeld
is dat vrijgestelde beleggingsinstellingen voortaan uitdrukkelijk worden uitgesloten
van verdragsvoordelen zoals genoemd in onderdeel 2.2.1. van de NFV 2011 en de motie
van de leden Omtzigt en Van Vliet4. Met het oog op het actuele verdragsbeleid van Oekraïne op het punt van de bronheffingen,
zijn de artikelen 10 (dividenden), 11 (interest) en 12 (royalty’s) van het Verdrag
vervangen. In het kader van het in de NFV 2011 uiteengezette verdragsbeleid van Nederland
om in relatie tot ontwikkelingslanden meer begrip te tonen voor wensen tot ruimere
heffingsmogelijkheden, heeft Nederland hier uiteindelijk mee ingestemd. In de Toelichtende
Nota is steeds aangegeven of een bepaling is ontleend aan het OESO-modelverdrag of
aan het Nederlandse of Oekraïense verdragsbeleid.5
Daarnaast vragen de leden van de fractie van de VVD aan te geven op basis waarvan
wordt verwacht dat de budgettaire aspecten en de administratieve lasten gering zullen
blijven. De verwachting dat de budgettaire gevolgen gering zullen blijven, is gebaseerd
op de financiële stromen tussen Oekraïne en Nederland. Met name de wijziging van de
bronheffingstarieven voor interest en royalty’s uit het wijzigingsprotocol kunnen
budgettaire gevolgen hebben. Daarbij is het van belang of en in hoeverre de hogere
Oekraïense brontarieven in Nederland verrekend kunnen worden met de (vennootschaps)belasting.
Het gewijzigde bronheffingstarief voor deelnemingsdividenden (van 0% naar 5%) heeft
vanwege de in Nederland geldende deelnemingsvrijstelling, met als gevolg geen verrekeningsmogelijkheid
in Nederland, nagenoeg geen budgettair effect. Een beperkte budgettaire derving als
gevolg van de hogere bronbelasting op technische royalty’s (van 0% naar 5%) en op
rente op leningen verstrekt door banken en leverancierskredieten (van 2% naar 5%)
wordt echter gecompenseerd door een beperkte opbrengst als gevolg van het verlaagde
standaardtarief op rente (van 10% naar 5%). Daardoor zullen de budgettaire gevolgen
per saldo verwaarloosbaar zijn. Ook vloeien uit deze wijzigingen naar verwachting
geen additionele administratieve lasten voort.
De leden van de fractie van het CDA vragen wat het effect zal zijn van de nieuwe principal purposes test in het Verdrag. Daarnaast vragen de leden van de fractie van het CDA of deze principal purposes test voldoende waarborgen biedt tegen doorstroomvennootschappen en welke andere waarborgen
er nog in het Verdrag zitten tegen witwassen.
In Actiepunt 6 van het BEPS-project dat ziet op «Preventing the Granting of Treaty
Benefits in Inappropriate Circumstances» is een minimumstandaard geformuleerd. Deze
minimumstandaard is met name gericht tegen het zogenoemde «treaty shopping» waarbij
tussen twee landen die geen (of een vanuit het gezichtspunt van de belastingplichtige
minder gunstig) belastingverdrag met elkaar hebben bijvoorbeeld een lichaam zonder
goede zakelijke reden wordt tussengeplaatst in een land dat wel met beide andere landen
een verdrag heeft (of dat een gunstiger verdrag met het bronland heeft). Door gebruik
te maken van dat lichaam wordt dan een verdragsvoordeel genoten waarop bij een rechtstreeks
belang geen recht zou bestaan. Om dit oneigenlijk gebruik van verdragen tegen te gaan
en om aan de minimumstandaard van Actiepunt 6 van het BEPS-project te voldoen, wordt
met dit wijzigingsprotocol de zogenoemde principal purposes test in het Verdrag opgenomen. Als gevolg van de principal purposes test wordt een verdragsvoordeel niet toegekend voor een bestanddeel van het inkomen of
vermogen indien het verkrijgen van dit verdragsvoordeel één van de voornaamste redenen
was voor een constructie of transactie die tot dat voordeel heeft geleid. Voorts is
bepaald dat voordat een verdragsluitende staat een belastingplichtige de verdragsvoordelen
op grond van deze bepaling wil ontzeggen, daarover eerst een overleg dient te worden
gepleegd met de andere verdragsluitende staat. Hiermee kunnen de verdragsluitende
staten inzicht krijgen in wanneer de antimisbruikmaatregel wordt toegepast.
Daarnaast is het verder van belang dat met het wijzigingsprotocol de verdragsbepaling
over informatie-uitwisseling in overeenstemming is gebracht met artikel 26 van het
OESO-modelverdrag. Op basis hiervan kan op verzoek, automatisch of spontaan informatie
worden uitgewisseld. Hierdoor worden zowel Oekraïne als Nederland beter in staat gesteld
om de heffingsrechten te waarborgen. Voorts mag de informatie onder voorwaarden ook
worden gebruikt voor niet fiscale doeleinden, waaronder in het kader van de bestrijding
van witwassen.
Voorts vragen de leden van de fractie van het CDA of er voldoende aandacht is geweest
om geen grijze gebieden in het Verdrag open te laten, de wijzigingen voldoende duidelijk
zijn en of belastingplichtigen een beroep kunnen doen op arbitrage.
Bij het opstellen van de bepalingen van het Verdrag en het wijzigingsprotocol is zoveel
mogelijk aansluiting gezocht bij het OESO-modelverdrag. Het OESO-modelverdrag wordt
door veel landen, waaronder Nederland, gehanteerd als leidraad voor de verdragsonderhandelingen.
De aansluiting bij het internationaal geaccepteerde modelbelastingenverdrag van de
OESO en daarmee bij het commentaar op dit modelverdrag, schept voor belastingplichtigen,
belastingadministraties en gerechtelijke instanties belangrijke duidelijkheid over
de beoogde toepassing van de overeengekomen bepalingen.
Desalniettemin kunnen zich in de praktijk, situaties voordoen waarbij de bepalingen
in het Verdrag in beide verdragsluitende staten verschillend worden uitgelegd en toegepast.
In artikel 27 van het Verdrag is daarom een regeling opgenomen voor onderling overleg
tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en Oekraïne. Een inwoner van Nederland
of Oekraïne kan dan om een onderlinge overlegprocedure verzoeken wanneer hij van mening
is dat de maatregelen van één of van beide staten voor hem leiden of zullen leiden
tot belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag.
Voor de gevallen waarin de bevoegde autoriteiten niet in staat zijn om voorgelegde
kwesties binnen een tijdvak van twee jaar in onderling overleg op te lossen, bevat
artikel 27, vijfde lid, van het Verdrag een arbitragemogelijkheid. Met de in artikel
XIV van het wijzigingsprotocol opgenomen wijziging wordt voortaan het initiatief tot
arbitrage bij de belastingplichtige gelegd, zonder dat er de instemming van de bevoegde
autoriteiten van beide staten nodig is. Hiermee is aan de ene kant een stimulans gecreëerd
voor de verdragsluitende staten om de overlegprocedure tijdig tot een goed einde te
brengen en aan de andere kant de positie van de belanghebbende versterkt. De uitkomst
van de arbitrageprocedure is bindend voor de verdragsluitende staten, tenzij de beslissing
door de betrokken persoon wordt verworpen. De opname van een arbitragebepaling conform
artikel 25, vijfde lid, OESO-modelverdrag is in overeenstemming met het verdragsbeleid
neergelegd in onderdeel 2.17.1 van de NFV 2011.
Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie wat dit wijzigingsprotocol betekent voor
de Regeling inzake vermindering en vrijstelling van Oekraïense belasting op dividenden,
interest en royalty’s, genoten door inwoners van Nederland6 en of deze regeling van kracht blijft dan wel moet worden aangepast of komt te vervallen.
De Regeling inzake vermindering en vrijstelling van Oekraïense belasting op dividenden,
interest en royalty’s, genoten door inwoners van Nederland van 7 januari 1997 is onder
meer met het onderhavige wijzigingsprotocol achterhaald en zal daarom worden ingetrokken.
Tegelijkertijd is aan Oekraïne gevraagd informatie te verstrekken over de huidige
Oekraïense procedures voor vermindering van bronbelasting, zodat belastingplichtigen
in Nederland die een verzoek om teruggaaf of vrijstelling aan de bron in Oekraïne
willen doen weten waar ze moeten zijn en welk formulier ze moeten invullen. Zodra
deze informatie beschikbaar is, zal dit worden gepubliceerd op de website van de Belastingdienst.
De leden van de fractie van de SP vragen of er enig verband is tussen het associatieverdrag
met Oekraïne en het onderhavige wijzigingsprotocol.
Er bestaat tussen het associatieakkoord tussen de EU Oekraïne en het onderhavige Protocol
tot wijziging van het belastingverdrag tussen Nederland en Oekraïne geen direct verband.
Zo vormt de verdeling van grensoverschrijdende heffingsrechten tussen Nederland en
Oekraïne ter zake van de directe belastingen waarop het belastingverdrag en het wijzigingsprotocol
(primair) betrekking heeft, geen onderdeel van het associatieverdrag. Wel kan worden
opgemerkt dat ook het associatieverdrag, net als het belastingverdrag, het belang
van een goede internationale samenwerking zoals bij informatie-uitwisseling, onderschrijft.
Voorts vragen de leden van de fractie van de SP in hoeverre dit Verdrag en het Wijzigingsprotocol
een rol spelen voor de Oekraïense oligarchen die zich fiscaalvriendelijk in Nederland
vestigen.
Allereerst zij hierover opgemerkt dat de bepalingen van het Verdrag en het wijzigingsprotocol
voor een ieder die in Nederland woont of is gevestigd en uit Oekraïne inkomsten verkrijgt,
en vice versa, op gelijke wijze worden toegepast. Voor zover met de vraag wordt verondersteld
dat in bepaalde gevallen oneigenlijk gebruik gemaakt kan worden van de bepalingen
van het Verdrag, kan worden opgemerkt dat, zoals in paragraaf I.2 van de Toelichtende
Nota is aangegeven, het wijzigingsprotocol er in eerste instantie toe strekt een antimisbruikbepaling
(principal purposes test) in het Verdrag op te nemen.7 Daarnaast wordt ook in de (gewijzigde) titel en preambule van het Verdrag vermeld
dat het Verdrag bedoeld is om dubbele belasting te vermijden, zonder daarmee mogelijkheden
te creëren voor dubbele niet-heffing of verlaagde heffing door belastingontduiking
of belastingontwijking. Daarbij wordt expliciet verwezen naar treaty-shopping-constructies.
De leden van de fractie van de SP vragen of er kan worden ingegaan op de vraag in
hoeverre het nodig is om met Oekraïne een belastingverdrag te sluiten. Daarnaast vragen
de leden van de fractie van de SP of er door het belastingverdrag bedrijven makkelijker
in Oekraïne dan wel in Nederland kunnen investeren. Met het onderhavige Wijzigingsprotocol
wordt het bestaande belastingverdrag met Oekraïne daterend uit 1995 vernieuwd. Zoals
in de Toelichtende Nota8 is aangegeven, heeft het kabinet in zijn reactie van 30 augustus 2013 op het SEO-rapport
«Uit de schaduw van het bankwezen» en het onderzoek van het IBFD naar de Nederlandse
belastingverdragen met ontwikkelingslanden in het kader van het mondiale vraagstuk
over belastingheffing bij internationaal opererende bedrijven aangegeven dat met 23
ontwikkelingslanden contact zal worden opgenomen over het opnemen van antimisbruikbepalingen
in de met die landen gesloten of af te sluiten belastingverdragen9. Oekraïne is één van deze 23 ontwikkelingslanden en het wijzigingsprotocol is conform
deze toezegging tot stand gekomen.
Het primaire doel van een belastingverdrag is ervoor te zorgen dat dubbele belasting
wordt voorkomen zonder mogelijkheden te creëren voor belastingontwijking en -ontduiking.
Verder voorziet een belastingverdrag in verbeterde rechtszekerheid voor belastingplichtigen
en helpt het de administratieve lasten te verminderen en een basis te bieden voor
de wederzijdse bijstand tussen belastingadministraties. Een belastingverdrag zorgt
daarmee voor verbetering van de economische relatie tussen de betrokken landen en
versterkt de administratieve samenwerking. Bovendien is een belastingverdrag een internationaal
bekend en erkend instrument en schept het voor belastingplichtigen, belastingadministraties
en gerechtelijke instanties belangrijke duidelijkheid over de beoogde toepassing van
de nationale belastingregelingen in internationale situaties. Het sluiten van een
belastingverdrag maakt het voor bedrijven aantrekkelijker en makkelijker om te investeren
in desbetreffende landen. Dit zal ook gelden voor bedrijven die willen investeren
in Oekraïne of in Nederland.
De leden van de SP-fractie hebben vragen over de inzet van Oekraïne en Nederland,
alsmede de redenering daarachter. Voorts vragen de leden van de SP-fractie of de genoemde
concept-wijzigingsprotocollen openbaar zijn en zo niet, waarom niet. In de Toelichtende
Nota bij het wijzigingsprotocol is aangegeven dat de Nederlandse inzet was gebaseerd
op het in de NFV 2011 uiteengezette verdragsbeleid, waaronder de bereidheid om relatie
met ontwikkelingslanden in te stemmen met ruimere bronheffingen.10 Ook is opgemerkt dat vanuit Oekraïne vooral de wens bestond om hogere bronheffingstarieven
in het Verdrag op te nemen, in lijn met het actuele verdragsbeleid van Oekraïne. Gewezen
wordt in de Toelichtende Nota in dit verband op de (her)onderhandelingen van Oekraïne
met Cyprus (belastingverdrag van toepassing per 1 januari 2014 met wijzigingsprotocol
ondertekend op 11 december 2015), Ierland (belastingverdrag van toepassing per 1 januari
2016), Luxemburg (belastingverdrag van toepassing per 1 januari 2018), Qatar (belastingverdrag
ondertekend op 20 maart 2018), Turkije (belastingverdrag van toepassing per 1 januari
1999 met wijzigingsprotocol ondertekend op 9 oktober 2017) en het Verenigd Koninkrijk
(belastingverdrag van toepassing per 11 augustus 1993 met wijzigingsprotocol ondertekend
op 9 oktober 2017). Maar uiteindelijk wordt in het onderhandelingsproces de inhoud
van het specifiek belastingverdrag bepaald; het is een proces van geven en nemen («do
ut des») waarvan de uitkomst sterk afhangt van de punten waaraan beide zijden bijzonder
belang hechten. Inzage geven in de concepten ten tijde van de onderhandelingen is
niet mogelijk omdat deze onderhandelingen op vertrouwelijke basis geschieden en openbaarmaking
de belangen van beide verdragspartners zou kunnen schaden. Nadat de onderhandelingen
zijn afgerond en een belastingverdrag of wijzigingsprotocol is getekend wordt het
voorgelegd aan het parlement met de vraag of het parlement hiermee kan instemmen.
Als dat het geval is, en als ook de verdragspartner via de eigen procedures te kennen
heeft gegeven in te kunnen stemmen met het belastingverdrag of wijzigingsprotocol,
treedt het in werking.
De leden van de SP-fractie vragen of antimisbruikbepaling die in het Verdrag is opgenomen
overeenkomt met die in andere belastingverdragen en verzoekt in te gaan op de vormgeving
van de antimisbruikbepaling die in het Verdrag is opgenomen. Voorts vragen de leden
van de SP-fractie of het juist is dat staten elkaar normaliter op de hoogte houden
van situaties waarin verdragsvoordelen worden ontzegd op grond van antimisbruikbepalingen.
De antimisbruikbepaling, de principal purposes test, die in het Verdrag is opgenomen is gebaseerd op de bepaling die is voorgesteld in
het kader van Actiepunt 6 van het BEPS-project dat ziet op «Preventing the Granting of Treaty Benefits in Inappropriate Circumstances»11. Een zodanige bepaling is inmiddels ook per 21 november 2017, opgenomen in artikel
29 van het OESO-modelverdrag. Behalve met Oekraïne is Nederland ook met Ghana (Trb. 2017, nr. 68) en Oezbekistan (Trb. 2017, nr. 32) een soortgelijke principal purposes test overeengekomen.
In vergelijking met de in het OESO-modelverdrag opgenomen bepaling bevat de als artikel
24A van het Verdrag toegevoegde bepaling twee belangrijke verschillen. De eerste betreft
de in het tweede lid daarvan opgenomen mogelijkheid dat de belastingplichtige aan
wie verdragsvoordelen zijn geweigerd op grond van artikel 24A, eerste lid, de bevoegde
autoriteit van de staat waarvan verdragsvoordelen worden gevraagd verzoekt toch verdragsvoordelen
toe te kennen voor zover wordt vastgesteld dat bij afwezigheid van een bepaalde transactie
of constructie, ook verdragsvoordelen gegeven zouden zijn (de zogenoemde «vangnetbepaling»).
Overigens wordt het opnemen van een zodanige bepaling ook geopperd in paragraaf 184
van het Commentaar op artikel 29 van het OESO-modelverdrag. Als tweede afwijking wordt
geregeld dat voordat een Verdragsluitende Staat aan een belastingplichtige de verdragsvoordelen
op grond van artikel 24A wil ontzeggen, de Verdragsluitende Staat daarover eerst de
andere Verdragsluitende Staat raadpleegt (verplichte voorafgaande consultatie). Het
melden van het voorgenomen gebruik van de antimisbruikbepaling in een concrete situatie
bij de verdragspartner kan mogelijk overkill voorkomen in gevallen waarin niet alle feiten helder zijn. Bovendien kan een dergelijke
notificatievereiste bijdragen aan een gezamenlijke, uniforme en zinvolle invulling
van de toe te passen criteria.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier