Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Westerveld over begeleiding van pleegouders
Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over begeleiding van pleegouders (ingezonden 18 oktober 2018).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens de
Minister voor Rechtsbescherming (ontvangen 15 november 2018).
Vraag 1
Kent u het bericht «Inspecties uiten kritiek op begeleiders van pleegouders baby Hannah»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe kan het dat uit de rapportages blijkt dat er gedurende de opvangperiode en daarna
veel fout is gegaan, maar er niet is ingegrepen?
Antwoord 2
Voorop staat dat kinderen goede zorg ondersteuning en bescherming verdienen. Daarbij
is het van belang dat alle betrokken instanties het belang van het kind voorop stellen.
Zo hebben we dat ook beschreven in het actieprogramma Zorg voor de Jeugd2. Dit kan echter zeer complex zijn, aangezien betrokken instanties constant afwegingen
moeten maken tussen het belang de veiligheid te verzekeren en hechting tussen het
kind en zijn pleegouders te bevorderen. Dat zijn complexe afwegingen waarbij (pleeg)ouders
en betrokken instellingen zo goed mogelijk betrokken moeten worden. Als hier fouten
in worden gemaakt is het van belang dat deze fouten goed worden onderzocht en dat
de betrokken partijen hier lessen uit trekken om herhaling in de toekomst te voorkomen.
Jeugdbescherming Brabant (JBB) en Combinatie Jeugdzorg (CJZ) hebben de calamiteit
bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna
inspecties) gemeld en hebben, ook op verzoek van de inspecties, een intern onderzoek
naar de zaak uitgevoerd. Uit dit onderzoek komen verbetermaatregelen voor de betrokken
instanties naar voren. De betrokken instanties erkennen dat er fouten zijn gemaakt
in deze zaak. Een van de leerpunten is dat in complexe casuïstiek meer aandacht moet
worden besteed aan overleg met direct betrokkenen (pleegouders, Raad voor de Kinderbescherming,
politie).
De inspecties stellen eisen en toetsen de kwaliteit van het onderzoek (zijn de juiste
vragen gesteld, is er gesproken met de betrokkenen, trekt men de juiste conclusies,
etc.). De inspecties zijn van mening dat de kwaliteit van het onderzoek aan de verwachtingen
heeft voldaan en dat CJZ en JBB de juiste verbetermaatregelen aan de conclusies van
de inspecties hebben verbonden. De inspecties verwachten van CJZ en JBB dat zij in
het eerste kwartaal van 2019 een gezamenlijke audit laten uitvoeren naar de implementatie
van de verbetermaatregelen en de inspecties informeren over de uitkomst.
Vraag 3, 4
Zijn er volgens u meer tekortkomingen geweest door de betreffende jeugdzorginstanties?
Bent u bekend met het zwartboek over Jeugdbescherming Brabant?3 Wat vindt u van de reactie van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd dat de klachten
niet afwijken? Betekent dit dat de genoemde problemen zich ook binnen andere gecertificeerde
instellingen voordoen?
Antwoord 3, 4
Ik ben bekend met het zwartboek. Ik vind het van belang dat bij elke melding de betrokkenen
met elkaar in gesprek gaan, zodat alle kanten van het verhaal kunnen worden belicht
en men samen kan achterhalen wat er is gebeurd en hoe men in de toekomst beter kan
handelen. Ik heb van JBB begrepen dat zij de bij het zwartboek betrokken ouders (opnieuw)
uitnodigen om daarover in gesprek te gaan (zie ook verderop mijn antwoord op vraag
5).
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft aangegeven dat de hoeveelheid meldingen/klachten
per jaar bij JBB bij de inspectie geen uitzonderlijk beeld geeft in vergelijking met
andere Gecertificeerde Instellingen (GI’s). Dit betekent niet dat alle GI’s met dezelfde
soort klachten en meldingen te maken hebben en dat de tekortkomingen uit deze zaak
zich ook bij andere GI’s voordoen. Klachten kunnen over een veelheid aan onderwerpen
en gedragingen gaan (bijvoorbeeld de beslissing van een instantie, de bejegening door
een medewerker, informatievoorziening, etc.). Elke klacht heeft daarom zijn eigen
verhaal en achtergrond.
De IGJ weegt het aantal en de aard van signalen mee bij het bepalen van de instellingen
waar toezicht wordt uitgevoerd. Ten aanzien van het toezicht bij de GI’s speelt daarbij
mee dat het beleid is om in het toezicht te steunen op het werk van het Keurmerkinstituut
dat zorgt voor verstrekking van het certificaat. Dit betekent dat de inspecties in
aanvulling daarop en als daar aanleiding toe is thematisch onderzoek uitvoeren bij
GI’s. De inspectie heeft dit jaar, doorlopend naar het volgend jaar, een toezicht
gepland dat gericht is op alle GI’s. Uiteraard wordt JBB hier ook in meegenomen. De
uitkomsten van dit toezicht worden openbaar gemaakt en betrokken bij de prioritering
van het verdere toezicht. De wethouders van de jeugdregio’s in West-Brabant kunnen
de uitkomsten gebruiken om hun bestuurlijke en uitvoerende verantwoordelijkheid te
nemen.
Vraag 5
Wat is uw mening over de reacties van betrokken instellingen die aangaven zich niet
te herkennen in de uitingen in het zwartboek? Klopt het dat zij op dat moment al op
de hoogte waren van het oordeel van de interne onderzoekscommissie en de Inspecties,
waarin deze zorgen van pleegouders zijn bevestigd?
Antwoord 5
De betrokken instanties gaven in eerste instantie aan zich niet te herkennen in het
geschetste beeld van het zwartboek. Het begeleidend schrijven zou een te eenzijdige
benadering hebben gegeven van het functioneren van de betrokken instellingen.
JBB heeft de verantwoordelijke wethouders over het zwartboek geïnformeerd, waarbij
ze aangeven de betrokken ouders (opnieuw) uit te zullen nodigen om in gesprek te gaan.
JBB kan (uiteraard) niet in het openbaar reageren op casuïstiek beschreven in het
zwartboek, omwille van privacy. Ik vind het dan ook goed dat JBB met de ouders in
gesprek gaat, zodat ze samen de zaak kunnen bespreken.
Het interne onderzoek dat door JBB en CJZ is ingesteld heeft betrekking op de specifieke
casus van baby Hannah en nietop het zwartboek.
Vraag 6
Waar kunnen pleegouders terecht als er fouten worden gemaakt in de begeleiding? Wat
gebeurt er met een dergelijke klacht?
Antwoord 6
Zowel pleegzorgaanbieders als gecertificeerde instellingen zijn wettelijk verplicht
om een klachtenregeling vast te stellen. Pleegouders kunnen een klacht indienen, zowel
tegen de instelling zelf als tegen een persoon die hier werkt. Deze klacht wordt vervolgens
beoordeeld door een onafhankelijke klachtencommissie. De klachtencommissie informeert
de pleegouders en de persoon op wie de klacht betrekking heeft over de beoordeling
en over wat er aan de klacht gedaan kan worden. Pleegouders krijgen in dit proces
ook de mogelijkheid om hun klacht mondeling toe te lichten.
Daarnaast kunnen pleegouders en pleegkinderen zich wenden tot het Advies- en Klachtenbureau
Jeugdzorg (AKJ). Wanneer pleegouders of pleegkinderen klachten hebben over de pleegzorgbegeleiding
kunnen ze via het AKJ advies vragen bij een onafhankelijke vertrouwenspersoon.
Vraag 7, 8, 9
Zijn er bij u meer signalen bekend over pleegouders die onvoldoende worden begeleid?
Is dit een incident?
Bent u bereid gedegen onderzoek te doen naar de begeleiding en de positie van pleegouders?
Gaat u extra actie nemen om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, wat gaat u doen?
Antwoord 7, 8, 9
In het actieplan pleegzorg4 is nadrukkelijk aandacht voor het verbeteren van de positie en de begeleiding van
pleegouders. Alle betrokken partijen werken binnen het actieplan samen om de begeleiding
van pleegouders te verbeteren en de positie van pleegouders in het hulpverleningsproces
te verstevigen. Om de positie van pleegouders te verstevigen worden er binnen het
actieplan pleegzorg verschillende acties uitgevoerd.
Momenteel wordt, in opdracht van VWS en JenV, een evaluatie van de Wet verbetering
positie pleegouders (welke grotendeels is overgenomen in de Jeugdwet) uitgevoerd.
Het doel van deze evaluatie is om na te gaan of maatregelen ter verbetering van de
positie van pleegouders, zoals een verplichte pleegouderraad, medezeggenschap, informatierecht,
etc., hebben bijgedragen aan het verbeteren van de positie van pleegouders binnen
het hulpverleningstraject. De evaluatie zal ingaan op de vraag hoe tevreden/ontevreden
pleegouders zijn over de positie die zij innemen en hoe eventuele verbetermaatregelen
doorgevoerd kunnen worden. De verwachting is dat de Kamer begin 2019 over de resultaten
zal worden geïnformeerd.
Daarnaast werkt Jeugdzorg Nederland samen met de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen
(NVP) en de VNG in het project «versterken van de kracht van pleegouders» aan het
ontwikkelen, verbeteren en verbreden van het leer- en ontwikkelaanbod voor pleegouders.
Ook heeft de NVP een onafhankelijk informatie- en belangenbehartigingspunt voor pleegouders
en pleegkinderen ingericht. Pleegouders en pleegkinderen kunnen hier informatie, advies
en ondersteuning krijgen rond hun positie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.