Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Brenk over het artikel 'De keerzijde van 100.000 zzp’ers in de bouw: ‘Meer dan tien procent is fake, arm en kwetsbaar’'
Vragen van het lid Van Brenk (50PLUS) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht: «De keerzijde van 100.000 zzp’ers in de bouw: meer dan tien procent is fake, arm en kwetsbaar» (ingezonden 13 september 2018).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de
Staatssecretaris van Financiën (ontvangen 12 november 2018). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2018–2019, nr. 116.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel in Cobouw dat mogelijk 10.000 tot 20.000 van
de 100.000 zelfstandigen in de bouw, in de woorden van het artikel, «fake», kwetsbaar
en arm is?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 4, 5
Is het waar dat het bij de in het artikel genoemde «nep-zelfstandigen» veelal gaat
om oudere, afgeserveerde bouwvakkers, die noodgedwongen voor zichzelf zijn begonnen,
omdat ze niet te verzekeren, te duur en risicovol zijn bevonden door hun oud-werkgevers?
Is bekend, of bestaan er schattingen bij hoeveel van de zzp’ers er vermoedelijk of
mogelijk sprake is van schijnzelfstandigheid? Hoeveel van de (vermoedelijke) schijnzelfstandigen
zijn ouder dan 50 jaar? is hierbij een onderscheid te maken naar economische sectoren?
Herkent u het beeld dat in de bouw «de deur nog altijd open staat» voor schijnzelfstandigen?
Hoe is dit in andere sectoren?
Antwoord 2, 4, 5
Schijnzelfstandigheid is lastig te onderzoeken, omdat de beoordeling ervan afhangt
van de weging van feiten en omstandigheden. Het IBO Zzp (2015) concludeert op basis
van andere onderzoeken dat er in Nederland sprake is van schijnzelfstandigheid bij
2 tot 17% van de zelfstandigen. Een eerder rapport van SEOR (Zzp tussen werknemer
en ondernemer, 2013) heeft geprobeerd een inschatting te maken van schijnzelfstandigheid
in verschillende sectoren. Dit onderzoek geeft aan dat er in de bouw bij 3–5% van
de zelfstandigen sprake is van schijnzelfstandigheid, in de thuiszorg bij 9–15%, in
het wegvervoer 14% en in het management- en organisatieadvies bij 5–10%. Hierbij wordt
de kanttekening gemaakt dat het aandeel buitenlandse zzp’ers in de onderzoekspopulatie
laag is en een deel van de vermoede (schijn)constructies met buitenlandse zzp’ers
niet in het onderzoek zijn meegenomen. In dit onderzoek is ook leeftijd meegenomen,
maar wordt aangegeven dat er geen samenhang is tussen de criteria voor schijnzelfstandigheid
en leeftijd.
In algemene zin is bekend dat zelfstandigen meestal op latere leeftijd en vanuit loondienst
starten. Dit ligt voor de hand, omdat veel personen eerst ervaring en expertise opdoen
voor ze starten als zelfstandige. In de Zelfstandige Enquête Arbeid 2017 (TNO/CBS)
is onderzoek gedaan naar onder andere startmotieven en tevredenheid van zzp’ers. Daaruit
blijkt dat het merendeel start als zzp’er vanwege positieve startmotieven – ze zijn
op zoek naar een nieuwe uitdaging, meer autonomie, of een betere werk/privébalans.
Ongeveer 10% van de zzp’ers geeft aan te zijn gestart als zzp’er omdat ze in hun vorige
baan zijn ontslagen, hun contract niet werd verlengd, of omdat zij geen geschikte
baan konden vinden in loondienst. Ongeveer 2% van de zzp’ers geeft aan dat de werkgever
wilde dat de zzp’er op die manier ging werken. Ruim 82% van de zzp’ers geeft aan over
5 jaar nog te werken als zzp’er als het aan henzelf licht. Dit geeft aan dat zzp’ers
veelal tevreden zijn over hun arbeidsmarktsituatie. In het rapport zijn deze cijfers
niet uitgesplitst naar sector.
Vraag 3
Hoeveel van de inmiddels meer dan één miljoen zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers)
is ouder dan 50 jaar?
Antwoord 3
Volgens het CBS waren er in 2017 1,055 miljoen zzp’ers. Hiervan waren er 470.000 50
jaar of ouder.2
Vraag 6, 7, 8
Wat is er gebeurd met de in het artikel genoemde melding aan de Belastingdienst en
het Ministerie van SZW door de voorzitter van de stichting ZZP Nederland, over een
bedrijf dat 530 eenmansbedrijven voor Poolse tuinbouwers had opgericht en «zich nergens
aan hoefde te houden»?
Hoe gaat u vooral oudere «nep-zzp-ers» perspectief bieden, door een betere handhaving,
het helpen met ondernemen, of het aan een echte baan helpen, waartoe in het artikel
wordt opgeroepen?
Bent u bereid samen met sectoren bedoelde veelal oudere schijnzelfstandigen op te
sporen, juist ook omdat het hier vaak gaat om kwetsbare, onderverzekerde mensen, die
kort voor hun pensionering een gat gaan oplopen in hun pensioenvoorziening?
Antwoord 6, 7, 8
Op individuele belastingplichtigen kan de Belastingdienst op grond van zijn geheimhoudingsplicht
van art. 67 AWR niet ingaan. Wel kan worden opgemerkt dat meldingen die bij de Belastingdienst
binnenkomen worden beoordeeld en kunnen leiden tot een nader onderzoek en tot maatregelen.
De Belastingdienst houdt – binnen de grenzen van het handhavingsmoratorium – risicogericht
toezicht bij opdrachtgevers, en beoordeelt in die gevallen of sprake is van een dienstbetrekking
tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. De leeftijd van opdrachtnemers speelt bij die
beoordeling geen rol, omdat de wettelijke bepalingen en jurisprudentie omtrent de
kwalificatie van een arbeidsrelatie geen onderscheid in leeftijd maakt.
De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving,
zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (wml), de Arbeidstijdenwet (Atw)
en de Arbeidsomstandighedenwet. Werknemers kunnen individueel of via een vakbond of
ondernemingsraad melding doen van eventuele misstanden. Bij geconstateerde overtreding
van de relevante arbeidswetgeving kan de Inspectie handhavend optreden met de bedoeling
om bij de desbetreffende bedrijven een gedragsverandering te realiseren die maakt
dat deze bedrijven de arbeidswetgeving gaan naleven. In die gevallen kan schijnzelfstandigheid
onderdeel zijn van de overtreding en kan daarop worden gehandhaafd. Over eventuele
lopende onderzoeken van de Inspectie doe ik geen mededelingen. Het programma Schijnconstructies
en cao- naleving besteedt bijzondere aandacht aan de aanpak van schijnconstructies
zoals schijnzelfstandigheid en schijnvennootschappen. Op 23 oktober jl. heb ik een
meerjarige rapportage over dit programma aan uw Kamer toegezonden.
Vraag 9
Is het waar dat veel verzekeringspolissen een eindleeftijd kennen van 55 jaar? Deelt
u de mening dat dit jongere mensen ontmoedigt een verzekering af te sluiten? Bent
u bereid in overleg met het Verbond van Verzekeraars te zoeken naar een oplossing
voor dit knelpunt? Hoe gaat u bevorderen dat zelfstandigen zonder personeel altijd
verzekerd zijn tot de AOW-gerechtigde leeftijd?
Antwoord 9
Het kan inderdaad zo zijn dat een verzekeringspolis een lagere eindleeftijd heeft
dan de AOW-leeftijd. Conform de gemaakte afspraak in het regeerakkoord ben ik in gesprek
met het Verbond van verzekeraars om een beter verzekeringsaanbod te bevorderen. Het
vraagstuk van de eindleeftijd van de verzekeringspolis in relatie tot de AOW-leeftijd,
is onderdeel van deze gesprekken met private verzekeraars. Het doel van de gesprekken
is om tot opties te komen om het bestaande verzekeringsaanbod te bevorderen en daarmee
de verzekeringsgraad van zelfstandigen te verhogen. Over dit onderwerp zal ik nog
dit jaar een brief aan uw Kamer sturen.
Vraag 10
Hoe gaat u bevorderen dat zelfstandigen zonder personeel altijd pensioen op bouwen?
Antwoord 10
Op grond van de huidige wetgeving bouwt een (beperkt) deel van de zelfstandigen pensioen
op bij een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds of een verplicht gestelde beroepspensioenregeling.
Aansluitend op het werknemerschap kunnen zelfstandigen ook gebruik maken van de mogelijkheid
van vrijwillige voortzetting bij het betreffende pensioenfonds. Daarnaast hebben zelfstandigen
de mogelijkheid om in de derde pijler pensioen op te bouwen. In het regeerakkoord
is afgesproken om het pensioenstelsel te vernieuwen, waarmee tevens het stelsel aantrekkelijker
wordt voor zelfstandigen om vrijwillig voort te zetten of (vrijwillig) aan te sluiten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede namens
M. Snel, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.