Nota van wijziging : Tweede nota van wijziging
35 028 Invoering van een bronbelasting en afschaffing van de dividendbelasting alsmede wijziging van enige wetten in verband met enkele maatregelen voor het bedrijfsleven (Wet bronbelasting 2020)
Nr. 13
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 30 oktober 2018
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
Het opschrift komt te luiden: Wijziging van enige wetten in verband met enkele maatregelen
voor het bedrijfsleven (Wet bedrijfsleven 2019).
2
De hoofdstukken 1 tot en met 6 vervallen.
3
In het opschrift van hoofdstuk 7 wordt «andere wetten» vervangen door «enige wetten».
4
Artikel 7.2 vervalt.
5
De in artikel 7.3, onderdeel S, opgenomen tarieftabel wordt vervangen door:
Bij een belastbaar bedrag of een belastbaar Nederlands bedrag van meer dan
maar niet meer dan
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte
van het belastbare bedrag, of het gedeelte van het belastbare Nederlandse bedrag,
dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I
II
III
IV
–
€ 20.000
–
19%
€ 200.000
–
€ 38.000
25%
6
Artikel 7.4 wordt als volgt gewijzigd:
a. De onderdelen A en B vervallen.
b. De in onderdeel I opgenomen tarieftabel wordt vervangen door:
Bij een belastbaar bedrag of een belastbaar Nederlands bedrag van meer dan
maar niet meer dan
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte
van het belastbare bedrag, of het gedeelte van het belastbare Nederlandse bedrag,
dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I
II
III
IV
–
€ 200.000
–
16,5%
€ 200.000
–
€ 33.000
22,55%
c. De onderdelen J tot en met M vervallen.
7
De in artikel 7.5, onderdeel B, opgenomen tarieftabel wordt vervangen door:
Bij een belastbaar bedrag of een belastbaar Nederlands bedrag van meer dan
maar niet meer dan
bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte
van het belastbare bedrag, of het gedeelte van het belastbare Nederlandse bedrag,
dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I
II
III
IV
–
€ 200.000
–
15%
€ 200.000
–
€ 30.000
20,5%
8
De artikelen 7.6 en 7.7 vervallen.
9
Vóór artikel 8.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 8.0 Overgangsbepaling beperking afschrijving gebouwen in eigen gebruik
Met betrekking tot een gebouw in eigen gebruik waarop de belastingplichtige reeds
vóór 1 januari 2019 heeft afgeschreven doch nog niet over drie volledige jaren heeft
kunnen afschrijven, vindt de in artikel 7.3, onderdeel A, opgenomen wijziging van
artikel 8, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 voor het eerst
toepassing met ingang van het boekjaar dat volgt op het boekjaar waarin die periode
van drie volledige jaren is geëindigd.
10
De artikelen 8.2 en 9.1 vervallen.
11
In artikel 9.2, tweede lid, wordt «treden de hoofdstukken 1 tot en met 6 en de artikelen
7.2, 7.4, 7.6, 7.7, 8.2 en 9.1» vervangen door «treedt artikel 7.4». Voorts wordt
«onderdelen D tot en met H en K» vervangen door «onderdelen D tot en met H».
12
In artikel 9.3 wordt «Wet bronbelasting 2020» vervangen door «Wet bedrijfsleven 2019».
Toelichting
I. Algemeen
Inleiding
Deze nota van wijziging voorziet in de uitwerking van een deel van de fiscale maatregelen
als gevolg van de heroverweging van het pakket vestigingsklimaat als onderdeel van
het pakket Belastingplan 2019, zoals aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer
van maandag 15 oktober 2018.1
De maatregelen die in deze nota van wijziging zijn opgenomen zijn:
1. het niet doorvoeren van de afschaffing van de dividendbelasting;
2. het niet per 1 januari 2020 invoeren van de met het afschaffen van de dividendbelasting
onlosmakelijk verbonden bronbelasting op dividenden naar laagbelastende jurisdicties
en in misbruiksituaties;
3. het niet doorvoeren van de vastgoedmaatregel voor fiscale beleggingsinstellingen in
de vennootschapsbelasting;
4. een verdere verlaging van het hoge Vpb-tarief naar 20,5% in 2021;
5. een verdere verlaging van het lage Vpb-tarief naar 15% in 2020;
6. een overgangsmaatregel voor de beperking van de afschrijving op gebouwen in de Vennootschapsbelasting.
Budgettaire gevolgen
De budgettaire gevolgen van de maatregelen in deze nota van wijziging blijken uit
de onderstaande tabel.
(Bedragen in mln. euro)
2019
2020
2021
Struc.
1
Handhaven dividendbelasting
0
1.911
1.911
1.911
2
Het niet invoeren bronbelasting op dividenden naar laagbelastende jurisdicties en
in misbruiksituaties
0
0
0
0
3
Vervallen vastgoedmaatregel fiscale beleggingsinstellingen
0
– 54
– 54
– 54
4
Hoog Vpb-tarief naar 20,5% in 2021 (– 0,5%-punt t.o.v. RA)
474
– 914
– 1.185
– 1.185
5
Laag Vpb-tarief naar 15% (– 1%-punt t.o.v. RA)
0
– 228
– 228
– 228
6
Overgangsrecht beperking afschrijving gebouwen in de Vpb
– 2
– 2
– 2
– 2
Gevolgen voor burgers en bedrijfsleven
Als gevolg van de voorgestelde maatregelen treedt de verwachte afname van de administratieve
lasten als gevolg van de eerder voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting niet
op. Het ging om een geraamde verlaging van de administratieve lasten met in totaal
circa € 6 miljoen. De overige maatregelen hebben geen of verwaarloosbare structurele
gevolgen voor de administratieve lasten. Overigens leidt het niet invoeren van een
bronbelasting op uitgaande dividenden naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties
niet tot lagere administratieve lasten, omdat voor de invoering hiervan vanwege de
verwachte prohibitieve werking geen toename van de administratieve lasten werd verondersteld.
Uitvoeringskosten Belastingdienst
De Belastingdienst heeft de in deze nota van wijziging opgenomen maatregelen beoordeeld
met een quickscan (bijgevoegd).2 Daaruit blijkt dat de Belastingdienst verwacht dat de maatregelen uitvoerbaar zijn.
Voor de maatregelen moeten in een vervolgtraject uitvoeringstoetsen worden opgesteld
om de precieze gevolgen in kaart te brengen.
II. Onderdeelsgewijs
Onderdelen 1, 3 en 12
Opschrift, hoofdstuk 7 en citeertitel
Het opschrift en de citeertitel van het wetsvoorstel alsmede het opschrift van hoofdstuk
7 worden aangepast in verband met de in deze nota van wijziging opgenomen aanpassingen.
Onderdelen 2, 4, 6, 8, 10 en 11
Hoofdstukken 1 tot en met 6, artikel 7.2, artikel 7.4, onderdelen A, B, J, K, L en
M, artikel 7.6, artikel 7.7, artikel 8.2, artikel 9.1 en artikel 9.2
De in de hoofdstukken 1 tot en met 6, artikel 7.2, artikel 7.4, onderdelen A, B, J,
K, L en M, en de artikelen 7.6, 7.7, 8.2 en 9.1 van het wetsvoorstel opgenomen bepalingen
vervallen ingevolge deze nota van wijziging. Dit houdt verband met het niet doorvoeren
van de afschaffing van de dividendbelasting en twee daarmee verband houdende maatregelen;
de bronbelasting op dividenden naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties
en de vastgoedmaatregel voor fiscale beleggingsinstellingen. Vanwege het vervallen
van deze bepalingen wordt de inwerkingtredingsbepaling in artikel 9.2, tweede lid,
aangepast.
Onderdelen 5, 6 en 7
Artikel 7.3, onderdeel S, artikel 7.4, onderdeel I, en artikel 7.5, onderdeel B (artikel
22 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)
Met deze nota van wijziging wordt de in het wetsvoorstel opgenomen wijziging van de
tarieven van de vennootschapsbelasting aangepast. De voorziene verlaging van het tarief
in de tweede tariefschijf van de vennootschapsbelasting per 1 januari 2019 wordt daarbij
uitgesteld (dat tarief wordt in 2019 derhalve gehandhaafd op 25%), om dat tarief vervolgens
ten opzichte van het wetsvoorstel met ingang van 1 januari 2020 met 1,35%-punt en
met ingang van 1 januari 2021 met 1,75%-punt verder te verlagen. Tevens wordt het
in het wetsvoorstel opgenomen tarief in de eerste tariefschijf van de vennootschapsbelasting
met ingang van 1 januari 2020 en met ingang van 1 januari 2021 telkens met 1%-punt
verder verlaagd. Daarmee worden de tarieven in 2019 in de eerste tariefschijf 19%
en in de tweede tariefschijf 25%, in 2020 16,5% en 22,55% en in 2021 15% en 20,5%.
Het kabinet heeft zich in het kader van de heroverweging gebogen over de vraag of
de (verdere) verlaging van de tarieven in de vennootschapsbelasting zou moeten leiden
tot een correctie van het box 2-tarief. Een (verdere) verlaging van de tarieven in
de vennootschapsbelasting zonder correctie van het box 2-tarief komt het globale evenwicht,
dat overigens zoals de term aangeeft een globaal principe is en dus niet exact is
vast te stellen, niet ten goede. Een verstoring van het globale evenwicht heeft economisch
gezien niet de voorkeur. In de heroverweging heeft het kabinet de ondernemers die
hun onderneming door middel van een rechtspersoon uitoefenen echter tegemoet willen
komen. Om die reden is weloverwogen gekozen – ondanks de (verdere) verlagingen van
de tarieven in de vennootschapsbelasting – voor het niet verder verhogen van het box
2-tarief.
Onderdeel 9
Artikel 8.0 (overgangsbepaling beperking afschrijving gebouw in eigen gebruik)
Artikel 7.3, onderdeel A, van het wetsvoorstel brengt een wijziging aan in artikel
8, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 op basis waarvan het voor
belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting alleen nog mogelijk is om op een
gebouw in eigen gebruik af te schrijven als de boekwaarde hoger is dan 100% van de
WOZ-waarde van dat gebouw. Met deze nota van wijziging wordt een artikel in het wetsvoorstel
ingevoegd waarin een overgangsregeling wordt opgenomen voor belastingplichtigen in
de vennootschapsbelasting met een gebouw in eigen gebruik dat recent in gebruik is
genomen. Deze overgangsregeling sluit aan bij de overgangsregeling die bij de Wet
werken aan winst is gehanteerd.3
De overgangsregeling houdt in dat op gebouwen in eigen gebruik waarop de belastingplichtige
bij de invoering van het nieuwe afschrijvingsregime al vóór 1 januari 2019 heeft afgeschreven,
maar nog niet over drie volledige boekjaren heeft afgeschreven, na 31 december 2018
gedurende de resterende jaren van die – in totaal – drie boekjaren nog mag worden
afgeschreven volgens de in 2018 geldende regels. Dat wil zeggen dat op een gebouw
in eigen gebruik waarop bijvoorbeeld reeds over één volledig boekjaar is afgeschreven,
nog gedurende twee boekjaren volgens de huidige systematiek mag worden afgeschreven.
Indien nog slechts over een gedeelte van het boekjaar is afgeschreven omdat het gebouw
gedurende het jaar in gebruik is genomen, telt dat jaar van ingebruikname niet mee
voor de driejaarstermijn. Een belastingplichtige met een boekjaar gelijk aan het kalenderjaar,
die bijvoorbeeld op 1 juli 2018 een pand in gebruik heeft genomen, kan onder het overgangsrecht
dus nog gedurende de jaren 2019, 2020 en 2021 afschrijven volgens de in 2018 geldende
regels. Hierbij dient derhalve wel te worden beoordeeld of er volgens de in 2018 geldende
regels nog ruimte is om af te schrijven.
De Staatssecretaris van Financiën,
M. Snel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Snel, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.