Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Ouwehand over de grote vertraging bij de herbeoordeling van bestrijdingsmiddelen
Vragen van het lid Ouwehand (PvdD) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de grote vertraging bij de herbeoordeling van bestrijdingsmiddelen (ingezonden 30 augustus 2018).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), mede namens
de Minister voor Medische Zorg (ontvangen 17 oktober 2018). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2017–2018, nr. 3154.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Foodwatch waaruit blijkt dat de herbeoordeling
van honderden werkzame stoffen niet op tijd plaatsvindt?1 Hoe beoordeelt u de conclusies van dit onderzoek?
Antwoord 1
Ja. Ik verwijs uw Kamer voor het antwoord op het tweede deel van de vraag naar de
antwoorden op de vragen van het lid Madlener (PVV) over het bericht dat bestrijdingsmiddelen
die mogelijk een gevaar vormen voor mens en milieu veel te lang blijven bestaan (Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 21). Ik ben hierin uitgebreid ingegaan op de procedure rond het hernieuwen van de Europese
goedkeuring van werkzame stoffen en op de redenen die leiden tot de vertraging.
Vraag 2
Kunt u uitleggen hoe het op de markt houden van bestrijdingsmiddelen die al jaren
niet zijn herbeoordeeld op de schadelijkheid ervan zich verhoudt tot het voorzorgbeginsel,
waarbij bescherming van mens en milieu het uitgangspunt is?
Antwoord 2
Verordening (EG) nr. 1107/2009 voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen
kent een voorzorgsbeginsel. De goedkeuring van werkzame stoffen op Europees niveau
en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen op nationaal niveau kan alleen plaatsvinden
als er geen onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu blijken te zijn. Het
feit dat de reguliere herbeoordeling vertraging heeft opgelopen, leidt niet tot inbreuk
op dit principe. Er kan namelijk te allen tijde worden ingegrepen in de goedkeuring
of de toelating als nieuwe wetenschappelijk informatie daartoe aanleiding geeft.
Vraag 3
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat het probleem van een tekort aan middelen
en capaciteit voor de verplichte herbeoordeling nu letterlijk op het bord van de consument
wordt gelegd, doordat verouderde goedkeuringen van werkzame stoffen keer op keer procedureel
verlengd worden zonder dat er een inhoudelijke toets heeft plaatsgevonden op de risico’s
van de stof op mens, dier en milieu? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Antwoord 3
Nee, ik deel deze mening niet. Goedkeuringen van werkzame stoffen worden niet zonder
inhoudelijke toets verlengd, maar wel tijdelijk verlengd als de lopende herbeoordeling
vertraging oploopt. In deze lopende herbeoordeling wordt het hele stofdossier opnieuw
beoordeeld in plaats van een beoordeling die beperkt is tot nieuwe informatie. Ik
verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Vraag 4
Vindt u het acceptabel dat consumenten en het milieu jarenlang worden blootgesteld
aan bestrijdingsmiddelen die al lang hadden moeten worden getoetst aan nieuwe wetenschappelijke
inzichten, en zelfs aan stoffen die waarschijnlijk niet meer blijken te voldoen aan
de veiligheidscriteria? Zo ja, hoe kunt u dat verantwoorden? Zo nee, op welke wijze
en welk termijn gaat u dit probleem oplossen?
Antwoord 4
Ik verwijs u voor het antwoord op het eerste deel van de vraag naar mijn antwoord
op vraag 2.
Ik heb in antwoord op de vragen van lid Madlener (PVV) aangegeven dat ik in het traject
van de «Regulatory Fitness and Performance Programme» (REFIT) van de hierboven genoemde
verordening aandacht zal vragen voor deze problematiek.
Vraag 5
Bent u bereid om maatregelen te nemen om het tekort aan capaciteit en middelen dat
als reden wordt opgevoerd voor de vele verlengingen, structureel aan te pakken, zowel
op nationaal als op Europees niveau? Zo ja, hoe en wanneer gaat u hiermee aan de slag?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Ik verwijs u naar het tweede deel van mijn antwoord op vraag 4.
Vraag 6
Deelt u de mening dat het extra problematisch is wanneer werkzame stoffen waarvan
al in 2015 wettelijk is vastgelegd dat ze extra risico’s met zich meebrengen, zonder
inhoudelijke toets verlengd worden?2 Zo nee, kunt u dit toelichten?
Antwoord 6
Alle werkzame stoffen hebben intrinsiek gevaarlijke eigenschappen.
De blootstelling hieraan bepaalt of gebruik ervan een risico met zich meebrengt. De
beoordeling die wordt uitgevoerd in het kader van Verordening (EG) nr. 1107/2009 richt
zich op risico’s voor mens, dier en milieu. Dit betekent dat werkzame stoffen – ook
stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen – mogen worden gebruikt in
gewasbeschermingsmiddelen als uit de risicobeoordeling is gebleken dat veilig gebruik
mogelijk is.
Vraag 7
Kunt u bevestigen dat stoffen waarvan is aangetoond dat ze kankerverwekkend zijn,
giftig zijn voor de voortplanting of die ons DNA kunnen beschadigen, niet mogen worden
goedgekeurd in Europa? Deelt u de mening dat werkzame stoffen waarvan bekend is of
vermoed wordt dat ze over deze schadelijke eigenschappen beschikken, die als uitsluitingscriteria
in de Europese procedures vast liggen, nooit een verlenging van een verouderde goedkeuring
zouden mogen krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om voortaan nooit
meer in te stemmen met dergelijke verlengingen?
Antwoord 7
Werkzame stoffen worden op Europees niveau niet goedgekeurd op het moment dat zo’n
stof mutageen is in categorie 1A of 1B. Zij worden ook niet goedgekeurd als zij bewezen
kankerverwekkend of giftig zijn voor de voortplanting – allen indeling in categorie
1A of 1B – of als zo’n stof geacht wordt hormoonverstorende effecten te hebben, tenzij
er aangetoond is dat er sprake is van verwaarloosbare blootstelling van mens, dier
en milieu of tenzij er sprake is van een ernstig fytosanitair gevaar dat niet op een
andere wijze kan worden bestreden en er passende risicobeperkende maatregelen beschikbaar
zijn om blootstelling aan mens, dier en milieu te minimaliseren.
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 6 richt de beoordeling zich op risico’s
voor mens, dier en milieu en is het dat werkzame stoffen mogen worden gebruikt als
uit de risicobeoordeling is gebleken dat veilig gebruik mogelijk is. Bij het bepalen
van mijn standpunt over verlengingen baseer ik mij op de wetenschappelijke adviezen
hierover.
Vraag 8
Hoe beoordeelt u de procedurele verlenging van twee stoffen – namelijk flumioxazine
en quizalofop-P-tefuryl – waarvan al in 2015 wettelijk is vastgesteld dat ze zijn
ingedeeld of moeten worden ingedeeld als giftig voor de voortplanting (categorie 1A
of 1B), overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1272/2008? Hoe beoordeelt
u de verlenging van drie stoffen, namelijk chlorotoluron, dimoxystrobin en thiacloprid,
waarvan wettelijk is vastgesteld dat ze geacht worden hormoonontregelende eigenschappen
te hebben die schadelijk kunnen zijn voor de mens? Deelt u de mening dat het zeer
onwenselijk is dat de goedkeuringen van deze stoffen zijn verlengd zonder volledige
herbeoordeling? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Antwoord 8
Ik heb in mijn antwoorden op de vragen van het lid Madlener (PVV) aangeven dat er
meerdere redenen zijn voor de vertraging. Hierin ben ik ook ingegaan op de werkzame
stof flumioxazine en op de nieuwe criteria voor hormoonverstorende stoffen.
Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 6.
Vraag 9, 10
Kunt u uitleggen waarom twee van deze schadelijke werkzame stoffen, namelijk thiacloprid
en flumioxazine, ook over Nederlandse toelatingen beschikken?
Kunt u uitleggen waarom tevens verschillende stoffen die reeds in 2015 op de wettelijke
lijst van werkzame stoffen die vanwege hun schadelijke eigenschappen in aanmerking
komen om te worden vervangen en die sindsdien procedureel verlengd zijn zonder inhoudelijke
toets, over Nederlandse toelatingen beschikken?
Antwoord 9, 10
Het Ctgb beoordeelt of het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op basis van goedgekeurde
werkzame stoffen geen onaanvaarde risico’s voor mens, dier en milieu met zich meebrengt
in Nederland. Als deze risico’s er niet zijn of deze via risicobeperkende maatregelen
voorkomen kunnen worden, dan worden deze middelen toegelaten. Ik verwijs u verder
naar mijn antwoord op vraag 6.
Vraag 11
Bent u bereid om de nationale toelatingen van thiacloprid en flumioxazine onmiddellijk
in te trekken en zo het gebruik van deze schadelijke middelen een halt toe te roepen?
Zo nee, waarom niet en hoe verantwoordt u het feit dat consumenten en het milieu nog
langer aan deze schadelijke stoffen worden blootgesteld?
Antwoord 11
Het Ctgb is in Nederland de bevoegde autoriteit voor besluiten over het al dan niet
toelaten van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland. Het Ctgb grijpt in – conform
de verordening – in de toelating op het moment dat daarvoor nieuwe wetenschappelijke
informatie voorhanden is die daartoe aanleiding geeft.
Ik heb uw Kamer hierover recent uitgebreider geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 429 – passage «juridische kaders intrekken toelatingen»).
Vraag 12
Bent u bereid om het College ter beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen en biociden
(Ctgb) de opdracht te geven om geen nationale toelatingen meer af te geven dan wel
te verlengen voor stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen en nooit
een herbeoordeling hebben ondergaan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
Conform de Wet gewasbescherming en biociden heeft het Ctgb een eigenstandige bevoegdheid
inzake besluiten over toelatingen van gewasbeschermingsmiddelenbesluiten en is het
niet aan mij om het Ctgb daartoe opdrachten te geven. Het Ctgb is gehouden aan EU
besluiten en afspraken over de herbeoordeling van werkzame stoffen, volgens de procedures
die daarvoor in Verordening (EG) nr. 1107/2009 zijn vastgesteld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede namens
B.J. Bruins, minister voor Medische Zorg
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.