Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Rooijen over de tweede nota van wijziging bij wet 34 934
Vragen van het lid Van Rooijen (50PLUS) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de tweede nota van wijziging bij wet 34 934 (ingezonden 15 oktober 2018).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 17 oktober
2018).
Vraag 1
Waarom is het onderscheid tussen binnenlandse- en grensoverschrijdende overdrachten
verenigbaar met de vrije dienstverrichting, zoals gewaarborgd in artikel 56 Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)?
Antwoord 1
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel en de brief die ik naar aanleiding
van de eerste termijn naar uw Kamer heb gestuurd, is toegelicht waarom het onderscheid
tussen een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht en een binnenlandse collectieve
waardeoverdracht binnen de Europeesrechtelijke kaders toelaatbaar wordt geacht.
Toegelicht is dat om onder het vrij verkeer van diensten en het vrij verkeer van kapitaal,
zoals opgenomen in het Verdrag inzake de Werking van de Europese Unie (VWEU) te vallen,
er sprake dient te zijn van een grensoverschrijdend element. Zogeheten interne situaties,
oftewel situaties waarin alle aspecten zich in één lidstaat afspelen, worden niet
door de vrijheden geraakt. Als een Nederlandse pensioenuitvoerder de waarde van een
pensioenregeling overdraagt aan een andere Nederlandse pensioenuitvoerder is sprake
van zo’n interne situatie. Derhalve hoeft Nederland de (aanvullende) regels, die op
grond van de richtlijn moeten gelden voor een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht,
niet te implementeren voor een collectieve waardeoverdracht binnen Nederland.
Vraag 2
Hoe beoordeelt u de stelling dat de richtlijn strijdig is met dit Verdrag?1
Antwoord 2
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de richtlijn in strijd is met het VWEU. Bij
de totstandkoming van een richtlijn wordt in Europees verband uitvoerig gekeken naar
de verenigbaarheid van de (voorgestelde) artikelen met hoger Europees recht.
In verschillende stukken heb ik hierna uitgebreid toegelicht waarom het onderscheid
tussen een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht en een binnenlandse collectieve
waardeoverdracht binnen de Europeesrechtelijke kaders toelaatbaar wordt geacht (zie
antwoord 1). Het onderscheid was bovendien reeds opgenomen in het wetsvoorstel dat
is voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Onderdeel van het
toetsingskader van de Afdeling advisering is de verenigbaarheid met (hoger) Europees
recht, waaronder het VWEU. De Afdeling advisering heeft het wetsvoorstel getoetst
en geen juridische bezwaren geuit bij de regels die het wetsvoorstel stelt over de
grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht en het onderscheid dat daarmee ontstaat
tussen de regels die gelden voor een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht
en een binnenlandse collectieve waardeoverdracht.
Nadat een richtlijn tot stand is gekomen, kan eventuele strijdigheid alleen door het
Hof van Justitie van de Europese Unie worden vastgesteld.
Vraag 3
Erkent u dat de richtlijn niet strijdig mag zijn met het Verdrag, omdat het Verdrag
van een hogere orde is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 3
Het VWEU behoort tot het primaire recht van de Europese Unie en richtlijnen behoren
tot het secundaire recht van de Europese Unie. Het is dan ook juist dat de richtlijn
niet in strijd mag zijn met het VWEU, omdat het VWEU van een hogere orde is.
Vraag 4
Erkent u dat het enkel pareren dat het in de richtlijn staat onvoldoende is om de
tweede nota van wijziging te verdedigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 4
Met de tweede nota van wijziging wordt een andere invulling gegeven aan het goedkeuringsrecht
van (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden voor een grensoverschrijdende collectieve
waardeoverdracht. Dit goedkeuringsrecht geldt niet in geval van een binnenlandse collectieve
waardeoverdracht. Zoals aangegeven vloeit dit onderscheid rechtstreeks voort uit de
richtlijn, die alleen regels bevat voor een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht.
Dit is echter niet het enige argument dat ik met uw Kamer heb gewisseld.
Naast deze constatering heb ik in de brief die ik naar aanleiding van de eerste termijn
aan uw Kamer heb gestuurd ook nader toegelicht waarom de invulling van het goedkeuringsrecht
zoals opgenomen in de tweede nota van wijziging toelaatbaar en passend wordt geacht
binnen de Europeesrechtelijke kaders.
De principiële vraag waarom het onderscheid tussen een grensoverschrijdende collectieve
waardeoverdracht en een binnenlandse collectieve waardeoverdracht toelaatbaar wordt
geacht, heb ik hiervoor reeds beantwoord (zie antwoord 1). Deze principiële vraag
is daarnaast getoetst door de Afdeling advisering van de Raad van State. Immers, ook
in het wetsvoorstel zoals ingediend bij uw Kamer – dus zonder de wijzigingen die voortvloeien
uit de tweede nota van wijziging – werd alleen voor een grensoverschrijdende collectieve
waardeoverdracht een goedkeuringsrecht geïntroduceerd. Met de tweede nota van wijziging
wordt weliswaar een andere invulling aan het goedkeuringsrecht gegeven, maar het feit
dat onderscheid wordt gemaakt tussen een grensoverschrijdende en een binnenlandse
collectieve waardeoverdracht blijft onveranderd.
Op grond van de tweede nota van wijziging is voor een grensoverschrijdende collectieve
waardeoverdracht de goedkeuring vereist van een tweederdemeerderheid van de (gewezen)
deelnemers en een tweederdemeerderheid van de pensioengerechtigden die reageren op
een daartoe strekkend schriftelijk verzoek. Tijdens de tweede termijn heb ik toegelicht
waarom de eis van een tweederdemeerderheid mogelijk is binnen de kaders van de richtlijn.
Uitgangspunt op grond van de richtlijn is dat de meerderheid wordt gedefinieerd overeenkomstig
het nationale recht. Het staat lidstaten derhalve vrij om te kiezen voor een gewone
of een gekwalificeerde meerderheid. Ik acht het passend om voor deze specifieke situatie
de eis van een tweederdemeerderheid te stellen, aangezien het van belang is dat voor
een grensoverschrijdende collectieve waardeoverdracht voldoende steun is vanuit de
verschillende geledingen.
Vraag 5
Kunt u in verband met de stemmingen deze vragen beantwoorden voor 16 oktober 2018,
om 10 uur?
Antwoord 5
U ontvangt deze antwoorden 16 oktober voor 10:00 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.