Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de Beleidsdoorlichting financiële markten
31 935 Beleidsdoorlichting Financiën
Nr. 51
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 20 november 2018
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Financiën over de brief van 15 december 2017 inzake beleidsdoorlichting financiële
markten (Kamerstuk 31 935, nr. 45).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 26 juni 2018. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Freriks
Voor de leesbaarheid en om dubbelingen te voorkomen worden sommige vragen samen beantwoord.
1. Wat vindt u van een classificatiesysteem om de (financiële) markten duidelijk te
maken wat «duurzaam» is?
2. Wat vindt u van de suggestie om een duidelijkere verplichting voor investeerders
in te stellen bij het creëren van een duurzamer financieel stelsel?
3. Wat vindt u van een Europees label voor groene investeringsfondsen?
4. Hoe beoordeelt u de informatieverschaffing door financiële instellingen en ondernemingen
over de wijze waarop zij rekening houden met duurzaamheid?
5. Wat vindt u van een Europese norm voor groene obligaties op de financiële markten?
6. Hoe beoordeelt u het voorstel om duurzaamheid te integreren in het mandaat van
de Europese toezichthoudende autoriteiten?
Bovengenoemde onderwerpen komen aan de orde in het actieplan duurzame financiering,
dat de Europese Commissie op 8 maart 2018 heeft gepubliceerd.
Het kabinet heeft op 24 april 2018 de beoordeling van het actieplan aan uw Kamer gestuurd
(Kamerstuk 21 501–07, nr. 1509) Deze beoordeling is op hoofdlijnen positief. Het kabinet verwacht dat de in het
actieplan gedane voorstellen meer aandacht voor duurzaamheid in de financiële markten
teweeg zullen brengen. De door de Europese Commissie beoogde standaardisatie en vergroting
van transparantie kunnen consumenten en financiële instellingen helpen bij het anticiperen
op de energietransitie en het maken van duurzame keuzes. Het kabinet wacht nadere
voorstellen van de Europese Commissie af en zal deze beoordelen op proportionaliteit,
de verhouding tussen de te verwachten effecten, en de administratieve lasten en kosten.
7. Welke inhoudelijke kennisgebreken zijn er gebleken bij het toezicht op de financiële
markten?
Toezicht op de financiële markten is breed en complex. Het toezicht op de financiële
markten wordt uitgevoerd door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële
Markten (AFM). Zij zijn onafhankelijke toezichthouders. DNB houdt prudentieel toezicht
en integriteitstoezicht op financiële ondernemingen, beslist over de toelating van
die ondernemingen tot de financiële markten en over de eventuele afwikkeling van bepaalde
ondernemingen. De AFM houdt toezicht op kapitaalmarkten, consumentenmarkten en accountantstoezicht.
Beide toezichthouders voeren risicogebaseerd toezicht. Dit betekent dat de intensiteit
van het toezicht, waaronder de investering in expertise, wordt gebaseerd op de risico-inschatting
van de betreffende instelling en op de mogelijke impact op het financieel systeem.
Signalen over inhoudelijke kennisgebreken bij het toezicht op de financiële markten
zijn mij niet bekend.
8. Is er goed zicht op de inhoud en risico’s van nieuwe financiële producten?
De afgelopen jaren heeft de AFM veel nadruk gelegd op het productontwikkelingsproces
bij financiële ondernemingen. Financiële ondernemingen kijken daardoor zelf veel kritischer
naar de producten die ze ontwikkelen en aan consumenten willen aanbieden. De AFM houdt
toezicht op de invulling van het productontwikkelingsproces bij financiële ondernemingen.
Sinds begin dit jaar heeft de AFM door MiFID II1 de bevoegdheid om direct in te grijpen als er toch schadelijke financiële instrumenten
worden aangeboden.
De AFM heeft verschillende kanalen om zicht te houden op de markt en op eventuele
risico’s van nieuwe producten: klachten van consumenten, contact met onder toezicht
staande instellingen en adviseurs/bemiddelaars, een Europees netwerk waaruit signalen
komen en bovenal eigen onderzoek en risicoanalyse.
9. Hoe vaak is er een bankvergunning ingetrokken?
In het verslag inzake het functioneren van DNB als ZBO is een overzicht opgenomen
van het aantal vergunningen dat in de periode 2010 tot en met 2015 per type instelling
door DNB is ingetrokken en is verleend.2 Daaruit blijkt dat in 2015 twee bankvergunningen zijn ingetrokken. In 2016 en 2017
zijn geen bankvergunningen ingetrokken als maatregel van DNB.3
10. Hoe vaak is er een financieel product van de markt gehaald?
De AFM beschikt pas vanaf begin van dit jaar over een product-interventiebevoegdheid
op basis waarvan zij bepaalde producten (financiële instrumenten, gestructureerde
deposito’s en verzekeringen met een beleggingscomponent) van de markt kan halen. De
AFM heeft nog geen gebruik gemaakt van die bevoegdheid. In de afgelopen jaren heeft
de AFM bij aanbieders van bijvoorbeeld hefboomproducten en contingent convertible
(coco’s) erop aangedrongen om productvoorwaarden aan te passen of de doelgroep waaraan
het product wordt aangeboden te beperken.4
De Europese toezichthouder ESMA heeft onlangs op basis van haar product-interventiebevoegdheid
tijdelijke maatregelen aangekondigd die het verstrekken van bepaalde risicovolle financiële
instrumenten (binaire opties en contracts for difference) aan particuliere beleggers
verbiedt of beperkt. De verschillende maatregelen treden de komende maanden in werking.
11. Kunt u samen met de sector een plan maken voor de grote piek in het aantal aflossingsvrije
hypotheken in 2034 dat aan het einde van de looptijd zit en vooral gepensioneerden
in grote problemen kan brengen?
DNB signaleert in haar rapport Overzicht Financiële Stabiliteit (OFS) van het najaar
2017 dat een groot gedeelte van de aflossingsvrije hypotheken tussen 2035 en 2038
zal aflopen. Uw Kamer heeft om een kabinetsreactie gevraagd over dit rapport. In deze
kabinetsreactie zal worden ingegaan op de mogelijke problemen rond aflossingsvrije
hypotheken en de stappen die gezet worden door de verschillende partijen om deze risico’s
het hoofd te bieden. De kabinetsreactie zal rond de zomer naar de Kamer worden gestuurd.
12. Wat was de reden de overheidsbijdrage voor het financieel toezicht per 1 januari
2015 af te schaffen?
13. Wat zijn de gevolgen van het afschaffen van de overheidsbijdrage voor het financieel
toezicht?
14. Wie betaalt voor het financieel toezicht nu de overheidsbijdrage is afgeschaft?
De afschaffing van de overheidsbijdrage voor het financieel toezicht was een van de
maatregelen uit het regeerakkoord van het kabinet Rutte II (Kamerstuk 33 410, nr. 15). De doorberekening aan de sector van de toezichtkosten is gebaseerd op het beleid
uit «Maat Houden», het rapport van de interdepartementale werkgroep Herziening Maat
houden.5 Dit rapport biedt een Rijksbreed kader voor het wetgevingsbeleid ten aanzien van
de vragen of, en zo ja, onder welke voorwaarden, doorberekening van handhaving- en
toezichtkosten mogelijk is.
Doorberekening van kosten aan marktpartijen is mogelijk op grond van het beginsel
van systeemprofijt, of op grond van het «de veroorzaker betaalt»-beginsel. Onder dit
laatste wordt verstaan dat indien laakbaar gedrag van een bepaald bedrijf verhoogde
handhavingskosten veroorzaakt, het redelijk is om deze kosten aan dit bedrijf door
te berekenen. Van systeemprofijt is volgens het rapport sprake als toezicht en handhaving
noodzakelijk zijn voor de marktordening of voor het vertrouwen in de kwaliteit van
producten of diensten in een specifieke sector. Voorwaarde is tevens dat de groep
die het systeem omvat op basis van objectieve criteria is af te bakenen. Het financieel
toezicht voldoet aan deze voorwaarden.
De afschaffing van de overheidsbijdrage heeft gezorgd voor een wijziging in het systeem
van financiering van het toezicht, maar heeft voor de wijze van toezichthouden zelf
geen consequenties gehad. Het financieel toezicht in Nederland wordt geheel gefinancierd
vanuit de heffingen die onder toezicht staande instellingen krijgen opgelegd van de
AFM en/of DNB.6
15. Is het toezicht verbeterd dan wel verslechterd sinds het afschaffen van de overheidsbijdrage?
De beoordeling door de ministers van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid
van de begroting en verantwoording op zowel inhoud als effectiviteit is niet gewijzigd.
Het is de verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën om erop toe te zien dat
de toezichthouder zich niet alleen houdt aan de wettelijk opgedragen taak, maar dat
de toezichthouder deze taak ook op een zo efficiënt mogelijke manier invult.7 Beide aspecten worden betrokken bij de beoordeling van de begrotingen die DNB en
de AFM jaarlijks ter goedkeuring aan mij voorleggen.
Daarnaast zijn de toezichthouders bij het opstellen van de begroting gehouden aan
de hoogte van het plafond dat volgt uit het kostenkader. Uit het oogpunt van bestuurlijke
rust wordt een kostenkader voor vier jaar vastgesteld.8 Het basisbedrag in het kostenkader 2017–2020 is de ZBO-begroting 2016. Aan het begin
van ieder jaar stuur ik uw Kamer de voor dat jaar opgestelde kostenkaders toe. In
de huidige kostenkaders hebben de toezichthouders een (efficiency)taakstelling opgelegd
gekregen. Deze taakstelling prikkelt de toezichthouders naar mijn mening voldoende
om de bedrijfsvoering efficiënter in te richten, zonder dat aan de kwaliteit en effectiviteit
van het toezicht afbreuk wordt gedaan.
In de verslagen inzake de beoordeling van het functioneren van DNB en de AFM als zelfstandige
bestuursorganen (ZBO-verslagen) die in 2017 zijn gepubliceerd, is geconcludeerd dat
de toezichthouders in de periode 2010–2015 doelmatig en doeltreffend hebben gefunctioneerd.9 De afschaffing van de overheidsbijdrage heeft niet geleid tot een verandering in
de kwaliteit van het toezicht.
16. Kunt u een voorbeeld geven van een geslaagde sectorbrede cultuur-verandering in
een competitieve markt? Kunt u dit voorbeeld toelichten als zijnde voornamelijk een
interne ontwikkeling of door de politiek opgelegde regelgeving?
De vragen 37, 38, 39, 40, 41, en 59 worden tevens hier beantwoord.
In de beleidsdoorlichting wordt opgemerkt dat er veranderingen in gedrag en cultuur
hebben plaatsgevonden. Er is bewustwording, transparantie en verantwoordelijkheid
bij beleidsbepalers van financiële instellingen waargenomen. Een voorbeeld van veranderingen
bij financiële instellingen is de bewustwording over c.q. meer bewustzijn van het
klantbelang en het belang van cultuurveranderingen onder andere door invoering van
de algemene zorgplicht.
Een voorbeeld van cultuurverandering in de financiële sector is de introductie van
de bankierseed of -belofte die wordt afgelegd door alle medewerkers die werken bij
een bank. Hiermee willen banken – individueel en collectief – de samenleving laten
zien waar zij voor staan en waar zij op aangesproken kunnen worden. De bankierseed
beoogt zo bij te dragen aan een cultuurverandering in de sector doordat er veel aandacht
wordt besteed aan bewustwording, zowel op het moment van het afleggen van de eed als
tijdens het dienstverband. Zo organiseren banken onder meer presentaties en worden
hierover workshops, dilemmatrainingen en e-learning programma’s gegeven. De correlatie
tussen de bankierseed en de cultuurverandering is niet vastgesteld, maar het is de
verwachting dat deze positief is. De bankierseed komt voort uit zelfregulering en
is inmiddels in wetgeving verankerd.
Een andere sector waar een cultuurverandering is ingezet, is de accountancysector.
De sector zit middenin een ingrijpend verandertraject. Een pakket van maatregelen,
bestaande uit implementatie van Europese regels, het wetsvoorstel aanvullende maatregelen
accountantsorganisaties10, de implementatie en borging van de maatregelen in het NBA-rapport «In het Publiek
belang»11 en de vervolgstappen die de sector dient te zetten naar aanleiding van het eerste
verslag van de Monitoring Commissie Accountancy12, en de AFM-rapporten van 25 september 2014 en van 28 juni 201713, moeten leiden tot een duurzame gedrags- en cultuurverandering en daarmee tot een
verhoging van de controlekwaliteit. Deze cultuurverandering zal echter wel tijd kosten.
De effecten van het pakket van maatregelen op de beoogde cultuuromslag en de kwaliteit
van de wettelijke controles moeten de komende jaren zichtbaar worden, onder meer in
rapportages van de AFM.
Een voorbeeld waarbij regelgeving heeft bijgedragen aan een gewenste cultuurverandering
is de introductie van het provisieverbod voor financiëledienstverleners en beleggingsondernemingen.
De evaluatie van het provisieverbod bij financiëledienstverleners heeft laten zien
dat hierdoor de verkeerde prikkels (bijvoorbeeld provisies waardoor producten van
een bepaalde aanbieder worden geadviseerd) grotendeels uit de markt zijn verdwenen.
Ook is vastgesteld dat de kwaliteit van advies aan consumenten over complexe producten
zoals hypotheken en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen is verbeterd.
Meten van vertrouwen is complex. Een absolute indicatie van vertrouwen bestaat niet.
Vertrouwen kan op verschillende manieren worden gedefinieerd, waarbij ook verschillende
wetenschappelijke perspectieven gehanteerd kunnen worden (zoals sociaal-psychologisch
of economisch). Daarom is ook het meten van vertrouwen ingewikkeld en het vaststellen
van een trend geen sinecure.
Vanaf 2015 is de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) begonnen met het meten van
vertrouwen en het rapporteren hierover (zie voor meer details de Vertrouwensmonitor
2015, 2016 en 2017). De Vertrouwensmonitor richt zich op verschillende aspecten. Daarbij
geeft vooral de klantbeleving (gemeten door GfK) een indicatie van vertrouwen voor
de sector als geheel en per bank. De cijfers laten een lichte stijging zien in het
consumentenvertrouwen sinds 2015. Deze stijging geldt voor zowel de eigen bank als
de sector in het algemeen. De Vertrouwensmonitor laat zien dat in de regel consumenten
meer vertrouwen hebben in de eigen bank dan in de sector in den brede. Opvallend is
ook dat klanten van kleinere banken in de Vertrouwensmonitor van 2017 een hogere score
geven voor het vertrouwen hebben in hun bank, dan klanten van grote banken. In de
Vertrouwensmonitor wordt verder onderscheid tussen consumenten gemaakt naar geslacht,
leeftijd en opleiding. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat jongvolwassenen relatief het
meest vertrouwen hebben in de bankensector.
Het jaarlijks publiceren van de Vertrouwensmonitor is overigens ook een voorbeeld
van cultuurverandering. In deze publicatie worden onder meer de individuele bankscores
vermeld die voorheen in het klantbelang centraal dashboard van de AFM op geaggregeerd
niveau werden gepubliceerd. Verzekeraars laten de naleving van diverse eisen die in
dat kader gelden ook door de onafhankelijke Stichting toetsing verzekeraars gekoppeld
aan het Keurmerk Klantgericht Verzekeren toetsen. Hier is meer sprake van zelfregulering.
Vertrouwen in de sector is essentieel. Er zijn verschillende positieve signalen, zowel
vanuit de sector als door regelgeving. Tegelijkertijd is er nog een lange weg te gaan.
De sector heeft weliswaar serieuze stappen gezet in het kader van cultuurverandering
en herwinnen van vertrouwen, onder meer met de introductie van de bankierseed of -belofte,
maar het is evident dat er nog veel moet gebeuren. Het is primair de verantwoordelijkheid
van de sector zelf om hiermee aan de slag te gaan. De gewenste cultuur en vertrouwen
kunnen niet met regelgeving alleen bevorderd worden. Integendeel, een gezonde cultuur
moet juist komen vanuit de sector zelf.
17. Kunt u uiteenzetten op welke punten deze beleidsdoorlichting grotendeels afhankelijk
is van het beleid ten aanzien van de financiële markten door de Europese Commissie?
De Europese Commissie heeft ter bevordering van de interne markt, waarbinnen de instellingen
op het terrein van de financiële markten actief zijn en in het kader van de kapitaalmarktunie,
in de loop der jaren een fors aantal beleidsvoorstellen gedaan. Met name op de punten
«versterken weerstandsvermogen sector», «de verbreding van het toezicht» (toezicht
op centrale tegenpartijen, toezicht op kredietbeoordelaars en toezicht op (alternatieve)
beleggingsinstellingen) en «versterken Europees toezicht» is het beleid ingegeven
door voorstellen geïnitieerd vanuit de Europese Commissie.
18. Is de suggestie, de evalueerbaarheid van het beleid te verbeteren door van te
voren meetbare doelen te definiëren nieuw?
19. Bestond het inzicht, de evalueerbaarheid van het beleid te verbeteren door van
te voren meetbare doelen te definiëren tien jaar geleden nog niet?
Het inzicht dat de evalueerbaarheid van beleid verbeterd kan worden door van tevoren
meetbare doelen te definiëren bestaat al langer. Zo zijn de laatste jaren verschillende
onderzoeksrapporten opgeleverd, die gelet op hun inhoud en karakter een beleidsdoorlichting
betreffen, of erop zijn gericht de effectiviteit van beleid (al dan niet aan de hand
van meetbare doelen) te monitoren.14 Deze versterkte aandacht voor doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid is waardevol.
Zoals ik eerder heb aangegeven ben ik het met uw Kamer eens dat een goed inzicht,
juist ook op voorhand, in doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid, bijdraagt
aan de kwaliteit en aan de evalueerbaarheid van beleid.15 Ik wijs in dit verband ook op artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet, zoals op 1 januari
jl. in werking getreden. Hierin is bepaald dat bij elk beleidsvoorstel in een toelichting
wordt ingegaan op de doelstellingen, doeltreffendheid en doelmatigheid die met het
voorstel worden nagestreefd. Dit is een belangrijke stap in het kader van het verbeteren
van de kwaliteit en evalueerbaarheid van beleid.
20. Wat zijn de positieve of negatieve gevolgen als de kosten van de tuchtrechtspraak
voor accountants geheel of deels voor rekening van de accountantssector zullen komen?
21. Kunt u de Kamer op de hoogte stellen van het resultaat de kosten van de tuchtrechtspraak
voor accountants geheel voor rekening van de accountantssector te laten komen?
22. Neemt het rapport over de kostenreductie van de tuchtrechtspraak voor accountants
ook de mogelijkheid mee dat deze kosten worden afgewenteld op de toezichthouders wanneer
de tuchtrechter de accountant in het gelijk stelt?
Op dit moment vindt een evaluatie plaats van de financiering van de Accountantskamer.
De kosten daarvan worden momenteel door het Ministerie van Financiën gedragen. Tijdens
de evaluatie zal er worden bekeken of financiering door het Ministerie van Financiën
nog in de rede ligt of dat er moet worden overgegaan tot gedeeltelijke of gehele overheveling
van de kosten naar de sector. Of de sector de kosten zal gaan dragen, is derhalve
nu nog niet bekend. De vragen van uw Kamer zullen worden meegenomen in deze evaluatie.
Uw Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie.
23. Bent u de mening toegedaan dat financiële markten genoeg gescheiden zijn van de
instrumenten van regulatie («ontvlechting»)? Hoe is het beleid daarop gericht?
Ik interpreteer deze vraag zo dat naar de invloed van de markt wordt gevraagd bij
de voorbereiding van wet- en regelgeving. De overheid is verantwoordelijk voor wet-
en regelgeving. Zij doet dit onafhankelijk en zonder vooringenomenheid. Dit is voor
de financiële markten niet anders. Bij financiële markten is het vast beleid om alle
regelgeving, van wetsvoorstellen tot ministeriële regelingen, te consulteren op de
website www.internetconsultatie.nl. Over de omgang met de reacties wordt in de toelichting bij de regelgeving verantwoording
afgelegd.
24. Deelt u de mening dat er in Nederland, zoals Duitsland ook van plan is, een politieke
toets (bijvoorbeeld op nationale veiligheid en publiek belang) moet komen voor buitenlandse
staatsfondsen of staatsbedrijven die een groot belang willen nemen in een strategische
onderneming?
Voor vitale sectoren moeten er voldoende waarborgen zijn ten behoeve van de nationale
veiligheid. Hiervan wordt gesproken indien verstoring, aantasting of uitval van vitale
processen leidt tot ernstige economische, fysieke of sociaal-maatschappelijke gevolgen.
Tijdens de herijking vitale infrastructuur in 2015 zijn het betalings- en effectenverkeer
als vitaal gekwalificeerd. In lijn met het Regeerakkoord (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) voert het kabinet op dit moment analyses uit naar verschillende vitale sectoren,
eventuele risico’s binnen die sectoren voor de nationale veiligheid in geval van buitenlandse
overnames of investeringen, en de vraag of het bestaande instrumentarium dan voldoende
bescherming biedt.16 Het is de ambitie van het kabinet om deze analyses voor de zomer af te ronden en
uw Kamer daarover te informeren.
25. Is het beleidsstreven naar een «open en diverse sector» met meer marktwerking
een andere lijn dan in de jaren 2009–2011, toen werd aangestuurd op het samenvoegen
van kleinere banken?
Het beleidsstreven naar een meer «open en diverse bankensector» is met name de laatste
jaren een belangrijke pijler onder het beleid voor de financiële markten. Door het
vergroten van de potentiële toetreding en diversiteit kan de afhankelijkheid van de
in Nederland sterk geconcentreerde bankensector worden verminderd, met positieve gevolgen
voor de financiële stabiliteit.
Ook in de jaren 2009–2011 was al sprake van een sterk geconcentreerde markt. In die
periode was consolidatie in de bankensector niet aan de orde maar was er juist een
tendens waarneembaar van buitenlandse aanbieders die zich terugtrokken op hun thuismarkten
en waren bestaande instellingen de gevolgen van de financiële crisis nog aan het verwerken.
Meer openheid en diversiteit waren ook toen belangrijke uitgangspunten, maar hadden
gezien de situatie in de bankensector geen prioriteit. Dit laat onverlet dat ook nu,
het samengaan van kleinere banken in sommige gevallen tot een efficiëntieslag kan
leiden.
28. Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die genomen zijn om toetreding van
nieuwe spelers te bevorderen?
Het kabinet heeft in de periode na de financiële crisis diverse onderzoeken laten
uitvoeren naar de vraag of en zo ja, welke regels toetredingsbarrières opleveren.
Het betreft onder meer onderzoeken van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en het
Adviescollege Toetsing Regeldruk (Actal). De aanbevelingen uit deze onderzoeken hebben
geleid tot de inzet van verschillende maatregelen om toetredingsbarrières te verminderen.
Zo heb ik op diverse momenten op Europees niveau gepleit voor proportionaliteit van
nieuwe en bestaande regelgeving voor kleine, innovatieve partijen. Dit heeft onder
meer geleid tot een proportionele benadering voor kleine banken, inclusief uitzondering
voor kredietunies, bij de herziening van het Europese kapitaaleisenraamwerk CRR/CRD-IV
en een beoordeling van het Europese raamwerk voor vergunningverlening op proportionaliteit
en flexibiliteit in het recent gepubliceerde Actieplan FinTech van de Europese Commissie.
Op nationaal niveau hebben toezichthouders AFM en DNB het proces van vergunningverlening
efficiënter ingericht, de typen te verstrekken vergunningen geëvalueerd, en meer toegesneden
informatie beschikbaar gemaakt. Tot slot hebben de toezichthouders een gezamenlijke
(informatie)portal (InnovationHub) gelanceerd, waar nieuwe marktpartijen terecht kunnen met vragen over regelgeving
en beleid over innovaties in de financiële sector. Ook hebben zij het programma Maatwerk voor Innovatie opgericht, waar toezichthouders bij het beoordelen van innovatieve concepten de wettelijke
ruimte gebruiken om maatwerk te bieden.
26. Welke opties zijn voorhanden voor meer marktwerking in de bancaire sector met
de huidige constatering dat er weinig nieuwe toetreders zijn, of niet worden toegelaten,
zoals een Depositobank?
27. Wat zijn voor u de geleerde lessen ten aanzien van het bevorderen van een gezonde
marktwerking in de bancaire sector, nu uit de beleidsdoorlichting blijkt dat er, behalve
een toename van hypotheekfinanciering door niet-banken, weinig nieuwe toetreders zijn?
29. Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om concurrentie in de sector door
de toetreding van nieuwe spelers te bevorderen?
30. Wanneer worden maatregelen teneinde concurrentie in de sector door de toetreding
van nieuwe spelers te bevorderen naar de Kamer gestuurd?
De groei van crowdfunding als alternatief voor bancaire financiering neemt toe. Verder
is een innovatieve FinTech onderneming toegetreden tot het bancaire landschap. Niettemin
blijkt dat het gezamenlijke marktaandeel van de vier grootste banken ten opzichte
van alle banken sinds de start van de crisis min of meer constant is gebleven en dat
buitenlandse banken nog een beperkte rol innemen. Dit neemt niet weg dat het bancaire
landschap voor consumenten is veranderd door o.a. de intrede van een nieuwe bank onder
een bestaande vergunning en de intrede van nieuwe innovatieve FinTech banken of betaaldienstverleners
die vanuit het buitenland hun diensten aanbieden. Het kabinet is voorstander van een
gezonde marktwerking in de bancaire sector en zet om deze reden samen met toezichthouders
AFM, DNB en ACM in op toetreding van innovatieve bedrijven. Een aantal maatregelen
is reeds genomen, zoals de lancering van een InnovationHub door de toezichthouders, de verbetering van het vergunningverleningsproces en de
oprichting van het programma Maatwerk voor Innovatie. Binnen de InnovationHub kunnen marktpartijen vragen stellen over toezicht en bijbehorende regelgeving rond
innovatieve financiële producten en diensten voorafgaand aan het officiële traject
van de vergunningsaanvraag. Bij het programma Maatwerk voor Innovatie (een vorm van een Regulatory Sandbox) kijkt de toezichthouder bij het beoordelen van innovatieve concepten naar het achterliggende
doel van wetgeving, en benut de wettelijke ruimte zo nodig om maatwerk te bieden.
Hierbij worden de bestaande normen ten aanzien van de soliditeit van een onderneming
en de bescherming van de belangen van consumenten en beleggers gehandhaafd, maar met
een invulling die innovatie accommodeert. Daarnaast wordt met de aanstaande inwerkingtreding
van de wetgeving ter implementatie van de herziene richtlijn betaaldiensten (de revised Payment Services Directive, PSD2) ruimte gecreëerd voor nieuwe innovatieve betaaldiensten
en daarmee nieuwe innovatieve toetreders. Tot slot wordt de toetreding van (innovatieve)
Fintech-bedrijven verder vereenvoudigd door invoering van een bank- en overige vergunning
in lichtere vorm. Het kabinet beoordeelt momenteel deze mogelijkheid in het licht
van de geldende Europese regels – en met inachtneming van voldoende bescherming van
klanten – en zal uw Kamer hierover na de zomer informeren.
31. Wat zijn de risico’s van de toename van hypotheekfinanciering door schaduwbanken?
Schaduwbanken zijn niet-bancaire entiteiten die bankachtige risico’s aangaan. Indien
echter bij die entiteiten sprake is van een vergelijkbaar financieel toezicht dan
zijn dit geen schaduwbanken volgens de definitie van een schaduwbank.17 Zo kwalificeren niet bancaire partijen zoals verzekeraars of pensioenfondsen die
hypotheken financieren niet als schaduwbanken. Het toezicht op verzekeraars en pensioenfondsen
is namelijk van vergelijkbare kwaliteit als het toezicht op banken. Dit laat onverlet
dat de ontwikkelingen en risico’s die zich buiten het reguliere bancaire systeem ontplooien
worden gemonitord.18
Vanwege de sterke concentratie van bankfinanciering zijn dergelijke alternatieve bronnen
van financiering vanuit verzekeraars en pensioenfondsen in veel gevallen een welkome
bron van alternatieve financiering. Overigens gelden de regels voor het verstrekken
van leningen, bijvoorbeeld rondom leennormen, ongeacht wie deze verstrekt. Uit cijfers
blijkt dat de marktaandelen van hypotheekfinanciering al twee jaar nagenoeg gelijk
blijft. De grotere rol van niet-bancaire investeerders op de hypotheekmarkt is historisch
gezien niet uitzonderlijk en was in het verleden zelfs groter. Uit analyse van de
AFM lijken de mogelijke risico’s van hypotheekfinanciering door de kapitaalmarkt herfinancieringsrisico
en naleving van de zorgplicht te zijn.19
32. Zijn de gepresenteerde conclusies over crowdfunding ook van toepassing op initial
coin offerings (ICO’s)?
Net als bij crowdfunding wordt een initial coin offering (ICO) gebruikt om financiering
op te halen bij investeerders. Bij een ICO worden nieuwe cryptovaluta of tokens verkocht
en daarmee in omloop gebracht. Hiermee kunnen ook ICO’s gebruikt worden voor het financieren
van (nieuwe) diensten of producten, maar deze kunnen in het licht van de grote vlucht
die cryptovaluta hebben genomen ook louter speculatief van aard zijn. Om net zoals
bij crowdfunding de belangen van geldgevers en geldvragers duurzaam te borgen wordt
voor ICO’s tevens in nauwe samenwerking met de toezichthouders bezien welke mate van
regulering noodzakelijk is.
33. Kunt u financiële speculatie terugdringen door het registeren van toetreding tot
financiële Europese markten van hedgefondsen of andere grote financiële instellingen?
Beheerders van beleggingsinstellingen, waaronder beheerders van hedgefondsen, moeten
op grond van de Wft bij de AFM een vergunning aanvragen of, indien het om een kleiner
fonds gaat, zich bij de AFM registreren, voordat zij beleggingsinstellingen mogen
beheren en of verhandelen in Nederland. Indien beheerders uit een andere lidstaat
in Nederland actief willen zijn, dient dit eveneens bij de AFM te worden gemeld. Dergelijke
instellingen zijn dus geregistreerd bij de AFM. Ook worden beheerders ingeschreven
in het openbare register van de AFM. Voor andere financiële ondernemingen gelden vergelijkbare
regels, waarbij eveneens vermelding in de registers van de AFM of DNB plaatsvindt.
34. Kunt u onderzoeken wat het maatschappelijke draagvlak is voor prestatiebeloningen
van topbestuurders van grote ondernemingen in de vorm van bonussen, aandelen en opties
binnen en buiten de financiële sector?
Op dit moment wordt gewerkt aan de evaluatie van de Wet beloningsbeleid financiële
ondernemingen. De evaluatie gaat in op de doeltreffendheid van de wet, de neveneffecten
en uitvoerbaarheid van de wet. Hierin komt onder meer aan bod in hoeverre het beloningsbeleid
in de financiële sector beheerster is geworden en of de vertrouwensbreuk tussen de
financiële sector en de maatschappij is hersteld.
35. Welke feiten leiden tot de conclusie dat het systeem van tuchtrecht positief bijdraagt
aan de naleving van de eed of belofte?
Hoewel het aantal uitspraken nog beperkt lijkt (zie ook de tabel bij de beantwoording
van vraag 36), is duidelijk dat de tuchtrechter wordt gevonden en dat handelen in
strijd met de normen die in de sector gelden, waaronder uit de bankierseed of -belofte,
wordt bestraft. Hiermee heeft het tuchtrecht een zuiverende werking en draagt het
positief bij aan de naleving van de eed of belofte.
36. Hoe vaak heeft schending van de bankierseed, of het niet naleven daarvan, geleid
tot tuchtzaken?
Hieronder is een overzicht opgenomen van onder meer het aantal meldingen bij de Stichting
Tuchtrecht Banken en het aantal uitspraken van de Tuchtcommissie en de Commissie van
Beroep. Deze gegevens zijn ontleend aan de Stichting Tuchtrecht Banken.20
2015
2016
2017
2018
van 1–1
t/m 27–3
Totaal
Klachten
Totaal aantal meldingen
33
114
205
31
383
Waarvan via consument
30
96
93
23
244
Waarvan via bank
3
18
112
8
141
Totaal aantal afgesloten meldingen
29
78
135
21
263
Klachten niet naar tuchtcommissie
Ongegronde melding
28
73
97
14
212
Klacht onvoldoende ernstig
1
2
21
5
29
Aantal herzieningsbeslissingen
4
16
23
6
50
Uitspraken
Tuchtcommissie uitspraken
0
3
14
3
20
Commissie van Beroep uitspraken
0
0
1
0
1
Op 4 mei jongstleden heeft het lid Alkaya (SP) Kamervragen gesteld over het aantal
meldingen van consumenten dat door de tuchtcommissie wordt behandeld. In de beantwoording
(Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2286) is opgemerkt dat meldingen van consumenten die niet voor de tuchtcommissie zijn
gekomen in de regel zagen op schadevergoeding, of gingen over zaken als spaarrente
of de beloning van de bestuursvoorzitter, waar het tuchtrecht voor individuele bankmedewerkers
niet voor bedoeld is. Voor dergelijke geschillen kunnen consumenten bijvoorbeeld naar
het KiFiD of naar de burgerlijke rechter. Van belang is dat consumenten de Stichting
Tuchtrecht Banken goed weten te vinden en dat zoveel mogelijk onduidelijkheid over
haar bevoegdheid en de werking van het tuchtrecht wordt voorkomen. Hiertoe sturen
het KiFiD en de Stichting Tuchtrecht Banken zaken naar elkaar door indien daar aanleiding
toe is. Bovendien moet, voordat een melding wordt gedaan bij de Stichting Tuchtrecht
Banken, een checklist worden ingevuld waarmee reeds vooraf duidelijkheid wordt verschaft
over de geschiktheid van de melding.
37. Heeft de Monitoring Commissie Code Banken eigen onderzoek gedaan naar het herstel
van vertrouwen bij burgers of heeft zij slechts de Vertrouwensmonitor van de Nederlandse
Vereniging van Banken (NVB) geciteerd?
38. Wat is de trend in het vertrouwen van de consumenten in de bankensector van de
afgelopen tien jaar?
39. Hoe hoog is het vertrouwen van consumenten in de verschillende banken in Nederland?
40. Zijn er aantoonbare verschillen tussen het vertrouwen van de verschillende consumenten
in de Nederlandse banken?
41. Wat is de correlatie tussen de bankierseed en de gedrags- en cultuurverandering
in de bankensector?
De vragen 37, 38, 39, 40 en 41 zijn samen met vraag 16 beantwoord.
42. Waarom heeft de invoering van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) op
korte termijn niet geleid tot een stijging van het vertrouwen?
In de evaluatie van de Wta21 is aangegeven dat de invoering van de Wta op korte termijn niet heeft geleid tot
een stijging van het vertrouwen. Dit blijkt uit de online-survey die onderdeel uitmaakte
van de evaluatie. In de online-survey is ook aan respondenten, voor het overgrote
deel accountants, gevraagd welke aspecten van invloed zijn geweest op het vertrouwen
in de beroepsgroep van accountants. Het merendeel van de respondenten merkt daarover
op dat berichtgeving in de media een negatieve invloed heeft op hun vertrouwen in
de beroepsgroep van accountants. Zie het volgende figuur:
43. Hoe komt u in de beleidsdoorlichting tot de conclusie dat de overgrote meerderheid
van beursgenoteerde bedrijven is gewisseld van accountant, terwijl dit als negentien
van de 50 gekwantificeerd wordt? Zijn er andere bedrijven die relevant zijn voor de
meting die niet in dit cijfer zijn opgenomen?
In de beleidsdoorlichting is aangegeven dat mede als gevolg van de verplichte kantoorroulatie
het merendeel van de beursgenoteerde bedrijven de afgelopen jaren van accountant is
gewisseld. Uit een analyse van de jaarverslagen over 2016 van de 50 beursfondsen in
de AEX- en de AMX-index blijkt dat in 2016 19 beursfondsen van accountant wisselden.
In het betreffende onderzoek is aangegeven dat vanaf 2014 37 van de huidige 50 AEX-en
AMX-fondsen van accountant zijn gewisseld. Daarmee heeft het overgrote meerderheid
van de AEX- en AMX-bedrijven in de afgelopen jaren een nieuwe accountant gevonden.22
44. Deelt u de mening dat de overheid de banken niet onvoorwaardelijk moet steunen,
maar dwingen in te krimpen?
Een van de lessen van de crisis is dat de rekening voor problemen bij banken niet
meer bij de overheid maar primair bij private partijen wordt gelegd. Een duurzame
bankensector vereist dat de eerste verliezen neerslaan bij de aandeelhouders en crediteuren
van banken in plaats van bij de belastingbetaler. Om dit te realiseren is het instrument
van bail-in geïntroduceerd en zijn afspraken gemaakt voor voldoende buffers bij banken
ten behoeve van dit instrument.23
45. Deelt u de mening dat de financiële sector moet terugkeren naar haar kerntaken
en schulden moet wegwerken?
In reactie op de crisis zijn veel maatregelen genomen om het vertrouwen terug te winnen
en banken weer stabiel, robuust en weerbaar te maken. Inmiddels staan de Nederlandse
banken er beter voor dan enkele jaren terug. Dit moet zo blijven en ik blijf me dus
inzetten voor voldoende buffers bij banken, zowel in kwantiteit als kwaliteit. Op
die manier kunnen de Nederlandse banken uitvoering geven aan hun kerntaken, zoals
het financieren van de reële economie.
46. Kunt u de Kamer op de hoogte stellen van het resultaat van uw onderzoek tot beëindiging
van de subsidie aan het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening voor de centrale
Wet op het Financieel Toezicht (Wft)-examinering?
Voor de eerste PE-periode (1 april 2017 tot 1 april 2019) is het legestarief voor
initiële en PE-examens vastgesteld op € 67. Na deze eerste PE-periode zal ik opnieuw
bekijken of het tarief moet worden bijgesteld op basis van de geprognosticeerde aantallen
examens en de uitvoeringskosten. Ik zal dan ook bezien of de subsidie van € 436.000
aan het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening zal worden gecontinueerd
of beëindigd.
47. Wat zijn de mogelijkheden de ontwikkelingen rondom het toezicht op het productontwikkelingsproces
naar voren te halen zodat het eerder dan in 2020 samen met de Autoriteit Financiële
Markten (AFM) geëvalueerd kan worden?
De evaluatie wordt samen met de AFM uitgevoerd. De AFM richt zich de komende periode
wat betreft het productontwikkelingsproces primair op de implementatie van de nieuwe
Europese normen met betrekking tot productontwikkeling die begin 2018 in werking zijn
getreden. Mede gelet hierop lijkt het me niet opportuun de evaluatie naar voren te
halen.
48. Is het voor de Nederlandse toezichthouder mogelijk haar taken naar behoren uit
te voeren wanneer banken nog altijd constructies buiten de boekhouding mogen houden?
Inzicht in de off-balance posten van banken levert informatie op die relevant is voor
het toezicht. Deze niet uit de balans blijkende posten kunnen impact hebben op de
financiële positie van banken en zijn daarmee relevant voor het toezicht van DNB.
Daarom verplicht de kapitaaleisen verordening (CRR) banken om haar off-balance posten
te rapporteren aan de toezichthouder. Daarnaast dienen banken volgens de CRR kapitaal
aan te houden voor deze posten. Zowel de risicogewogen als de ongewogen eisen zijn
hierop van toepassing. De toezichthouder heeft deze off-balance items dus goed op
de radar.
49. Op welke manier laten de toezichthouders zien dat zij een grotere noodzaak voelen
zich explicieter te verantwoorden over de wijze waarop de toezichtkosten zich verhouden
tot de geleverde inspanning en de daaruit volgende resultaten?
Elk jaar leggen de toezichthouders verantwoording af over de uitvoering van wettelijke
taken, over strategie en governance en over de gerealiseerde financiële resultaten.
In het jaarverslag geven de toezichthouders inzicht in de toezicht-inspanningen, de
bereikte effecten en de uitdagingen waar zij mee te maken hebben. Ten behoeve van
het verantwoordingsproces is niet alleen sprake van intensief contact tussen de toezichthouders
en mijn ministerie, maar kunnen ook de onder toezicht staande instellingen hun visie
op de conceptstukken kenbaar maken tijdens panelbijeenkomsten. De informatie-uitwisseling
die tijdens deze processen plaatsvindt, draagt er aan bij dat de toezichthouders scherper
kijken naar de aansluiting van toezichtkosten op de werkelijke toezichtinspanningen.
In het geval van nieuwe taken, motiveren de toezichthouders bovendien hun verwachte
uitvoeringskosten met betrekking tot het toezicht. Dit stelt de onder toezicht staande
instellingen in staat om op een gedegen manier te reageren wanneer conceptwet- en
regelgeving op internet geconsulteerd wordt.
50. Wat is het belang van een grotere naamsbekendheid van de AFM?
De AFM is een organisatie met een maatschappelijke taak en heeft als doel met haar
toezicht bij te dragen aan eerlijke en transparante financiële markten. Het vertrouwen
dat de maatschappij heeft in de uitvoering van taken door de AFM, wordt mede bepaald
door de bekendheid van het publiek met de AFM.
51. Is er een onderzoeksmethode mogelijk waarbij er wel onderbouwde uitspraken mogelijk
zijn over de effecten van de aansprakelijkheidsbeperking?
Het doel van de aansprakelijkheidsbeperking is, om de negatieve effecten weg te nemen
die de dreiging van aansprakelijkheid heeft op het financieel toezicht. Het effect
van de dreiging van aansprakelijkheid op overheidshandelen is onderwerp geweest van
verschillende binnen- en buitenlandse studies. Ook de invloed van aansprakelijkheid
op het handelen van toezichthouders is onderzocht, bijvoorbeeld door Van Dam in 2006.24 In dit onderzoek heeft Van Dam literatuurstudie gecombineerd met het afnemen van
vragenlijsten en interviews bij betrokkenen. Verder heeft bijvoorbeeld Van Tilburg25 de effecten van aansprakelijkheid op openbare-ordebeleid onderzocht door een aantal
specifieke incidenten te onderzoeken. Onderzoek naar de effecten van de aansprakelijkheidsbeperking
zou op vergelijkbare manier verricht kunnen worden als deze onderzoeken. Gezien de
nog relatief korte periode dat de aansprakelijkheidsbeperking van kracht is lijken
de effecten op dit moment nog moeilijk meetbaar.
52. Hoe beoordeelt u de uitsluiting van aansprakelijkheid in het licht van nieuwe
wettelijke taken en mogelijkheden voor AFM en De Nederlandsche Bank (DNB)?
Bij de introductie van de aansprakelijkheidsbeperking is ervoor gekozen dat die geldt
voor alle wettelijke taken van de AFM en DNB. Dat omvatte ook toen al een breed palet
aan taken. Sindsdien zijn daar nog nieuwe taken bij gekomen. Deze nieuwe taken verschillen
niet dusdanig van wat er al bestond, dat dit een uitzondering op de beperking rechtvaardigt.
Bij de introductie van nieuwe bevoegdheden om overtredingen te publiceren is specifiek
de vraag aan de orde geweest of een uitzondering moest worden gemaakt. Daar is niet
voor gekozen, onder meer omdat het vergroten van transparantie een van de specifieke
doelen is geweest van de introductie van de aansprakelijkheidsbeperking.
53. Wat zijn de gevolgen van de uitbreiding en aanscherping van het cliëntenonderzoek
met betrekking tot politiek prominente personen?
In hoofdstuk 8 van de beleidsdoorlichting staat omschreven dat er in de afgelopen
jaren een aantal substantiële wijzigingen zijn doorgevoerd op het gebied van het voorkomen
van witwassen en financieren van terrorisme. Het betreft onder meer een wijziging
van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) in 2013,
naar aanleiding van de evaluatie van Nederland door de Financial Action Task Force
(FATF). Eén van de wijzigingen van de Wwft in 2013 betrof een uitbreiding van de verplichtingen
inzake het cliëntenonderzoek naar politiek prominente personen. Als gevolg van deze
wijzigingen dient een instelling die onder de Wwft valt ook te onderzoeken of een
uiteindelijk belanghebbende van een cliënt kwalificeert als politiek prominente persoon.
Daarnaast worden sinds deze wijziging ook personen die ingezetene van Nederland zijn
maar niet de Nederlandse nationaliteit hebben tot politiek prominent persoon gerekend,
wanneer zij een aangewezen prominente publieke functie bekleden. Naar politiek prominente
personen dient door een Wwft-instelling verscherpt cliëntenonderzoek te worden verricht,
omdat aan de functies die door deze personen worden bekleed een verhoogd risico op
bijvoorbeeld corruptie is verbonden. Om dit risico te ondervangen, dienen Wwft-instellingen
informatie te vergaren over de herkomst van het vermogen van politiek prominente personen.
Daarnaast is voor het aangaan van een zakelijke relatie met een politiek prominente
persoon toestemming nodig van personen binnen de Wwft-instelling die daartoe zijn
gemachtigd (veelal het senior management) en dient een zakelijke relatie met een politiek
prominente persoon aan een doorlopende controle te worden onderworpen. Het betreft
preventieve maatregelen, die geenszins tot gevolg hebben dat Wwft-instellingen geen
zakelijke relaties kunnen aangaan met een politiek prominente persoon.
Het verscherpt cliëntenonderzoek naar politiek prominente personen wordt internationaal
als noodzakelijk beschouwd om de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme
adequaat aan te pakken. Met voornoemde wijzigingen zijn de Wwft-verplichtingen met
betrekking tot politiek prominente personen in overeenstemming gebracht met de aanbevelingen
van FATF. Op dit moment worden de verplichtingen op grond van de Wwft inzake politiek
prominente personen verder aangescherpt, in overeenstemming met de vierde EU anti-witwasrichtlijn.
Als gevolg van deze richtlijn gaan voornoemde verplichtingen met betrekking tot politiek
prominente personen ook gelden voor politiek prominente personen die de Nederlandse
nationaliteit hebben en die in Nederland woonachtig zijn.
54. Waarom is bij de beoordeling van doelmatigheid van Wijzer in geldzaken niet meegenomen
dat diverse andere instellingen zich bezighouden met dezelfde taken?
55. Wat is de toegevoegde waarde van Wijzer in geldzaken ten opzichte van het al lang
bestaande Nibud en commerciële initiatieven als de Scholenstrijd en PensioenTV?
57. Waarom richt de Pensioen3daagse zich op werkende 50-plussers en niet op andere
doelgroepen?
De vragen 54, 55 en 57 worden hier tezamen beantwoord.
Er zijn veel partijen die zich richten op de financiële consument, maar Wijzer in
geldzaken (Wig) is een platform dat als doel heeft krachtenbundeling tussen instellingen
(onder meer uit de financiële sector, de wetenschap, de overheid en onderwijs-, voorlichtings-
en consumentenorganisaties) te bewerkstelligen. Wig verricht geen activiteiten die
andere organisaties ook al ondernemen. De toegevoegde waarde van het platform is dat
het de gezamenlijke impact van al deze activiteiten versterkt. De strategische uitgangspunten
van het platform zijn:
1. Bevorderen van verantwoord financieel gedrag staat centraal;
2. Focus op specifieke levensgebeurtenissen en doelgroepen;
3. Meer impact door krachtenbundeling;
4. Meer impact door professionalisering;
5. Meer impact door innovatie.
Daar waar gaten zijn in het aanbod ontwikkelt Wig zelf interventies.
Twee voorbeelden van de wijze waarop deze krachtenbundeling in de praktijk werkt zijn:
1. De Week van het geld richt zich op het vergroten van financiële vaardigheden in het onderwijs. Aan de
Week van het geld doen meer dan honderd organisaties (zoals banken, verzekeraars en
gemeenten) mee, elk met hun eigen initiatieven en activiteiten. Uit de evaluaties
van de Week van het geld is af te leiden dat de Week van het geld een belangrijke
bijdrage levert aan het ontwikkelen van financiële vaardigheden van kinderen en jongeren.
De Week van het geld is geen taak die andere instellingen uitvoeren, maar een activiteit
die de initiatieven van deze instellingen versterkt. Enkele resultaten van de Week
van het geld 2017 zijn:
– 49% van de leerlingen uit groep 5 tot en met 8 deed mee aan de Week van het geld.
– De geholpen bekendheid onder docenten is – met 97% – vergelijkbaar met die van de
Kinderboekenweek (98%).
– Ouders die de Week van het geld kennen praten in 59% van de gevallen met hun kinderen
over geldzaken, tegenover 37% van de ouders die de Week van het geld niet kennen.
– Kinderen die hebben meegedaan aan de Week van het geld stellen hun ouders veel vaker
vragen over geldzaken dan kinderen die niet hebben meegedaan (27% ten opzichte van
15%).
2. De Pensioen3daagse heeft tot doel om mensen (specifiek 55-plussers) ertoe aan te zetten zich te verdiepen
in hun pensioen en zo nodig actie te ondernemen. Aan de Pensioen3daagse doen inmiddels
honderden organisaties mee die initiatieven ontplooien die dit doel ondersteunen.
De Pensioen3daagse versterkt deze initiatieven en vergroot hun impact. Uit diverse
onderzoeken is gebleken dat met het thema «Pensioen» vooral 55-plussers worden bereikt.
Daarom is ervoor gekozen om de Pensioen3daagse te richten op deze doelgroep. Enkele
resultaten van de Pensioen3daagse 2017 zijn:
– 48% van de doelgroep onderneemt actie naar aanleiding van de aandacht voor pensioen
rondom te Pensioen3daagse, of is dit van plan. Voorbeelden van acties: zich verdiepen
in de persoonlijke pensioensituatie, extra inkomensvoorzieningen treffen en advies
inwinnen bij een deskundige, zoals adviseur, werkgever, pensioenuitvoerder of SVB.
– 271.296 mensen bezochten www.mijnpensioenoverzicht.nl in de periode rondom de Pensioen3daagse. Tijdens de 3 dagen van de Pensioen3daagse
steeg het bezoek met 50% ten opzichte van het gebruikelijke daggemiddelde.
Om de doelgroep 55-min te bereiken volgt Wig een risicogestuurde aanpak. Onderzoek
van Knoef en Kools uit 2015 brengt in kaart welke groepen risico lopen op een tegenvallend
of te laag pensioen, te weten:
– Zelfstandigen
– Gescheiden mensen (m/v)
– Mensen onder de 50
– Tijdelijke contracten
– Arbeidsongeschikten
– Mensen met lagere inkomens
– Huishoudens met het huis onder water (aflossingsvrije hypotheken)
– Alleenstaanden
Wig is in 2017 gestart met het ontplooien van initiatieven de doelgroep gescheiden
mensen te bereiken. In samenwerking met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en het Ministerie van Justitie en Veiligheid lanceerde Wig een aangepaste versie van
het zogenaamde vereveningsformulier, waardoor het voor gescheiden mensen eenvoudiger
wordt om verevening van hun pensioen te effectueren. Resultaten van deze initiatieven
zijn nog niet beschikbaar.
Specifiek ten aanzien van de in vraag 55 genoemde organisaties is het volgende te
melden:
– Nibud doet onderzoek, verzamelt cijfers over kosten van levensonderhoud, maakt huishoudboekjes
en uitgebreide tools voor inkomsten/uitgaven (geldplannen), geeft trainingen (aan
vrijwilligers, consumenten, bedrijven), geeft boekjes uit over omgaan met geld (bv.
voor 18 jarigen) en doet andere vormen van consumentenvoorlichting.26 Potentieel is er overlap met de activiteiten van Wijzer in geldzaken. Nibud is een
partner van Wijzer in geldzaken en is vertegenwoordigd in de stuurgroep van het platform,
onder meer om te bewaken dat er geen overlap ontstaat tussen de activiteiten van beide
organisaties. Waar mogelijk en nuttig werken Nibud en Wijzer in geldzaken samen. Zo
was Nibud actief betrokken bij de ontwikkeling van de website www.financieelgezondewerknemers.nl (gelanceerd in mei 2017) en leverde Nibud input voor de ontwikkeling van een tool
die ZZP-ers ondersteunt bij het omgaan met een fluctuerend inkomen (lancering gepland
2018).
– Scholenstrijd is een initiatief van IEX en is één van de vele initiatieven die zich
richt op het ontwikkelen van financiële vaardigheden van jongeren. Scholenstrijd richt
zich op de bovenbouw van havo/vwo met het thema beleggen. Deze doelgroep en dit thema
hebben voor Wijzer in geldzaken geen prioriteit, waardoor er geen overlap is in activiteiten.
Over de doelmatigheid van Scholenstrijd zijn geen gegevens beschikbaar.
– Het initiatief PensioenTV is mij niet bekend.
56. Op welke doelgroep(en) is het platform Wijzer in geldzaken gericht? Hoe garandeert
dit platform dat deze doelgroep(en) ook daadwerkelijk worden geïnformeerd?
Wig heeft diverse initiatieven, die gericht zijn op verschillende doelgroepen. Per
initiatief stelt het platform vooraf doelgroep(en) en doelstellingen vast. Middels
onafhankelijk onderzoek wordt vastgesteld of deze doelen worden gerealiseerd. Hier
volgt een selectie van initiatieven, doelgroepen en resultaten:
– De Week van het geld richt zich op het primair onderwijs (en vanaf 2018 ook het voortgezet
onderwijs). Enkele resultaten van de Week van het geld zijn hierboven opgesomd.
– Het lesmateriaal Leren omgaan met geld richt zich eveneens op leerlingen in het primair
onderwijs. In het schooljaar 2016–2017 Uit onderzoek naar het gebruik van de pakketten
wordt duidelijk dat we hiermee naar schatting ruim. 500.000 leerlingen bereiken. Uit
onderzoek naar de effectiviteit van het materiaal van groep 7, dat door Universiteit
Leiden werd uitgevoerd, blijkt dat dit materiaal bijdraagt aan het vergroten van financiële
vaardigheden van de leerlingen.
– De Pensioen3daagse richt zich op 55-plussers. Hierboven is een selectie van de resultaten
van de Pensioen3daagse vermeld.
– De website www.wijzeringeldzaken.nl is gericht op mensen die te maken krijgen met een life event met een grote financiële
impact, zoals samenwonen, kinderen krijgen en uit elkaar gaan. De websites van Wig
hadden in 2017 3,9 miljoen sessies gehad in 2017. Vooral tools en rekenhulpen worden
veel gebruikt (1,7 miljoen keer in 2017), zoals de AOW-tool, de Pensioentool, de tool
Wat betekent dit voor mij, de rekenhulp Kosten Koper, de rekenhulp Maandlasten Annuïteitenhypotheek
en de rekenhulp WW-uitkering.
– Sinds mei 2017 is er een website voor werkgevers (www.financieelgezondewerknemers.nl) om medewerkers met geldzorgen eerder te herkennen en door te sturen naar organisaties
die hulp kunnen bieden. Deze website trekt ca. 5000 bezoekers per maand. Ook vinden
gesprekken plaats met werkgevers in diverse sectoren om met hen te bekijken welke
acties zij kunnen ondernemen. Daarnaast worden presentaties gegeven op seminars om
dit onderwerp meer bekendheid te geven.
– In de geldloketten die Wig op een aantal plaatsen bij wijze van proef opzette, konden
klanten terecht voor vragen, voorlichting, doorverwijzing en praktische assistentie
rondom life events met een grote financiële impact. Zoals in de beleidsdoorlichting
is vermeld, lieten de pilots lieten zien dat er onvoldoende behoefte was aan een dergelijk
fysiek loket. Wig heeft naar aanleiding van deze resultaten besloten om de geldloketten
niet landelijk uit te rollen en haar betrokkenheid bij de bestaande loketten gestopt.
Het geldloket Amersfoort is – in aangepaste vorm – zelfstandig doorgegaan en bestaat
nog steeds.
58. Waarom was er een dreigend tekort aan specifiek 5-eurocentmunten en niet van andere
munten?
De afgelopen jaren heeft de Staat steeds nieuwe exemplaren van de vijf-eurocentmunt
moeten laten slaan. Ook van andere eurolanden is bekend dat er een relatief grote
vraag naar deze denominatie bestaat. Hier kunnen verschillende oorzaken aan ten grondslag
liggen. Zo is niet uit te sluiten dat het afronden van contante betalingen op 5-eurocent
in de beginperiode tot een verhoogde vraag heeft geleid. De afrondingsregel is in
2004 ingevoerd zodat het effect van die regel op de in omloop zijnde 5-eurocentmunten
inmiddels miniem zou moeten zijn. In dat geval moet de almaar terugkerende vraag naar
5-eurocentmunten een andere oorzaak hebben. Zekerheid hieromtrent bestaat niet maar
denkbaar is dat de uitstraling van de 5-eurocent een belangrijke rol speelt. Zoals
dit vroeger ook het geval is geweest bij de 1- en 2-eurocent, kan de uitstraling er
voor hebben gezorgd dat een deel van het publiek nauwelijks waarde toekent aan deze
denominatie en men er minder zorgvuldig mee omgaat. In dat geval worden zij niet meer
als betaalmiddel aangewend en zal de Staat jaarlijks opnieuw munten moeten laten bijslaan.
59. Waarop is de aanname gebaseerd dat de bankensector op de goede weg is het vertrouwen
van de consument te herwinnen, terwijl eerder in het onderzoek werd gesteld (op pagina
63) dat het vertrouwen in de bankensector niet is gegroeid?
Vraag 59 is tezamen met vraag 16 beantwoord.
60. Kunt u harde afspraken maken over bijvoorbeeld ruimere kapitaaleisen voor banken
wanneer een nieuwe crisis de huidige stresstesten falsificeert?
Sinds het uitbreken van de financiële crisis zijn veel maatregelen genomen en resultaten
bereikt om financiële instellingen meer weerbaar te maken. Bij banken zijn de kapitaaleisen
substantieel verhoogd. Afhankelijk van de omvang en het risicoprofiel van een bank
zijn de minimaal gestelde kernkapitaaleisen nu vele malen hoger dan voor de crisis,
en ook is de kwaliteit van het kapitaal dat moet worden aangehouden verbeterd.27 Zowel in Nederland als in de EU zijn de risicogewogen kernkapitaalratio’s de afgelopen
jaren dan ook verder gestegen.
Er zijn naar aanleiding van de financiële crisis dus veel stappen gezet om de bankensector
meer solide te maken, die mede beogen een nieuwe crisis te voorkomen. Ik kan niet
vooruitlopen op de eventuele lessen of aanvullende maatregelen van een onverhoopt
nieuwe crisis. Wel is het zo dat banken veel weerbaarder zijn dan enkele jaren terug.
Dit wordt ook getoetst door diverse exercities vanuit de toezichthouders, waarbij
forse schokken worden gemodelleerd. Ook bouwen banken de komende jaren extra buffers
voor de situatie dat zij onverhoopt toch in de problemen komen. Deze schuldbuffers
dienen om bail in op toe te passen als dat nodig is.28
61. Kunt u verder onderzoeken of het verlagen van het gegarandeerd bedrag van het
depositogarantiestelsel depositohouders de prikkel geeft kritisch naar de soliditeit
van een bank te kijken?
Op 6 juni jl. heeft de Kamer een motie aangenomen (Handelingen II 2017/18, nr. 90, item 11) waarin de regering wordt gevraagd, om vooruitlopend op verdere besluitvorming omtrent
het Europese depositogarantiestelsel (EDIS), in kaart te brengen wat een gepast dekkingsniveau
en een gepast eigen risico kan zijn voor deposito’s onder EDIS, welke mogelijkheden
landen moeten hebben om zelf een hoger niveau te bieden en wat de risico’s van deze
opties zijn (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1521). Ik zal de Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek in het derde kwartaal van
2018 informeren.
62. Hoe gaat u bronnen van financiering van de reële economie verbeteren?
In Europees verband wordt hard aan dit onderwerp gewerkt. De kapitaalmarktunie vormt
één van de prioriteiten van de Europese Commissie. Met het actieplan streeft de Commissie
versterking na van de Europese economie, en wil het bijdragen aan het stimuleren van
investeringen in de reële economie. Dit alles moet zorgen voor banen en groei. Onderdeel
van de actie in de kapitaalmarktunie is dat nader gekeken worden naar alternatieve
financiering, zoals crowdfunding en kredietunies. Hiervoor zijn aanpassingen van bestaande
wet- en regelgeving gepresenteerd. Ter versterking van het aanbod in Nederland heeft
mijn voorganger in samenspraak met de Minister van Economische Zaken het aanvullend
actieplan MKB gepresenteerd. In vervolg op dit aanvullend actieplan MKB is de huidige
Staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat op verzoek van
uw Kamer momenteel bezig om een Plan van Aanpak MKB op te stellen. Met het actieplan
moeten nadere barrières voor het verkrijgen van financiering door ondernemingen worden
geslecht en mogelijke problemen op de mkb-financieringsmarkt worden opgelost. Het
kabinet heeft toegezegd dit plan van aanpak voor de voorjaarsnota aan uw Kamer toe
te zenden.
63. Is de AFM voornemens de aanbeveling op te volgen onderzoek te doen naar het productontwikkelingsproces?
Zoals in de aanbiedingsbrief bij het rapport is aangegeven, zal ik samen met de AFM
het toezicht op het productontwikkelingsproces evalueren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier