Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 799 Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met het bevorderen van proactieve dienstverlening door het UWV, de SVB en gemeenten (Wet proactieve dienstverlening SZW)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Inhoud
1.
Inleiding
2
2.
Reikwijdte en afbakening van het wetsvoorstel
3
3.
Introductie proactieve dienstverlening in de Wet SUWI
6
Niet-gebruik inkomensondersteunende regelingen
6
3.1.1.
Inkomensondersteunende regelingen in de sociale zekerheid
6
3.1.2.
Omvang niet-gebruik inkomensondersteuning
7
3.1.3.
Oorzaken niet-gebruik inkomensondersteuning
9
3.1.4.
Niet-gebruik gaat ten koste van bestaanszekerheid
10
3.2.
Kenmerken van proactieve dienstverlening
12
3.3.
Uitwerking van proactieve dienstverlening
15
3.3.1.
Tegengaan van niet-gebruik door proactieve dienstverlening
15
3.3.2.
Invulling van proactieve dienstverlening
17
3.3.3.
Communicatie bij proactieve dienstverlening
19
3.4.
Wetstechnische aspecten
20
3.4.1.
Nut en noodzaak van wetgeving
20
3.4.2.
Vormgeving als discretionaire bevoegdheid
21
3.4.3.
Alternatieve mogelijkheden voor tegengaan niet-gebruik
24
3.4.4.
Opt-out
26
4.
Overige wijzigingen
28
4.1.
Schrappen van artikel 65 Wet SUWI (SyRI)
28
4.2.
Sturen op publieke waarden vastleggen in Wet SUWI
28
5.
Verhouding tot hoger recht
31
5.1.
Sociale zekerheid is een overheidstaak
31
5.2.
Recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
31
5.2.1.
Artikel 8 EVRM
32
5.2.2.
AVG en UAVG
33
6.
Verhouding tot nationale regelgeving
36
6.1.
Samenhang met ander kabinetsbeleid
36
6.2.
Relatie tot regelgeving in voorbereiding
37
6.2.1.
Wijzigingen van de Algemene wet bestuursrecht
37
6.2.2.
Herziening van de Participatiewet (Participatiewet in balans)
37
6.3.
Toepassing in Caribisch Nederland
38
7.
Gevolgen
39
7.1.
Regeldruk
39
7.2.
Doenvermogen en burgerperspectief
40
7.2.1.
Onderzoek burgerperspectief proactieve dienstverlening
40
7.2.2.
Doenvermogentoets
40
7.3.
Gevolgen voor de positie en rechten van minderjarigen
41
7.4.
DPIA
42
8.
Uitvoering
44
8.1.
Uitvoeringstoets van UWV (inclusief BKWI)
45
8.2.
Uitvoeringstoets van de SVB
46
8.3.
Uitvoeringstoets van de VNG
47
8.4.
Uitvoeringstoets van het IB
49
8.5.
Toezichtbaarheidstoets Nederlandse Arbeidsinspectie
50
9.
Financiële gevolgen
50
10.
Advies en consultatie
51
10.1.
Adviescollege toetsing regeldruk
51
10.2.
Autoriteit Persoonsgegevens
51
10.3.
Landelijke Cliëntenraad
53
10.4.
Internetconsultatie
54
11.
Monitoring en evaluatie
56
12.
Inwerkingtreding
57
Artikelsgewijs deel
57
Algemeen deel
1. Inleiding
Om mensen in de sociale zekerheid zo goed mogelijk van dienst te zijn, is het belangrijk
dat overheidsorganisaties persoonlijke en adequate dienstverlening bieden en daarbij
goed samenwerken. Verschillende (parlementaire) rapporten en de evaluatie van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (verder: Wet SUWI)1 laten zien dat het nodig is de burger in de sociale zekerheid nog meer centraal te
stellen. Daarom wordt de Wet SUWI gemoderniseerd. Met dit wetsvoorstel wordt in een
deel van deze modernisering voorzien, zoals in de brief van 23 december 2022 aan de
Tweede Kamer is aangekondigd.2
Dit wetsvoorstel legt in de Wet SUWI vast dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(verder: UWV), de Sociale verzekeringsbank (verder: de SVB) en de colleges van burgemeester
en wethouders (verder kortheidshalve: gemeenten) de bevoegdheid tot proactieve dienstverlening
krijgen bij de uitvoering van hun wettelijke taken. Hierdoor mogen zij in contact
treden met mensen die mogelijk recht hebben op een uitkering of voorziening voordat
zij een aanvraag hebben gedaan. Door het gericht onder de aandacht brengen van de
relevante uitkering of voorziening kunnen UWV, de SVB en gemeenten bevorderen dat
potentieel rechthebbenden een aanvraag doen. Zij kunnen persoonsgegevens verwerken
om te bepalen wie waarschijnlijk recht heeft op een uitkeringen of voorziening, en
om zo goed mogelijk in te schatten wie het meest heeft aan bepaalde informatie en
ondersteuning.
Het verrichten van proactieve dienstverlening is geen doel op zich. Het is een middel
waarmee wordt beoogd om het niet-gebruik van uitkeringen en voorzieningen te verminderen.
Proactieve dienstverlening komt daarmee de bestaanszekerheid van burgers ten goede.
In proactieve dienstverlening ligt ook een meer responsieve houding van de overheid
besloten, met groeiende aandacht voor het perspectief van burgers.
Daarnaast bevat dit voorstel een wijziging van de Wet SUWI over de verplichting van
UWV en de SVB om zich bij de uitoefening van hun werkzaamheden en taken te verantwoorden
aan de hand van een set publieke waarden, opgesteld in samenspraak met de dienstverleners
zelf. Die set moet bijdragen aan een bredere verantwoording dan nu het geval is. Dit
is van belang om een scherp beeld te hebben van de kwaliteit van de uitvoeringspraktijk,
en in welke mate deze bijdraagt aan werk en bestaanszekerheid voor iedereen.
Tot slot wordt via dit voorstel het wetsartikel over het Systeem Risico Indicatie
(SyRI; artikel 65 Wet SUWI) geschrapt.
2. Reikwijdte en afbakening van het wetsvoorstel
Dit wetsvoorstel sluit aan bij de Wet SUWI. Deze stelselwet regelt de inrichting en
organisatie van de uitvoering van de sociale zekerheid, zoals taken van UWV en de
SVB en verantwoording over de uitvoering, de wijze waarop UWV, de SVB en gemeenten
samenwerken en stelselbrede gegevensuitwisseling. In de sociale zekerheid worden UWV,
de SVB en gemeenten gezamenlijk ook wel aangeduid als de «SUWI-partijen» of «stelselpartijen»
en wordt gesproken van het «SUWI-stelsel». Naast de Wet SUWI zijn er materiewetten
die de inhoud en voorwaarden van onderdelen van de sociale zekerheid regelen, zoals
de Werkloosheidswet (WW) en de Algemene Ouderdomswet (AOW).
Uitkeringen en voorzieningen voor natuurlijke personen
Dit voorstel regelt de toepassing van proactieve dienstverlening door UWV, de SVB
en gemeenten met betrekking tot uitkeringen en voorzieningen. Hiermee is aansluiting
gezocht bij twee componenten van de definitie van uitkeringsgerechtigde in artikel
1, onderdeel l, Wet SUWI. Onder een uitkering wordt financiële ondersteuning verstaan,
die door één of meer van de SUWI-partijen uit hoofde van een regeling op het terrein
van de sociale zekerheid aan een natuurlijke persoon wordt verstrekt. Een uitkering
is een overheidsvoorziening, maar de term «voorziening» omvat meer dan enkel uitkeringen.
In dit voorstel wordt daaronder verstaan: inkomensondersteuning, niet zijnde uitkeringen.
Voor burgers valt daarbij te denken aan schuldhulpverlening en (lokale) overheidsondersteuning,
zoals een stadspas of kwijtschelding van gemeentelijke belastingen.
Rechtspersonen
De sociale zekerheid kent ook (financieel) ondersteunende regelingen voor rechtspersonen,
vooral in de hoedanigheid van werkgever. Dit voorstel is niet op deze categorie gericht.
In de verhouding tussen burger en overheid speelt de Algemene verordening gegevensbescherming
(verder: AVG) een fundamentele rol, terwijl deze verordening in de verhouding tussen
rechtspersoon en overheid maar beperkt werking heeft. De AVG ziet immers op gegevens
over natuurlijke personen. Daarnaast hebben regelingen voor rechtspersonen andere
werkingsmechanismen, en deels andere doelen, dan regelingen voor natuurlijke personen.
Enkele belangrijke oorzaken die aan niet-gebruik door mensen ten grondslag liggen,
zoals onvoldoende kennis over regelingen, angst voor stigmatisering of een (tijdelijk)
verminderd doenvermogen, spelen niet of minder bij rechtspersonen.
Bevoegdheid voor SUWI-partijen
Het verzorgen van inkomensondersteuning is een belangrijk deel van de taken van UWV,
de SVB en gemeenten. Dit zijn niet de enige bestuursorganen die inkomensondersteuning
uitvoeren, andere voorbeelden zijn de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voor studenten
en de Dienst Toeslagen, die vier soorten toeslagen verstrekt.3 Ook is er (financiële) ondersteuning die uitgaat van ideële of religieuze organisaties
buiten de overheid, zoals de Voedselbank en het Jeugdfonds Sport & Cultuur.
Dit wetsvoorstel verankert de bevoegdheid tot proactieve dienstverlening alleen voor
UWV, de SVB en gemeenten. Voor deze afbakening is gekozen omdat dit in het verlengde
ligt van de wijze waarop al binnen het SUWI-stelsel samengewerkt wordt. De SUWI-partijen
kunnen voor de uitvoering van hun wettelijke taken al alle benodigde gegevens uitwisselen
met elkaar (zie artikel 62 in samenhang met artikel 9 Wet SUWI). Dit maakt de wettelijke
introductie van proactieve dienstverlening in het bestaande stelsel relatief eenvoudig
en overzichtelijk. De gegevens die voor proactieve dienstverlening verwerkt (kunnen)
worden, zijn niet tot de sociale zekerheid beperkt. Andere instanties en personen
– dit kunnen overheidspartijen zoals Dienst Toeslagen zijn, maar ook private partijen
– kunnen voor de uitvoering van proactieve dienstverlening gegevens aan de SUWI-partijen
verstrekken, als dit bij algemene maatregel van bestuur is vormgegeven.
Mogelijk legt dit wetsvoorstel een kiem voor samenwerking vanuit de sociale zekerheid
naar aanverwante terreinen voor proactieve dienstverlening in de toekomst. Bij het
verrichten van proactieve dienstverlening staat het SUWI-partijen vrij om mensen ook
te informeren over uitkeringen en voorzieningen die derde partijen aanbieden.
Dit voorstel sluit niet uit dat UWV, de SVB en gemeenten proactieve dienstverlening
toepassen voor wettelijke taken buiten de sociale zekerheid. De eventuele uitwerking
hiervan moet ook dan voldoen aan de kaders van dit voorstel en overige toepasselijke
wet- en regelgeving. Voorwaardelijk is dat er altijd een verband bestaat met het versterken
van de bestaanszekerheid en de participatie van mensen en het verkrijgen van een zo
integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van werk en inkomen (zie het voorgestelde
artikel 10b, eerste lid).
Bestaanszekerheid
Met dit voorstel wordt het begrip bestaanszekerheid in wetgeving opgenomen; het versterken
hiervan is een doel waarvoor proactieve dienstverlening toegepast kan worden. Voor
interpretatie en invulling van de term bestaanszekerheid in de wettekst, wordt aangesloten
bij de brede omschrijving van de Commissie Sociaal Minimum, die oorsprong vindt in
de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: «Een levensstandaard die ten
minste voorziet in noodzakelijke levensbehoeften (zoals voeding, kleding en onderdak)
en daarbij een goede gezondheid, werk dat loont, een adequate opleiding, gezonde sociale
relaties en een zinvol leven, in de wetenschap dat er voorzieningen zijn in geval
van werkloosheid, schulden, ziekte, invaliditeit, overlijden van de echtgenoot, ouderdom
of een ander gemis aan bestaansmiddelen.»»4
Proactieve dienstverlening verandert bestaande regelingen inhoudelijk niet
Dit voorstel brengt geen inhoudelijke veranderingen aan in de regelingen waarvoor
proactieve dienstverlening kan worden toegepast. De bestaande voorwaarden om recht
op een regeling te krijgen en de rechten en plichten die daarbij horen, wijzigen niet.
Voor regelingen waarvoor aanvraag door een burger nu een vereiste is, blijft dat zo.
Wel kan dit voorstel leiden tot procedurele wijzigingen in aanvraagprocedures, zoals
het automatisch aanbieden van samenhangende aanvragen of het samenvoegen van aanvragen,
onder de noemer «faciliteren» (zie paragraaf 3.3.2). Dit voorstel maakt niet mogelijk
dat uitkeringen of voorzieningen ambtshalve worden toegekend. Dit wordt verder besproken
in paragraaf 3.4.3.
Uitsluiten van gegevensverwerking voor toezicht en handhaving
Persoonsgegevens mogen alleen verwerkt worden voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven
en gerechtvaardigde doeleinden (het beginsel van doelbinding). De doelbinding van
(gegevensverwerking voor) proactieve dienstverlening is met artikel 10b gegeven: het
individueel verstrekken van informatie en het faciliteren van een aanvraag ter versterking
van de bestaanszekerheid en participatie, en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke
dienstverlening op het gebied van werk en inkomen.
Daar valt de inzet van (gegevensverwerking voor) toezicht en handhaving de facto buiten. Dit wordt geëxpliciteerd door het derde lid van het voorgestelde artikel
73b. Dit bepaalt dat gegevens die op grond van artikel 73b, tweede lid, aan een van
de SUWI-partijen zijn verstrekt voor proactieve dienstverlening, niet verder mogen
worden verwerkt ten behoeve van handhaving. Het betreft handhaving in de zin van hoofdstuk
5 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb); toezicht op de naleving en op het
sanctioneren van overtredingen. Naast dat inzet (gegevensverwerking voor) toezicht
en handhaving al geen doel van proactieve dienstverlening is, komt met dit artikellid
op wetsniveau tot uitdrukking dat dit ook niet geldt als een doeleinde dat met proactieve
dienstverlening verenigbaar is, gelet op artikel 6, vierde lid, AVG. Dit voorstel
sluit overigens niet uit dat bij proactieve dienstverlening gecommuniceerd kan worden
over aspecten die met toezicht en handhaving te maken hebben, bijvoorbeeld door iemand
te wijzen op de inlichtingenplicht die aan een al lopend recht is verbonden.
Dit wetsvoorstel laat onverlet dat UWV, de SVB of gemeenten de gegevens die zich al
in de eigen administraties bevinden, inzetten voor het uitoefenen van toezicht en
handhaving. Dit vindt plaats op basis van bestaande wet- en regelgeving die ziet op
de al lopende uitkeringen of voorzieningen waarbij toezicht en handhaving aan de orde
kan zijn. Dit voorstel beoogt geen beperkingen op te werpen in het kader van de interne
verwerking van eigen gegevens door UWV, de SVB en gemeenten, en evenmin om nieuwe
mogelijkheden daarbinnen te creëren. Als een gegeven uit de eigen administratie voor
proactieve dienstverlening wordt verwerkt, is het ook mogelijk dit voor toezicht en
handhaving te verwerken, mits die bevoegdheden nu ook al bestaan.
Proactieve dienstverlening vindt plaats voorafgaand aan een eventuele aanvraag. Op
het moment dat iemand een aanvraag voor een uitkering of voorziening doet, vangt reguliere
dienstverlening aan (zie meer hierover in paragraaf 3.2). Het voorgestelde derde lid
van artikel 73b, vindt in deze fase daarom geen toepassing.
Positie Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: Minister van SZW) verleent
ook aanspraken op financiële middelen op grond van de Kaderwet SZW-subsidies. Er is
echter niet voor gekozen om ook de Minister van SZW de bevoegdheid tot proactieve
dienstverlening te geven. Er zijn geen van zulke aanspraken in beeld die worden verstrekt
aan particulieren en waarvoor proactieve dienstverlening wenselijk is. Enkele subsidieregelingen,
voor bijvoorbeeld leren en ontwikkelen, worden door het Ministerie van SZW uitgevoerd
maar zijn geen inkomensondersteunende uitkeringen of voorzieningen.
3. Introductie proactieve dienstverlening in de Wet SUWI
In dit hoofdstuk wordt toegelicht waarom de bevoegdheid tot proactieve dienstverlening
in de Wet SUWI wordt opgenomen en hoe deze uitwerkt. Paragraaf 3.1 behandelt het doel
van dit voorstel en gaat in op de achtergrond van niet-gebruik. In paragraaf 3.2 worden
de kenmerken en invulling van proactieve dienstverlening besproken. Hoe proactieve
dienstverlening uitwerkt, volgt uit paragraaf 3.3. Paragraaf 3.4 is gewijd aan een
aantal wetstechnische aspecten, waaronder alternatieven voor dit voorstel.
3.1. Niet-gebruik inkomensondersteunende regelingen
3.1.1. Inkomensondersteunende regelingen in de sociale zekerheid
Inkomensondersteunende regelingen vormen een belangrijk onderdeel van de sociale zekerheid.
Er bestaan verschillende regelingen, die meestal zijn vastgelegd in materiewetten.
De regelingen sluiten aan bij risico’s en omstandigheden die ervoor kunnen zorgen
dat iemand (tijdelijk) onvoldoende inkomen kan verdienen of die tot inkomensverlies
of extra kosten van bestaan leiden. Inkomensondersteunende regelingen kunnen worden
onderverdeeld in drie soorten: sociale voorzieningen, volksverzekeringen en werknemersverzekeringen.
Werknemersverzekeringen zien vrijwel alleen op mensen in loondienst. Voor volksverzekeringen
en sociale voorzieningen is een mogelijke aanspraak niet aan die hoedanigheid gebonden,
al is de aanspraak op enkele sociale voorzieningen gebonden aan aanspraak op een werknemersverzekering.
Inkomensondersteunende regelingen dragen bij aan de bestaanszekerheid van mensen.
De diverse regelingen geven vanwege één of meer bepaalde omstandigheden aanspraak
op inkomensondersteuning. Dit kunnen allerlei omstandigheden zijn, zoals het krijgen
van een kind, baanverlies en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Het
SZW-terrein kent de volgende wettelijke, landelijke inkomensondersteunende regelingen:
Tabel 1: Overzicht landelijke inkomensondersteunende regelingen op het terrein van
sociale zaken en werkgelegenheid
Soort1
Regeling (wet)
Uitvoerder
SV
Participatiewet (Pw; de bijstandsuitkering)
Gemeenten
SV
Bijstandsbesluit zelfstandigen (Bbz)
Gemeenten
SV
Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW)
Gemeenten
SV
Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)
Gemeenten
SV
Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)
UWV
SV
Toeslagenwet (TW)
UWV
SV
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten (Wajong)
UWV
SV
Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO), een onderdeel van de Participatiewet
SVB
V
Algemene Nabestaandenwet (ANW)
SVB
V
Algemene Ouderdomswet (AOW)
SVB
V
Algemene Kinderbijslagwet (AKW)
SVB
W
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA)
UWV
W
Werkloosheidswet (WW)
UWV
W
Ziektewet (Zw)
UWV
W
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)
UWV
W
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)
UWV
W
Wet Arbeid en Zorg (WAZO)
UWV
X Noot
1
De afkortingen staan voor: Sociale voorzieningen (SV), Volksverzekeringen (V) en Werknemersverzekeringen
(W).
De WAZ en WAO zijn uitstervende wetten. Sinds 2004 vindt geen nieuwe instroom meer
plaats.
3.1.2. Omvang niet-gebruik inkomensondersteuning
Niet iedereen die aanspraak op een inkomensondersteunende regeling kan maken, doet
dit ook. Niet-gebruik van inkomensondersteuning is geen nieuw fenomeen en het beperkt
zich niet tot Nederland. Er is regelmatig (internationaal) onderzoek gedaan naar niet-gebruik
van inkomensondersteuning en de oorzaken daarvan.5 Onderstaande tabel geeft, voor zover bekend, een overzicht van de omvang van het
niet-gebruik van een aantal inkomensondersteunende regelingen op het SZW-terrein.
Tabel 2: Overzicht van beschikbare gegevens over de omvang van het niet-gebruik per
regeling1
Omvang niet-gebruik per inkomensondersteunende regeling in Nederland
Gemiddelde omvang in procenten (na= cijfers niet aanwezig)
Doelgroep
Regeling
Jaar meting
Niet-gebruik
Ouders met kinderen tot 18 jaar
Kinderbijslag
Laag
Ouderen vanaf de AOW-leeftijd
Algemene Ouderdomswet
2017
0,04%
Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen
2018
30%
Mensen die niet zelfstandig in (voldoende) inkomen kunnen voorzien
Algemene bijstand
2021
35%
Bijzondere bijstand
2008
43 – 80%
Nabestaanden
Algemene nabestaandenwet
2019
2,9%
X Noot
1
Deze tabel is gemodelleerd naar een tabel afkomstig uit: Significant APE, Niet-gebruik inkomensondersteunende regelingen SZW. Een synthesestudie, 27 januari 2023, p. 5. In dit voorstel zijn de toeslagen die door Dienst Toeslagen
worden verstrekt, uit de cijfers gehaald omdat zij buiten de reikwijdte van dit voorstel
vallen.
De Toeslagenwet (verder: TW) regelt dat voor mensen die al een UWV-uitkering ontvangen
die onder het sociaal minimum uitkomt, UWV de uitkering aanvult – dit wordt de TW-aanvulling
genoemd – tot maximaal het sociaal minimum of het maximale dagloon, als dat onder
het sociaal minimum is. In oktober 2023 is een onderzoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie
(verder: Arbeidsinspectie) naar niet-gebruik van de TW gepubliceerd.6 Daarin wordt het potentieel niet-gebruik van de TW per moederwet (de wet op basis
waarvan iemand al een uitkering ontvangt, en waarop de TW-aanvulling van toepassing
is) als volgt geschat:
Tabel 3: Overzicht van omvang potentieel niet-gebruik van de Toeslagenwet1
WW
38%
IOW
56%
IVA
35%
WGA
35%
WAO
33%
Wajong
68%
X Noot
1
Deze tabel is afkomstig uit: Nederlandse Arbeidsinspectie, Onderzoeksrapport niet-gebruik van de Toeslagenwet, 23 oktober 2023, p. 16.
Voor lokale minimaregelingen geldt dat vormgeving en inrichting per gemeente verschillen.
Het gebruik hiervan wordt niet landelijk becijferd. Wel brengt het CBS, in samenwerking
met een aantal gemeenten, een lokale armoedescan uit. Hierin wordt het bereik van
lokale armoederegelingen in beeld gebracht.7 Hieronder volgen voorbeelden van het niet-gebruik van armoederegelingen in de gemeenten
die meedoen met de Armoedescan.
Tabel 4: Voorbeelden uit de Armoedescan van het niet-gebruik van gemeentelijke armoederegelingen
voor het jaar 2021 en Nijmegen in 2022
gemeente
Regeling
Niet-gebruik
Arnhem
Collectieve zorgverzekering
58%
Gelrepas
21%
Nijmegen
Meedoenregeling
77%
Individuele inkomenstoeslag
34%
Dordrecht
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen
27%
Persoonlijk minimabudget
50%
Den Haag
Ooievaarspas
30%
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen
43%
Schagen
Kindpakket
32%
Aanvullende zorgverzekering
60%
3.1.3. Oorzaken niet-gebruik inkomensondersteuning
Uit (internationaal) onderzoek blijkt dat oorzaken van niet-gebruik door mensen erg
uiteenlopend zijn. Grofweg kunnen de oorzaken worden ondergebracht in drie categorieën8:
1. Oorzaken op het niveau van de regelgeving
Oorzaken die aan (het ontwerp van) de regelgeving zelf zijn toe te schrijven, zijn
de mate van complexiteit van een regeling, hoe concreet criteria zijn en of een financiële
drempel (inkomens- of vermogenstoets) geldt. Niet-gebruik komt vaker voor bij regelingen
die een andere inkomstenbron aanvullen, en in dat geval ook weer meer als het voordeel
gering is en de verstrekking incidenteel (in plaats van doorlopend).9
2. Oorzaken op het niveau van de uitvoering
Oorzaken die aan de uitvoering zijn toe te schrijven, zijn een ingewikkelde aanvraagprocedure
en -formulieren (wat vaak samenhangt met de regelgeving zelf), de manier waarop informatie
over regelingen wordt gepresenteerd, in hoeverre medewerkers van de uitvoeringsorganisatie
hierover begrijpelijke uitleg kunnen geven en of burgers de aanvraag als (enigszins)
stigmatiserend ervaren.10
3. Oorzaken op het niveau van de burger
Onder oorzaken op het niveau van de burger vallen factoren die op zich bij mensen
zelf liggen, maar waar zij lang niet altijd invloed op hebben of iets aan kunnen doen.
Ook hierop kan verbetering van beleid, regelgeving en uitvoering goed aansluiten.
Het betreft factoren zoals: onbekendheid met het bestaan van de regeling, onvoldoende
kennis van voorwaarden van regelingen of een onjuiste interpretatie hiervan, onvoldoende
kennis of vaardigheden om een aanvraagprocedure te doorlopen en angst voor afhankelijkheid
of stigmatisering. Ook mogelijke administratieve lasten en verplichtingen die bij
regelingen horen, kunnen meespelen in (bewust of onbewust) niet-gebruik door mensen,
vergezeld van angst dat een (geringe) fout tot een boete of (hoge) terugvordering
kan leiden.
Niet-gebruik kan ook (mede) worden veroorzaakt door een, al dan niet tijdelijk, beperkt
doenvermogen. De leefsituatie en -omstandigheden kunnen ervoor zorgen dat iemand niet
in staat is om de actie te ondernemen om een aanvraag in te dienen.
Verhouding tussen niet-gebruik en niet-bereik
In dit voorstel staat (het tegengaan van) niet-gebruik centraal, maar het raakt ook
het fenomeen «niet-bereik».11 Niet-bereik heeft betrekking op het perspectief en handelen van de overheid als die
er niet in slaagt om mensen te voorzien van passende ondersteuning. Er kan overlap
tussen beide zijn, bijvoorbeeld bij iemand met een ondersteuningsbehoefte die zich
buiten beeld van de overheid bevindt. Niet-bereik is een breder fenomeen, en manifesteert
zich bijvoorbeeld ook als er überhaupt geen (passende) ondersteuning bestaat.
3.1.4. Niet-gebruik gaat ten koste van bestaanszekerheid
Om de doelen van inkomensondersteunende regelingen te bereiken, is het van belang
dat deze ook daadwerkelijk gebruikt worden. Niet-gebruik van inkomensondersteuning
vormt overigens niet per definitie een probleem; er zijn mensen die een aanspraak
op inkomensondersteuning bewust of onbewust niet effectueren zonder hiervan noemenswaardige
gevolgen te ondervinden. Het is aannemelijk dat deze groep een uitzondering vormt.
Omdat voor de meeste inkomensondersteunende regelingen een aanspraak volgt uit het
(tijdelijk) niet kunnen verwerven van voldoende inkomen, heeft het niet gebruiken
hiervan vaak een negatieve invloed op de bestaanszekerheid. Niet-gebruik van inkomensondersteuning
is daarom in de regel een onwenselijke situatie.
Niet-gebruik raakt de bestaanszekerheid met name sterk als het inkomen van een rechthebbende
of diens huishouden zich onder of in de buurt van grenswaarden bevindt die zijn aan
te duiden als «niet veel maar toereikend».12 De schattingen van dit aantal in de afgelopen jaren fluctueren enigszins. Dit wordt
mede beïnvloed door het treffen van tijdelijke, politieke (nood)maatregelen.
Het beeld van de afgelopen jaren is als volgt.
In de periode 2000 tot en met 2021 fluctueerde het percentage huishoudens met een
armoederisico op basis van de lage-inkomensgrens tussen 6,8 en 10,9%. In 2021 waren
er 515.000 huishoudens, oftewel 891.000 personen (5,4% van de bevolking), met een
laag inkomen. In de periode 2011 tot en met 2021 fluctueerde het percentage arme huishoudens
volgens het niet-veel-maar-toereikend criterium tussen 6,0 en 8,8%. In 2021 leefde
7,5% van de Nederlandse huishoudens onder deze armoedegrens, wat neerkomt op 6,1%
van de bevolking en meer dan een miljoen mensen.13
Niet-gebruik kan een factor zijn die leidt tot (instandhouding van) armoede. Onderzoek
wijst uit dat leven in armoede vele, ingrijpende negatieve gevolgen heeft. Bij mensen
met een inkomen op of onder de lage-inkomensgrens is onder andere vaker sprake van
sociale uitsluiting, een slechtere gezondheid, een kortere levensduur en een lagere
tevredenheid met het leven als geheel. Een leefsituatie die wordt gekenmerkt door
(een verhoogd risico op) geldzorgen en armoede kan escaleren tot omvangrijkere problematiek.14
Het bestaan van (een risico op) armoede en geldzorgen is niet enkel een probleem voor
de individuele mensen die hiermee te maken hebben, maar ook voor de maatschappij als
geheel. Baten zitten in de toeleiding naar werk, waardoor mensen uitstromen uit de
bijstand en WW. Ook het voorkomen van dakloosheid en het besparen op zorgkosten zijn
maatschappelijke voordelen.15Het terugdringen van niet-gebruik van inkomensondersteuning is daarom zowel in het
verleden16 als heden een bestendige pijler onder de bestrijding van armoede:
– In Deelrapport I van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Toeslagen uit 2019 is
een hoofdstuk gewijd aan niet-gebruik van toeslagen.17
– Uit de evaluatie van de Wet SUWI (2021) komt naar voren dat binnen het SUWI-stelsel
uitvoeringsorganisaties geen expliciete opdracht hebben om niet-gebruik van uitkeringen
tegen te gaan. Meer aandacht hiervoor kan leiden tot vergroting van de brede maatschappelijke
welvaart.18
– In 2021 heeft de Arbeidsinspectie een onderzoek gedaan naar niet-gebruik van de bijstand.19
– Het tegengaan van niet-gebruik is een belangrijke maatregel in de interdepartementale
aanpak Geldzorgen, armoede en schulden uit 202220 en het Nationaal Programma Armoede en Schulden uit 2025.21
– Het gedragsnetwerk van de rijksoverheid heeft niet-gebruik van voorzieningen in 2022
behandeld als één van vijf grote maatschappelijke vraagstukken vanuit gedragswetenschappelijk
perspectief.22
– De Nationale ombudsman heeft in 2022 de aandacht gevestigd op ouderen die geen inkomensondersteuning
vanuit de Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (verder: AIO) aanvragen en onder
het bestaansminimum komen23 en heeft niet-gebruik aangekaart in het rapport «Sociale minima in de knel».24 Van de AIO is al langer bekend dat de regeling een hoge mate van niet-gebruik heeft.25 In 2022 is door de SVB, op basis van een daartoe gecreëerde ministeriële regeling,
een pilot uitgevoerd om vermoedelijke niet-gebruikers via gerichte vergelijkingen
van gegevens van de SVB en gegevens van UWV, in beeld te brengen en hen te benaderen
om AIO aan te vragen.26 Dit staat bekend als de «pilot AIO».
– Een onderzoek naar niet-gebruik van de TW door de Arbeidsinspectie is in oktober 2023
verschenen.27
– Het borgen van een toereikend en toegankelijk sociaal minimum via onder meer het tegengaan
van niet-gebruik en proactieve dienstverlening is één van de sporen van de Hervormingsagenda
Inkomensondersteuning uit 2025. De inschatting is dat proactieve dienstverlening maatschappelijke
baten heeft, maar van de uitvoering wel extra inspanningen vraagt. Proactieve dienstverlening
kan vragen van burgers voorkomen, en het verder verwerken van beschikbare persoonsgegevens
kan de administratieve lasten voor de uitvoering en burgers verlagen. Toch zijn investeringen
voor de implementatie van proactieve dienstverlening nodig, onder meer om mensen ongevraagd
van informatie te kunnen voorzien.28
3.2. Kenmerken van proactieve dienstverlening
Dienstverlening voor de aanvraag
De overheidsdienstverlening in de sociale zekerheid is veelal geregeld in wet- en
regelgeving, grotendeels in de in Tabel 1 genoemde wetten. Om aanspraak te maken op
een uitkering of voorziening is aanvraag hiervan in de regel een wettelijke voorwaarde.29 Daarop volgt vanuit de publieke dienstverlener een besluit over toekenning. Op dit
proces zijn de bepalingen uit de Awb van toepassing. Met de indiening van de aanvraag
door of namens de belanghebbende, vangt de reguliere overheidsdienstverlening aan.
Daarom is de aanvraag in het kader van dit voorstel een bepalend omslagpunt: proactieve
dienstverlening onderscheidt zich van reguliere dienstverlening omdat dit plaatsvindt
voordat iemand een aanvraag voor een uitkering of voorziening heeft gedaan. Dit volgt
ook uit de voorgestelde generieke omschrijving van proactieve dienstverlening in de
Wet SUWI: proactieve dienstverlening is het gevraagd of ongevraagd individueel verstrekken
van informatie en advies over relevante uitkeringen of voorzieningen, of het faciliteren
van het doen van een aanvraag.
Het komt bij uitzondering voor dat een publieke dienstverlener al een wettelijke plicht
heeft om een vooraf bekende en afgebakende groep mensen op de aanvraag voor een regeling
te wijzen. Al vastgelegde, specifieke en zelfstandige informatieplichten vallen niet
onder proactieve dienstverlening zoals in dit voorstel geregeld, en bestaan hier (ongewijzigd)
naast.30
Verwerking van persoonsgegevens
Omdat overheidsinstanties vóór de aanvraag van een uitkering of voorziening meestal
geen expliciete bevoegdheid hebben om gericht met (mogelijk) rechthebbenden contact
te zoeken, ontbreekt ook een expliciete bevoegdheid om hiervoor persoonsgegevens te
verwerken. Door proactieve dienstverlening in de Wet SUWI op te nemen, verandert dit.
Kenmerkend voor proactieve dienstverlening is dat het zich richt op één of meer identificeerbare
personen. Proactieve dienstverlening verschilt daarmee van algemene voorlichting,
ongerichte communicatie en andere informatieve handelingen die «voor de poort» plaatsvinden.
Daarvoor is geen wetswijziging nodig. De Wet SUWI draagt UWV en de SVB al op dat zij
zorgen voor het gevraagd en ongevraagd verstrekken van deugdelijke informatie aan
werkgevers, werknemers, uitkeringsgerechtigden, werkzoekenden, verzekerden en andere
belanghebbenden over de wetten die zij uitvoeren.31 Ook bestaan er al verschillende algemene communicatiemiddelen die zien op een mogelijk
recht op inkomensondersteuning, zoals Geldfit, Berekenuwrecht en de Voorzieningenwijzer.32
Binnen het kader dat al een uitkering of voorziening wordt verstrekt, communiceren
SUWI-partijen soms over mogelijke andere uitkeringen. Als die communicatie gestandaardiseerd
plaats vindt in bepaalde situaties – bijvoorbeeld dat iemand van wie de WW afloopt
in een standaardbrief op de mogelijkheid tot bijstand wordt gewezen – en daar ook
geen extra persoonsgegevens voor worden verwerkt, valt dit niet onder proactieve dienstverlening.
Dit is onderdeel van bestaande, reguliere dienstverlening.
Kernaspecten van proactieve dienstverlening
Proactieve dienstverlening is een breed begrip. Hieronder kunnen allerlei activiteiten
vallen die eraan bijdragen dat iemand een aanvraag doet voor een uitkering of voorziening.
Het initiatief zal hierbij steeds uitgaan van de overheid. Dit voorstel onderscheidt
twee kernaspecten van proactieve dienstverlening: informeren en faciliteren. Als dit
op de persoonlijke situatie is toegesneden, is het noodzakelijk hiervoor persoonsgegevens
te verwerken. Daarnaast gaat aan datagedreven proactieve dienstverlening onderzoek
vooraf door een publieke dienstverlener of iemand waarschijnlijk recht heeft op een
uitkering of voorziening.
De kernaspecten worden hieronder algemeen toegelicht. In paragraaf 3.3.2 wordt nadere
invulling van vormen van proactieve dienstverlening besproken.
1. Informeren
UWV, de SVB en gemeenten kunnen gevraagd of ongevraagd individueel informatie en advies
verstrekken over relevante uitkeringen of voorzieningen. Dit voorstel schrijft niet
voor hoe bestuursorganen in de uitvoering van proactieve dienstverlening mensen informeren.
Dit kan worden uitgewerkt in de AMvB. Het individueel informeren kan zien op mensen
die in het geheel nog geen uitkering of voorziening van de SUWI-partij ontvangen.
Ook kan het zien op mensen die al wel een uitkering of ondersteuning ontvangen of
hebben aangevraagd, maar waarvan op basis van gegevens het vermoeden ontstaat dat
zij daarnaast recht hebben op andere regelingen. Ook het aanbieden van de mogelijkheid
aan mensen om zelf een inschatting van het recht op inkomensondersteuning te maken
aan de hand van eigen gegevens en overheidsgegevens, valt onder het informeren in
het kader van proactieve dienstverlening.
Met het criterium dat de SUWI-partijen individueel kunnen informeren over «relevante»
uitkeringen en voorzieningen, komt tot uitdrukking dat zij het beeld dienen te hebben
dat er een gerede kans bestaat dat de belanghebbende recht heeft op die uitkering
en voorziening. Om tot dat beeld te komen, zullen zij onderzoek moeten doen en persoonsgegevens
verwerken.
2. Faciliteren
Onder faciliteren kunnen alle activiteiten worden verstaan die het doen van een aanvraag
door een burger vergemakkelijken of de drempel daartoe verlagen. Bijvoorbeeld door
het technisch faciliteren van de aanvraag door het vooraf invullen van aanvraagformulieren,
of door mensen anderszins te ondersteunen bij het doen van de aanvraag, eventueel
via de inzet van cliëntondersteuning. Ook het op basis van iemands persoonlijke gegevens
(deels) samenvoegen van meerdere aanvragen in één procedure is een vorm van faciliteren.
UWV, de SVB en gemeenten zijn al verplicht om bij een aanvraag gegevens uit hun administraties
te hergebruiken en ook authentieke gegevens uit andere overheidsbronnen, zoals de
Basisregistratie Personen (BRP).33 Dit ontlast cliënten, omdat zij die gegevens dan niet hoeven te verstrekken. Dit
gaat echter nog niet zo ver dat een vooringevulde aanvraag kan worden aangeboden aan
een (potentiële) cliënt die nog geen aanvraag heeft gedaan. Ook voor het faciliteren
van de aanvraag in het kader van proactieve dienstverlening zal nodig zijn dat de
SUWI-partij eerst onderzoek op basis van persoonsgegevens heeft gedaan.
Onderzoek
Voor het onderzoek dat wordt uitgevoerd voor beide aspecten van proactieve dienstverlening
kunnen de SUWI-partijen, onder voorwaarden, de eigen administratie en gegevensbronnen,
elkaars administraties en gegevens van derde partijen gebruiken. Bij UWV gaat het
bijvoorbeeld om aangewezen gegevens in de polisadministratie (artikel 33, tweede lid,
onderdeel a, Wet SUWI) en om het volledige doelgroepregister (artikel 38d Wet financiering
sociale verzekeringen). Voor de SVB gaat het bijvoorbeeld om de verzekerdenadministratie
(artikel 35 Wet SUWI). Bij gemeenten omvat dit naast de administratie van uitkeringsgerechtigden
bijvoorbeeld ook gegevens die in de administraties zijn opgenomen in het kader van
andere gemeentelijke taken, bijvoorbeeld op grond van de Gemeentewet, de Wet gemeentelijke
schuldhulpverlening (verder: Wgs), de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (verder:
Wmo 2015) en de Jeugdwet. Aan de hand van bepaalde (onderzoeks-)vragen kunnen zij
daaruit gericht gegevens verzamelen en deze gegevens analyseren, koppelen of verrijken,
uiteraard binnen de kaders van toepasselijke regelgeving. Gemeenten beheren administraties
voor uitvoering van de Participatiewet, waaruit zij uit eigen beweging of gevraagd
al gegevens verstrekken aan onder meer UWV en de SVB (artikel 67 Participatiewet).
De mogelijkheid om onderzoek te doen voor proactieve dienstverlening omvat zowel structurele
gegevensuitwisseling voor proactieve dienstverlening als tijdelijke, nieuwe initiatieven
om te bepalen of gegevensverwerkingen structureel nodig zijn voor proactieve dienstverlening.
Gezamenlijke fysieke en digitale loketten
Met het voorgenomen derde lid van artikel 10b Wet SUWI, verplicht dit wetsvoorstel
ertoe om bij AMvB regels te stellen over de inrichting van een fysiek en digitaal
loket door UWV, SVB en gemeenten, dat dient om mensen te ondersteunen met informatie
en advies. Het wetsvoorstel beoogt hiermee mogelijk te maken, dat mensen via internet
en andere ICT-middelen eenvoudig en snel inzicht krijgen in de inkomensregelingen
waar zij recht op hebben en die vervolgens (eventueel via het loket) kunnen aanvragen.34
Dergelijke voorzieningen vallen binnen het kader van proactieve dienstverlening omdat
ermee beoogd wordt mogelijk rechthebbenden aan de hand van overheidsgegevens zo gericht
mogelijk te informeren en te faciliteren. Ook hiermee wordt het verlagen van de drempel
tot de aanvraag beoogd, en ook deze vorm van proactieve dienstverlening houdt in dat
persoonsgegevens worden verwerkt. UWV, SVB en gemeenten kunnen aanbieden het recht
op ondersteuning in te schatten met behulp van persoonsgegevens uit hun administraties.
Daarom is het nodig regels te stellen over onder meer de verwerkingsverantwoordelijkheid
voor de verwerkingen van gegevens die in verband met dit loket plaatsvinden, met inbegrip
van de mogelijkheid om verwerkers in te schakelen die de digitale loketfuncties en
achterliggende berekeningen aanbieden aan mensen. Met dit loket wordt de toets die
UWV, SVB en gemeenten zelf doen als iemand inkomensondersteuning aanvraagt, beschikbaar
gemaakt voor betrokkenen. De toets gaat vooraf aan de aanvraag. Mensen gaan zelf naar
het loket of zoeken zelf toegang via een internetportaal. De AVG-grondslag voor de
loketten is een taak van algemeen belang (artikel 6, eerste lid, onder e, van de AVG),
maar medewerking van burgers is dus wel een voorwaarde om het loket te kunnen gebruiken.
Het onderdeel van het wetsvoorstel over loketten maakt verdere uitvoering van de motie-Kathmann/Van
Beukering-Huijbregts van 13 april 2023 mogelijk.35 De motie vraagt de regering te onderzoeken in hoeverre een geautomatiseerd proces,
waarbij mensen in één keer een overzicht hebben van alle sociale regelingen waar zij
recht op hebben, landelijk opgezet kan worden binnen de kaders van de privacywetgeving.
Dit soort hulpmiddelen bestaat deels al. Berekenuwrecht van Nibud en Stimulansz, de
Potjes-check van de Voorzieningenwijzer en Geldfit zijn informatievoorzieningen om
recht op regelingen te controleren, en deze aan te vragen. Dit zijn publiek-private
samenwerkingen. Gemeenten schakelen bijvoorbeeld Nibud en Stimulansz in om inwoners
gericht te adviseren over de mogelijkheden voor inkomensondersteuning. Gebruikers
vullen daarbij zelf hun gegevens in, bijvoorbeeld het inkomen. Dit voorstel maakt
mogelijk dat de gegevens die bij de overheid bekend zijn, vooraf worden ingevuld.
Deze proactieve dienstverlening draagt bij aan de overheidsbrede loketten die het
Programma Werk aan Uitvoering stimuleert. Doel is dat mensen die problemen ervaren
bij het regelen van zaken met meerdere overheidsorganisaties, snel, eenvoudig en goed
geholpen kunnen worden. Het zou niet uit moeten maken bij welke instantie of organisatie
iemand aanklopt.36
3.3. Uitwerking van proactieve dienstverlening
3.3.1. Tegengaan van niet-gebruik door proactieve dienstverlening
Regelingen bereiken hun doelen niet als zij niet gebruikt worden. Proactieve dienstverlening
beoogt dit tegen te gaan. Van de drie categorieën oorzaken die in paragraaf 3.1.3
zijn genoemd, richt dit voorstel zich op een aantal oorzaken op het niveau van de
burger. Tegelijkertijd draagt het ook bij aan de aanpak van niet-bereik. Het SCP noemt
daarbij als een belangrijke factor dat doelgroepen door de overheid in beeld gebracht
mogen worden, mogen worden benaderd en kunnen worden doorverwezen.37
Met de eerste pijler van proactieve dienstverlening – informeren – wordt een interactie
tussen burger en overheid beoogd. Dit biedt de publieke dienstverlener gelegenheid
om informatie over te brengen die mogelijk één of meer oorzaken van niet-gebruik bij
de burger kan wegnemen. Dit kan bijvoorbeeld zijn dát een regeling bestaat, welke
voorwaarden en verplichtingen gelden of wat iemand kan verwachten bij ontvangst van
een uitkering. Het is in beginsel aan de dienstverlener zelf om in te schatten wie,
op welke manier en met welke informatie het beste kan worden voorgelicht. De tweede
pijler – faciliteren van de aanvraag – biedt dienstverleners de wettelijke ruimte
om mensen op allerhande manieren, zowel fysiek als digitaal, te ondersteunen bij het
doen van een aanvraag. Voor ondersteuning is het geen voorwaarde dat iemand niet zelf
over voldoende vaardigheden beschikt om de aanvraag te doen of te voltooien, maar
vanuit het oogpunt van doelmatige inzet ligt het wel voor de hand dat dienstverleners
het bieden van ondersteuning vooral op deze groep richten. Dit is aan de uitvoerende
dienstverlener om te bepalen.
Het gevraagd en ongevraagd kunnen verstrekken van individuele informatie en advies
door SUWI-partijen, is extra van belang omdat een deel van de burgers het gebruik
van de sociale zekerheid ingewikkeld vindt. Het stelsel zelf vormt een complex geheel.
Dit blijkt uit verschillende onderzoeken en signalen, met name het «Interdepartementaal
Beleidsonderzoek naar vereenvoudiging van de sociale zekerheid» (verder: IBO Vereenvoudiging)
uit 2023.38 Het stelsel heeft zich gaandeweg gevormd, waarbij aanpassingen vaak zijn gedaan in
en naast bestaande regelgeving (niet ter vervanging), en met het streven ondersteuning
zo gericht en doelmatig mogelijk vorm te geven. Zo is een breed paletaan regelingen
ontstaan. Stapeling van regelingen komt regelmatig voor. Naarmate er meer regelingen
zijn betrokken, wordt het samenspel voor de betrokkene vaak onoverzichtelijker. Dit
kan niet-gebruik in de hand werken.39 Ook dit aspect kan in de interactie vanuit proactieve dienstverlening met adequate
informatie en adviezen worden geadresseerd. De complexiteit van de sociale zekerheid
wordt ook besproken in paragraaf 3.4.3.
Proactieve dienstverlening beoogt blijk te geven van een realistisch perspectief op
zelfredzaamheid en het doenvermogen van mensen. Doenvermogen zijn de vermogens om
in actiete komen, acties vol te houden en met tegenslag om te gaan. De mate waarin
iemand over doenvermogen beschikt, verschilt. Dit is mede afhankelijk van de situatie
waarin iemand zich (tijdelijk) bevindt. De WRR heeft in het rapport «Weten is nog
geen doen» geconcludeerd dat de overheid vaak een hoge mate aan doenvermogen en zelfredzaamheid
verwacht, en dat lang niet alle burgers hier altijd toe in staat zijn.40 De inzichten van de WRR, groeiende aandacht voor de soms onbedoelde, harde uitwerking
van beleid41 en ervaringen als de kinderopvangtoeslagaffaire stuwen de maatschappelijke en politieke
ontwikkelingen in de richting van een meer dienende en responsieve overheid. Dit voorstel
past binnen deze bredere maatschappelijke ontwikkeling. Het beroep dat gebruikmaking
van de (complexe) sociale zekerheid op het doenvermogen van mensen doet, wordt met
proactieve dienstverlening verkleind. Dit komt ook naar voren in de doenvermogentoets
(paragraaf 7.2).
Proactieve dienstverlening zal er niet altijd toe leiden dat iemand met een vermoedelijk
recht ook een aanvraag doet. Toch hoeft dit niet te betekenen dat proactieve dienstverlening
in dat geval geen effect of nut heeft. Het contact tussen burger en overheid kan ook
bijkomstige gevolgen hebben, bijvoorbeeld dat iemand hierdoor meer persoonlijke dienstverlening
ervaart42, meer inzicht in de eigen situatie krijgt of beter geïnformeerd kan besluiten om
alsnog geen aanvraag te doen.
Uiteraard is dit niet de enige kant van de inzet van proactieve dienstverlening.
Proactieve dienstverlening kan de persoonlijke levenssfeer van mensen ingrijpend raken.
Het gaat immers om mensen die (nog) niet om ondersteuning gevraagd hebben, en dat
in sommige gevallen ook niet van plan zijn. Proactieve dienstverlening kan door de
ontvangende burger negatief gewaardeerd worden. Voor publieke dienstverleners is het
onmogelijk vooraf sluitend in te schatten bij wie dit het geval zal zijn. Dit voorstel
bevat diverse waarborgen en een opt-out-bepaling (zie paragraaf 3.4.4) om ook aan deze groep tegemoet te komen.
3.3.2. Invulling van proactieve dienstverlening
Dit voorstel biedt UWV, de SVB en gemeenten de wettelijke basis om proactieve dienstverlening
uit te voeren en hiervoor de gegevens die in de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde
administraties aanwezig zijn, verder te verwerken. Handelingen van SUWI-partijen die
als proactieve dienstverlening binnen de kaders van dit voorstel vallen en die zij
verrichten met verwerking van eigen, al aanwezige gegevens, behoeven geen nadere uitwerking
in lagere regelgeving. Deze zijn direct gelegitimeerd op basis van het voorgestelde
artikel 73b, eerste lid.
Als andere partijen dan de SUWI-partijen gegevens aan één van de SUWI-partijen verstrekken
voor proactieve dienstverlening, dan is uitwerking hiervan bij AMvB wel voorwaardelijk
(artikel 73b, tweede lid). Dat geldt ook voor de situaties waarin SUWI-partijen elkaar
tijdelijk onderling gegevens verstrekken om te onderzoeken of deze noodzakelijk zijn
voor proactieve dienstverlening (artikel 73b, vierde lid). Op dit moment worden er
verschillende vormen van proactieve dienstverlening voorzien die deels op basis van
artikel 73b, eerste lid, Wet SUWI plaatsvinden, en deels uitgewerkt worden bij AMvB
op grond van het tweede lid.
Toeslagenwet
In paragraaf 3.1.2 is benoemd dat wordt geschat dat de TW, die UWV uitvoert, een hoog
niet-gebruik kent. Dit voorstel legitimeert dat UWV op eigen initiatief onderzoekt
of mensen mogelijk in aanmerking komen voor een aanvulling vanuit de TW. Het kan daarbij
gaan om mensen die al een uitkering van UWV ontvangen en waarvan de uitkering (al
dan niet na tussentijdse wijziging, zoals wanneer een loongerelateerde WIA-uitkering
verandert in een vervolguitkering) onder het sociaal minimum uitkomt.
Een TW-aanvulling is gekoppeld aan de ontvangst van een andere UWV-uitkering (dus:
de uitkering op basis van de moederwet), maar voor proactieve dienstverlening voor
de TW is niet vereist dat het recht op de andere UWV-uitkering al is vastgesteld of
aangevraagd. Er kan samenloop plaatsvinden. UWV kan de bevoegdheid tot proactieve
dienstverlening bijvoorbeeld aanwenden om een aanvraag voor een TW-aanvulling automatisch
toe te voegen aan de aanvraag voor een andere uitkering, als uit gegevens – dit kunnen
gegevens uit de polisadministratie zijn en gegevens die de aanvrager aanlevert – het
vermoeden naar voren komt dat iemand hier recht op zou kunnen hebben. Dit gebeurt
nu al voor de gecombineerde aanvraag van een WW-uitkering met aanvraag voor een TW-aanvulling.43 Deze dienstverlening draagt aanzienlijk bij aan de hoeveelheid mensen die de TW-aanvulling
ontvangt en daarmee aan de bestaanszekerheid.44 De gegevens kunnen ook gebruikt worden om de aanvraag al deels vooraf in te vullen.
Deze werkwijzen gelden als het faciliteren van de aanvraag. In de praktijk past UWV
dus al proactieve dienstverlening toe in het kader van de TW. Eerder is geconcludeerd
dat de bestaande wetgeving een onvoldoende duidelijke grondslag voor de gegevensverwerkingen
hiervoor bieden.45 Dit voorstel beoogt te voorzien in een juridische basis die niet enkel de bestaande
werkwijzen legitimeert, maar ook ruimte biedt om de dienstverlening door te ontwikkelen
en uit te breiden.
Aanvullende inkomensvoorziening ouderen
Mensen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben, maar geen of een gedeeltelijke AOW-uitkering
van de SVB ontvangen, kunnen recht hebben op AIO. De AIO-aanvulling is geregeld in
de Pw en wordt uitgevoerd door de SVB. De AIO kent al langere tijd een vermoed hoog
niet-gebruik. In 2021 heeft een pilot plaatsgevonden waarbij binnen een groep van
1000 mensen, door een bestandsvergelijking tussen gegevens van UWV en de SVB, in kaart
is gebracht wie vermoedelijk een onbenut recht op AIO heeft (ook benoemd in paragraaf
3.3.1). Deze mensen zijn gericht benaderd. Deze pilot en de bijbehorende gegevensverwerking
heeft plaatsgevonden op basis van een tijdelijke ministeriële regeling.46 De pilot laat zien dat met proactieve dienstverlening inkomensondersteuning kan worden
verstrekt aan mensen die onder het sociaal minimum leven en geen gebruik maken van
de hulp waarop zij recht hebben. In deze pilot waren dat 28 huishoudens. De pilot
laat ook zien dat met datagedreven werken mogelijk rechthebbenden nauwkeuriger kunnen
worden afgebakend. Hiervoor is het verwerken van financiële gegevens noodzakelijk.
De inzet van een dergelijke bestandsvergelijking is in de toekomst opnieuw gewenst
omdat het belangrijk is om te blijven werken aan het bereiken van mensen die nog onvoldoende
bereikt worden, om tegen te gaan dat zij onder het sociaal minimum leven.47 Het voornemen is daarom uitwisseling van inkomensgegevens tussen UWV en de SVB voor
proactieve dienstverlening van de AIO structureel mogelijk te maken, in de op het
voorgestelde artikel 73b, tweede lid, Wet SUWI gebaseerde AMvB. In de pilot moest
bij het persoonlijk contact naar aanleiding van proactieve dienstverlening worden
vastgesteld dat 75% van de potentiële doelgroep toch niet aan de voorwaarden voldoet.
Dit heeft geleid tot meer inzicht in het niet-gebruik, dat ook kleiner kan zijn dan
gedacht. Het heeft ook geleid tot het inzicht dat mensen gerichter kunnen worden benaderd
als meer actuele gegevens van goede kwaliteit beschikbaar gemaakt kunnen worden voor
proactieve dienstverlening. In het geval van deze pilot gaat het om inkomens- en vermogensgegevens.
Het wetsvoorstel maakt daarom mogelijk dat in de op het voorgestelde artikel 73b,
tweede lid, Wet SUWI gebaseerde AMvB uitgewerkt wordt dat (in dit geval) de SVB het
niet-gebruik van de AIO tegengaat met gebruikmaking van gegevens die door een andere
partij dan UWV worden verstrekt, bijvoorbeeld naar aanleiding van succesvol verlopen
experimenten. Randvoorwaarde is de beschikbaarheid, hoge kwaliteit en actualiteit
van de persoonsgegevens.
Participatiewet (verstrekking UWV aan gemeenten)
De Pw geldt als laatste vangnet voor wie zelfstandig geen of onvoldoende inkomen verdient.
Er bestaat geen recht op bijstand als iemand gebruik kan maken van een voorliggende
voorziening (artikel 15 Pw). Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen die, gezien
de situatie van betrokkene, zouden moeten worden verstrekt voordat bijstand aan de
orde is. De uitkeringen die UWV verstrekt, gelden als voorliggende voorzieningen.
Op grond van bestaande taken beschikt UWV over gegevens die erop kunnen wijzen dat
iemand misschien recht heeft op een uitkering of voorziening vanuit de Pw. Met name
in de volgende situaties:
– iemand heeft een UWV-uitkering aangevraagd zoals WW of Wajong en de aanvraag is afgewezen,
terwijl uit de polisadministratie blijkt dat diegene geen of onvoldoende eigen inkomsten
heeft;
– iemand ontvangt een UWV-uitkering waarvan de maximale uitkeringsduur wordt bereikt,
terwijl uit de polisadministratie blijkt dat diegene geen of onvoldoende eigen inkomsten
heeft.
Als de gegevens van betrokkene in een dergelijke situatie van UWV naar gemeenten «warm»
worden overgedragen, wordt hiermee een mogelijke aanvraag door de betrokkene gefaciliteerd.
Deze wijze van proactieve dienstverlening wordt uitgeoefend door meer dan één SUWI-partij,
en wordt daarom uitgewerkt bij AMvB.
3.3.3. Communicatie bij proactieve dienstverlening
Hiervoor bleek al dat UWV, de SVB en gemeenten voor de uitvoering van proactieve dienstverlening
zelf kunnen bepalen hoe zij iemand hiervoor benaderen, voor zover dat niet in lagere
regelgeving is voorgeschreven. De communicatie richting burgers luistert nauw. Dit
zal vragen om persoonlijke informatie en adviezen die betrokkene wel voldoende aanleiding
geven om een aanvraag te overwegen of te doen, maar die tegelijkertijd ook de nodige
voorbehouden kent. Het is belangrijk dat bij de betrokkene realistische verwachtingen
over het (mogelijke) vervolg worden gewekt. Of iemand daadwerkelijk recht heeft op
de regeling waarvan dit wordt vermoed, volgt immers niet uit de toepassing van proactieve
dienstverlening, maar uit het besluit dat een bestuursorgaan op basis van de aanvraag
neemt. Dit is een besluit in de zin van de Awb. Het is daarom nodig bij proactieve
dienstverlening mensen expliciet te informeren over welke gegevens of signalen aanleiding
gaven om contact op te nemen. En ook welke informatie verder nodig is om te bepalen
of iemand daadwerkelijk recht op een uitkering of voorziening heeft en hoe de aanvraag
en het besluit daarover in zijn werk gaat.
Er is geen sprake van enige vorm van besluitvorming louter op basis van proactieve
dienstverlening, ook niet automatisch. Handelingen en interacties in het kader van
proactieve dienstverlening behelzen geen besluit in de zin van de Awb. Proactieve
dienstverlening op zich roept dus geen rechtsgevolgen voor betrokkene in het leven.
Het niet gebruikmaken van de bevoegdheid tot proactieve dienstverlening door een bestuursorgaan
valt dan ook niet aan te merken als de weigering een besluit te nemen of als niet
tijdig besluiten (artikel 6:2 Awb).
De algemene beginselen van behoorlijk bestuur werken door in de uitvoering van proactieve
dienstverlening. Een beginsel dat hierbij in het bijzonder relevant is, is het vertrouwensbeginsel.
Dit beginsel houdt in dat een burger erop moet kunnen vertrouwen dat een bestuursorgaan
een gedane toezegging nakomt. Voor het slagen van een beroep op het vertrouwensbeginsel
is van belang of een bestuursorgaan een voldoende concrete toezegging heeft gedaan,
maar ook of iemand door andere uitlatingen of gedragingen van het bestuursorgaan in
de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat en hoe een bevoegdheid
concreet zou worden uitgeoefend.48 Ook na uitvoering van proactieve dienstverlening is het mogelijk dat de dienstverlener
de aanvraag voor een uitkering of voorziening afwijst. Het is mogelijk dat de betrokkene
zich in dat geval op het vertrouwensbeginsel beroept. Of dit slaagt, is ter beoordeling
van het bestuursorgaan (in bezwaar) en van de rechter (in beroep). Hiervoor zullen
de omstandigheden van het geval bepalend zijn. Het is belangrijk dat voor betrokkene
duidelijk is dat het een mogelijk recht betreft, uitgaande van bepaalde en niet per se uitputtende gegevens en signalen,
en het bestuursorgaan pas in het kader van een aanvraag, waarvoor aanvullende gegevens
nodig zijn, sluitend kan beoordelen of een recht bestaat. Als een recht met zekerheid
in de voorfase kan worden vastgesteld, zou een regeling voor ambtshalve toekenning
meer voor de hand hebben gelegen (zie over de relatie tot ambtshalve toekennen verder
paragraaf 3.4.3).
De communicatie rondom proactieve dienstverlening dient ook zodanig te zijn dat deze
voldoet aan de informatieplicht van artikel 14 AVG. De SUWI-partijen zullen cliënten
en potentiële cliënten bij de verwerking van hun persoonsgegevens in beginsel moeten
informeren over de betrokken persoonsgegevens, het doel van verwerking en over hun
rechten, zoals het recht om bezwaar te maken (waarvan de opt-out in het verlengde ligt; zie paragraaf 3.4.4).
3.4. Wetstechnische aspecten
3.4.1. Nut en noodzaak van wetgeving
Aan dit voorstel liggen drie beweegredenen ten grondslag die de keuze voor formele
wetgeving als instrument en de keuze voor de Wet SUWI hebben ingegeven. Dit zijn:
1. Vormgeving van een rechtmatig en passend juridisch kader;
2. Het borgen en bevorderen van eenduidige uitvoering, interpretatie en rechtmatigheid
binnen het socialezekerheidsstelsel, en;
3. Het creëren van een stelselopdracht om niet-gebruik tegen te gaan.
Ad 1: Vormgeving van een rechtmatig en passend juridisch kader
Met de bevoegdheid tot proactieve dienstverlening en de bijbehorende gegevensverwerking
beperkt de overheid een grondrecht: de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De overheid mag dit enkel doen als dit strookt met het internationale en Nederlandse
recht, waaronder de AVG en de Grondwet. Daarom wordt proactieve dienstverlening in
formele wetgeving verankerd. Dit vereiste vloeit voort uit het internationale recht
en uit de Grondwet (zie ook hoofdstuk 5) en maakt dat proactieve dienstverlening in
formele wetgeving wordt verankerd. Zo wordt ook spanning vermeden met het legaliteitsbeginsel,
dat een vooraf aanwezige bepaling vereist voor het handelen van de overheid.
Ad 2: Het borgen en bevorderen van eenduidige uitvoering, interpretatie en rechtmatigheid
binnen het sociale zekerheidsstelsel
Hiervoor is genoemd dat de Wet SUWI al bepaalt dat UWV en de SVB gevraagd en ongevraagd
deugdelijke informatie over de uitvoering van wetgeving verstrekken (in artikel 31,
tweede lid, onderscheidenlijk 34, eerste lid, onder c). Deze bepalingen dateren uit
2002; ruim voor introductie van de Wet bescherming persoonsgegevens (2008) en de AVG
(2018). Het is indertijd de bedoeling van de wetgever geweest om aan alle betrokkenen
voldoende en juiste informatie te verstrekken.49
Deze algemene grondslagen vormen de basis voor al bestaande dienstverlenende acties,
ook in het stadium voor een aanvraag. Zulke acties, zoals de brief die de SVB ongeveer
vier maanden voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd naar mensen stuurt50, maken vaak al vele jaren deel uit van gestandaardiseerde overheidsdienstverlening.
Dit soort handelingen zijn te beschouwen als proactieve dienstverlening. Tegelijkertijd
zijn de bestaande bepalingen, naar huidig recht en bijbehorende maatstaven, niet altijd
voldoende welbepaald en nauwkeurig om te kunnen dienen als grondslag voor alle mogelijke
vormen van proactieve dienstverlening, met name gelet op de daarvoor noodzakelijke
gegevensverweking. Dit is bijvoorbeeld eerder geconstateerd bij de proactieve werkwijze
van UWV voor uitvoering van de TW, die in paragraaf 3.3.2 al aan bod kwam. Dit is
vanuit het oogpunt van rechtszekerheid, transparantie voor burgers en de uitlegbaarheid
van overheidshandelen een onwenselijke situatie. Daarnaast gelden de bestaande bepalingen
alleen voor het UWV en de SVB, niet voor gemeenten.
Ad 3: Het creëren van een stelselopdracht
In het IBO Vereenvoudiging uit 2023 is geconcludeerd dat de sociale zekerheid gaandeweg
tot stand is gekomen, en dat proactieve dienstverlening daarin geen expliciete opdracht
is, laat staan dat deze zich over de gehele linie van het stelsel uitstrekt.51 In dit rapport wordt de deelaanbeveling gedaan om op dit punt burgers proactief en
gericht te benaderen door beter gegevensgebruik. Met dit voorstel wordt aan deze deelaanbeveling
opvolging gegeven.
Voor vastlegging van proactieve dienstverlening is voor de Wet SUWI gekozen omdat
dit, als stelselwet voor de sociale zekerheid, de voor de hand liggende plaats is
voor (procedurele) bepalingen die zien op meerdere of alle materiewetten, en die meerdere
SUWI-partijen raken. De bevoegdheid is logisch passend tussen de bepalingen over samenwerking
door de SUWI-partijen, en de wettelijke grondslag voor de gegevensverwerkingen in
dit verband hoort thuis in het bestaande hoofdstuk over informatiebepalingen in de
Wet SUWI.
3.4.2. Vormgeving als discretionaire bevoegdheid
De wettelijke bepalingen over proactieve dienstverlening zijn vormgegeven als een
discretionaire bevoegdheid. Proactieve dienstverlening is dus een zogeheten kan-bepaling.
Alternatieve wijzen van vormgeven hadden kunnen zijn om proactieve dienstverlening
als verplichting in wetgeving vast te leggen of als een gebonden bevoegdheid, met
beleids- of beoordelingsruimte bij de invulling. In dat laatste geval zou op UWV,
de SVB en gemeenten wel een verplichting rusten om proactieve dienstverlening toe
te passen, maar zou de vormgeving en invulling aan de beleidsvrijheid van deze partijen
worden overgelaten.
Het is niet wenselijk om proactieve dienstverlening als een verplichte opdracht in
wetgeving vast te leggen voor UWV, de SVB en gemeenten ten aanzien van (alle of een
vooraf te bepalen gedeelte van) de uitkeringen en voorzieningen die zij verstrekken.
Wil een wettelijke verplichting daadwerkelijk uitvoerbaar zijn, dan vereist dit voldoende
concrete en precieze vastlegging van vorm en inhoud van proactieve dienstverlening,
waaronder handelingen, processen en onderliggende gegevensverwerkingen. Voor deze
insteek is niet gekozen omdat proactieve dienstverlening geen statisch concept is.
Om inhoudelijk doel te treffen, is het van belang dat proactieve dienstverlening nu
en in de toekomst aansluit bij de behoeften van mensen en de maatschappij. Met een
brede wettelijke definitie en bijpassende bevoegdheden, wordt juist beoogd dat dienstverlening
zich niet hoeft te beperken tot wat op dit moment aan de orde is, maar kunnen in de
toekomst ook andere initiatieven tot proactieve dienstverlening worden ontplooid.
Het kan op voorhand niet worden gezegd of het zinvol en haalbaar is dat de SUWI-partijen
al die initiatieven even intensief uitvoeren. Dit kan verschillen per vorm van proactieve
dienstverlening, per regio en per jaar. Vanwege de inbreuk die proactieve dienstverlening
op de persoonlijke levenssfeer maakt, is het ook van belang dat dienstverleners van
toepassing kunnen afzien in de specifieke gevallen waarvan zij op voorhand weten dat
dit geen of een averechts effect heeft. Met een discretionaire bevoegdheid ontstaat
ruimte voor dienstverleners om dit zelf in te schatten.
Een belangrijk bezwaar tegen het wettelijk verplicht stellen van proactieve dienstverlening,
is dat dit voor uitvoerende instanties onevenredig kan uitwerken. In de uitvoering
van beleid zijn dienstverleners vaak genoodzaakt om keuzes te maken omtrent de inzet
van mensen en middelen. Het is belangrijk dat dienstverleners, zeker de onderling
sterk verschillende gemeenten, de ruimte behouden om prioriteiten optimaal te beleggen.
Daarnaast is het niet de bedoeling en ook niet gewenst dat proactieve dienstverlening
voor betrokkenen rechten in het leven zou roepen (zie ook paragraaf 3.3.3). Als proactieve
dienstverlening voor uitvoerende instanties een verplichting wordt, bestaat het risico
op diffuse situaties, bijvoorbeeld wat het zou betekenen als iemand inkomensondersteuning
is misgelopen omdat proactieve dienstverlening niet of pas na verloop van tijd is
uitgevoerd. Dit wil de regering voorkomen.
Aan de keuze om proactieve dienstverlening ook niet als een gebonden bevoegdheid in
wetgeving te regelen, liggen grotendeels dezelfde overwegingen ten grondslag. Met
een gebonden bevoegdheid zijn UWV, de SVB en gemeenten nog steeds gehouden tot toepassing
van proactieve dienstverlening, en ook in dit geval geldt het genoemde belang dat
zij daarvan moeten kunnen afzien in bepaalde situaties.
Een aantal uitkeringen en voorzieningen heeft een hoge mate van niet-gebruik, bijvoorbeeld
algemene en bijzondere bijstand. Andere regelingen hebben een lagere mate van niet-gebruik,
maar toch kan de bestaanszekerheid voor de mensen die het betreft in het geding zijn.
Dit is een spanningsveld: naarmate de verwachte baten van proactieve dienstverlening
lager zijn, moet de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer ook minder ingrijpend zijn
zodat de inperking steeds in evenredige verhouding staat tot het doel. Daarnaast vraagt
het leveren van proactieve dienstverlening inspanningen van UVW, SVB en gemeenten,
zeker als dat persoonlijk gebeurt, bijvoorbeeld telefonisch. Dit vereist een afweging,
waarvan de uitkomst ook afhangt van de vorm van proactieve dienstverlening en van
de omstandigheden, die lokaal kunnen verschillen. Daarom is in dit wetsvoorstel gekozen
voor een delegatiebepaling, op grond waarvan bij AMvB de proactieve dienstverlening
en bijbehorende gegevensverwerkingen worden geregeld als dit (mede) gebeurt op basis
van gegevens die UWV, de SVB en gemeenten niet in de eigen administraties beschikbaar
hebben. Daarbij wordt gespecificeerd ten aanzien van welke uitkeringen en voorzieningen
proactieve dienstverlening toegepast kan worden.
Dit aanwijzen zal gebeuren in nauwe afstemming met alle betrokken bestuursorganen.
Op deze manier worden er geen verwachtingen gewekt met betrekking tot vormen van proactieve
dienstverlening die (nog) niet uitvoerbaar zijn. Tevens wordt de gegevensverwerking,
voor zover noodzakelijk, uitgewerkt. Dit maakt het mogelijk om op dezelfde plaats
elke variant van proactieve dienstverlening te specificeren, en daarbij tegelijkertijd
in te kaderen welke verwerkingen van persoonsgegevens voor elk van die vormen geoorloofd
zijn. Daarmee wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke transparantie over de initiatieven
die de SUWI-partijen al voor een aanvraag kunnen ontplooien om niet-gebruik terug
te dringen, en welke verwerkingen van persoonsgegevens onder welke voorwaarden voor
dat doeleinde rechtmatig kunnen plaatsvinden.
De vormgeving van proactieve dienstverlening als een discretionaire bevoegdheid brengt
mee dat tussen en binnen de SUWI-partijen verschillend kan worden omgegaan met die
bevoegdheid. De wijze waarop UWV, de SVB en gemeenten deze bevoegdheid gaan gebruiken,
gaat mede bepalen of meer mensen uitkeringen en voorzieningen gaan gebruiken. De regering
verwacht dat deze aanpak effectief is, omdat UWV, de SVB, gemeenten en ook cliëntenraden
de meeste kennis en ervaring hebben met het tegengaan van niet-gebruik. Het wetsvoorstel
is met het oog op het oplossen van knelpunten in de uitvoering geschreven. Daar waar
UWV, de SVB, gemeenten en cliëntenraden mogelijkheden zien en soms ook al toepassen,
wil het wetsvoorstel duidelijkheid geven, en ruimte om de dienstverlening daadwerkelijk
te verbeteren met uiteenlopende vormen van proactieve dienstverlening.
Hierbij geldt uiteraard dat ongelijke behandeling van gelijke gevallen moet worden
voorkomen. De keuze voor een discretionaire bevoegdheid niet mag leiden tot ongelijke
behandeling van gelijke gevallen. Gerechtvaardigde verschillen in behandeling, die
zullen ontstaan door de wijze waarop SUWI-partijen omgaan met hun bevoegdheid tot
proactieve dienstverlening, zijn aanvaardbaar. Het kan aanvaardbaar zijn als een verschil
in behandeling voortvloeit uit de aard van de uitkeringen en voorzieningen, die onderling
variëren in voorwaarden en verplichtingen, de mate van niet-gebruik en de gevolgen
van dat niet-gebruik op de doelgroep. Ook kan een lager doenvermogen bij een bepaalde
doelgroep rechtvaardigen dat extra inspanningen door het bestuursorgaan worden verricht
ten opzichte van een meer zelfredzame doelgroep. Voorkomen moet worden, dat op oneigenlijke
gronden onaanvaardbare verschillen ontstaan in de mate waarin de overheid de burgers
tegemoetkomt bij het maken van aanspraken op inkomensondersteuning. Zo mogen factoren
als etnische afkomst geen rol spelen. Verschil in (de mate van) een proactieve dienstverlening
naar inwoners tussen verschillende gemeenten kan verklaarbaar zijn, aangezien niet
elke gemeenten dezelfde voorzieningen aanbiedt en de ene gemeente meer capaciteit
aan proactieve dienstverlening kan wijden dan de andere.
In nauwe samenwerking met de uitvoering en cliëntenraden zal de regering proactieve
dienstverlening monitoren en evalueren (zie ook hoofdstuk 11). Op basis hiervan is
bijsturen mogelijk. Verder is het voornemen te zorgen voor een gecoördineerde uitvoering
van proactieve dienstverlening (zie ook hoofdstuk 7 en 8). De Wet SUWI is het bestaande
kader voor de SUWI-partijen om samen te werken in de sociale zekerheid, onder meer
vanuit het uitgangspunt dat mensen die inkomensondersteuning nodig hebben in gelijke
gevallen gelijk behandeld worden. Het wetsvoorstel zorgt voor een wijziging van de
Wet SUWI, waarmee de bevoegdheid om proactieve dienstverlening toe te passen wordt
verleend aan de SUWI-partijen, op basis van goede onderlinge samenwerking. Het wetsvoorstel
geeft in artikel 10b, derde lid, de grondslag om bij AMvB regels te stellen over de
vormgeving van de samenwerking. Het doel is een zo integraal mogelijke dienstverlening,
waarbij de SUWI-partijen ook regelingen adviseren en faciliteren die niet door het
eigen bestuursorgaan worden uitgevoerd. De gegevensuitwisseling die nodig is voor
proactieve dienstverlening, en die het voorstel mogelijk wil maken (artikel 73b, tweede
lid), leidt ertoe dat de SUWI-partijen vergelijkbare persoonsgegevens gebruiken voor
proactieve dienstverlening. De SUWI-partijen kennen een lang bestaande ketensamenwerking.
Het voornemen is de ketensamenwerking voor proactieve dienstverlening te versterken
voor proactieve dienstverlening benodigde gegevensuitwisseling. De bestaande gegevensknooppunten
(UWV/BKWI en IB) gaan nieuwe informatievoorzieningen voor proactieve dienstverlening
ontwikkelen. Daartoe gaan de SUWI-partijen gecoördineerde keuzes te maken over de
inhoud en frequentie van gevraagde en ongevraagde gegevensleveringen en de inpassing
in de dienstverlening. Ook zijn communicatie, handreikingen en pilots voorzien, gericht
op professionals en op het publiek.
3.4.3. Alternatieve mogelijkheden voor tegengaan niet-gebruik
Proactieve dienstverlening wordt ingezet als middel om niet-gebruik tegen te gaan.
Er zijn ook andere middelen die aan dit beleidsdoel kunnen bijdragen. Dit volgt uit
verschillende onderzoeken en is benoemd in meerdere reacties op dit voorstel (zie
hoofdstuk 8 en hoofdstuk 10). Hieronder wordt stilgestaan bij drie voorname andere
methodes om niet-gebruik tegen te gaan en het verband met dit voorstel.
1. Vereenvoudiging van regelgeving en het stelsel van sociale zekerheid
Hiervoor is toegelicht dat de sociale zekerheid een complex stelsel van regelingen
vormt, en dit een oorzaak van niet-gebruik is (zie paragraaf 3.1). Proactieve dienstverlening
kan eraan bijdragen dat iemand (beter) wegwijs wordt in de sociale zekerheid, maar
dringt de bestaande complexiteit niet terug. Een oplossing die dit probleem bij de
wortel aanpakt, is het vereenvoudigen van het socialezekerheidsstelsel. Het belang
daarvan wordt maatschappelijk en politiek breed onderkend. In 2022 is gestart met
de Vereenvoudigingsagenda sociale zekerheid.52 In 2023 is, in reactie op het IBO Vereenvoudiging, het interdepartementaal programma
Vereenvoudiging Inkomensondersteuning voor Mensen (verder: VIM) opgericht.53 Vereenvoudiging van regelgeving en uitvoering is de centrale ambitie in de Hervormingsagenda
Inkomensondersteuning met verschillende trajecten en (verkenning van) opgaven, zoals
vereenvoudiging van de WW, Participatiewet in balans en binnen een toekomstige herziening
van het arbeidsongeschiktheidsstelsel.54
Dit voorstel vormt geen inhoudelijke vereenvoudiging van afzonderlijke regelgeving
of het stelsel. Vereenvoudiging is een omvangrijke langetermijnopgave, omdat veel
onderdelen van de sociale zekerheid en verwante terreinen zoals toeslagen, met elkaar
interacteren. Met dit voorstel beoogt de regering, naast alle inspanningen die zijn
gericht op lange(re) termijn, een verbetering in dienstverlening aan te brengen die
naar verwachting wel op relatief korte termijn te realiseren is. Het gaat daarbij
om de al bestaande dienstverlening, maar ook om toekomstige dienstverlening. De (toekomstige)
vereenvoudigingen in de sociale zekerheid sluiten niet uit dat er behoefte aan proactieve
en persoonlijke dienstverlening blijft bestaan. Ook in een vereenvoudigd stelsel zal
er waarschijnlijk een (meer of minder geringe) groep mensen bestaan die om allerlei
redenen niet (voldoende) in staat is een mogelijke aanspraak te benutten, of hierbij
een drempel ervaren. De mogelijkheid om met hen in contact te treden, blijft van belang.
2. Ambtshalve toekenning
Ambtshalve toekenning van een uitkering of voorziening betekent dat betrokkene geen
aanvraag hiervoor hoeft te doen. Er zijn regelingen die ambtshalve worden toegekend,
zoals het kindgebonden budget (door de Dienst Toeslagen) of de verdubbeling van de
kinderbijslag voor kinderen met een Wlz-indicatie.55 Ambtshalve toekenning zal het niet-gebruik van een uitkering of voorziening naar
verwachting sterk minimaliseren, en in veel gevallen positief bijdragen aan hoe mensen
overheidsdienstverlening ervaren.
Het structureel mogelijk maken van ambtshalve toekenning van regelingen, is echter
geen kwestie van eenvoudigweg de aanvraagprocedure uit bestaande regelgeving schrappen.
De insteek van veel regelingen is om zo gericht mogelijk ondersteuning te bieden.
Voor uitvoering zijn daarom vaak specifieke gegevens nodig over de situatie van de
belanghebbende, en soms ook diens huishouden. De overheid beschikt zelf meestal niet
over alle benodigde gegevens. Ambtshalve toekenning vergt dat de hoeveelheid en het
detailniveau van de benodigde gegevens drastisch worden teruggebracht. Omdat gegevensverwerkingen
echter het directe gevolg zijn van de voorwaarden die aan ontvangst van een regeling
zijn verbonden, vereist het realiseren van ambtshalve toekenning in de praktijk dat
de voorwaarden van een regeling zelf worden vereenvoudigd of verminderd. Voor ten
minste een deel van de regelingen zou dit betekenen dat de uitgangspunten, opzet en
(financiële) uitwerking opnieuw moeten worden overwogen en ontworpen. Ambtshalve toekenning
vereist bijvoorbeeld fundamentele keuzes rondom het opleggen van verplichtingen aan
ontvangers van regelingen, hoe wordt omgegaan met onterechte toekenning en voor de
inzet van toezicht en handhavingsmaatregelen, waaronder terugvorderingen. Mede gelet
op het genoemde streven om met proactieve dienstverlening op korte termijn een verbetering
te bieden, vormt dit geen onderdeel van dit voorstel.
Dit voorstel biedt echter wel de mogelijkheid om proactieve dienstverlening in te
zetten voor (lokale) regelingen die al ambtshalve worden toegekend. Als een publieke
dienstverlener de groep mensen die voor ambtshalve toekenning in aanmerking komt niet
(volledig) in beeld heeft, kunnen zij binnen de kaders van dit voorstel onderzoeken
of er mensen zijn die hier mogelijk nog voor in aanmerking komen, hen hierover te
informeren en vervolgens tot ambtshalve toekenning overgaan. Tot slot wordt in algemene
zin opgemerkt dat ambtshalve verstrekken niet mogelijk is als de aanvraagprocedure
een wettelijk voorgeschreven vereiste is. Het staat gemeenten vrij om voor regelingen
die zij zelf vormgeven, geen aanvraagprocedure voor te schrijven.
3. Optimaliseren van bestaande dienstverlening en communicatie
UWV, de SVB en gemeenten zetten allerhande communicatiemiddelen in om mensen te informeren
over de uitvoering van hun taken en bijbehorende dienstverlening. Dit doen zij bijvoorbeeld
via websites, algemeen vooraf ingevulde formulieren, het verspreiden van informatiemateriaal
en via traditionele en sociale media. Informatievoorziening over inkomensondersteuning
loopt soms ook via derde partijen, zoals werkgevers, een vakbond of de bedrijfsarts.
Daarmee worden al veel potentiële rechthebbenden bereikt.
Het optimaliseren van bestaande, algemene communicatie kan ook bijdragen aan het tegengaan
van niet-gebruik. Publieke dienstverleners zijn van dit besef doordrongen. Zij zijn
voortdurend bezig om communicatie zodanig vorm te geven dat (potentieel) rechthebbenden
zo doeltreffend mogelijk worden bereikt. Zij benutten daarvoor ervaring van bestaande
cliënten, bijvoorbeeld via klantonderzoeken, en instrumenten om als organisatie te
leren, bijvoorbeeld via evaluaties, rapportages en vanuit het behandelen van klachten.
Ook initiatieven als maatwerkplaatsen en het instellen van teams (vaak met gedragsexperts)
die zich bezighouden met doenvermogen, dragen bij aan de voortdurende verbetering
van (communicatie over) dienstverlening door UWV, de SVB en gemeenten. Binnen bestaande
kaders gebruiken zij al gegevens uit hun administraties en andere overheidsbronnen,
zodat cliënten minder gegevens hoeven aan te leveren.56 De aandacht voor het optimaliseren van de dienstverlening binnen de rijksoverheid
ligt vooral binnen het Programma Werk aan Uitvoering.
Ondanks niet-aflatende inzet op het terrein van bestaande communicatie door UWV, de
SVB en gemeenten, is er sprake van niet-gebruik door mensen. Dat zij met algemene
communicatie niet zijn bereikt of dat deze communicatie niet (voldoende) bij hen heeft
aangesloten, kan daarvan een oorzaak zijn. Proactieve dienstverlening is dan een volgende
stap om deze mogelijke factor van niet-gebruik te elimineren, zonder afbreuk te doen
aan inzet en belang van communicatie zonder de verwerking van persoonsgegevens.
3.4.4. Opt-out
Onder de mensen die UWV, de SVB en gemeenten voor proactieve dienstverlening benaderen,
zullen zich ook personen bevinden die er geen prijs op stellen dat zij (ongevraagd)
benaderd worden. De AVG bevat een aantal rechten die betrokkenen ten aanzien van de
verwerking van hun persoonsgegevens kunnen inroepen (zie artikel 15 tot en met 22
AVG). Deze rechten kunnen zij ook inroepen bij proactieve dienstverlening. Omdat proactieve
dienstverlening een ingrijpende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kan zijn, voorziet
dit voorstel in een extra waarborg voor betrokkene: er wordt expliciet geregeld dat
gegevens niet voor proactieve dienstverlening worden verwerkt als de betrokkene hier
uit eigen beweging of desgevraagd bezwaar tegen maakt (zie het voorgestelde artikel
73b, zesde lid).
De opt-out-bepaling kan worden gezien als een bijzondere invulling van het recht op bezwaar
(artikel 21 AVG). De AVG schrijft voor dat als de betrokkene bezwaar maakt tegen de
verwerking van zijn gegevens, de verwerkingsverantwoordelijke de verwerking moet staken,
tenzij er dwingende, gerechtvaardigde gronden voor de verwerking bestaan en deze zwaarder
wegen dan de belangen en vrijheden van betrokkene. Met de in dit voorstel gekozen
formulering van de opt-out, wordt beoogd uit te drukken dat deze uitzondering niet geldt in geval van proactieve
dienstverlening. De verwerkingsverantwoordelijke moet de verwerking van persoonsgegevens
voor proactieve dienstverlening dus altijd staken als de betrokkene daar bezwaar tegen
maakt.
De opt-out-bepaling is gekoppeld aan de twee in het wetsvoorstel opgenomen componenten van proactieve
dienstverlening; het informeren en faciliteren. Dit betekent dat, nadat iemand bezwaar
heeft gemaakt, de persoonsgegevens niet meer worden verwerkt om diegene te informeren
over een mogelijk onbenut recht of om een aanvraag te faciliteren.
Er bestaat een kleine restcategorie van gevallen waarin het, ondanks dat mensen niet
benaderd zullen worden, toch belangrijk kan zijn om de persoonsgegevens te verwerken
voor onderzoek – namelijk als dat noodzakelijk is om de omvang van het niet-gebruik
van een bepaalde regeling in kaart te brengen. Het is voor UWV, de SVB en gemeenten
belangrijk dat zij een zo volledig mogelijk beeld hebben van mogelijk niet-gebruik
van uitkeringen en voorzieningen. Als overheidsinstanties hebben zij immers een zorgplicht
voor de uitoefening van hun taken en het optimaliseren van de dienstverlening in het
belang van burgers. Dit blijft mogelijk, ook als iemand zich op de opt-out beroept. Het verwerken van persoonsgegevens hiervoor is dus niet uitgesloten als
anonimiseren niet mogelijk blijkt, en in die gevallen is het uitgangspunt dat zo veel
mogelijk in kaart wordt gebracht op basis van gepseudonimiseerde gegevens. Bij deze
mogelijkheid speelt mee dat uit de AVG volgt, dat de verdere verwerking van persoonsgegevens
met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch
onderzoek of statistische doeleinden wordt beschouwd als verenigbaar met het oorspronkelijke
doel (zie artikel 5, eerste lid, onder b, AVG). Statistische verwerkingen van persoonsgegevens
die samenhangen met proactieve dienstverlening, betreffen dus een geoorloofde verdere
verwerking.
Bij de vormgeving, invulling en uitvoering van de opt-out worden UWV, de SVB en gemeenten nauw betrokken. Als uitvoerders van proactieve dienstverlening,
zijn zij de verwerkingsverantwoordelijke partijen voor de gegevensverwerkingen. Daarom
is ervoor gekozen om een beperkt aantal kernelementen bij AMvB uit te werken. Het
is belangrijk dat de opt-out zodanig wordt vormgegeven dat deze de aanvullende waarborg biedt die wordt beoogd,
terwijl deze ook begrijpelijk en doenlijk is voor mensen en uitvoerbaar is voor de
publieke dienstverleners. Om voldoende recht te doen aan de verschillende aspecten,
is uitwerking bij AMvB passend. Daarbij is wettelijk bepaald dat de bewaartermijn
voor registratie van een bezwaar die in AMvB wordt opgenomen, niet langer mag zijn
dan vijf jaar. De keuze voor een termijn van vijf jaar is terug te voeren op bevindingen
uit het onderzoek naar het burgerperspectief op proactieve dienstverlening (zie verder
paragraaf 7.2). Respondenten hebben zich bezorgd getoond over in hoeverre mensen de
gevolgen van het kiezen voor een opt-out kunnen overzien. Met de maximale termijn van vijf jaar wordt ruimte geboden iemand
langere tijd «met rust te laten» maar wordt er ook rekening mee gehouden dat in een
dergelijke tijdspanne levensomstandigheden (ingrijpend) kunnen veranderen, waardoor
mogelijke socialezekerheidsrechten voor iemand (opnieuw) van belang kunnen worden.
Een opt-out verandert niets aan het recht op ondersteuning zelf. Ook mensen die voor de opt-out kiezen kunnen altijd uitkeringen en voorzieningen aanvragen. Het blijft ook mogelijk
dat de SUWI-partijen de aanvraag voorinvullen en daarbij wijzen op andere ondersteuning
en helpen bij het aanvragen.
Een overwogen alternatief voor de opt-out is een opt-in; instemming vooraf. Proactieve dienstverlening wordt dan pas uitgevoerd als iemand
vooraf instemt met verwerking van de benodigde gegevens. Een dergelijke werkwijze
zou de kern van dit voorstel fundamenteel aantasten, omdat juist wordt beoogd dat
SUWI-partijen op eigen initiatief mensen kunnen bereiken die misschien recht hebben
op ondersteuning, maar dat niet weten of een (hoge) drempel ervaren om hulp te vragen.
Het effect van proactieve dienstverlening wordt waarschijnlijk grotendeels tenietgedaan
als juist van deze doelgroep wordt verwacht dat zij vooraf en uit eigen beweging aangeven
dat hun gegevens mogen worden verwerkt.
Het voorafgaand aan proactieve dienstverlening benaderen van de totale doelgroep met
de vraag of zij van de opt-in gebruik willen maken, is eveneens onwenselijk en (te zeer) bezwarend in de uitvoering.
Ten eerste omdat ook deze werkwijze vereist dat een doelgroep wordt geïdentificeerd
en daarvoor ook bepaalde gegevensverwerkingen nodig zijn. Ten tweede zou dit leiden
tot meer mogelijk ongewenste contactmomenten. Bij de opt-out wordt geen contact opgenomen met betrokkenen als blijkt dat zij waarschijnlijk géén
recht hebben, terwijl de opt-in variant vereist dat ook deze doelgroep benaderd wordt. Ten derde is de verwachting
dat benadering met een opt-in bij mensen die überhaupt geen prijs stellen op ongevraagde benadering, in wezen eenzelfde
effect sorteert als benadering met proactieve dienstverlening zelf. Daarom ontbreekt
de meerwaarde van een opt-in ten opzichte van daadwerkelijke proactieve dienstverlening.
4. Overige wijzigingen
4.1. Schrappen van artikel 65 Wet SUWI (SyRI)
Artikel 65 Wet SUWI bevat de regeling van het instrument «Systeem Risico Indicatie»
(verder: SyRI). Op 5 februari 2020 heeft de rechtbank Den Haag bepaald dat de wetgeving
die de inzet van SyRI regelt, strijdig is met hoger recht, namelijk artikel 8 van
het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat
de inzet van SyRI onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar is. Zo zijn de gegevens
die verwerkt kunnen worden niet ingekaderd of geclausuleerd en is er onvoldoende inzicht
in de werking van het risicomodel. De wetgeving is daarmee onrechtmatig vanwege strijd
met hoger recht, en dus onverbindend.57 Deze uitspraak is onherroepelijk geworden. Bij brief van 23 april 2020 heeft de Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de beslissing om niet in hoger beroep te gaan
gemotiveerd. Niet alleen het ontbreken van voldoende waarborgen, maar ook het feit
dat de effectiviteit van het systeem niet bewezen was, gaf daartoe reden.58 Via dit voorstel zal de wettelijke bepaling die SyRI regelt, ook formeel komen te
vervallen. Deze wijziging werkt terug tot en met 5 februari 2020, de datum van de
uitspraak. Daarmee wordt de wet dus in overeenstemming met de praktijk en rechtspraak
gebracht.
4.2. Sturen op publieke waarden vastleggen in Wet SUWI
Voordat de Wet SUWI in 2002 werd ingevoerd, lag de uitvoering van werknemersverzekeringen
in handen van bedrijfsverenigingen die aangestuurd werden door werkgevers- en werknemersorganisaties.
Deze uitvoeringsorganisaties waren vooral gericht op het beoordelen van claims, het
innen van premies en het rechtmatig verstrekken van uitkeringen. Deze wijze van aansturen
en uitvoering was volgens de kabinetten-Kok I en II (1994–2002) problematisch, omdat
op die wijze te weinig gestuurd kon worden op het beperken van de toenemende aantallen
uitkeringsgerechtigden. Conform de heersende gedachte van New Public Management dat
de overheid zakelijker en bedrijfsmatiger moest functioneren, werden de uitvoeringsorganisaties
in 2002 daarom genationaliseerd tot UWV. Voortaan was er sprake van een centrale aansturing
onder politieke verantwoordelijkheid van de Minister, waarbij de focus kwam te liggen
op o.a. tijdigheid, handhaving en doelmatigheid.
Deze visie op sturing is de laatste jaren aan het veranderen. Diverse parlementaire
onderzoeksrapporten, zoals het rapport over de toeslagenaffaire en het rapport van
de Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties, laten zien dat deze eenzijdige aansturing
nadelig is voor de kwaliteit van de dienstverlening waardoor burgers in de knel kunnen
komen.59 Een factor die daaraan heeft bijgedragen, zijn de prikkels die uitgaan van eenzijdig
sturen op doelmatigheid en tijdigheid, en te weinig op andere criteria. Medewerkers
hebben daardoor vaak minder tijd en ruimte om zich te verdiepen in de persoon, maatwerk
te leveren of empathie te tonen. Veelal onderschrijven medewerkers het belang van
dergelijke zaken, maar is daarvoor vaak nog te weinig ruimte in het dagelijks werk
vanwege hoge werkdruk en (omvangrijke) werkvoorraad.60 De focus op tijdigheid maakt dat de werkvoorraad prioriteit heeft, en niet het zetten
van een «stap extra» voor de burger. Doelmatigheid en tijdigheid zijn en blijven belangrijk,
maar er moet voldoende tegenkracht komen van andersoortige sturingscriteria, die gaan
over de kwaliteit en de uitkomsten van het werkproces voor de burger.
UWV en de SVB worden op grond van de Wet SUWI verplicht om zich te verantwoorden over
zaken als doelmatigheid, klantgerichtheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid. In
de praktijk is het uitgangspunt nu steeds meer dat dienstverlening van de overheid
gericht is op het verwezenlijken van publieke waarden. Het gaat hierbij om het realiseren
van maatschappelijke opgaven, zoals het bevorderen van werkgelegenheid en bestaanszekerheid
voor iedereen, en de waarden zoals vastgelegd in de materiewetten. Verantwoording
over de mate waarin publieke waarden tot uitdrukking komen in het handelen van publieke
dienstverleners, geeft een completer beeld van hoe het beleid in de praktijk uitpakt.
Dit kan ook een voedingsbodem vormen voor signalen over onvoorziene effecten van wet-
en regelgeving. Doel van de aanpassing in de Wet SUWI is dat het verwezenlijken van
een bredere set van publieke waarden die onderdeel gaat vormen van de wettelijke vereiste
verantwoording, en genoemd moet worden als uitgangspunt bij de uitvoering van de materiewetten.
Er is voor gekozen om de relevante publieke waarden te noemen in de Wet SUWI, omdat
alleen publieke waarden een te brede term is, die weinig houvast biedt. De achtergrond
voor de gekozen waarden is:
– De term «dienstbaarheid» ziet op de klantgerichtheid van de dienstverlening, persoonlijke
dienstverlening en maatwerk bieden wanneer dit nodig is, dit zit bijvoorbeeld in de
uitgangspunten voor de menselijke maat bij UWV («UWV helpt mij»);
– De term «responsiviteit» ziet in deze context op de benodigde feedbackloop tussen
de politiek, departement en uitvoering, maar ook tussen de burger en uitvoering;
– De term «inclusiviteit» ziet op het vereiste dat iedereen in de samenleving, ongeacht
achtergrond en doenvermogen, gelijke toegang moet hebben tot regelingen en voorzieningen
die door UWV en SVB worden uitgevoerd;
– De term «toegankelijkheid» ziet op werkbare ICT-systemen en formulieren voor de burger,
toegankelijke informatie die waar nodig proactief wordt gedeeld, maar ook op wendbaarheid
van de organisatie om op de behoeftes van burgers aan te sluiten, wat ook terugkomt
in de uitgangspunten voor de menselijke maat bij UWV («UWV houdt het simpel»);
– De term «betrouwbaarheid» ziet op zowel tijdige en correcte betalingen als op integriteit,
eerlijkheid en openheid ten opzichte van de cliënt én ten opzichte van de departementen
die het beleid maken (de opdrachtgever).
Verantwoording over de termen effectiviteit, rechtmatigheid en doelmatigheid omvat
vooral het uitvoeringsperspectief, terwijl de bovenstaande termen vooral betrekking
hebben op het burgerperspectief – waarbij het begrip «betrouwbaarheid» als een scharnierpunt
in de opsomming functioneert. Op deze wijze kan met zowel het oog op het burgerperspectief
als op het uitvoeringsperspectief aan de term «publieke waarden» concrete invulling
worden gegeven. De genoemde waarden kunnen met elkaar conflicteren. Dat is niet erg;
juist door op het geheel van deze waarden te sturen en te verantwoorden zal hierover
het «goede gesprek» worden gevoerd, en krijgen politiek-bestuurlijke afwegingen een
explicieter karakter dan nu het geval is. Dat is het doel van dit onderdeel van de
modernisering van de Wet SUWI.61
Nut en noodzaak van wetswijziging
De delegatiegrondslagen in de artikelen 46 en 49 Wet SUWI staan nu al toe dat in de
Regeling SUWI strengere kaders worden gesteld voor zowel de jaarplannen als -verslagen
van UWV en de SVB, en ook dat daarbij wordt gepland en verantwoord aan de hand van
in die regeling gedefinieerde publieke waarden. De verplichting om hierover te blijven
verantwoorden is belangrijk. Dit verzekert dat het gesprek wordt gevoerd over de publieke
waarden, in welke mate aan een sociaal grondrecht zoals bestaanszekerheid wordt voldaan
en hoe het beleid in de praktijk uitpakt. Door vastlegging in de Wet SUWI wordt het
sturen en verantwoorden over publieke waarden op het niveau van de stelselwet verankerd.
Mocht de situatie ontstaan dat op minder, andere of geen publieke waarden moet worden
gestuurd, bijvoorbeeld vanwege slechte economische omstandigheden of incidenten, dan
wordt met deze formulering niet verlangd dat UWV en de SVB daadwerkelijk een bepaald
minimum aan publieke waarden in de uitvoering realiseren. Er wordt alleen gevraagd
om in de jaarplannen en -verslagen aan te geven in welke mate wordt gehandeld in lijn
met de publieke waarden, zodat er een gedegen afweging kan worden gemaakt. Burgers
kunnen hier geen rechten aan ontlenen in bijvoorbeeld juridische procedures.
De meeste algemene beginselen van behoorlijk bestuur geven vergelijkbare normen voor
UWV en de SVB. De beginselen hebben werking in de verhouding tussen burger en overheid,
en richten zich onder andere op besluitvorming, motivering van besluiten en de inhoud
van besluiten. Het is echter van belang om ook de juiste bejegening door overheidsinstanties
en toegankelijkheid van de overheid en overheidsdiensten een plek in de verantwoording
te geven. Daarom is het nodig om begrippen als «dienstbaarheid» en «inclusiviteit»
expliciet te verankeren. In het Wetsvoorstel versterking waarborgfunctie Awb (zie
ook paragraaf 6.2.1) zitten vergelijkbare normen als een responsieve overheid, maatwerk
voor de burger en het dienstbaarheidsbeginsel. Dit wetsvoorstel sluit daarop aan,
en zet hier een extra stap in. Publieke waarden worden expliciet genoemd, en van de
uitvoering wordt gevraagd om zich aan de hand van in elk geval deze waarden te verantwoorden.
Meer sturing op en verantwoording over publieke waarden maakt het mogelijk om goed
zicht te houden op de mate waarin de uitvoeringsinstanties proactieve dienstverlening
toepassen en welke resultaten dit geeft. De praktijk laat zien dat een bredere sturing
een positief effect heeft op de uitvoering, bijvoorbeeld bij de SVB waar werken volgens
«de bedoeling» helpt bij het verhogen van de klanttevredenheid.62 Hier gaat de SVB actief op zoek naar innovaties om de dienstverlening te verbeteren
en de burger zo te helpen met krijgen waar hij recht op heeft. Dergelijk handelen
wil de regering stimuleren, en verdient daarmee een plek in de aansturing en de wijze
waarop deze wettelijk verankerd is.
5. Verhouding tot hoger recht
5.1. Sociale zekerheid is een overheidstaak
Het recht op sociale zekerheid is een sociaal grondrecht. Dit gebiedt de overheid
zich in te spannen voor een doeltreffend, adequaat functionerend en eerlijk stelsel
van sociale zekerheid binnen Nederland. Een sociaal grondrecht is door burgers meestal
niet voor de rechter afdwingbaar. Het recht op sociale zekerheid is in internationaal
recht op verschillende plekken vastgelegd.63
Artikel 20 van de Grondwet schrijft voor dat de wet regels stelt over de aanspraak
op sociale zekerheid, en dat burgers een bij wet te regelen recht op bijstand van
overheidswege hebben, als zij niet in het eigen bestaan kunnen voorzien. Met de in
Tabel 1 genoemde regelingen geeft de overheid hier voor een belangrijk deel invulling
aan. Dit wetsvoorstel verandert de invulling van de socialezekerheidsregelingen inhoudelijk
niet, maar beoogt met de wettelijke verankering van proactieve dienstverlening te
bevorderen dat de regelingen gebruikt worden door rechthebbenden, zodat de regelingen
hun doelen op micro- en macroniveau (meer) verwezenlijken. Het voorstel beoogt zodoende
bij te dragen aan de doeltreffend van het stelsel en het functioneren te verbeteren.
5.2. Recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
Proactieve dienstverlening wordt gekenmerkt door de verwerking van persoonsgegevens
(zie paragraaf 3.2). De bescherming van persoonsgegevens maakt onderdeel uit van het
recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in de zin van artikel 10 van
de Grondwet en eerbiediging van het privéleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag
tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM).64 Dit voorstel maakt inbreuk op de persoonlijke levenssfeer; mensen kunnen ongevraagd
(en mogelijk ongewenst) door de SUWI-partijen worden benaderd. Deze inbreuk wordt
hieronder getoetst. Toetsing vindt hieronder expliciet plaats aan het EVRM, en met
deze toets wordt inhoudelijk tevens voorzien in een toets aan de Grondwet. Daarnaast
wordt de inbreuk getoetst aan de AVG en de Uitvoeringswet AVG (verder: UAVG).
5.2.1. Artikel 8 EVRM
De rechtmatigheid van de inbreuk wordt aan artikel 8 EVRM getoetst aan de hand van
drie samenhangende vragen.
1. Inbreuk bij wet voorzien
De eerste vraag die beantwoord moet worden, is of de inbreuk bij wet is voorzien.
Een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer vereist een wettelijke basis
die voldoende specifiek is, zodat de burger vooraf kan weten onder welke omstandigheden
en voorwaarden persoonsgegevens worden verwerkt. Het moet in redelijke mate voorzienbaar
zijn in welke gevallen de wet zal worden ingeroepen.
Dit voorstel verankert een wettelijke basis voor proactieve dienstverlening, en maakt
de inbreuk daarmee voorzien bij wet. Door te omschrijven uit welke twee elementen
proactieve dienstverlening bestaat, deze aan een concreet doel te verbinden en in
te bedden in de bestaande structuur van de Wet SUWI (met name door aansluiting bij
de artikelen 54, 62 en 73 Wet SUWI) is een specifiek kader gecreëerd. De uitwerking
van de wettelijke bevoegdheid bij AMvB voor de gegevensverwerking en voorwaarden –
nodig voor proactieve dienstverlening die SUWI-partijen niet enkel op basis van eigen
gegevens verrichten – draagt bij aan de inzichtelijkheid en kenbaarheid (vooraf) voor
burgers.
2. Inbreuk dient een geoorloofd, expliciet legitiem doel
De tweede vraag betreft of de inbreuk een geoorloofd doel kent. Uit de jurisprudentie
van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) blijkt bij de beantwoording
van deze vraag centraal staat of de aangevoerde doelstellingen (in ruime zin) onder
de reikwijdte van één van de in artikel 8, tweede lid, EVRM genoemde belangen vallen.65 Dat is voor dit voorstel het geval: twee doelen die gediend worden, zoals ook uit
voorgaande afweging blijkt, zijn het economische welzijn van het land en de bescherming
van de rechten van anderen. Ook de bescherming van de gezondheid is een doel dat indirect
door dit voorstel wordt gediend, omdat uit onderzoek volgt dat het (risico op) leven
in armoede ingrijpende en langdurige gevolgen heeft voor de gezondheid van betrokkenen.66 Door niet-gebruik terug te dringen, wordt beoogd eraan bij te dragen dat dit voor
minder mensen op zal gaan.
3. Inbreuk noodzakelijk in een democratische samenleving
De derde vraag betreft of een grondrechtenbeperking noodzakelijk is in een democratische
samenleving. Het gekozen middel moet geschikt zijn om het doel van de beperking te
bereiken, er moet geen lichter middel voorhanden zijn en er moet evenredigheid tussen
middel en doel bestaan. De inbreuk dient in een proportionele verhouding te staan
tot een dringende maatschappelijk behoefte.
Hiervoor is al gebleken dat een aantal regelingen in de sociale zekerheid een hoog
(potentieel) niet-gebruik kent. De hoogste percentages niet-gebruik betreffen regelingen
die zijn bedoeld voor mensen met een inkomen onder of rond het sociaal minimum, zoals
de TW en de bijstandsuitkering (zie paragraaf 3.1). De gevolgen van niet-gebruik kunnen
voor mensen zelf zeer nijpend zijn. Daarnaast is het ook voor de brede welvaart niet
gunstig als een (relatief groot) deel van de bevolking in armoede leeft, en is het
belangrijk dat daar waar mogelijkheden zijn om armoede terug te dringen, deze worden
aangewend. Het terugdringen van niet-gebruik geldt daarom als een dringende maatschappelijke
behoefte. Proactieve dienstverlening is een geschikt middel om niet-gebruik terug
te dringen. Dat er ook andere middelen voor dit doel aangewend kunnen worden (zie
paragraaf 3.4.3) en dit ook al deels gebeurt, neemt niet weg dat ook van proactieve
dienstverlening voor een deel van de mensen een gunstig effect valt te verwachten.
Bijvoorbeeld als zij hierdoor op de hoogte raken van het bestaan van een regeling,
of zij eerder niet in beeld hadden dat hun situatie hier mogelijk recht op gaf. Publieke
dienstverleners zetten zich momenteel al voortdurend in om op basis van bestaande
kaders mensen zo goed mogelijk te informeren over regelingen en mogelijke rechten,
en dat blijven zij ook doen. Desondanks wordt een deel van de mensen met een mogelijk
onbenut recht toch niet bereikt, en dat maakt dat er aan het vereiste van subsidiariteit
(er moet geen lichter middel voor de inbreuk voorhanden zijn) wordt voldaan; brede
en intensieve communicatie zonder gegevensverwerkingen is al aan de orde van de dag.
In de evenredigheid tussen middel (proactieve dienstverlening) en doel (niet-gebruik
terugdringen) wordt voorzien doordat dit voorstel diverse waarborgen kent die betrokkene
beschermen tegen «lukrake» gegevensverwerkingen. Dit voorstel gaat over «relevante»
uitkeringen en voorzieningen; betrokken instanties moeten op basis van voldoende concrete
criteria tot het beeld komen dat iemand een mogelijk recht niet benut. Dit beeld kan
ook ontstaan als door een of meer concrete, nieuwe of gewijzigde omstandigheden een
nieuwe aanvraag relevant wordt. Voor zover zij dat niet op basis van de eigen gegevens
kunnen vaststellen, is vereist dat de gegevensverwerkingen, waaronder technische en
organisatorische waarborgen en bewaartermijnen, worden vastgelegd bij AMvB. Ook de
opt-out-bepaling draagt bij aan de balans tussen doel en middel. Met de gecreëerde kaders
wordt de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zodanig gereguleerd en geminimaliseerd
dat sprake is van proportionaliteit tussen de inbreuk in relatie tot het nagestreefde
doel, waarvan al bleek dat dit een dringende maatschappelijke behoefte is.
5.2.2. AVG en UAVG
Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is een grondrecht. De verwerking
van persoonsgegevens door overheden maakt hier inbreuk op. Dit is daarom aan wet-
en regelgeving gebonden. De meeste van deze regels volgen uit de AVG. Eenieder die
persoonsgegevens verwerkt, moet dat doen op basis van een van de zes rechtsgronden
die artikel 6 AVG voorschrijft. Voor overheidsinstanties is de grondslag voor de verwerking
van persoonsgegevens in de regel gelegen in de vervulling van een taak van algemeen
belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag (artikel
6, eerste lid, onderdeel e, AVG), of het voldoen aan een wettelijke verplichting (artikel
6, eerste lid, onderdeel c, AVG). Dit voorstel verankert voor de SUWI-partijen een
bevoegdheid – geen verplichting – en is te kenmerken als een taak van algemeen belang.
Een dergelijke taak moet volgen uit Unierecht of lidstatelijk recht.67 In dit geval volgt deze dus uit de Wet SUWI en de onderliggende AMvB.
De bevoegdheid tot proactieve dienstverlening betekent een potentieel ingrijpende
inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Voor uitvoering van proactieve dienstverlening
zullen vaak gegevens nodig zijn die veel (kunnen) zeggen over iemands persoonlijke
situatie, zoals inkomsten en woonsituatie. Daarbij wordt in het wetsvoorstel de mogelijkheid
van het verwerken van bijzondere categorieën van persoonsgegevens als bedoeld in artikel
9 AVG categorisch uitgesloten, met uitzondering van gegevens over de gezondheid. Het
voorstel houdt er rekening mee dat een aantal gegevens op het gebied van werk en inkomen
gelden als gezondheidsgegevens. Dit zijn bijvoorbeeld het gegeven dat iemand een WIA-
of Wajong-uitkering ontvangt vanwege (tijdelijke) arbeidsongeschiktheid, gegevens
over beperkingen om bepaalde arbeid te verrichten of re-integratiegegevens.68 Deze gegevens kunnen door SUWI-partijen ingezet worden, voor zover noodzakelijk voor
proactieve dienstverlening. Als die noodzaak eenmaal vaststaat, is de regering van
opvatting dat het verbod op het verwerken van gezondheidsgegevens niet van toepassing
is, omdat er meerdere uitzonderingen uit artikel 9, tweede lid, AVG van toepassing
zijn wanneer deze gegevens worden verwerkt voor het doeleinde van proactieve dienstverlening:
– Onderdeel b: de verwerking is noodzakelijk met het oog op de uitoefening van specifieke
rechten van de betrokkene op het gebied van het arbeidsrecht en het socialezekerheids-
en socialebeschermingsrecht. Als er ten aanzien van bepaalde inkomensondersteuning
een hoge mate van niet-gebruik is, en de conclusie is dat proactieve dienstverlening
een noodzakelijk middel is om dit terug te dringen, acht de regering deze uitzonderingsgrond
van toepassing als die proactieve dienstverlening alleen goed kan worden uitgevoerd
als daarvoor gezondheidsgegevens worden verwerkt. In die gevallen zijn er namelijk
te veel betrokkenen die hun rechten op het gebied van het sociaal domein niet uitoefenen,
en is de verwerking noodzakelijk om daar verandering in te brengen.
– Onderdeel g: de verwerking is noodzakelijk om redenen van zwaarwegend algemeen belang,
namelijk het tegengaan van niet-gebruik van inkomensondersteuning en daarmee het terugdringen
van armoede, en het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie. De regering
ziet de verwerkingen als evenredigheid met het nagestreefde doel, vanwege de waarborgen
die in het wetsvoorstel zijn aangebracht.
– Onderdeel h: de verwerking is noodzakelijk voor het verstrekken van sociale diensten
dan wel het beheren van sociale stelsels en diensten. Een nuancering bij deze uitzonderingsgrond
is dat niet alle personen waarvan gezondheidsgegevens zullen worden verwerkt, bij
aanvraag ook recht blijken te hebben op de uitkering of voorziening in kwestie. Dat
maakt echter niet dat het verwerken van de gezondheidsgegevens daarmee niet noodzakelijk
is voor de uitvoering van de proactieve dienstverlening. De regering is van opvatting
dat niet alleen de reguliere dienstverlening die eventueel volgt op de proactieve
dienstverlening kan worden gezien als een sociale dienst als bedoeld in onderdeel
h; óók de proactieve dienstverlening zelf is een sociale dienst. Daarbij is uiteraard
wel van belang dat de verwerking van deze gevoelige categorie van gegevens in evenredige
verhouding blijft staan tot het doel dat ermee wordt gediend: naarmate een lagere
«opbrengst» van de proactieve dienstverlening wordt verwacht of waargenomen, moet
sneller worden geconcludeerd dat het buitenproportioneel is om de gezondheidsgegevens
van een gehele doelgroep te verwerken. In dat geval moet van de verwerking worden
afgezien dan wel moet deze worden gestopt.
Overigens zou uitzondering j van artikel 9, tweede lid, AVG in beeld kunnen komen
bij het tijdelijke onderzoek om te bepalen of een nieuwe gegevensuitwisseling nodig
is voor proactieve dienstverlening (artikel 73b, vierde lid).
Voor alle onderdelen geldt dat met het wetsvoorstel een grondslag gecreëerd wordt
in het lidstatelijk recht, waarbij passende waarborgen zijn opgenomen, en waarmee
de wezenlijke inhoud van het recht op bescherming van persoonsgegevens wordt geëerbiedigd.
Denk onder andere aan het opnemen van bewaartermijnen, duidelijke doelbinding, het
uitsluiten van verwerking voor handhaving, en de opt-outmogelijkheid naast de geldende
rechten van betrokkenen.
Dit ligt in het verlengde van artikel 30, eerste lid en onder a, UAVG. Die bepaling
doorbreekt het verbod om deze categorie gegevens te verwerken voor zover dit noodzakelijk
is voor onder meer een goede uitvoering van wettelijke voorschriften die voorzien
in aanspraken die afhankelijk zijn van de gezondheidstoestand van de betrokkene.
Overigens kan ook het burgerservicenummer (BSN) worden verwerkt ten behoeve van proactieve
dienstverlening. Dit is in lijn met artikel 46 UAVG en artikel 10 van de Wet algemene
bepalingen burgerservicenummer, waarin is bepaald dat overheidsorganen bij het verwerken
van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun taak gebruik kunnen maken
van het BSN.
Waarborgen rondom de verwerking van persoonsgegevens
Door de aard van proactieve dienstverlening in de sociale zekerheid zullen gegevens
worden verwerkt van mensen die zich in een maatschappelijk kwetsbare positie bevinden
of daartoe een verhoogd risico lopen. Daar komt bij dat proactieve dienstverlening
juist de mensen aangaat die – mogelijk bewust – (nog) geen aanvraag hebben gedaan
en misschien geen prijs stellen op benadering door de overheid. Dit maakt de inbreuk
van proactieve dienstverlening in wezen ingrijpender dan wanneer iemand zich, via
een aanvraag, tot de overheid wendt voor reguliere dienstverlening. De overheid dient
zich hier rekenschap van te geven, betrokkenen hierover te informeren en passende
waarborgen voor de gegevensverwerking te creëren, zodat de inbreuk op de persoonlijke
levenssfeer proportioneel en zo minimaal mogelijk zal zijn.
Daarom worden in wet- en regelgeving bepalingen opgenomen die erop zijn gericht de
inbreuk op de persoonlijke levenssfeer te minimaliseren. Persoonsgegevens mogen in
dit verband niet voor belastende doeleinden worden verwerkt; de verwerkingen zijn
gericht op het vergroten van de bestaanszekerheid met inkomensondersteuning. Ook bij
proactieve dienstverlening gelden voor de betrokkene de rechten die rechtstreeks uit
de AVG voortvloeien. De AVG bevat de rechten op inzage, rectificatie, vergetelheid,
overdraagbaarheid van gegevens, beperking van de verwerking en van bezwaar. Proactieve
dienstverlening sluit aan op deze rechten. Het voorinvullen van een aanvraag geeft
inzage in beschikbare persoonsgegevens en de mogelijkheid om te rectificeren.
Een belangrijke waarborg is dat voor proactieve dienstverlening een specifieke opt-out-bepaling in de Wet SUWI is vastgelegd, zoals aan bod kwam in paragraaf 3.4.4. Het
voorgestelde artikel 73b bevat nog aanvullende voorwaarden om de inbreuk op de persoonlijke
levenssfeer te beperken. Op basis van dit artikel zal bij AMvB worden opgenomen welke
persoonsgegevens voor welke vorm proactieve dienstverlening worden verstrekt, wat
de bewaartermijn is (niet meer dan twaalf maanden), en welke technische en organisatorische
maatregelen worden genomen om de inbreuk te beperken en aan de AVG te voldoen.
6. Verhouding tot nationale regelgeving
6.1. Samenhang met ander kabinetsbeleid
Dit voorstel heeft raakvlakken met het overheidsbrede programma Werk aan Uitvoering.69 Het kabinet werkt met dit programma aan het verbeteren van de dienstverlening aan
burgers en bedrijven. Proactieve dienstverlening sluit naadloos aan bij de ambities
en doelen van dit programma. Doordat proactieve dienstverlening de informatiepositie
van de burger verbetert, wordt de toegankelijkheid en begrijpelijkheid van de overheid
vergroot. Proactieve dienstverlening kan eraan bijdragen dat iemand eerder in beeld
van de overheid komt, en dat toename of voortduring van problemen kan worden voorkomen.
Proactieve dienstverlening raakt ook aan ander kabinetsbeleid, zoals de Werkagenda
Waardengedreven digitaliseren70, de Nederlandse Digitaliseringsstrategie71, de activiteiten van de regeringscommissaris Informatiehuishouding72 en de initiatieven om het niet-gebruik van door de Dienst Toeslagen uitgekeerde toeslagen
te verminderen.73 Het hiervoor genoemde kabinetsbeleid waarmee dit voorstel samenhangt, is geen uitputtende
opsomming.
De Staatscommissie rechtstaat beveelt in een rapport van juni 2024 aan om in een algemene
regeling één grondslag op te nemen voor proactieve samenwerking in het belang van
burgers, en de daarvoor noodzakelijke verwerking van persoonsgegevens.74 Dit zou de Awb of een andere algemene (informatie)wet kunnen zijn. Een vergelijkbare
aanbeveling heeft de regeringscommissaris Informatiehuishouding gedaan.75 Een voordeel van een algemene regeling is, volgens de Staatscommissie, dat dit bij
zou dragen aan eenduidigheid en kwaliteit in de verwerking van gegevens hiervoor.
Momenteel bestaan hiervoor verschillende regimes in sectorale wetgeving.
Dit wetsvoorstel voorziet weliswaar niet in een geheel generiek kader voor proactieve
dienstverlening, maar biedt wel een generiek kader op het terrein van de sociale zekerheid.
Dit blijkt ook uit de keuze om proactieve dienstverlening in de Wet SUWI op te nemen
(zie paragraaf 3.4.1). Verwerking van persoonsgegevens voor proactieve dienstverlening
gaat gepaard met een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, daarvoor is een duidelijke
en nauwkeurige uitwerking nodig. De gegevensverwerking moet voorspelbaar zijn. Gezien
de mogelijke verschijningsvormen die proactieve dienstverlening op allerlei deelterreinen
aan zou kunnen nemen, zal sectorale regelgeving – mogelijk in aanvulling op een toekomstige
generiek(er) kader – waarschijnlijk nodig zijn. Dit wetsvoorstel voorziet in die uitwerking
voor de sociale zekerheid. Daarnaast kan met het voorliggende wetsvoorstel op relatief
korte termijn proactieve dienstverlening in de sociale zekerheid tot uitvoering worden
gebracht (zoals ook benoemd in paragraaf 3.4.3), zodat mensen hier sneller profijt
van kunnen ondervinden.
6.2. Relatie tot regelgeving in voorbereiding
6.2.1. Wijzigingen van de Algemene wet bestuursrecht
Dit voorstel verandert niets in de bestaande toepassing van de Awb. Op dit moment
zijn er twee wijzigingen van de Awb op handen waar dit voorstel aansluiting bij heeft.
Dat zijn de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer (Wmebv)76 en de Wet versterken waarborgfunctie Awb.77
De Wmebv regelt de manier waarop burgers en bedrijven zaken met de overheid digitaal
kunnen afhandelen. Deze wet introduceert in een nieuw artikel 2:1, eerste lid, Awb
een zorgplicht voor de communicatie: «Een bestuursorgaan draagt zorg voor passende
ondersteuning bij het verkeer met dat bestuursorgaan.» Deze wijziging is – vooruitlopend
op de inwerkingtreding van de rest van de Wmebv – met ingang van 1 januari 2024 in
werking getreden.
Het Wetsvoorstel versterking waarborgfunctie Awb bevat wijzigingen om de menselijke
maat in de Awb en in het bestuurs(proces)recht te vergroten en de overheid meer responsief
te maken. Dit voorstel legt onder andere een nieuwe, algemene bepaling in de Awb vast,
die bestuursorganen verplicht zich dienstbaar op te stellen: het dienstbaarheidsbeginsel.
De bevoegdheid tot proactieve dienstverlening is bij uitstek een manier voor de SUWI-partijen
zich responsief op te stellen. Op basis van bestaande taken beschikken zij vaak al
over gegevens (en daarmee kennis over de situatie) van burgers in een stadium dat
aan reguliere dienstverlening voorafgaat. Proactieve dienstverlening maakt onder voorwaarden
mogelijk dat deze gegevens in dit voorstadium in het belang van de burgers kunnen
worden aangewend.
6.2.2. Herziening van de Participatiewet (Participatiewet in balans)
Met het programma Participatiewet in balans wil de regering vertrouwen en de menselijke
maat als centrale begrippen verankeren in de (uitvoering van de) Participatiewet.
Hierbij is er ook aandacht voor vereenvoudiging. Het programma bestaat uit drie sporen.
In spoor 1 worden de eerste stappen gezet om de huidige Participatiewet te verbeteren,
in spoor 2 wordt gewerkt aan een fundamentele herziening en in spoor 3 wordt samen
met de uitvoering gewerkt aan het versterken van de vakkundigheid. In het wetsvoorstel
worden deze uitgangspunten vormgegeven, door:
1. de regels en ondersteuning van de Participatiewet beter te laten aansluiten op de
mogelijkheden en omstandigheden van de mensen voor wie ze bedoeld zijn;
2. het vergroten van de rechtszekerheid, zowel qua rechten als plichten, en;
3. het creëren van meer handelingsruimte voor de uitvoerend professional.
Het wetsvoorstel Participatiewet in balans (spoor 1) bevat een samenhangend pakket
van meer dan twintig maatregelen.78 Met het wetsvoorstel wordt onder meer voorgesteld om het verrekenen van inkomsten
te vereenvoudigen en om het automatisch verrekenen van inkomsten mogelijk te maken.
Daarnaast wordt een grondslag gecreëerd voor het ambtshalve verstrekken van de individuele
inkomenstoeslag (een vorm van bijzondere bijstand). Dit helpt bij het voorkomen van
niet-gebruik. In spoor 1 worden geen maatregelen voorgesteld die raken aan datagedreven
proactieve dienstverlening. Dit wetsvoorstel en het wetsvoorstel Participatiewet in
balans zijn wat dat betreft complementair.
6.3. Toepassing in Caribisch Nederland
Het socialezekerheidsstelsel op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (Caribisch Nederland)
omvat minder regelingen en is daardoor overzichtelijker. Echter, net als in Europees
Nederland is er niet-gebruik; mensen krijgen niet altijd de ondersteuning waarop zij
recht hebben. Tegelijkertijd is de urgentie om de bestaanszekerheid te verbeteren
hoog, zowel voor mensen met als zonder baan, onder wie ook gepensioneerden. Niet-gebruik
komt onder andere door wantrouwen in de overheid, schaamte, niet de weg kunnen vinden
en ingewikkelde procedures.79 Bij de inspanningen om het sociaal minimum in Caribisch Nederland te borgen door
inkomens te verhogen en kosten te verlagen, is het optimaliseren van de dienstverlening
dan ook een belangrijk aandachtspunt.80 De kleinschaligheid van de eilanden maakt het vinden van de mensen die hulp nodig
hebben en ook de samenwerking tussen instanties wel eenvoudiger. Dit neemt niet weg
dat meer samenwerking noodzakelijk is tussen de openbare lichamen, de rijksoverheid
en semi-overheid of particuliere organisaties, zoals woningcorporaties en de voedselbank.
De samenwerking is nodig om drempels weg te nemen om hulp te vragen, mensen goed te
kunnen informeren over alle beschikbare uitkeringen en voorzieningen en hen te helpen
bij het aanvragen.81 Hiertoe zijn afspraken gemaakt tussen de openbare lichamen, de Rijksdienst Caribisch
Nederland (RCN) en de Ministeries van SZW, OCW, BZK en VWS. Daarbij wordt ook gezamenlijk
de één-loket-gedachte uitgewerkt om mensen beter te kunnen begeleiden vanuit hun behoeften,
en te zorgen dat zij gebruikmaken van beschikbare inkomensondersteuning.82
Voor betere dienstverlening is niet in alle gevallen nieuwe regelgeving nodig. Om
bij de dienstverlening persoonsgegevens waarover de overheid al beschikt te kunnen
hergebruiken, is wel nieuwe regelgeving nodig. De Wet SUWI is niet van toepassing
in Caribisch Nederland. De met dit wetsvoorstel beoogde wijzigingen zullen daar niet
van toepassing worden. Voor Caribisch Nederland is de toepasselijke materiewetgeving
relevant: het Besluit onderstand BES is als vangnetregeling is vergelijkbaar met de
bijstand in Europees Nederland. Voor gepensioneerden geldt de Wet algemene ouderdomsverzekering
BES en er is bijvoorbeeld specifieke regelgeving voor kinderbijslag (Wet kinderbijslagvoorziening
BES). In al deze wetten zijn bepalingen opgenomen over gegevensuitwisseling, maar
de betreffende bepalingen zijn vaak beperkt en nog niet geschikt voor datagedreven
proactieve dienstverlening. Dat komt omdat de informatiehuishouding in Caribisch Nederland
nog in ontwikkeling is. De overheidsinstanties beschikken niet altijd over de gegevens
om mensen proactief te kunnen wijzen op uitkeringen en voorzieningen. Het tot stand
brengen van een polisadministratie met gegevens over onder meer inkomen om het recht
op sociale voorzieningen vast te stellen, kan hierin verandering brengen. De gegevens
in de polisadministratie in Europees Nederland komen uit de loonaangifteketen van
Belastingdienst, UWV en het CBS. Onderzocht wordt hoe de loonaangifteketen in Caribisch
Nederland ook benut kan worden voor een polisadministratie. Vervolgens kan worden
bekeken welke andere dienstverlening gebruik zou kunnen maken van een polisadministratie
en wat hiervoor nodig is.83 Spoor 5 van de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren is toegespitst op digitalisering
in Caribisch Nederland. Stapsgewijs wordt gewerkt aan de invoering van een volwaardig
stelsel van basisregistraties en digitale voorzieningen met de introductie van het
burgerservicenummer in 2025, en een inlogmiddel voor digitale dienstverlening.84 De invoering van postcodes voor Caribisch Nederland wordt betrokken bij de ontwikkeling
van een adressenregistratie en is voorzien voor 2026.85 Hiermee wordt het op termijn haalbaar om data gedreven proactieve dienstverlening
in Caribisch Nederland wettelijk te regelen en uit te voeren.
7. Gevolgen
7.1. Regeldruk
De verwachting is dat dit voorstel leidt tot een afname van de regeldruk voor burgers.
Door proactieve dienstverlening krijgen bepaalde burgers gericht overheidsinformatie
die meer op hun persoonlijke situatie is toegesneden. Hierdoor raken zij ervan op
de hoogte dat zij mogelijk aanspraak op een uitkering of voorziening maken. De verwachting
is dat proactieve dienstverlening er voor een groep burgers toe leidt dat zij minder
tijd en moeite hoeven besteden aan het zoeken naar informatie over (financiële) regelingen,
en het doorgronden wat deze informatie voor henzelf kan betekenen. Datzelfde effect
wordt verwacht bij een digitaal loket dat mensen in staat stelt om, met behulp van
gegevens, een inschatting van een mogelijk recht op een uitkering of voorziening te
maken. Een dergelijk loket is bedoeld als hulpmiddel voor burgers; gebruik ervan is
vrijblijvend.
Als de uitkomst van inzet van proactieve dienstverlening is dat de betrokkene een
aanvraag voor inkomensondersteuning doet, gaat met de aanvraag de «reguliere» dienstverlening
van start (zie ook paragraaf 3.2). De regeldruk waarmee de burger vanaf dat moment
te maken krijgt, is het gevolg van bestaande wet- en regelgeving en processen. Dit
voorstel brengt hier geen verandering in.
Het is waarschijnlijk dat dit voorstel effecten voor de burger genereert die doorwerken
op verschillende levensterreinen. Het succesvol verminderen van niet-gebruik betekent
dat rechthebbenden uitkeringen en voorzieningen, meer dan voorheen, gaan gebruiken.
Dit kan de financiële problemen van mensen verminderen, en daarmee vormt het mogelijk
ook een bijdrage in de oplossing van andere, vaak samenhangende problemen, zoals problemen
op het gebied van gezondheid en (maatschappelijke) participatie.
7.2. Doenvermogen en burgerperspectief
7.2.1. Onderzoek burgerperspectief proactieve dienstverlening
Om inzicht te krijgen in hoe mensen denken over proactieve dienstverlening in de sociale
zekerheid en om inzicht te krijgen in de mate waarin proactieve dienstverlening aansluit
op de behoeftes en de leefwereld van de burger, is het onderzoek «Burgerperspectief
proactieve dienstverlening» uitgevoerd (hierna: onderzoek burgerperspectief).86 Voor dit onderzoek is informatie verzameld bij drie doelgroepen:
– Mensen die gebruikmaken van één of meer inkomensondersteunende regelingen (gebruikers);
– Mensen die wel recht hebben op één of meer inkomensondersteunende regelingen maar
hier om verschillende redenen geen gebruik van maken (niet-gebruikers);
– Mensen die geen recht hebben op inkomensondersteunende regelingen en deze ook niet
gebruiken (niet-rechthebbenden).
Samengevat zijn de belangrijkste bevindingen als volgt. Uit dit onderzoek blijkt dat
de respondenten verschillende drempels ervaren bij het achterhalen, aanvragen en gebruiken
van inkomensondersteunende regelingen. Volgens de respondenten heeft proactieve dienstverlening
een aantal voordelen, zoals verbeterde toegang tot regelingen, vermindering van armoede
en versterking van het vertrouwen in de overheid. Naast de positieve signalen benoemen
respondenten ook mogelijke nadelen, zoals inbreuk op privacy, kosten voor de overheid
en verminderde eigen verantwoordelijkheid.
7.2.2. Doenvermogentoets
Voor het uitvoeren van een doenvermogentoets voor dit voorstel is het hiervoor genoemde
onderzoek burgerperspectief gebruikt. Ook is gebruikgemaakt van het onderzoek «Burgerperspectief
op dienstverlening van de overheid», dat in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse
Zaken is uitgevoerd en in maart 2024 is gepubliceerd.87 Daarnaast zijn de uitkomsten van de in paragraaf 3.1.4 genoemde pilot AIO en inzichten
vanuit de burgertoets van de Landelijke Cliëntenraad (hierna: LCR) meegenomen. Deze
toets wordt afzonderlijk besproken in paragraaf 10.3.
Onder dit wetsvoorstel vallen meerdere inkomensondersteunende regelingen. Elke regeling
is voor een andere doelgroep en het doenvermogen zal per doelgroep verschillen. In
de doenvermogentoets is gekeken naar de totale omvang van de doelgroep van dit wetsvoorstel
en is beoordeeld of, en zo ja hoe, proactieve dienstverlening mensen met (tijdelijk)
minder doenvermogen kan helpen.
In hoeverre het aannemelijk is dat burgers de beoogde acties gaan uitvoeren op basis
van de «doenbaarheid», verschilt per doelgroep en situatie. Zo laat het BZK-onderzoek
Burgerperspectief op dienstverlening van de overheid zien dat de zelfredzaamheid per
doelgroep verschilt. Sommige doelgroepen zijn minder zelfredzaam en hebben ondersteuning
nodig bij het regelen van zaken met de overheid. Dat kan komen door mindere beheersing
van het Nederlands, een gevoel van grote financiële afhankelijkheid van de overheid,
het doormaken van levensgebeurtenissen of multiproblematiek. Mensen die deze beperkingen
kunnen hebben zijn bijvoorbeeld laaggeletterden, werkende armen, alleenstaande ouders
in de bijstand, mensen met een migratieachtergrond, senioren en in sommige gevallen
ook mensen die recent werkloos zijn geworden. Een samenloop van levensgebeurtenissen
kan stress veroorzaken, waardoor het niet iedereen altijd lukt om (tijdig) te achterhalen
of er recht bestaat op een uitkering of voorziening, en om een aanvraag te doen. Proactieve
dienstverlening kan een drempel wegnemen of verlagen voor mensen die door een samenloop
van levensgebeurtenissen of stress drempels ervaren.
Het is van belang hoe publieke dienstverleners proactieve dienstverlening toepassen,
want dit kan bepalen in hoeverre een burger actie onderneemt om een aanvraag in te
dienen. De LCR pleit in hun burgertoets voor persoonlijke begeleiding en ondersteuning.
Volgens de LCR moet het voor elke burger duidelijk zijn welke gevolgen een inkomensondersteunende
regeling heeft op de hoogte van financiële ondersteuning die betrokkene vanuit een
andere regeling ontvangt. Vooral als inkomensvoorzieningen vanuit meerdere instanties
komen, kan dat gevolgen hebben. Medewerkers van samenwerkende instanties horen over
deze noodzakelijke kennis te beschikken.
Het wetsvoorstel maakt mogelijk dat burgers een beroep kunnen doen op de opt-out. De burgertoets van de LCR benoemt de opt-out als een manier voor mensen om grip te hebben op hun situatie. Respondenten uit het
onderzoek Burgerperspectief proactieve dienstverlening geven aan dat de opt-out een manier is om de privacy van burgers te respecteren, en vrijheid biedt om zelf
te kiezen voor proactieve dienstverlening. Tegelijkertijd uiten de respondenten hun
zorgen over burgers die belangrijke informatie missen als ze zich uitschrijven voor
proactieve dienstverlening. De opt-out kan voor burgers onduidelijk zijn en zij kunnen moeilijk inschatten wat de gevolgen
zijn als zij hiervoor kiezen. Volgens respondenten kunnen zich situaties voordoen
waarbij een burger kiest voor een opt-out, maar op een later moment toch wel behoefte heeft aan informatie over regelingen.
De respondenten geven aan dat het wenselijk is dat publieke dienstverleners periodiek
een herinnering sturen om te checken of iemand nog steeds geen gebruik wil maken van
proactieve dienstverlening, dit om veranderde (financiële) situaties te ondervangen.
Ook is het van belang dat er goed wordt geïnformeerd over de opt-out en de consequenties, waardoor burgers zich bewust zijn van de gevolgen.
De LCR en het onderzoek Burgerperspectief proactieve dienstverleningen bevelen aan
om proactieve dienstverlening af te stemmen op individuele behoeften en omstandigheden.
Met maatwerk kunnen UWV, de SVB en gemeenten de doelgroep via diverse kanalen (zoals
brieven, e-mails, sociale media of websites) gericht benaderen. Daarnaast is het van
belang dat publieke dienstverleners ook telefonische ondersteuning aanbieden en fysieke
loketten beschikbaar stellen, zodat de communicatiekanalen voor alle burgers toegankelijk
zijn.
Naar aanleiding van de doenvermogentoets zijn de bepalingen en toelichtingen over
de opt-out, bewaartermijnen en loketten aangepast. Bij AMvB worden regels gesteld over de wijze
waarop bezwaar kan worden gemaakt, de inrichting en het beheer van registratie van
bezwaren en de bewaartermijnen. Daarnaast worden bij AMvB regels gesteld over samenwerking
bij proactieve dienstverlening en de inrichting van een fysiek en digitaal loket voor
informatie en advies.
7.3. Gevolgen voor de positie en rechten van minderjarigen
Als voorzieningen en inkomensondersteuning niet (volledig) benut worden door rechthebbenden,
kan dit effect hebben op kinderen en jongeren. Onder dit voorstel kunnen regelingen
vallen die aan volwassenen worden toegekend maar zien op (kosten voor) minderjarigen,
zoals de kinderbijslag. Daarmee raakt dit wetsvoorstel aan een aantal rechten die
zijn geborgd in het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het Kind (hierna:
IVRK)88. In het kader van dit voorstel zijn met name artikel 26 en artikel 27 IVRK van belang,
waarin respectievelijk is vastgelegd dat kinderen het recht hebben om te kunnen profiteren
van voorzieningen voor sociale zekerheid en dat kinderen recht hebben op een toereikende
levensstandaard. Nederland heeft bij ratificatie van het IVRK een voorbehoud ten aanzien
van artikel 26 gemaakt, opdat kinderen geen zelfstandig recht op sociale zekerheid
hebben. Zij hebben (via de ouders of verzorgers) wel een afgeleid recht, en daarmee
wordt de positie van het kind op dit punt voldoende gewaarborgd geacht. Om gebruik
te kunnen maken van voorzieningen, zijn kinderen afhankelijk van hun ouders. Voor
een aantal groepen kinderen leidt die afhankelijkheid ertoe dat zij de sociale zekerheid
onvoldoende kunnen benutten.89
Dit voorstel verandert de bestaande uitgangspositie van kinderen – het afgeleide recht
– niet. Omdat kinderen, behoudens zeer uitzonderlijke gevallen, geen zelfstandig recht
op regelingen uit de sociale zekerheid hebben, zullen de SUWI-partijen proactieve
dienstverlening niet bij deze groep toepassen en hun gegevens daarvoor dus ook niet
verwerken. Het ligt voor de hand dat als mensen na toepassing van proactieve dienstverlening
bepaalde inkomensondersteunende regelingen benutten, eventuele minderjarige kinderen
hier profijt van kunnen hebben – ook als die regeling(en) niet primair was bedoeld
voor kinderen. Dit zal vooral gelden voor regelingen die het inkomen van iemand aanvullen
tot het sociaal minimum, zoals de bijstand.
Inzet van proactieve dienstverlening zal zich in het algemeen richten op regelingen
die een hoog niet-gebruik kennen. Dat is niet het geval voor de landelijke kindregelingen
(zoals ook uit Tabel 1 blijkt). Voor lokale regelingen biedt dit voorstel voor gemeenten
meer mogelijkheden om regelingen waar minderjarigen indirect én direct van kunnen
profiteren (zoals het Jeugdfonds Sport & Cultuur) gericht bij ouders of verzorgers
onder de aandacht te brengen, en hen te helpen deze daadwerkelijk te benutten. Door
met proactieve dienstverlening mensen beter in staat te stellen om mogelijke aanspraken
op sociale zekerheid te verwezenlijken, zal de positie van kinderen worden verbeterd.
In het kader van de positie van het kind, vraagt de informatievoorziening rondom de
opt-out extra aandacht. Een betrokkene die zelf de (verdere) ontvangst van proactieve dienstverlening
weigert, kan een kind mogelijk ook de mogelijke voordelen die uit deze dienstverlening
voortkomen, ontzeggen. Het is daarom van belang dat publieke dienstverleners de belangen
en de impact van kinderen meenemen.
7.4. DPIA
Voor dit wetsvoorstel is een Data Protection Impact Assessment (DPIA) uitgevoerd.90 In de DPIA is de noodzaak getoetst van de voorgenomen verwerking van persoonsgegevens
in relatie tot het beoogde doel, en zijn de gevolgen en risico’s van de gegevensverwerkingen
voor de rechten en vrijheden van betrokkenen in kaart gebracht. Op basis hiervan zijn
beheersmaatregelen vormgegeven. Een substantieel deel van de risico’s en beheersmaatregelen
hangt samen met de uitvoering van proactieve dienstverlening door UWV, de SVB en gemeenten,
en derde partijen die gegevens hiervoor leveren. Partijen zullen voor de uitvoering
van proactieve dienstverlening beoordelen of zij een DPIA uitvoeren op de eigen verwerkingen
en processen, conform de vereisten van de AVG. De eigen verwerkingen en processen
vallen onder de verwerkingsverantwoordelijkheid van de partijen zelf.
Bevindingen DPIA
Er worden 10 categorieën van persoonsgegevens geduid die verwerkt kunnen worden voor
proactieve dienstverlening:
1. NAW-gegevens;
2. Contactgegevens;
3. Burgerservicenummer;
4. Inkomensgegevens;
5. Gegevens over woningdelers;
6. Financiële gegevens anders dan inkomensgegevens;
7. Werkgerelateerde gegevens;
8. Aanwezigheid van een arbeidsbeperking;
9. Gegevens over re-integratie;
10. Gegevens over de schuldeiser en werkgever van betrokkene.
Welke gegevens nodig zijn, hangt af van de regeling(en) waarvoor proactieve dienstverlening
wordt toegepast. De enige categorie bijzondere gegevens die voor proactieve dienstverlening
kan worden verwerkt, betreft gezondheidsgegevens. Het verwerken van gezondheidsgegevens
hangt samen met proactieve dienstverlening voor regelingen die zien op arbeidsongeschiktheid.91 Dit wetsvoorstel rechtvaardigt de verwerking van deze gegevens met drie uitzonderingen
uit artikel 9, tweede lid, AVG (zie ook paragraaf 5.2.2):
– Onderdeel b: de verwerking is noodzakelijk met het oog op de uitoefening van specifieke
rechten van de betrokkene op het gebied van het arbeidsrecht en het socialezekerheids-
en socialebeschermingsrecht.
– Onderdeel g: om redenen van zwaarwegend algemeen belang, namelijk het tegengaan van
niet-gebruik van inkomensondersteuning en daarmee het terugdringen van armoede, en
het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie.
– Onderdeel h: de noodzaak van gegevensverwerking voor het verstrekken van sociale diensten
dan wel het beheren van sociale stelsels en diensten.
Het is mogelijk dat er voor proactieve dienstverlening big-dataverwerkingen plaatsvinden,
en dat er bij uitvoering sprake is van profilering. Dit wordt in de DPIA nader toegelicht,
met een afweging tussen de mogelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en het
doel van de verwerking (niet-gebruik verminderen ten behoeve van bestaanszekerheid).
Er is geen sprake van automatische besluitvorming (zoals ook toegelicht in paragraaf
3.3.3). De argumenten en overwegingen ten aanzien van de noodzaak van gegevensverwerkingen,
de proportionaliteit en subsidiariteit stemmen voor een belangrijk deel overeen met
hetgeen in deze memorie wordt overwogen.
De DPIA benoemt twaalf deels overlappende risico’s van gegevensverwerkingen voor proactieve
dienstverlening. Op basis van mogelijke kans en impact worden deze vrijwel allemaal
ingeschat als laag tot middelmatig. Met zes vooraf genomen maatregelen wordt het mogelijke
restrisico’s als klein ingeschat en daarmee de mogelijke gevolgen en impact voor de
betrokkene tot een minimum beperkt.
Tabel 5: Maatregelen om de risico’s van gegevensverwerkingen voor proactieve dienstverlening
te voorkomen of te verminderen
Maatregel
Te nemen door
Proactieve dienstverlening in wet- en regelgeving vastleggen met voldoende specificering
welke gegevens worden verwerkt, door welke partijen, hoe en waarvoor en de passende
waarborgen en beschermingsmaatregelen.
Ministerie van SZW
Verwerkingsverantwoordelijken voeren DPIA uit op eigen processen en verwerkingen in
het kader van proactieve dienstverlening.
SUWI-partijen
Overige partijen (als leverancier van gegevens)
Juiste en volledige informatieverstrekking over proactieve dienstverlening en daarmee
samenhangende aspecten (opt-out, mogelijkheid AVG-rechten uit te oefenen)
SUWI-partijen
Zorgdragen voor passend beveiligingsniveau en gebruik maken van het normenkader zoals
geformuleerd in de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO).
SUWI-partijen
Overige partijen (als leverancier van gegevens)
Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van de (bestaande) veilige omgevingen en uitwisselingen
onder de SUWI-partners (GeVS en Inlichtingenbureau).
SUWI-partijen
Voor proactieve dienstverlening veilige gegevensuitwisseling via privacy by design, dataminimalisatie, anonimiseren, pseudonimiseren en versleutelen.
SUWI-partijen
Advies FG
De Functionaris voor Gegevensbescherming (verder: FG) van het Ministerie van SZW heeft
advies over de DPIA uitgebracht. De FG, indachtig dat proactieve dienstverlening afwijkt
van het heersende uitgangspunt dat gegevensverwerkingen aanvangen met een aanvraag
van betrokkene, adviseerde een aantal gemaakte keuzes en afwegingen nader te bezien.
Dit betreft onder meer het voorzien in voldoende waarborgen bij delegatie van de verwerkingsbepalingen,
de verwerking van bijzondere persoonsgegevens, de alternatieven voor gegevensverwerking
(subsidiariteit) in relatie tot de doelmatigheid, de invulling van de informatieplicht
richting betrokkene, bewaartermijnen en de vormgeving van de opt-out. De DPIA is op basis van het advies op diverse punten aangepast. De bevindingen uit
de DPIA en het advies van de FG zijn meegenomen in de verdere vormgeving van dit voorstel.
8. Uitvoering
Het wetsvoorstel zal tot een toename van de uitvoeringslasten aan de zijdevan UWV,
de SVB en gemeenten leiden. De omvang hiervan hangt af van de invulling van lagere
regelgeving, de regelingen waarvoor proactieve dienstverlening wordt toegepast en
de vorm die dit zal aannemen. Dit wordt uitgewerkt in samenspraak met UWV, de SVB
en gemeenten (VNG). De AMvB waarin een deel van de dienstverlening wordt uitgewerkt,
wordt op een later moment voor uitvoeringstoetsen aan de genoemde partijen voorgelegd.
Het wetsvoorstel is voor uitvoeringstoetsen voorgelegd aan UWV (waaronder begrepen
het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (verder: BKWI)), de SVB, VNG en de
Stichting Inlichtingenbureau (verder: IB). Daarbij is deze partijen gevraagd naar
mogelijke invullingen van proactieve dienstverlening, met het oog op informatievergaring
voor de verdere uitwerking. Ook zijn vragen gesteld over de invulling van de opt-out en de verantwoording over publieke waarden.
De keuze om algemene kaders in formele wetgeving vast te leggen en proactieve dienstverlening
verder in een AMvB uit te werken, maakt dat partijen ten tijde van de uitvoeringstoetsen
de volle omvang van de wetswijziging nog niet kunnen overzien. Dit volgt ook uit de
uitvoeringstoetsen. Zij kunnen zich vinden in het kader voor proactieve dienstverlening,
en adviseren in overleg voorstellen voor uitwerking voor te bereiden.
Hieronder worden de toetsen per organisatie samengevat weergegeven. Voor zover aan
de orde wordt in reacties op de uitgebrachte toetsen verwezen naar voorgaande onderdelen
van de memorie van toelichting, om herhaling van eerdere overwegingen te beperken.
8.1. Uitvoeringstoets van UWV (inclusief BKWI)
UWV heeft met veel belangstelling van het wetsvoorstel kennisgenomen, omdat de voorgestelde
bevoegdheid voor proactieve dienstverlening kan helpen bij de maatschappelijke opdracht
en preventiedoelstelling van UWV. De wet biedt enkel een kader en de invulling van
de (nieuwe) bevoegdheid tot proactieve dienstverlening vereist keuzes over wenselijkheid
en prioritering voordat de haalbaarheid kan worden vastgesteld.
UWV heeft aan de uitvoeringstoets een bijlage toegevoegd met mogelijke vormen van
proactieve dienstverlening en de gegevens die daarvoor waarschijnlijk nodig zijn.
De exact benodigde gegevens vormen onderdeel van de uitwerking van het voorstel. UWV
gaat hier graag snel en gezamenlijk mee aan de slag om de voor de uitvoering benodigde
ruimte te creëren. UWV voert onder meer de TW uit. Deze wet kent een hoge mate van
(potentieel) niet-gebruik (zie ook Tabel 3 in paragraaf 3.1.2). Proactieve dienstverlening
is daarom nodig. Andere regelingen waarbij UWV mogelijkheden ziet voor proactieve
dienstverlening zijn onder meer de Wajong, WIA, IOW en de WW, mede in relatie tot
de TW. Daarnaast doet UWV voorstellen om met gegevensuitwisseling de dienstverlening
te verbeteren, bijvoorbeeld om de overgang tussen twee verschillende UWV-uitkeringen
te versoepelen.
Wat betreft de opt-out ziet UWV te veel mogelijke uitwerkingsscenario’s met uiteenlopende consequenties.
UWV stelt daarom voor om in overleg het aantal scenario’s te beperken.
Voor proactieve dienstverlening kan BKWI de via Suwinet al ontsloten bronnen beschikbaar
maken en waar nodig ook nieuwe bronnen ontsluiten, als daarvoor een juridische grondslag
in de wet wordt opgenomen. Daarnaast kan BKWI een bijdrage leveren aan het uitwerken
van ketenafspraken. Als beheerder van Suwinet kan BKWI verder een centrale rol spelen
als gegevensleverancier voor digitale loketten.
Tot slot geeft UWV aan zich te kunnen vinden in de keuze en formulering van publieke
waarden in dit voorstel.
Naar aanleiding van de reactie van UWV, en soortgelijke reacties van de SVB en de
VNG, en in onderling overleg met deze partijen, is de bepaling over de opt-out uitgebreid met een delegatiebepaling waarin wordt voorgeschreven welke (beperkte)
elementen bij AMvB worden uitgewerkt. Daarnaast is de toelichting verduidelijkt ten
aanzien van de relatie tussen de opt-out en het verwerken van gegevens voor statistische doeleinden. Een deel van de eerdere
toelichting op de opt-out is verwijderd omdat daarmee mogelijk vooruit zou worden gelopen op aspecten die nog
bij AMvB moeten worden uitgewerkt, in samenspraak met alle betrokken partijen.
De voorstellen die UWV voor vormgeving van proactieve dienstverlening heeft gedaan,
worden bij de totstandkoming van de AMvB, in gezamenlijk overleg, nader bezien. Voorstellen
van UWV om via gegevensverwerkingen de dienstverlening te verbeteren, worden te allen
tijde verwelkomd. Voor zover die niet (geheel) passen binnen de kaders van dit voorstel,
worden deze, waar mogelijk, betrokken bij de bredere modernisering van de Wet SUWI.92
8.2. Uitvoeringstoets van de SVB
De SVB beoordeelt het voorstel positief. Het biedt kansen voor verbetering van de
dienstverlening. Op dit moment signaleert de SVB concrete mogelijkheden voor proactieve
dienstverlening, bijvoorbeeld in het kader van de Algemene Nabestaandenwet (ANW) voor
mensen die de leeftijd van 18 jaar bereiken en voor mensen die een uitkering aanvragen
of willen behouden bij arbeidsongeschiktheid. In het kader van de AIO ziet de SVB
de volgende mogelijke vormen van proactieve dienstverlening voor zich: het actief
benaderen van mogelijke AIO-gerechtigden, mede op basis van gegevens van UWV en mogelijk
andere overheidsorganisaties, warme overdracht van bijstandsgerechtigden richting
de SVB, het signaleren van een mogelijk recht op kwijtschelding van lokale belastingen
richting gemeenten en waterschappen, en het signaleren van een mogelijk recht op toeslagen
richting de Dienst Toeslagen. De SVB adviseert deze voorstellen uit te werken, zodat
de impact en de uitvoerbaarheid per voorstel kunnen worden bepaald. De SVB houdt er
rekening mee dat in de toekomst ook andere mogelijkheden tot proactieve dienstverlening
gewenst zijn en verzoekt nadrukkelijk om in het voorstel ruimte te laten om deze mogelijk
te maken. De SVB wijst erop dat voor proactieve dienstverlening naast gegevens van
SUWI-partijen ook gegevens van derde partijen, met name de Dienst Toeslagen, nodig
kunnen zijn.
De SVB verwacht dat de opt-out een groot beslag op de impact kan leggen en vraagt aandacht voor de uitvoerbaarheid
van de opt-out. De cliëntenraad van de SVB werpt de vraag op hoe dit op een werkbare wijze kan worden
geïmplementeerd, zonder dat dit de burger onbedoeld afschrikt.
De SVB wijst op risico’s en onduidelijkheden die samenhangen met de keuze voor een
kan-bepaling, bijvoorbeeld dat niet duidelijk is of betrokkenen rechten aan proactieve
dienstverlening kunnen ontlenen, wat de gevolgen zijn als proactieve dienstverlening
niet goed wordt uitgevoerd en gevolgen van terugvordering van een andere uitkering
als die voortkomen uit proactieve dienstverlening. Ook wijst de SVB op de belastbaarheid
van de SUWI-partijen in de samenwerking.
Tot slot geeft de SVB aan het opnemen van zowel uitvoerings- als burgerperspectief
bij de vastlegging van de publieke waarden in de Wet SUWI te ondersteunen. De SVB
verwacht dat de waarden die met dit voorstel in formele wetgeving worden opgenomen,
dermate bestendig zijn dat zij daarin passen. Wel verwacht de SVB dat het kan verschillen
welke waarden (meer) nadruk krijgen.
Mede naar aanleiding van de reactie van de SVB is in paragraaf 3.3.3 verduidelijkt
dat mensen geen rechten kunnen ontlenen aan de mogelijkheid van proactieve dienstverlening.
De voorstellen voor proactieve dienstverlening van de SVB zullen in de AMvB worden
uitgewerkt, waarbij rekening wordt gehouden met de belastbaarheid van de SUWI-partijen
in de samenwerking.
8.3. Uitvoeringstoets van de VNG
De VNG geeft aan dat de uitvoerbaarheid van dit voorstel pas goed kan worden getoetst
als de lagere regelgeving beschikbaar is. Daarom kent de uitvoeringstoets van de VNG
twee afzonderlijke delen:
– Deel A is de toets op hoofdlijnen op basis van het voorliggende voorstel;
– Deel B is een uitgebreidere toets van het gehele voorstel inclusief uitwerking in
lagere regelgeving.
Deel B van de uitvoeringstoets zal plaatsvinden bij uitwerking van de AMvB. Deze paragraaf
is gewijd aan deel A van de uitvoeringstoets.
De VNG geeft aan dat veel gemeenten het wetsvoorstel verwelkomen. Veel gemeenten proberen
al om het niet-gebruik van regelingen terug te dringen, maar lopen hierbij tegen belemmeringen
aan. Zo kunnen gemeenten het niet-gebruik op individueel niveau niet goed bepalen,
en kunnen zij de doelgroep die nog niet in beeld is nauwelijks bereiken. Veel methodes
die nu gebruikt worden om het niet-gebruik aan te pakken, zoals algemene en persoonlijke
communicatie en het verlagen van administratieve drempels voor het doen van een aanvraag,
hebben een te beperkt effect. Ambtshalve verstrekken zou in bepaalde gevallen een
oplossing kunnen zijn, maar dit mag nu nog niet. Ook ontbreekt een expliciete grondslag
voor het hergebruiken van gegevens.
Gemeenten verwachten dat proactieve dienstverlening kan helpen om het niet-gebruik
van uitkeringen en voorzieningen te verkleinen. De mate waarin dit gebeurt, hangt
voor een deel af van de wijze waarop het wetsvoorstel verder uitgewerkt wordt in de
lagere regelgeving, en van de manier waarop het (gezamenlijke) werkproces tussen de
SUWI-partijen en de bijbehorende ICT-ondersteuning ingericht worden. Gemeenten verwachten
dat het effect van het voorstel het duidelijkst zichtbaar zal zijn bij het deel van
de doelgroep dat al bij één of meerdere van de SUWI-partijen in beeld is. Juist het
deel van de doelgroep dat nog niet in beeld is, zal ook met dit wetsvoorstel moeilijk
bereikt kunnen worden.
Voorts wordt erop gewezen dat niet alle gemeentelijke armoederegelingen onder de Participatiewet
vallen, maar bijvoorbeeld ook onder de Gemeentewet. Gemeenten geven aan dat het belangrijk
is dat ook in zulke gevallen interne gegevensuitwisseling mogelijk wordt. Dat geldt
ook voor de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Gemeenten hebben de wens om gegevens
van huishoudens die gebruikmaken van een gemeentelijke inkomensregeling te kunnen
verwerken voor andere regelingen binnen het sociaal domein, zoals de Wmo 2015 of Jeugdwet.
Ook is uitwisseling van gegevens met derde partijen wenselijk, waaronder DUO, de Dienst
Toeslagen en gesubsidieerde ketenpartners zoals Stichting Leergeld en de Voedselbank.
Het niet mogelijk maken van ambtshalve verstrekken kan de effectiviteit van het wetsvoorstel
volgens gemeenten beperken. Een aantal gemeenten heeft de ervaring dat ook bij volledig
voor-ingevulde aanvraagformulieren het niet-gebruik slechts beperkt vermindert. Ambtshalve
verstrekken kan volgens gemeenten in bepaalde gevallen helpen om de effectiviteit
van het wetsvoorstel verder te vergroten.
Gemeenten vinden dat er ook aandacht besteed moet worden aan organisatie en ICT. Hierbij
worden specifiek de volgende punten genoemd:
– Er moeten goede samenwerkingsafspraken gemaakt worden tussen de verschillende partijen
die gegevens gaan uitwisselen voor proactieve dienstverlening;
– Goede ICT-ondersteuning is cruciaal om proactieve dienstverlening goed uitvoerbaar
te maken. Processen dienen zoveel mogelijk geautomatiseerd te worden. Hierbij hebben
gemeenten ondersteuning nodig. Op het moment dat de lagere regelgeving meer duidelijkheid
biedt over de concrete mogelijkheden, is het belangrijk om met de softwareleveranciers
te kijken wat hierbij mogelijk en nodig is;
– Om proactieve dienstverlening breed mogelijk te maken, is ook van belang dat definities
en criteria zoveel mogelijk geüniformeerd worden. Wanneer definities van bijvoorbeeld
begrippen als «inkomen» of «vermogen» of de gehanteerde grenswaarden per regeling
verschillen, bemoeilijkt dit proactieve dienstverlening.
In de uitvoeringstoets wordt ook aandacht besteed aan de formulering van proactieve
dienstverlening als kan-bepaling. Gemeenten vragen zich af of dit een logische keuze
is. Zij benoemen ook enkele belangrijke uitvoeringsrisico’s:
– De formulering van het wetsvoorstel als kan-bepaling heeft als risico dat er verschillen
tussen gemeenten (blijven) bestaan;
– Wanneer proactieve dienstverlening onvoldoende zorgvuldig uitgevoerd wordt, kan dit
tot verkeerde verwachtingen bij inwoners leiden;
– Het risico blijft bestaan dat juist de doelgroep die momenteel nog niet in beeld is
bij gemeenten (en bij de andere SUWI-partijen) ook met dit voorstel niet bereikt wordt.
Wat betreft de kosten, stelt de VNG dat de impact op de uitvoeringskosten afhangt
van de mate waarin proactieve dienstverlening kan worden geautomatiseerd, de mate
waarin gemeenten hierin worden ondersteund en de mate waarin hierin kan worden samengewerkt
met UWV en de SVB. Gemeenten vinden het belangrijk dat er een goede monitoring plaatsvindt
of de programmabudgetten (BUIG-budget en Gemeentefonds) die zij ontvangen voor de
uitvoering afdoende zijn om eventuele meerkosten op te kunnen vangen.
Mede naar aanleiding van de uitvoeringstoets van de VNG wordt de toepassing van proactieve
dienstverlening bij AMvB nader uitgewerkt voor schuldhulpverlening, de kwijtschelding
gemeentelijke belasting en voor gemeentelijke armoederegelingen. In paragraaf 3.3.2
wordt dit benoemd. Ook heeft de uitvoeringstoets van de VNG geleid tot aanscherping
van het voorgestelde artikel 73b, eerste lid. Deze bepaling geeft een expliciete bevoegdheid
om alle gegevens in de eigen administraties verder te verwerken ten behoeve van het
onderzoek in het kader van proactieve dienstverlening. Dit omvat ook gegevens die
in die administraties zijn opgenomen in het kader van wettelijke taken die buiten
het SUWI-domein vallen, zoals voor gemeenten taken die zij uitoefenen op grond van
de Gemeentewet, de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Wel dient er een binding te zijn met de
terreinen zoals genoemd in het voorgestelde artikel 10b, eerste lid. Het voorstel
Wet aanpak meervoudige problematiek sociaal domein (Wams) adresseert de gegevensdeling
in het sociaal domein en met aanpalende domeinen in geval er sprake is van multiproblematiek
bij een inwoner of diens huishouden.93 Proactieve dienstverlening bij Bbz en IOAZ richt zich op zelfstandigen. Het is de
vraag of voldoende data beschikbaar zijn om deze groep gericht te kunnen benaderen.
Dit vereist verder onderzoek.
In de memorie is de toelichting over de relatie tussen proactieve dienstverlening
en ambtshalve toekenning verduidelijkt (zie paragraaf 3.4.3). De voorstellen voor
samenwerking en gegevensuitwisseling bij proactieve dienstverlening zal het Ministerie
van SZW in overleg met de VNG en ook met UWV, SVB en IB betrekken bij de voorbereiding
van de implementatie.
8.4. Uitvoeringstoets van het IB
Het IB is het informatieknooppunt van en voor gemeenten voor werk en bestaanszekerheid.
Met de diensten en producten van het IB zorgen gemeenten voor een veilige en doelgerichte
uitwisseling van persoonsgegevens.
Het IB herkent de wens vanuit gemeenten om meer proactief dienstverlening te bieden
aan de inwoners. Het wetsvoorstel biedt hier kaders voor. De bestaande informatievoorziening
kan het IB uitbreiden, optimaliseren en breder toepasbaar maken voor proactieve dienstverlening.
Een voorbeeld is de Geautomatiseerde Kwijtscheldingstoets. Voor de bredere toepassing
zijn grondslagen nodig voor meer uitkeringen en voorzieningen, zoals bijstand en minimaregelingen.
Het IB heeft informatievoorzieningen beschikbaar om bijvoorbeeld het recht op een
individuele inkomenstoeslag te bepalen. Deze kunnen technisch breder toegepast en
uitgebreid worden en ook worden aangesloten op gemeentelijke voorzieningen, zoals
het Virtueel Inkomstenloket (VIL) van de gemeente Utrecht. Het IB gebruikt gestandaardiseerde
technieken, zoals API’s en decision modelling.
Het IB adviseert de instemming van de inwoner binnen de dienstverleningsprocessen
vorm te geven, zodat bijvoorbeeld bij de aanvraag van een uitkering met instemming
van de inwoner het recht op andere uitkeringen en voorzieningen getoetst wordt. Als
een inwoner nog geen contact heeft met de overheid moet de inwoner bezwaar kunnen
maken tegen het aanbieden van hulp, zoals bijvoorbeeld ook bij de vroegsignalering
van schulden mogelijk is. Om te voorkomen dat mensen vaker bezwaar moeten maken tegen
de verwerking van hun gegevens voor proactieve dienstverlening, is het mogelijk een
bezwaar te routeren, zodat de SUWI-partijen onderling geïnformeerd zijn. Om bezwaren
te voorkomen, adviseert het IB met privacy by design en dataminimalisatie de doelgroepen en gegevens vooraf zo goed mogelijk af te bakenen.
Het is moeilijk te rechtvaardigen een grote hoeveelheid persoonsgegevens te verwerken
zonder dat mensen daarvan op de hoogte zijn om een relatief kleine doelgroep te vinden
met niet-gebruik van inkomensondersteuning. Dit vereist in ieder geval geanonimiseerd
en gepseudonimiseerd onderzoek. Het IB is zelf geen SUWI-partij en zal daarom proactieve
dienstverlening op basis van verwerkersafspraken toepassen met vooral gemeenten.
De door het IB geadviseerde grondslagen voor proactieve dienstverlening voor meer
uitkeringen en voorzieningen zijn voorzien om uit te werken in de AMvB die bij het
voorstel hoort. Deze AMvB biedt ook de grondslag om privacy by design en dataminimalisatie te waarborgen. Het wetsvoorstel biedt zelf ook al een bepaalde
mate van privacy by design en dataminimalisatie door voor te schrijven welke bijzondere persoonsgegevens niet
mogen worden verwerkt, en door een bewaartermijn van maximaal een jaar te bepalen
voor verstrekkingen op grond van het voorgestelde artikel 73b, vierde lid.
Voor de implementatie zal het Ministerie van SZW faciliteren dat het IB en de SUWI-partijen
afspraken maken om proactieve dienstverlening praktisch te gaan ondersteunen.
8.5. Toezichtbaarheidstoets Nederlandse Arbeidsinspectie
De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft op grond van artikel 41 Wet SUWI een toezichtbaarheidstoets
op dit voorstel verricht. De Arbeidsinspectie ziet geen aanleiding voor opmerkingen
inzake de toezichtbaarheid.
Aanvullend merkt de Arbeidsinspectie op dat vormgeving als kan-bepaling mogelijk tot
ongelijke behandeling leidt, omdat het geen gegeven is dat alle burgers die voor proactieve
dienstverlening in aanmerking komen dit ook zullen ontvangen. De Arbeidsinspectie
vraagt zich af of het, ondanks de gegeven toelichting, niet wenselijker is om proactieve
dienstverlening als verplichting te beleggen en verdere invulling en vormgeving daarvan
aan de beleidsvrijheid van de uitvoerders over te laten.
De aanvullende opmerking van de Arbeidsinspectie heeft mede aanleiding gegeven om
de toelichting op dit punt uit te breiden. In paragraaf 3.4.2 wordt toegelicht waarom
niet gekozen is voor een gebonden bevoegdheid.
9. Financiële gevolgen
Het wetsvoorstel proactieve dienstverlening verankert een duidelijke wettelijke bevoegdheid
voor de mogelijkheid om proactieve dienstverlening voor verschillende inkomensondersteunende
regelingen toe te passen en maakt daarvoor gegevensdeling tussen organisaties mogelijk.
Uit de uitvoeringstoetsen van UWV (inclusief BKWI), de SVB en de VNG blijkt dat zij
extra kosten verwachten, maar op dit moment geen kwantitatieve uitspraak kunnen doen
over de financiële consequenties. De reden is dat het wetsvoorstel zich richt op het
duidelijk verankeren van de wettelijk bevoegdheid om proactieve dienstverlening toe
te passen. De invulling van de dienstverlening wordt, waar nodig, in de AMvB gespecifieerd.
Dit proces vindt parallel aan het opstellen van het wetsvoorstel plaats. Ook het IB
verwacht extra uitvoeringskosten om gemeenten met informatievoorziening voor proactieve
dienstverlening te ondersteunen.
In een AMvB wordt proactieve dienstverlening nader uitgewerkt voor meerdere regelingen,
waaronder de algemene bijstandsuitkering en de AIO (beiden geregeld in de Participatiewet).
Daarnaast worden in de AMvB de voorstellen voor invulling van proactieve dienstverlening
die uit de uitvoeringstoetsen komen verder uitgewerkt, voor zover nodig en opportuun.
In de voorjaarsnota 2024 en de voorjaarsnota 2025 zijn reserveringen gemaakt voor
de uitvoeringskosten en uitkeringslasten van onder meer de bijstand, de AIO en de
TW als gevolg van (de uitwerking in de AMvB van) het wetsvoorstel proactieve dienstverlening.94 Zoals uit paragraaf 3.1.2 blijkt, hebben deze regelingen een hoog niet-gebruik en
het karakter van een sociale voorziening (oftewel: een financieel vangnet voor wie
onder het bestaansminimum dreigt uit te komen). Het niet-gebruik van juist deze regelingen
kan een factor zijn van (instandhouding van) een schrijnende situatie. Naar aanleiding
van de uitvoeringstoetsen over de AMvB zullen de financiële gevolgen verder in kaart
worden gebracht. Budgettaire effecten zullen in de begroting van SZW worden verwerkt
conform de regels van de budgetdiscipline. De uitwerking van de AMvB zal logischerwijs
niet alleen effect hebben op de uitvoeringskosten, maar ook op de uitkeringslasten.
Het bestaansrecht van dit wetsvoorstel is immers gelegen in het tegengaan van niet-gebruik
van verschillende regelingen.
Sturen op publieke waarden
Voor de wijzigingen die zien op sturen en verantwoorden over publieke waarden worden
geen directe budgettaire gevolgen voorzien. UWV en de SVB hebben eerder al extra structurele
middelen gekregen om publieke waarden in de praktijk te brengen, in opvolging van
de kabinetsreactie op het rapport over de kinderopvangtoeslagaffaire95 en ook via het programma Werk aan Uitvoering. Er worden geen extra investeringen
voor het realiseren van publieke waarden voorzien. Er zijn al processen ingericht
rond de verantwoording en samenwerking. In de praktijk zijn de publieke waarden al
deel van de verantwoording, waardoor het niet zorgt voor extra uitvoeringslasten.
10. Advies en consultatie
Voor zover niet eerder besproken, komen hieronder de adviezen en reacties aan bod
die zijn verkregen naar aanleiding van een gerichte adviesvraag aan de genoemde partijen
en naar aanleiding van de internetconsultatie van dit voorstel.
10.1. Adviescollege toetsing regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het vrijwel geen gevolgen voor de regeldruk voor bedrijven
en burgers heeft.
10.2. Autoriteit Persoonsgegevens
De Autoriteit Persoonsgegevens (verder: AP) adviseert de rechtszekerheid van het wetsvoorstel
te verbeteren. Zonder nadere onderbouwing staat niet vast dat de bepalingen met betrekking
tot proactieve dienstverlening de toetsing op dit punt doorstaan. Daarnaast heeft
de AP nog enkele andere aanmerkingen op het voorstel.
Het vereiste van rechtszekerheid houdt in dat wetgeving die leidt tot inmenging in
het recht op bescherming van persoonsgegevens altijd duidelijk en nauwkeurig moet
zijn, en de toepassing daarvan voorspelbaar. De AP merkt op dat dit voorstel voor
de gegevensverwerkingen aansluit bij de artikelen 54, 62 en 73 van de Wet SUWI. De
AP acht de bewoordingen in deze artikelen nauwelijks bepalend. In het voorstel of
in lagere regelgeving moet worden geconcretiseerd welke (categorieën van) persoonsgegevens
UWV, de SVB en gemeenten uitwisselen en verder verwerken. In de toelichting moet de
noodzaak daarvan worden onderbouwd, of moet worden onderbouwd waarom een limitatieve
opsomming niet mogelijk of gewenst is.
De AP stelt vast dat het doel van dit voorstel ook gedeeltelijk op andere manieren
kan worden bereikt, bijvoorbeeld door de betreffende regelingen, de aanvraagprocedures
en -formulieren, en de informatieverstrekking te vereenvoudigen en te verbeteren.
De toelichting behoeft op dit punt aanvulling.
Diverse onderdelen van dit voorstel zouden worden uitgewerkt bij ministeriële regeling,
om met proactieve dienstverlening relatief snel te kunnen beantwoorden aan ontwikkelingen
en behoeften vanuit de samenleving en politiek. De AP merkt opdat bij delegatie een
AMvB de voorkeur verdient. Wat betreft flexibiliteit geldt dat voorschriften die meer
structureel van aard zijn, op een hoger niveau dan een regeling moeten worden vastgesteld.
De AP adviseert te beoordelen of onderdelen van het voorstel die nu in een ministeriële
regeling worden uitgewerkt, op hoger niveau kunnen worden vastgesteld.
De AP merkt op dat de toelichting niet eenduidig is over of de gezamenlijke registratie
van opt-outs een verplichting of bevoegdheid is. De wettekst bevat hierover geen bepalingen. Vanuit
het oogpunt van rechtszekerheid acht de AP een verplichting het meest aangewezen.
De AP concludeert dat de verplichting (of eventueel de bevoegdheid) tot gezamenlijke
registratie van opt-outs in de wettekst moet worden opgenomen. De respectieve verantwoordelijkheden van UWV,
de SVB en gemeenten met betrekking tot dit register moeten ook worden vastgelegd.
Tot slot gaat de AP in op bewaartermijnen. De AVG bepaalt dat persoonsgegevens niet
langer mogen worden bewaard dan noodzakelijk is voor het doel van de verwerking. Deze
algemene normstelling betekent dat er moet worden geconcretiseerd voor specifieke
gegevensverwerkingen. De AP acht het uit oogpunt van rechtszekerheid in beginsel wenselijk
dat de wetgever de bewaartermijn bepaalt als het maken van afwegingen in individuele
gevallen niet is aangewezen, en een logische bewaartermijn ook niet onmiskenbaar voortvloeit
uit de context. Het is daarom aangewezen dat een (maximale) bewaartermijn met betrekking
tot de overige gegevensverwerkingen voor proactieve dienstverlening in het voorstel,
of in lagere regelgeving, wordt opgenomen en onderbouwd, of dat wordt onderbouwd waarom
precisering onmogelijk of onwenselijk is.
Aan het advies van de AP is op de volgende wijze opvolging gegeven.
De regering beoogt voor dit voorstel een passende mate van rechtszekerheid te bieden.
De uitwerking van (onderdelen van) proactieve dienstverlening was eerder beoogd op
het niveau van een ministeriële regeling. Het voornemen was al dat daarin zou worden
uitgewerkt voor welke regelingen en voorzieningen proactieve dienstverlening kan worden
ingezet, hoe dit gebeurt, welke (categorieën van) persoonsgegevens hiervoor worden
verwerkt en welke aanvullende waarborgen daarvoor gelden. In reactie op het advies
van de AP, en ook andere reacties waarin bezwaren worden geuit ten aanzien van de
keuze voor uitwerking bij ministeriële regeling, is het voorstel op dit punt gewijzigd.
De beoogde uitwerking vindt nu plaats in een AMvB. Om deze verandering door te voeren
zijn de voorgestelde wettekst en toelichting gewijzigd.
Door dit voorstel bij AMvB uit te werken, geeft de regering zich rekenschap van de
geuite bezwaren. Het gevolg van deze wijziging is dat minder snel zal kunnen worden
ingespeeld op nieuwe of veranderende situaties waarbij mensen met proactieve dienstverlening
geholpen kunnen zijn. In verschillende knelpuntenbrieven en de «Knelpunteninventarisatie
knelpunten gegevensdeling» van het Netwerk voor Publieke Dienstverleners, komt naar
voren dat het in de dienstverlening als obstakel wordt ervaren dat het vaak geruime
tijd duurt om een nieuwe grondslag voor gegevensverwerking in wet- en regelgeving
vast te leggen.96 Door de uitwerking van proactieve dienstverlening in een ministeriële regeling vorm
te geven, zou aan dit knelpunt waarschijnlijk meer tegemoet zijn gekomen dan met de
uitwerking via een algemene maatregel van bestuur.
De aansluiting van dit voorstel bij de artikelen 54, 62 en 73 van de Wet SUWI blijft
intact, met dien verstande dat aanvullende wijzigingen zijn aangebracht om de rechtszekerheid
te waarborgen. Het voorgestelde artikel 73b, tweede lid, bepaalt nu dat in het geval
er op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 54, 62 of 73 gegevens worden
verstrekt aan het UWV, de SVB of gemeenten, ten behoeve van (het onderzoek voor) proactieve
dienstverlening, bij algemene maatregel van bestuur regels moeten worden gesteld over
ten minste de gegevens die worden verstrekt, een specificatie van de uitkeringen en
voorzieningen ten aanzien waarvan proactieve dienstverlening kan worden toegepast,
de bewaartermijnen met een maximum van een jaar en de te nemen technische en organisatorische
maatregelen. In de nota van toelichting bij de AMvB zal de noodzaak van de te verwerken
gegevens, voor zover niet al afgebakend in dit wetsvoorstel, nader worden onderbouwd.
Het advies van de AP om in de toelichting aan te vullen dat naast proactieve dienstverlening
ook andere manieren (kunnen) worden ingezet om niet-gebruik tegen te gaan, is overgenomen.
De toelichting is aangevuld met paragraaf 3.4.2, waarin drie andere methodes om niet-gebruik
tegen te gaan, worden besproken: vereenvoudiging van regelgeving, ambtshalve toekennen
van uitkeringen en voorzieningen en het optimaliseren van bestaande communicatie.
Ook is uitgebreider toegelicht hoe deze methoden zich verhouden tot (gegevensverwerking
voor) dit voorstel.
De formulering van de opt-out in de voorgestelde wettekst (artikel 73b, zesde lid) is aangepast, evenals de toelichting.
Een expliciete verplichting is opgenomen om de kenbaar gemaakte bezwaren te registreren.
Voorts moeten bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de wijze
waarop bezwaar kan worden gemaakt, de inrichting en het beheer van de registratie
van bezwaren, en de bewaartermijnen.
Het advies om bewaartermijnen vast te leggen voor de gegevensverwerkingen waarvoor
dit nog geen voorwaarde was, is overgenomen. Voor gegevens verstrekt op grond van
het voorgestelde artikel 73b, tweede en vierde lid, is een maximale bewaartermijn
bepaald van een jaar, met de mogelijkheid om een kortere termijn vast te stellen bij
AMvB als dit mogelijk is. Er is niet gekozen voor verwijdering direct na proactieve
dienstverlening, om te voorkomen dat de gegevens verwijderd worden in de periode tussen
de proactieve en reguliere dienstverrichting, en burgers dezelfde gegevens dan opnieuw
moeten aanleveren.
De maximale termijn voor de registratie van bezwaarvoorkeuren is in artikel 73b, zesde
lid, gesteld op vijf jaar. Voor verdere verwerkingen van gegevens die zich al in de
eigen administraties bevinden ten behoeve van proactieve dienstverlening (artikel
73b, eerste lid) is geen maximumtermijn bepaald, omdat hiervoor de bewaartermijnen
gelden die van toepassing zijn in verband met de oorspronkelijke doeleinden.
10.3. Landelijke Cliëntenraad
De LCR is gevraagd om een burgertoets uit te voeren. Voor het uitbrengen van een burgertoets
kan de LCR terugvallen op de leden van de Raad en hun achterban, en burgers die via
verschillende wegen (campagnes, bijeenkomsten en rechtstreekse signalen) hun ervaringen
met de LCR hebben gedeeld.
De LCR benoemt het voorstel als een positieve stap en signaleert dat het voorstel
voor uitvoerders ruimte laat om te pionieren. Wel zou het Rijk meer sturend moeten
optreden omdat dienstverlening die mensen direct financieel raakt en waaraan privacyrisico’s
zijn verbonden, meteen goed georganiseerd moet worden. Of mensen daadwerkelijk verbetering
merken in de bestaanszekerheid, is van veel aspecten afhankelijk. Onderlinge samenwerking
tussen overheidsinstanties is vaak lastig maar wel belangrijk voor het slagen van
de dienstverlening. Dat vereist voortdurend aandacht.
Dit voorstel is als kan-bepaling geformuleerd en daardoor kunnen verschillen in toepassing
en uitvoering leiden tot onwenselijke rechtsongelijkheid. Veel mensen maken zich zorgen
over hoe de overheid met hun gegevens omgaat. De LCR is voorstander van de opt-out en pleit voor een rol van IB en BKWI als trusted third party bij de gegevensverwerkingen voor proactieve dienstverlening. Krachtige controle op
de verwerking van gegevens is nodig, zowel intern als door de daartoe bevoegde inspecties.
Het Rijk zou randvoorwaarden voor proactieve dienstverlening vast moeten leggen en
daarmee de vrijheid van uitvoerders inperken. Proactieve dienstverlening zou niet
«lukraak» plaats moeten vinden. Burgers zouden de gebruikte methodiek en markers moeten
kunnen toetsen.
De LCR pleit ervoor dat proactieve dienstverlening meer beleidsterreinen beslaat dan
alleen inkomensondersteuning. Persoonlijke ondersteuning en begeleiding is onmisbaar,
medewerkers van samenwerkende instanties moeten over de juiste kennis beschikken en
werken vanuit een no-wrong-door-principe. De LCR legt de nadruk op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
als leidende beginselen voor uitvoering van proactieve dienstverlening, niet publieke
waarden.
De burgertoets van de LCR was een van de informatiebronnen voor de doenvermogentoets
(zie paragraaf 7.2).
10.4. Internetconsultatie
Consultatiegegevens
Dit voorstel heeft van 10 februari tot en met 22 maart 2024 opengestaan voor internetconsultatie.
Bij de consultatie zijn twee vragen gesteld waar respondenten desgewenst op konden
reageren. Dit waren:
1. Wat vindt u ervan dat UWV, de SVB en gemeenten zelf mogen onderzoeken of iemand misschien
een uitkering of andere ondersteuning kan krijgen?
2. Wat vindt u ervan dat UWV, de SVB en gemeenten zelf contact mogen zoeken met mensen
die waarschijnlijk wel een uitkering of ondersteuning kunnen krijgen, maar daar niet
om gevraagd hebben?
Er zijn in totaal 49 reacties ontvangen, waarvan 41 reacties openbaar zijn. Vijf reacties
zijn identiek. Twaalf reacties zijn afkomstig van (maatschappelijke) organisaties:
Leger des Heils, UNICEF, Save the Children, Sociaal Werk Nederland, Basisberaad Rotterdam,
Vereniging Directeuren Publieksdiensten, NVVK, INGRADO, FNV, CNV, Pensioenfederatie
en het Pensioenfonds Schoonmaak.
Zeven reacties hebben een gemeente of Gemeenschappelijke Regeling als afzender: Gemert-Bakel,
Súdwest-Fryslân, Rotterdam, Helmond, Deurne, de G4 en Gemeenschappelijke Regeling
Senzer.
De volgende punten komen, samengevat en geclusterd, in de consultatie naar voren.
Proactieve dienstverlening wordt overwegend positief ontvangen
Het wetsvoorstel wordt over het algemeen positief ontvangen. In de meeste reacties
weerklinkt een element van instemming en goedkeuring, vaak naast meer of minder kritische
opmerkingen die hieronder aan bod komen. Veel respondenten geven aan de intentie van
proactieve dienstverlening en een actieve(re) opstelling van de overheid te waarderen.
Het belang van het tegengaan van niet-gebruik en het verbeteren van de bestaanszekerheid
van mensen wordt in een aanzienlijk deel van de reacties nadrukkelijk onderschreven.
Proactieve dienstverlening is geen werkelijke oplossing
In ongeveer de helft van de reacties wordt opgemerkt dat vereenvoudiging van (regelgeving
in) de sociale zekerheid nodig is, en dat dit een meer doeltreffende oplossing voor
het tegengaan van niet-gebruik zou zijn dan het huidige voorstel. Dit voorstel lost
volgens de respondenten de bestaande complexiteit niet op. Tien respondenten pleiten
voor het mogelijk maken van ambtshalve toekenning van regelingen, met name lokale
voorzieningen. Drie reacties benoemen dat als de overheid voor hogere (minimum)lonen
en uitkeringen zorgt, veel aanvullende ondersteuning überhaupt niet nodig zouden zijn.
Privacy-inbreuk en risico gegevensgebruik voor handhaving
Een aantal respondenten noemt dat dit voorstel een (grote) privacy-inbreuk is. Er
wordt gewezen op dat bestaande, algemene communicatie in de eerste plaats verbeterd
moet worden voordat de overheid persoonsgegevens gaat verwerken. Een aantal respondenten
wijst op toestemming van de betrokkene als wenselijke basis voor proactieve dienstverlening.
Sommigen vinden het onwenselijk dat naar de voorkeuren wordt gevraagd, nadat al contact
is opgenomen in het kader van proactieve dienstverlening. Een aantal reacties stipt
aan dat het een reëel risico is dat gegevens vanuit proactieve dienstverlening worden
gebruikt voor toezicht en handhaving bij bestaande uitkeringen en dienstverlening,
en dat dit onwenselijk is. De gegevensverwerkingen die dit voorstel mogelijk maakt
en de bijbehorende benadering kunnen het wantrouwen naar de overheid doen toenemen.
Uitvoeringsaspecten proactieve dienstverlening
In een aantal reacties wordt aangegeven dat voor uitvoering van proactieve dienstverlening
extra middelen nodig zijn. Als die niet beschikbaar worden gesteld, kan dat ertoe
leiden dat de uitvoering van proactieve dienstverlening daaronder lijdt, want het
is een kan-bepaling die uitvoerders niet tot dienstverlening verplicht. Een partij
stelt voor om in het voorstel vast te leggen dat dienstverleners zich jaarlijks over
het gebruik van de bevoegdheid verantwoorden. Vanuit de formulering als bevoegdheid
zien diverse respondenten risico’s voor onderlinge verschillen in uitvoering bij lokale
overheden, met rechtsongelijkheid tussen mensen als mogelijk gevolg.
Er is specifiek aandacht gevraagd voor de positie van minderjarigen en kwetsbare mensen,
de Doorstroompunten van gemeenten die zich met vroegtijdig schoolverlaten bezighouden,
de taken van pensioenfondsen en de positie van schuldhulpverlening. Andere punten
die zijn genoemd, zijn dat geen wetsvoorstel nodig is omdat proactieve dienstverlening
al kan, dat dit voorstel geen zin heeft als UWV, de SVB en gemeenten hun eigen gegevens
niet benutten voor het tegengaan van niet-gebruik en dat de uitwerking van het voorstel
niet op het niveau van een ministeriële regeling plaats moet vinden. Eén reactie bekritiseert
de kosten voor uitvoering.
Verwerking van ontvangen reacties
Hieronder wordt gereageerd op de ontvangen reacties, inclusief toelichting tot welke
aanpassingen van het voorstel de reacties hebben geleid.
De regering onderschrijft dat er meer mogelijkheden zijn die bij kunnen dragen aan
het tegengaan van niet-gebruik van uitkeringen en voorzieningen binnen de sociale
zekerheid. De toelichting is op dit punt uitgebreid door het invoegen van paragraaf
3.4.2. In de toelichting komt nu meer tot uitdrukking waarom het vereenvoudigen van
regelgeving en ambtshalve toekenning van regelingen geen onderdeel van dit voorstel
vormen. Ook wordt ingegaan op bestaande, algemene communicatie en waarom niet (enkel)
wordt volstaan met het verbeteren daarvan. De regering onderkent dat communicatie
met de verwerking van persoonsgegevens een sluitstuk behoort te vormen van ongerichte
communicatie. Mede naar aanleiding van de ontvangen reacties, is in de toelichting
de wettelijke verhouding tussen algemene, ongerichte communicatie en proactieve dienstverlening
duidelijker tot uitdrukking gebracht. Ook de noodzaak van formele wetgeving om proactieve
dienstverlening mogelijk te maken, is in paragraaf 3.4.1 uitgebreider toegelicht en
geëxpliciteerd.
Naar aanleiding van de reacties op de consultatie en andere reacties, zijn de delegatiegrondslagen
voor de uitwerking van dit wetsvoorstel aangepast. De nadere regels dienen, in plaats
van in een ministeriële regeling, te worden opgenomen in een AMvB. Wettekst en toelichting
zijn hiervoor op de benodigde punten aangepast.
In een aantal reacties wordt als risico benoemd dat (gegevensverwerking voor) proactieve
dienstverlening ingezet wordt voor de uitoefening van toezicht en handhaving. Dat
dit niet de bedoeling is, kwam al in de toelichting tot uitdrukking. Op dit punt is
na consultatie ook de wettekst gewijzigd; daarin wordt nu expliciet gesteld dat gegevens
die SUWI-partijen voor proactieve dienstverlening ontvangen, niet gebruikt mogen worden
voor de uitoefening van toezicht en handhaving (artikel 73b, derde lid). Ook de toelichting
is op dit punt verder aangevuld en aangepast (hoofdstuk 2).
De toelichting is uitgebreid ten aanzien van de werking van de opt-out en de relatie tussen de opt-out en AVG-rechten. Specifiek is de toelichting ook aangevuld met uitleg waarom toestemming
van de betrokkene niet de grondslag voor proactieve dienstverlening vormt, en waarom
voor proactieve dienstverlening niet wordt gewerkt met een opt-in.
11. Monitoring en evaluatie
Dit wetsvoorstel zal na inwerkingtreding in eerste instantie worden geëvalueerd door
middelvan een invoeringstoets. Met deze toets wordt bekeken of de uitwerking van het
voorstel in depraktijk uitpakt zoals beoogd. Vervolgens zal de wetgeving steeds na
vijf jaar opeffectiviteit worden geëvalueerd, als onderdeel van de verplichte evaluaties
op grond van artikel 86, eerste lid, Wet SUWI.
12. Inwerkingtreding
De beoogde datum voor inwerkingtreding is 1 juli 2026. Deze datum is mede afhankelijk
vande tijd die nodig is om de wijzigingen in de uitvoering te implementeren. De onderdelen
F en G van artikel I, over de intrekking van de bepalingen over SyRI, treden de dag
na publicatie in het Staatsblad in werking, en werken terug tot en met 5 februari
2020, de datum van de uitspraak.
Artikelsgewijs deel
Artikel I. Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
Onderdeel A (artikel 1)
Met onderdeel A van artikel I wordt voorgesteld om aan de begripsbepalingen in artikel
1 Wet SUWI het begrip proactieve dienstverlening toe te voegen. Deze constructie wordt
voorgesteld, zodat in de bepalingen 10b en 73b kortheidshalve dit begrip kan worden
gebruikt. Voor de inhoudelijke toelichting van de begripsbepaling wordt verwezen naar
de toelichting bij artikel 10b, tweede lid.
Vanwege mogelijke samenloop met het wetsvoorstel versterking arbeidsmarktinfrastructuur
is een hekje gebruikt in plaats van een letteraanduiding. Dit hekje zal in de drukproeffase
worden ingevuld, waarbij het tussen blokhaken geplaatste deel van de wijzigingsopdracht
dan wordt geschrapt.
Onderdeel B (artikel 10b)
Voorgesteld wordt om met onderdeel B een nieuw artikel 10b in te voegen. Dit artikel
bevat de taakstelling van proactieve dienstverlening.
Er is gekozen voor een centraal artikel in de Wet SUWI, in plaats van een afzonderlijk
artikel in elk van de materiewetten die de genoemde bestuursorganen uitvoeren. Dit
is vooral uit oogpunt van overzichtelijkheid. Hoewel het opnemen van een apart artikel
in elke materiewet de kenbaarheid ook vergroot voor de burgers en uitvoeringsmedewerkers
die met één specifieke materiewet te maken hebben, zou dit voor een zeer omvangrijke
wetswijziging zorgen, met veel verwijzingen naar andere wetgeving voor de nodige samenwerking
en gegevensuitwisseling. Hoofdstuk 3 van de Wet SUWI leent zich daarentegen goed voor
een regeling die de nieuwe taak van proactieve dienstverlening introduceert en tegelijkertijd
koppelt aan de bestaande verplichting van de SUWI-instanties om samen te werken ten
behoeve van een doeltreffende en klantgerichte uitvoering van de taken in het domein
werk en inkomen. Ook kan de gegevensverwerking zo in dezelfde wet worden geregeld,
bij de overige toepasselijke gegevensverwerkingsbepalingen in de Wet SUWI.
In het eerste lid wordt proactieve dienstverlening mogelijk gemaakt voor UWV, de SVB
en gemeenten. In dit artikellid is ook de doelstelling van proactieve dienstverlening
opgenomen, namelijk het versterken van de bestaanszekerheid en participatie, en het
verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van werk en
inkomen. Voor de motivering van de keuze voor een discretionaire bevoegdheid wordt
verwezen naar paragraaf 3.4.2 van het algemene deel van deze memorie van toelichting.
Het tweede lid geeft invulling aan het begrip proactieve dienstverlening. Er is gekozen
voor een ruime definitie. De begripsbepaling bevat twee componenten. Beide onderdelen
kunnen op zichzelf worden aangemerkt als proactieve dienstverlening.
Gevraagd en ongevraagd verstrekken van informatie en advies
Ten eerste bestaat proactieve dienstverlening in het gevraagd en ongevraagd verstrekken
van informatie en advies over relevante uitkeringen en voorzieningen. De formulering
verschilt op punten van de algemene verplichtingen van het UWV en de SVB om deugdelijke
informatie te verstrekken, met betrekking tot de onderwerpen en personen genoemd in
artikel 31, tweede lid, onderscheidenlijk 34, eerste lid, onder c, Wet SUWI. De mogelijkheid
van informatieverstrekking in het kader van proactieve dienstverlening is daar dus
van te onderscheiden, waarbij verder verduidelijkt wordt dat ook informatie en advies
kan worden verstrekt aan personen die (nog) niet in een uitkeringsrelatie tot het
bestuursorgaan staan, mits voldoende aannemelijk is dat de betrokkene met die informatie
geholpen is. Voor gemeenten betreft het een nieuwe mogelijkheid.
De informatieverstrekking kan gevraagd plaatsvinden, waarbij gedacht kan worden aan
het opnemen van de vraag op al bestaande formulieren, of de betrokkene er prijs op
stelt als het bestuursorgaan op enig moment wijst op een mogelijk recht op een of
meer uitkeringen of voorzieningen. Ook kan de informatieverstrekking ongevraagd plaatsvinden,
als uit onderzoek blijkt dat er sprake is van een mogelijk recht. De betrokkene heeft
steeds de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen benadering in het kader van proactieve
dienstverlening. Zie voor deze opt-outmogelijkheid de toelichting bij artikel 73b,
zesde lid.
Een ander vereiste is dat de informatie betrekking heeft op uitkeringen en voorzieningen
die relevant zijn voor de betrokkene. Er dient dus voldoende aanleiding te zijn om
de betrokkene te benaderen met informatie, met name als dit ongevraagd is. Dit is
alleen mogelijk door de persoonlijke situatie in acht te nemen. Van voldoende aanleiding
is in elk geval sprake als er waarschijnlijk sprake is van niet-gebruik van een of
meer uitkeringen of voorzieningen, terwijl daar mogelijk wel recht op bestaat.
Faciliteren van een aanvraag
Ten tweede houdt proactieve dienstverlening het faciliteren van het doen van een aanvraag
in. Er is bewust gekozen voor de brede term faciliteren. Dit stelt de uitvoeringsinstanties
in staat om de hulp af te stemmen op de behoeften van de burger. Het faciliteren kan
bijvoorbeeld bestaan in het voor zover mogelijk vooraf invullen van een aanvraagformulier,
of in het anderszins helpen invullen van een eigen aanvraagformulier of van dat van
een ander betrokken bestuursorgaan.
Vormen van het faciliteren van de aanvraag die al mogelijk zijn voordat dit wetsvoorstel
in werking treedt, zoals het hergebruiken van gegevens op grond van de Wet eenmalige
gegevensuitvraag werk en inkomen97, blijven ook daarna mogelijk, zonder dat hier uitwerking bij AMvB voor nodig is.
Onderzoek naar recht op een uitkering of voorziening
Om te kunnen informeren of faciliteren in het kader van proactieve dienstverlening,
moet het bestuursorgaan eerst weten wie mogelijk recht heeft op een uitkering of voorziening.
Daarvoor is onderzoek nodig, dat per soort proactieve dienstverlening kan verschillen.
Hiervoor wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 73b.
Het derde lid bevat de basis om de samenwerking bij proactieve dienstverlening uit
te werken bij algemene maatregel van bestuur. Omdat de mogelijkheid om gegevens te
verwerken elders is geregeld, kan deze samenwerking op meer zien dan alleen het verrichten
van onderzoek en het uitwisselen van gegevens ten behoeve van proactieve dienstverlening
in individuele gevallen. Te denken valt aan kennisuitwisseling om de proactieve dienstverlening
te optimaliseren, en het gezamenlijk optrekken bij initiatieven waarbij meerdere uitkeringen
of voorzieningen zijn betrokken. De samenwerking dient uitdrukkelijk ook plaats te
vinden om mensen eenvoudig en snel inzicht te geven in het recht op inkomensondersteuning.
In het derde lid wordt specifiek de inrichting van een fysiek en digitaal loket voor
ondersteuning met informatie en advies genoemd. Bij de uitwerking daarvan dient in
elk geval te worden bepaald hoe de verwerkingsverantwoordelijkheid is belegd bij het
UWV, de SVB of gemeenten, voor de verwerking van persoonsgegevens in het kader van
dit loket.
Voorgesteld wordt om de samenwerking, met inbegrip van de loketfunctie, op het niveau
van een algemene maatregel van bestuur te regelen. Dit sluit aan op de regeling van
vergelijkbare samenwerkingsverbanden en gezamenlijke voorzieningen (zie met name hoofdstuk
2 van het Besluit SUWI).
Onderdeel C
Onderdeel C stelt een toevoeging voor aan artikel 33, tweede lid, onderdeel a, Wet
SUWI. Dit lid regelt de doelen van de polisadministratie, die het UWV beheert. De
voorgestelde toevoeging aan onderdeel a voorziet in een grondslag voor het UWV om
de gegevens, die op basis van dit onderdeel reeds in de polisadministratie zijn opgenomen,
te gebruiken ten behoeve van proactieve dienstverlening als bedoeld in artikel 10b.
Dit zijn niet-fiscale gegevens; de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdeel
d, zijn fiscale gegevens en kunnen niet voor proactieve dienstverlening verder worden
verwerkt.
In feite betreft dit een verbijzondering van het voorgestelde artikel 73b, eerste
lid, ten aanzien van de polisadministratie van UWV. Op grond van dat artikellid (zie
onderdeel I) is onder meer het UWV bevoegd de gegevens in de onder eigen verantwoordelijkheid
gevoerde administraties verder te verwerken ten behoeve van proactieve dienstverlening.
Deze wijziging van artikel 33 maakt duidelijk dat het niet om alle gegevens in de
polisadministratie gaat, maar om de gegevens die zijn verzameld in het kader van artikel
33, tweede lid, onderdeel a.
Overigens werd een vergelijkbare wijziging van artikel 35, met betrekking tot de verzekerdenadministratie,
niet nodig geacht. Omdat de SVB de verwerkingsverantwoordelijke is voor alle gegevens
in deze administratie, geldt de hoofdregel van artikel 73b, eerste lid, en is geen
bijzondere bepaling nodig.
Onderdeel D (artikel 37)
Dit betreft een aanpassing vanwege de invoeging van artikel 10b. Omdat het stelseltoezicht
door de Nederlandse Arbeidsinspectie ziet op de samenwerking tussen het UWV, de SVB
en de colleges op grond van hoofdstuk 3, is het wenselijk dat dit toezicht wordt uitgebreid
naar de samenwerking in het kader van proactieve dienstverlening op grond van het
voorgestelde artikel 10b.
Onderdeel E (artikel 46)
Onderdeel E stelt een toevoeging voor aan artikel 46, tweede lid, Wet SUWI. In die
bepaling is geregeld dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de inhoud
en de indiening van het jaarplan door het UWV en de SVB. Dit onderdeel voegt daar
ten eerste aan toe dat die regels in ieder geval betrekking hebben op de mate waarin
de dienstverlening bijdraagt aan het bieden van bestaanszekerheid. Ten tweede moeten
regels worden gesteld over de mate waarin de dienstverlening door het UWV bijdraagt
aan de bevordering van de arbeidsparticipatie. Ten derde worden regels gesteld over
de mate waarin de dienstverlening geschiedt op basis van een selectie van publieke
waarden, namelijk dienstbaarheid, responsiviteit, inclusiviteit, toegankelijkheid,
betrouwbaarheid, effectiviteit, rechtmatigheid en doelmatigheid. Verder wordt verwezen
naar paragraaf 4.2 van het algemene deel van deze toelichting.
Onderdeel F (artikel 49)
Onderdeel F stelt een toevoeging voor aan artikel 49, vijfde lid, Wet SUWI. Het eerste
lid van artikel 49 bepaalt dat het UWV en de SVB jaarlijks een jaarverslag en een
jaarrekening vóór 15 maart aanbieden aan de Minister van SZW en het jaarverslag vóór
de derde woensdag in mei aan de Tweede en Eerste Kamer zenden. Het vijfde lid van
artikel 49 bepaalt dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld over
het jaarverslag, de jaarrekening, de accountantscontrole, de accountantsverklaring
en het aan die verklaring ten grondslag liggende onderzoek en de tussentijdse verslagen.
Dit onderdeel voegt daaraan toe dat die nadere regels in ieder geval betrekking hebben
op de onderwerpen, bedoeld in artikel 46, tweede lid. Verder wordt verwezen naar paragraaf
4.2 van het algemene deel van deze toelichting.
Onderdeel G (artikel 64)
In artikel 64 vervalt het vierde lid, vanwege de verwijzing naar artikel 65, dat met
onderdeel G komt te vervallen.
Onderdeel H (artikel 65)
Met dit onderdeel wordt artikel 65 Wet SUWI ingetrokken. Voor de motivering wordt
verwezen naar paragraaf 4.1 van het algemene deel van de memorie van toelichting.
Onderdeel I (artikel 73b)
Met dit onderdeel wordt voorgesteld om artikel 73b in te voegen, met specifieke bepalingen
inzake gegevensverwerking ten behoeve van proactieve dienstverlening. Dit artikel
bevat verschillende bepalingen om het onderzoek te reguleren, dat het UWV, de SVB
en gemeenten moeten doen om te bepalen wie waarschijnlijk recht heeft op een uitkering
of voorziening.
Eerste lid
In het eerste lid van artikel 73b is bepaald dat het UWV, de SVB en de colleges bevoegd
zijn om te onderzoeken wie mogelijk recht heeft op een uitkering of voorziening, ten
behoeve van proactieve dienstverlening.
Zulk onderzoek is vormvrij. Het kan bijvoorbeeld onderzoek betreffen door een college
van burgemeester en wethouders, welk deel van het klantenbestand dat bijstand ontvangt
mogelijk ook recht heeft op een andere uitkering of voorziening die de gemeente verstrekt,
zoals schuldhulpverlening, de voedselbank of kwijtschelding van gemeentelijke belastingen.
Ook kan het onderzoek betreffen, naar welk deel van de uitkeringsgerechtigden die
in de eigen administraties zijn opgenomen, in aanmerking komt voor een uitkering of
voorziening die door een ander bestuursorgaan wordt verstrekt. Ook andere vormen van onderzoek zijn mogelijk, waarvoor
wordt verwezen naar de toelichting bij het tweede lid.
Als dat noodzakelijk is, worden voor dit onderzoek persoonsgegevens verwerkt. In de
meeste gevallen zal het verwerken van bepaalde persoonsgegevens noodzakelijk zijn.
Als bij het onderzoek al aanwezige gegevens worden gebruikt die herleidbaar zijn tot
personen is dit een verwerking van persoonsgegevens. Het onderzoek op zichzelf volstaat
niet om niet-gebruik tegen te gaan; daarvoor zal in de regel contact moeten worden
opgenomen met de burger, tenzij ambtshalve toekenning mogelijk en toegestaan is. Om
te kunnen vaststellen of diegene daadwerkelijk recht heeft op de betreffende uitkering
of voorziening zal in veel gevallen een aanvraag met aanvullende gegevens noodzakelijk
zijn. Zie voor de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van proactieve dienstverlening
met name paragraaf 5.2.
UWV, de SVB en gemeenten kunnen voor het onderzoek ten behoeve van proactieve dienstverlening
de gegevens in de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde administraties verder verwerken,
zoals aangewezen gegevens in de polisadministratie van UWV (artikel 33 Wet SUWI) en
de verzekerdenadministratie van de SVB (artikel 35 Wet SUWI).
Vanwege dit eerste lid hoeft niet aan de hand van de criteria in de onderdelen a tot
en met e van artikel 6, vierde lid, AVG te worden beoordeeld of sprake is van een
verwerking die verenigbaar is met het doeleinde waar de persoonsgegevens oorspronkelijk
voor zijn verwerkt. Het eerste lid betreft namelijk een lidstaatrechtelijke bepaling
in de zin van artikel 6, vierde lid, AVG, die een noodzakelijke en evenredige maatregel
vormt ter waarborging van de in artikel 23, eerste lid, bedoelde doelstellingen (met
name de doelstelling, bedoeld in onderdeel e; sociale zekerheid). Niettemin dient
elke verwerking te voldoen aan alle overige vereisten om van een rechtmatige verwerking
te kunnen spreken, met name de beginselen van artikel 5 AVG.
Overigens bevat artikel 73a, eerste lid, Wet SUWI al een vergelijkbare regeling. Daarin
is bepaald dat het UWV en de SVB gegevens die deze hebben verkregen bij de uitvoering
van een bij of krachtens enige wet opgedragen taak, kunnen verwerken voor de uitvoering
van een andere wettelijke taak of andere werkzaamheden. Artikel 73b, eerste lid, concretiseert
die algemene regeling ten aanzien van proactieve dienstverlening, en bepaalt bovendien
dat deze verdere verwerkingen ook toegestaan zijn voor de colleges van burgemeester
en wethouders.
Tweede lid
In het tweede lid is bepaald dat, indien op grond van het bepaalde bij of krachtens
artikel 54, 62 of 73 gegevens worden verstrekt aan het UWV, de SVB of een college
voor proactieve dienstverlening en het onderzoek dat daarvoor nodig is, bij algemene
maatregel van bestuur regels gesteld worden met betrekking tot in ieder geval de gegevens
die worden verstrekt, de uitkeringen en voorzieningen ten aanzien waarvan proactieve
dienstverlening kan worden toegepast, de bewaartermijnen en te nemen beveiligingsmaatregelen.
Als sprake is van verstrekking van gegevens aan UWV, de SVB of gemeenten ten behoeve
van proactieve dienstverlening, is de basis daarvoor dus niet gelegen in artikel 73b
zelf, maar in de genoemde andere artikelen, in samenhang met artikel 10b. Wel bepaalt
het tweede lid van artikel 73b dat in zulke gevallen bij algemene maatregel van bestuur
belangrijke aanvullende waarborgen moeten worden getroffen. Die waarborgen strekken
ertoe om inzichtelijk te maken welke partijen persoonsgegevens verstrekken voor dit
doeleinde, welke persoonsgegevens het betreft voor welke specifieke vormen van proactieve
dienstverlening, en welke kaders verder in acht moeten worden genomen om de inperking
van de persoonlijke levenssfeer zo beperkt mogelijk, en evenredig aan het doel van
proactieve dienstverlening te houden.
Artikel 54 bevat de verplichting voor verschillende personen en instanties om alle
gegevens en inlichtingen te verstrekken, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering
van onder meer de taken die bij of krachtens de Wet SUWI aan het UWV en de SVB zijn
toebedeeld. Nu proactieve dienstverlening als expliciete wettelijke taak van het UWV
en de SVB wordt toegevoegd, kan artikel 54 ook worden benut ten behoeve van proactieve
dienstverlening. Met name de instanties, genoemd in het derde lid, kunnen de benodigde
gegevens verstrekken. Niettemin moet bij elke verstrekking worden beoordeeld of deze
in lijn is met hoger recht, in het bijzonder de beginselen in artikel 5 AVG. Zo moeten
de verstrekte gegevens juist zijn, toereikend, ter zake dienend en beperkt tot het
noodzakelijke voor het doeleinde van proactieve dienstverlening.
De colleges van burgemeester en wethouders zijn niet opgenomen als ontvanger van gegevens
in artikel 54 Wet SUWI. Voor gemeenten is artikel 62 relevant. Artikel 62, eerste
lid, maakt mogelijk dat het UWV, de SVB en gemeenten elkaar onderling alle gegevens
en inlichtingen verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun taken
op grond van onder meer de Wet SUWI, een en ander voor zover dit voortvloeit uit de
samenwerking, bedoeld in artikel 9. Nu proactieve dienstverlening is opgenomen in
hoofdstuk 3 van de Wet SUWI, betreffende samenwerking en gezamenlijke dienstverlening,
is beoogd dat artikel 62 kan worden benut ten behoeve van proactieve dienstverlening.
Tot slot kan artikel 73 een rol spelen, met name het achtste lid, dat bepaalt dat
de Minister van SZW aan het UWV, de SVB en de colleges van burgemeester en wethouders
alle gegevens kan verstrekken die zij voor een goede uitvoering van hun wettelijke
taken nodig hebben.
Opgemerkt wordt nog dat deze bepalingen in de Wet SUWI en het voorgestelde artikel
73b de geheimhoudingsplicht van artikel 74 doorbreken. Op grond van het eerste lid
geldt dit verbod immers niet als de Wet SUWI de verwerking voorschrijft of toestaat.
De verstrekking van persoonsgegevens op grond van de voornoemde artikelen voor proactieve
dienstverlening, inclusief het onderzoek dat daarvoor nodig is, is alleen toegestaan
als die verstrekking bij algemene maatregel van bestuur op essentiële punten is uitgewerkt.
Op grond van onderdeel a moeten de categorieën van persoonsgegevens die worden verwerkt
voor het doeleinde van proactieve dienstverlening, per variant van proactieve dienstverlening
zo specifiek mogelijk worden aangewezen. Uit het vijfde lid volgt dat voor het doeleinde
van proactieve dienstverlening geen bijzondere categorieën van persoonsgegevens kunnen
worden verwerkt, met uitzondering van gegevens over gezondheid. Om te kunnen onderzoeken
of iemand mogelijk recht heeft op een uitkering of voorziening die op enigerlei wijze
samenhangt met de gezondheidstoestand, en die persoon vervolgens gericht te kunnen
informeren, kan het noodzakelijk zijn om voor bepaalde vormen van proactieve dienstverlening
ook deze categorieën van persoonsgegevens aan te wijzen.
Op grond van onderdeel b moeten in de algemene maatregel van bestuur regels worden
gesteld over de uitkering of voorziening ten aanzien waarvan proactieve dienstverlening
kan worden toegepast. Dit betreft het specificeren ten aanzien van welke wet- en regelgeving
en voorzieningen proactieve dienstverlening kan worden toegepast, en hoe die proactieve
dienstverlening vorm moet krijgen. Bijvoorbeeld, als een SUWI-partij binnen de daarvoor
geldende kaders wil onderzoeken welk deel van de uitkeringspopulatie van een van de
andere twee bestuursorganen mogelijk recht heeft op een uitkering of voorziening die
het onderzoekende bestuursorgaan verstrekt, dient dit in de AMvB te worden uitgewerkt.
Een voorbeeld betreft de aanvullende inkomensvoorziening (AIO), die door SVB wordt
verstrekt met behulp van gegevens van UWV over inkomen.
Op grond van onderdeel c dient in de AMvB te worden vastgelegd wat de bewaartermijnen
zijn, van persoonsgegevens die zijn ontvangen voor het doeleinde van (het onderzoek
voor) proactieve dienstverlening. Daarbij geldt dat de gegevens hoe dan ook niet langer
mogen worden bewaard dan noodzakelijk voor dit doeleinde, gelet op artikel 5 AVG.
Ook is een maximum gesteld van twaalf maanden, dat bij algemene maatregel van bestuur
indien mogelijk kan worden bekort. In veel gevallen zal er geen noodzaak zijn om de
gegevens te bewaren, nadat het bestuursorgaan aan de hand van de ontvangen gegevens
is overgegaan tot proactieve dienstverlening. In andere gevallen kan het mogelijk
zijn dat het wenselijk is de gegevens te bewaren, totdat de belanghebbende is overgegaan
tot het doen van een aanvraag, of duidelijk is dat er geen aanvraag zal worden gedaan.
Als de gegevens voorafgaande aan de aanvraag al zijn verwijderd, kunnen die dus ook
niet in het kader van de aanvraag worden hergebruikt, en zouden dezelfde gegevens
bij de belanghebbende moeten worden opgevraagd die kort daarvoor nog ter beschikking
van het bestuursorgaan stonden. Om dit te voorkomen is gekozen voor een bewaartermijn
van ten hoogste een jaar.
Op grond van onderdeel d dient te worden vastgesteld welke technische en organisatorische
maatregelen worden toegepast om te waarborgen dat aan de voorschriften van de AVG
wordt voldaan. Daarbij dient met name zorgvuldig te worden beoordeeld in hoeverre
de maatregelen, genoemd in artikel 32 AVG, kunnen worden toegepast. Zo zijn pseudonimisering
en versleuteling belangrijke maatregelen om de risico’s te beperken, net als het beperken
van de toegankelijkheid van de persoonsgegevens.
Derde lid
Het derde lid bevat een verbod voor het UWV, de SVB en gemeenten om gegevens, die
aan hen zijn verstrekt met het oogmerk om deze te gebruiken voor proactieve dienstverlening
en het onderzoek dat daarvoor nodig is, verder te verwerken voor handhaving. Deze
bepaling strekt ertoe om te voorkomen, dat als gegevens worden verstrekt met het oogmerk
om mensen te helpen door na te gaan of er sprake is van niet-gebruik en daar acties
op te ondernemen, deze gegevensverstrekking de belanghebbenden in een slechtere positie
brengt door een opschorting, intrekking of terugvordering van een lopende uitkering
of voorziening. Dit houdt in dat zowel gegevens die door andere partijen worden verstrekt
als gegevens die door UWV, de SVB en gemeenten onderling worden verstrekt niet gebruikt
mogen worden voor handhaving. Gegevensverstrekking met handhaving als doel zal dus
op grond van de andere, geijkte grondslagen plaats dienen te vinden.
Benadrukt wordt dat bewust is gekozen voor de formulering «gegevens die met toepassing
van het tweede lid worden verstrekt voor het doeleinde, bedoeld in het eerste lid».
Het derde lid heeft daarmee geen betrekking op gegevens die zich al in de administraties
van het UWV, de SVB of gemeenten bevinden, en die oorspronkelijk aan deze bestuursorganen
zijn verstrekt voor een ander doeleinde. Hoewel het eerste lid voorschrijft dat deze
gegevens verder kunnen worden verwerkt ten behoeve van proactieve dienstverlening,
zijn deze gegevens dus niet met dit oogmerk aan deze partijen verstrekt. Met deze
formulering wordt beoogd, dat gegevens die voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel
al voor handhaving mochten worden gebruikt, na inwerkingtreding onverminderd voor
dit doeleinde kunnen worden aangewend.
Vierde lid
Het vierde lid bevat een specifieke grondslag voor gegevensverwerking, die ertoe strekt
om knelpunten weg te nemen bij nieuwe initiatieven op het gebied van proactieve dienstverlening,
met name in de onderzoeksfase. Op grond van internationaal recht, waaronder de AVG,
dient elke verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk te zijn voor een gerechtvaardigd
doeleinde. Niet altijd is het echter mogelijk, om op voorhand de noodzaak van een
bepaalde bestandvergelijking met objectieve data te onderbouwen, ook als redelijkerwijs
kan worden aangenomen dat die noodzaak er wel is. Een voorbeeld is de pilot aanvullende
inkomensvoorziening ouderen (AIO), waarbij SVB op basis van gegevens van UWV heeft
onderzocht wie mogelijk in aanmerking komt voor deze aanvulling op de AOW.98 Dit kan er in het uiterste geval toe leiden, dat een initiatief voor proactieve dienstverlening
waar de doelgroep mee gebaat zou zijn niet van de grond komt, omdat niet op voorhand
aan te tonen valt wat de opbrengst van een bepaalde bestandsvergelijking is. Om dit
te voorkomen, maakt het vierde lid zulke verwerkingen tijdelijk, op beperkte schaal
en onder strikte voorwaarden mogelijk.
Het UWV, de SVB en gemeenten kunnen de gegevens die zij reeds verwerken voor hun wettelijke
taken voor korte duur aan elkaar verstrekken ter vergelijking, met als doel om te
verifiëren of die bestandsvergelijking noodzakelijk is voor proactieve dienstverlening,
en dus op grotere schaal en structureel kan plaatsvinden. Deze tijdelijke en meer
experimentele bestandsvergelijking kan slechts plaatsvinden, als voldaan is aan de
onderdelen a tot en met d en de eventuele nadere voorwaarden die op grond van dit
lid bij algemene maatregel van bestuur zijn gesteld.
In onderdeel a is bepaald – net als in het tweede lid – dat de specifieke gegevens
die tijdelijk worden verstrekt dienen te worden aangewezen. Het verwerken van andere
bijzondere categorieën van persoonsgegevens dan gegevens over gezondheid is bij voorbaat
uitgesloten, op grond van het vijfde lid.
In onderdeel b is bepaald dat de duur van het onderzoek, evenals de bewaartermijnen
dienen te worden gespecificeerd. Daarbij geldt, net als in onderdeel b van het tweede
lid, dat de gegevens niet langer mogen worden bewaard dan noodzakelijk en in elk geval
worden verwijderd na twaalf maanden. Dit houdt in dat de persoonsgegevens terstond
na de vergelijking dienen te worden vernietigd, zodra het wel of niet bestaan van
een noodzaak is vastgesteld.
De onderdelen c en d bevatten aanvullende waarborgen ten opzichte van het tweede lid.
In onderdeel c is bepaald dat in de algemene maatregel van bestuur wordt bepaald,
welke technische en organisatorische maatregelen worden toegepast om te waarborgen
dat aan de voorschriften van de Algemene verordening gegevensbescherming wordt voldaan.
In ieder geval dienen regels te worden gesteld over het voor zover mogelijk anonimiseren,
of indien dat niet mogelijk is, pseudonimiseren van de persoonsgegevens. Daarnaast
dienen regels te worden gesteld over de toegankelijkheid van de persoonsgegevens,
met als uitgangspunt dat slechts het minimale aantal benodigde personen van elke organisatie
toegang heeft tot de gegevens, en dat zij gekwalificeerd zijn om correct en vertrouwelijk
met die gegevens om te gaan. Net als bij het tweede lid dient artikel 32 AVG bij de
uitwerking te worden betrokken.
Op grond van onderdeel d dient te worden vastgelegd hoe in dit verband uitvoering
wordt gegeven aan de rechten van de betrokkene, bedoeld in hoofdstuk III van de AVG.
Te denken valt met name aan de rechten op informatie, inzage, rectificatie en wissing.
Tot slot dienen op grond van onderdeel e regels te worden gesteld over de evaluatie
van het onderzoek, waarbij met name te denken valt aan de wijze waarop het onderzoek
wordt geëvalueerd en de termijn waarbinnen dit gebeurt.
Vijfde lid
Het vijfde lid bevat een verbod om voor proactieve dienstverlening enige bijzondere
categorie van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 9 AVG te verwerken voor proactieve
dienstverlening, met uitzondering van gegevens over de gezondheid. Uit het feit dat
iemand al dan niet een bepaalde uitkering of voorziening ontvangt, kan soms op zichzelf
al iets over diens gezondheidstoestand worden afgeleid. Daarom is het verbod uit de
AVG ten aanzien van de verwerking van gegevens over gezondheid hier niet van toepassing.
Om bijvoorbeeld te kunnen onderzoeken of iemand mogelijk recht heeft op een uitkering
of voorziening die op enigerlei wijze samenhangt met de gezondheidstoestand, en die
persoon vervolgens gericht te kunnen informeren, kan het noodzakelijk zijn om voor
bepaalde vormen van proactieve dienstverlening ook deze categorieën van persoonsgegevens
aan te wijzen. Dit betreft daarmee een bijzondere regeling ten opzichte van artikel
30, eerste lid, Uitvoeringswet AVG.
Zesde lid
Het zesde lid betreft de zogeheten opt-out-mogelijkheid. Deze mogelijkheid is vormgegeven als de optie om bezwaar te maken tegen
het verwerken van persoonsgegevens voor het doeleinde van proactieve dienstverlening.
Proactieve dienstverlening kan immers gevraagd en ongevraagd plaatsvinden; als uit
onderzoek blijkt dat er een mogelijk onbenut recht op een uitkering of voorziening
bestaat, kan een bestuursorgaan het initiatief nemen om de betrokkene daarover ongevraagd
te informeren. Met ongevraagd wordt echter niet bedoeld ongewenst. De betrokkene heeft
steeds de mogelijkheid om aan te geven dat hij door het bestuursorgaan waar hij mee
in contact staat, of door enige SUWI-instantie, niet benaderd wenst te worden in het
kader van proactieve dienstverlening. De verwerking van diens persoonsgegevens kan
daarna in dit verband slechts plaatsvinden ten behoeve van het statistische doeleinde
van het in kaart brengen van de mate van niet-gebruik van een bepaalde uitkering of
voorziening.
Uiteraard kan hij ook het aanbod van hulp bij de aanvraag afslaan. Het bestuursorgaan
dient de betrokkene hier ook uit eigen beweging, op een of meer geschikte momenten,
naar te vragen. Op grond van artikel 21, vierde lid, AVG is dat uiterlijk op het moment
van eerste contact met de betrokkene. Het UWV, de SVB en gemeenten dienen zorg te
dragen voor heldere communicatie over de gevolgen, de duur van de registratie en de
mogelijkheid om de keuze op een later moment te wijzigen.
Het zesde lid bevat een delegatiegrondslag om deze opt-outmogelijkheid op AMvB-niveau
nader vorm te geven, voor wat betreft de wijze waarop bezwaar kan worden gemaakt,
de inrichting en het beheer van de registratie van bezwaren, de verwerkingsverantwoordelijkheid
voor het register en de bewaartermijnen, die maximaal vijf jaar kunnen bedragen.
Artikel II. Inwerkingtreding
Voorgesteld wordt om het moment van inwerkingtreding bij koninklijk besluit te bepalen.
Dit met uitzondering van artikel I, onderdelen G en H, waarvoor wordt voorgesteld
om dit de dag na publicatie in werking te laten treden, met terugwerkende kracht tot
en met 5 februari 2020. Op die datum werd artikel 65 inzake SyRI onverbindend verklaard
(zie paragraaf 4.1 van het algemene deel van de memorie van toelichting).
Artikel III. Citeertitel
Dit artikel bevat de citeertitel Wet proactieve dienstverlening SZW.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M.C.G. Keijzer
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.N.J. Nobel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.