Stenogram : Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten
7 Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten
Vergaderjaar 2024-2025
Vergaderingnummer 62
Te raadplegen sinds
2025-06-02Inhoudsopgave
Gerelateerde informatie
Toon alle stukken over dossier36446Toon alle items in vergaderingHandelingen TK 2024-2025, 62
Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
-het wetsvoorstel Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en enige andere wetten in verband met de invoering van regels voor het verlenen van toelating voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten) (36446).
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Ceder van de fractie van de ChristenUnie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik constateer dat er reeds groot enthousiasme is over mijn aangemelde spreektijd van 25 minuten, ook bij de voorzitter, maar ik zal mijn best doen om het in een goed tempo te doen.
Voorzitter. Eén bed dat tegelijkertijd aan twee mensen wordt verhuurd, is niet ongewoon. De ene arbeidsmigrant slaapt er overdag in, de andere 's nachts. Arbeidsmigranten die ziek zijn, worden op staande voet ontslagen en zijn dan dezelfde dag dakloos. Er zijn arbeidsmigranten van wie het paspoort ingenomen wordt totdat zij de kosten van het transport van Oost-Europa naar Nederland hebben terugverdiend. Er zijn arbeidsmigranten die dagelijks op het Kaapseplein in Den Haag staan te wachten of zij die dag als dagloner werk kunnen krijgen, ja of nee. Uitbuiting van EU-arbeidsmigranten is een economisch verdienmodel geworden in Nederland. Deze conclusie van het Leger des Heils is een conclusie om ons voor te schamen. Het is ook een aansporing voor ons als politici om alles te doen wat wij in onze macht hebben om dit te veranderen. Vandaag spreken we dan ook over een langverwacht en broodnodig wetsvoorstel. De aanleiding voor dit wetsvoorstel is het rapport van de commissie-Roemer. De titel van dit rapport is veelzeggend: "Geen tweederangsburgers". Dat zijn arbeidsmigranten nu immer veel te vaak wél.
De voorbeelden uit de inleiding spreken voor zich, en tonen tevens een aantal fundamentele problemen aan. Allereerst is er de ongebreidelde arbeidsmigratie zonder visie in de afgelopen jaren. In 2004 raamde het Centraal Planbureau dat het aantal arbeidsmigranten tussen de 5.000 en 10.000 per jaar zou zijn. Inmiddels bedraagt de geschatte omvang van de totale groep meer dan 800.000 mensen, dus een veelvoud van de raming uit 2004. Bovendien leven veel van deze arbeidsmigranten in erbarmelijke omstandigheden, en is er helaas geregeld sprake van uitbuiting.
Voorzitter. Dit was nooit de bedoeling. Hoe hebben we het zo ver kunnen laten komen? De druk op de samenleving is heel groot, en het verbaast me dan ook hoeveel aandacht er in de Kamer en in het maatschappelijk debat lijkt te zijn voor met name asielmigratie, en hoe weinig aandacht er lijkt te zijn voor dit onderdeel, arbeidsmigratie. Dit is zo, terwijl arbeidsmigratie veel wijken en gebieden in Nederland gigantisch transformeert en minder leefbaar maakt. Denk aan Carnisse in Rotterdam, Laak of Rustenburg-Oostbroek in Den Haag, of gemeenten als Horst aan de Maas. De Tweede Kamer en verschillende kabinetten hebben het te lang op z'n beloop gelaten en enkel het belang van werkgevers gezien. De Arbeidsinspectie zegt al tijden: de baten van arbeidsmigratie komen veelal bij de werkgevers terecht, terwijl de samenleving, wij allemaal, en wijken de kosten dragen. Te lang is er te weinig gedaan.
Voorzitter. Terug naar het wetsvoorstel. Zoals ik immers al eerder zei, het is broodnodig. In mijn bijdrage wil ik beginnen met de registratie van arbeidsmigranten. Veel arbeidsmigranten verblijven in Nederland immers onder de radar. De overheid weet niet waar ze verblijven. Dit maakt ze kwetsbaar voor uitbuiting, erbarmelijke huisvestingssituaties en dakloosheid. De commissie-Roemer deed om die reden de cruciale aanbeveling om de registratie van arbeidersmigranten te verbeteren. Dit geeft de overheid zicht op waar mensen wonen en versterkt de positie van de arbeidsmigrant. Het was dan ook enorm teleurstellend voor mijn fractie dat in het wetsvoorstel oorspronkelijk geen opvolging gegeven werd aan deze aanbeveling.
Inmiddels heeft de minister met een nota van wijziging een stap in de goede richting gezet. In het wetsvoorstel zijn een bevorderings-, vergewis- en meldplicht opgenomen. Het uitzendbureau moet dan dus bevorderen dat iemand zich inschrijft in de BRP, zich ervan vergewissen of het is gebeurd en het melden als het weet dat iemand niet is ingeschreven. Dit klinkt goed en leuk, maar wat betekent het nu in de praktijk, vraag ik aan de minister, want aan dit artikel is geen toezicht en handhaving in publiekrechtelijke zin te verbinden. Wat gebeurt er dus nu? Dit vind ik heel raar. We maken een wet, we schrijven voor wat bedrijven moeten doen, maar we zeggen bij voorbaat al: we gaan niet controleren en handhaven of u zich eraan houdt. Ik denk dat dit voor de partijen aan de linkerzijde, maar ook aan de rechterzijde, een hele rare kronkel is. Want wat denkt de minister hiermee te bereiken? Dit is toch het schoolvoorbeeld van de tandeloze tijger? Het normstellend karakter van de wet wordt hiermee toch compleet onderuitgehaald?
Voorzitter. Zoals u kunt horen, vind ik het onbegrijpelijk. Daarom heb ik een amendement ingediend, waarin staat dat deze verplichtingen wel degelijk onderdeel zijn van het normenkader. Op die manier kan erop worden gehandhaafd en moeten inspectie-instellingen toetsen of de verplichtingen worden nageleefd. Dat lijkt me heel normaal. De minister heeft hier niet voor gekozen en heeft een andere oplossing achter de hand. Hij wil een convenant sluiten met de sector om het niet-handhaven te kunnen oplossen. Wij weten allemaal al hoe dit gaat eindigen. Dit kunnen we uittekenen. In de huidige fair employment code is een dergelijke verplichting namelijk ook al opgenomen en het is zonder resultaat. Ik hoop echt dat de minister wil terugkomen op deze heilloze weg en ons amendement positief kan appreciëren. Dat geldt overigens ook voor de rest van Kamer.
Ik heb ook nog enkele vragen over de vergewisplicht en meldplicht. Want het is nog onduidelijk hoe de vergewisplicht precies in zijn werk gaat. Wanneer denkt de minister hier duidelijkheid over te hebben? In de toelichting staat dat nu gedacht wordt aan een termijn van zes maanden. Waarom wordt dit naar lagere regelgeving gedelegeerd en niet gewoon opgenomen in de wet? De meldplicht is überhaupt nog voorzichtiger opgenomen. Er wordt enkel een wettelijke grondslag gecreëerd die zeer terughoudend is geformuleerd. We weten nog niet wie er moet melden en we weten ook nog niet aan wie ze moeten melden. We weten zelfs niet of de meldplicht ooit van kracht wordt. Ik heb op dit punt een amendement ingediend, dat niet alleen stelt dat er een meldplicht kán komen, maar dat er eentje kómt. Dat lijkt ons ook belangrijk, ook gezien de geschiedenis, die leert dat het niet gelukt is om de juiste voorwaarden te stellen, met name ook als het gaat om kwetsbare arbeidsmigranten.
In het wetsvoorstel wordt vervolgens invulling van een mogelijke, maar in mijn ogen dus noodzakelijke, meldplicht volledig naar lagere regelgeving gedelegeerd. Ik vraag mij af waarom. Is het vanwege de snelheid? Erkent de minister dat dit op gespannen voet staat met het primaat van de wetgever? Wanneer denkt de minister hierover duidelijkheid te kunnen bieden?
Voorzitter. Ten aanzien van monitoring. Het kabinet schrijft de ambitie te hebben om de correcte registratie van arbeidsmigranten in de BRP met 50% te verbeteren. De verplichting moet ook periodiek gemonitord worden, schrijft de minister. Op welke wijze gaat dit gebeuren en hoe regelmatig? Op welke termijn verwacht de minister dat de doelstelling behaald is? Wat als blijkt dat er geen verbetering zichtbaar is? Zit daar al een mechanisme in? Of denkt de minister nu al aan vervolgstappen?
Voorzitter, u merkt dat ik van dit onderdeel van de wet een groot punt maak. Ik ben namelijk bang dat op deze manier de cruciale aanbeveling van de commissie-Roemer eindigt als een lege huls, en dit terwijl het de modus operandi van een kwaadwillend uitzendbureau is om er juist voor te zorgen dat iemand niet geregistreerd staat. Hier moeten we vanaf en hier kunnen we ook vanaf. Ik sta hier niet alleen in. Gemeenten en organisaties die hulp verlenen aan EU-arbeidsmigranten vragen met klem aan de politiek, ook weer in de afgelopen dagen en weken, om de registratie van EU-arbeidsmigranten echt te verbeteren. Daarom hoop ik ook op brede steun vanuit de Kamer voor mijn amendementen.
Met dit wetsvoorstel wordt de uitzendbranche gereguleerd. Dat is een noodzakelijke stap. De afgelopen jaren hebben we veel cowboygedrag gezien in de sector. Ik wil hier ook gezegd hebben dat er natuurlijk genoeg uitzendbureaus zijn die hun zaakjes prima op orde hebben; mijn complimenten aan hen. Alleen maar wijzen naar malafide uitzendbureaus is niet terecht, want achter malafide uitzendbureau zit een bedrijf dat ook gebruikmaakt van dat malafide uitzendbureau. Verantwoordelijkheden worden afgeschoven, waardoor er een race to the bottom ontstaat. Arbeidsmigranten doen het werk dat Nederlanders niet meer willen doen, maar andersom geldt dat werk in Nederland vrijwel alleen nog maar bestaat omdat er arbeidsmigranten zijn die het willen doen. Hoe doorbreken we deze spiraal en hoe krijgen we ook inlenende bedrijven zover om hun verantwoordelijkheid te pakken? Heeft de minister ook plannen op dit punt?
Voorzitter. In mijn inleiding noemde ik al het Kaapseplein in Transvaal, Den Haag. Daar vindt dagelijks een daglonersmarkt plaats. Mensen staan te wachten om die dag te kunnen werken via een uitzendbureau in het Westland of bij een distributiecentrum. Dit soort daglonerspraktijken is echt iets om ons voor te schamen. Wat kunnen we doen om hier een einde aan te maken, vraag ik de minister. En kan deze wet daar al iets in betekenen?
We spreken vandaag over een wet waarvan we nog geen idee wanneer hij, als hij wordt aangenomen, in werking treedt. De minister verwacht in het eerste kwartaal een planning te hebben. Ik wil wel graag tijdens dit debat horen wat de planning op hoofdlijnen is.
De minister heeft besloten dat de toelatende instelling een eigenstandige eenheid binnen het ministerie wordt. De voorkeursoptie is een agentschap, maar dit is nog niet duidelijk. Wat als de minister van Financiën niet akkoord gaat met de financiële instellingsvoorwaarden voor een agentschap? Wat is dan de terugvaloptie? En welke invloed heeft het op de inwerkingtreding van de wet? Wordt die nog verder uitgesteld?
In de stukken wordt gesteld dat we de private inspectie-instellingen tot eind 2027 nodig hebben om voldoende capaciteit te hebben om alle uitleners te kunnen controleren op de naleving van het normenkader. Is dit nog steeds de verwachting of schuift met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel dit soort planningen ook naar achteren op?
We hebben in Nederland duizenden uitzendbureaus. Uit het rapport van de Arbeidsinspectie uit 2023 bleek dat er ruim 16.000 bedrijven actief zijn in de uitzendsector. Verwacht de minister dat al deze bedrijven een aanvraag gaan doen voor toelating en vindt hij dit wenselijk? Wat is eigenlijk een gezond aantal uitzendbureaus? Welk streefgetal streeft de minister na?
Bedrijven die nu al een SNA-certificaat hebben kunnen in het overgangsrecht op basis van dit certificaat toegelaten worden. Ik snap dat de minister gezien de hoeveelheid aanvragen en capaciteit om die aanvragen te beoordelen iets moet doen om een start te kunnen maken met het stelsel. Maar een toelating op basis van het SNA-certificaat suggereert dat deze bedrijven al conform het normenkader werken en daar helemaal aan voldoen, terwijl uit de controle van vakbond VNC bleek dat bij heel veel uitzendbureaus de loonstrookjes bijvoorbeeld niet kloppen. Dat was ook het geval bij uitzendbureaus die het SNA-certificaat hebben. Volgens VNC speelt 50% van de onderzochte kwesties bij grote uitzendbureaus, die allemaal een SNA-certificaat hebben. Het gaat niet alleen om niet-kloppende loonstrookjes, maar ook om misstanden bij de overschrijding van arbeidstijden, illegale tewerkstelling of niet-naleving van socialezekerheidswetten.
Ervaart de minister daarom ook ongemak bij het overgangsrecht? Dat is een noodgreep en allesbehalve de ideale situatie; dat snappen we. Deelt de minister mijn zorgen dat met een SNA-certificaat echt niet alles op orde is? In de memorie van toelichting staat dat het SNA-certificaat onvoldoende onderscheidend is gebleken. Wordt het SNA-certificaat richting de inwerkingtreding van de Wtta aangescherpt? Wanneer wordt verwacht dat alle uitzenders een toelating hebben op grond van het normenkader uit de Wtta, na inwerkingtreding?
Voorzitter. Dit wetsvoorstel heeft een brede reikwijdte. Daar is door mijn voorgangers ook al uitvoerig over gesproken. Alle bedrijven die arbeidskrachten uitlenen, moeten een toelating hebben. Ik snap het argument van de minister dat hij terughoudend wil zijn bij het maken van uitzonderingen, omwille van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Dat begrijp ik. Ik ben echter wel van mening dat ten minste één uitzondering echt gerechtvaardigd is, namelijk voor sociale werkbedrijven. Om die reden heb ik hiervoor een amendement ingediend. Het lijkt mij goed om deze bedrijven, die zich dagelijks inzetten om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te helpen, niet op te zadelen met deze administratieve lasten. Ik ben benieuwd naar de appreciatie van de minister.
Voorzitter. Of deze wet gaat helpen om een einde te maken aan mensonterende werk- en woonomstandigheden van arbeidsmigranten hangt voor een groot deel af van de handhaving. In het normenkader staat waar uitzendbureaus aan moeten voldoen: naleving van arbeidswetten en socialeverzekeringswetten, afdracht van de omzetbelasting, loonbelasting enzovoorts. Dit zijn grotendeels bestaande verplichtingen, waar bedrijven nu dus ook al aan moeten voldoen. Kortom, deze wet an sich gaat niet zo heel veel veranderen in de praktijk. Het is zaak dat bedrijven zich gaan houden aan de wet- en regelgeving. De handhaving daarvan is dus van doorslaggevend belang. Een sprekend voorbeeld hiervan is hoe het geëindigd is met het vorige vergunningstelsel. Door een gebrek aan handhaving werd het massaal omzeild. Hoe gaan we een herhaling voorkomen? Er is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in meer inspectiecapaciteit. Heeft onze Arbeidsinspectie volgens de minister voldoende capaciteit en instrumenten om afschrikwekkend te zijn? Of blijven bedrijven de minieme kans om tegen de lamp te lopen accepteren? Geldt voor deze wet het principe van one strike and you're out? Ik hoop echt dat de minister en de Arbeidsinspectie bij de inwerkingtreding van deze wet een stevige norm gaan neerzetten. Het moet afgelopen zijn met malafide praktijken. In de nota naar aanleiding van het verslag staat dat er een nulmeting is uitgevoerd naar de omvang van de misstanden. Kan de minister iets delen over de resultaten van deze nulmeting? Welk doel stelt de minister?
Voorzitter. Deze wet gaat nooit de volledige oplossing zijn voor de problemen die we nu ervaren ten aanzien van arbeidsmigratie. Dit kabinet moet daarom onverminderd blijven werken aan beleid om meer grip te krijgen op de ongebreidelde arbeidsmigratie. Kan de minister kort schetsen wat na inwerkingtreding van deze wet de volgende mijlpalen zijn? Wat wordt de werkagenda de komende periode? We weten ook dat er nu al geitenpaadjes gaan ontstaan om deze wet te omzeilen. Dat is nu eenmaal zo. Je ziet nu al dat veel arbeidsmigranten zzp'er zijn en er helemaal geen werkgever meer is die verantwoordelijk is voor fatsoenlijke werk- en woonomstandigheden. Hoe draaien we ook die kraan dicht, is mijn vraag.
Voorzitter. De politieke ophef van de dag zal vandaag vast en zeker gaan over de niet-werkende symboolwetgeving van minister Faber, terwijl deze wet, die we hier plenair behandelen, potentieel echt gaat helpen om meer grip te krijgen op de grootste vorm van migratie, namelijk arbeidsmigratie. Daarom hoop ik dat er serieus naar de verbeteringen wordt gekeken — mijn collega's hebben ook al wat amendementen ingediend — om deze broodnodige wet beter te maken.
Voorzitter. Ik heb nog tien minuten, maar ik zal het hierbij laten.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Vijlbrief van de fractie van D66.
De heer Vijlbrief (D66):
Voorzitter. Ik vervang vandaag mijn collega Podt, die druk bezig is met andere belangrijke zaken. Het is heel fijn dat we deze wet vandaag hier behandelen en dat we 'm snel behandelen, want het is een hele belangrijke wet. Er is een grote meerderheid voor deze wet als ik zo kijk. Dat is heel goed.
Waarom is deze wet er gekomen? Die is er natuurlijk gekomen omdat wij een wildgroei hebben in het uitzendwezen en we daar veel misstanden zagen. We hebben heel veel uitzendbureaus in dit land, veel meer dan in vergelijkbare grote landen. Dat is op zich een vreemd verschijnsel. Er zijn te veel malafide uitzendbureaus. Het gaat niet altijd om arbeidsmigranten, maar wel vaak om mensen die niet weten wat hun rechten zijn. Zij worden naar Nederland gehaald en werken hier heel hard, maar ze worden onderbetaald en verblijven in slechte huisvesting. Iedereen kent alle verhalen hierover. Dat is een probleem. De verhalen over wat de Arbeidsinspectie soms aantreft zijn schrijnend. Het is exemplarisch voor een doorgeschoten flexibilisering. Deze wet gaat daar proberen een einde aan te maken.
Er zijn natuurlijk heel veel goede uitzenders, die goede diensten bieden. Maar doordat ze worden weggeconcurreerd door degenen die het verkeerd doen, gaat het allemaal mis. De commissie-Roemer heeft hier in 2020 al aandacht voor gevraagd. Mijn voormalig collega Van Weyenberg heeft er ooit een motie over ingediend in 2022. En nu staan we stil bij de wet. Het is goed dat die wet er is.
Dan iets over de reikwijdte van die wet. Ja, de reikwijdte is heel breed, maar ik zou toch iedereen willen oproepen om heel terughoudend te zijn om te proberen die reikwijdte aan te passen. Het is niet voor niks zo dat de reikwijdte zo breed is. Ik ben zelf nogal bang dat als we hier te veel aan gaan zitten knoeien, toch weer de goeden onder de slechten blijven lijden. Ik ben benieuwd hoe de minister hiertegen aankijkt. Een specifieke casus is bijvoorbeeld de sociaal ontwikkelbedrijven. Daarbij begrijp ik wel wat de heer Ceder zegt, maar ik ben toch benieuwd hoe de minister hier in het algemeen naar kijkt.
Dan de registratie in de BRP. Daar is veel aandacht voor, zo merk ik ook in het debat. Het is een goed beginsel dat er nu een vergewisplicht voor uitleners komt in de wet. Maar ik heb wel mijn twijfels over de effectiviteit hiervan. Ik zou daarom het volgende aan de minister willen vragen. De zorgplicht is niet toegevoegd aan het normenkader. Hoe kan er dan hierop gehandhaafd worden? Is het eigenlijk zo logisch dat de uitlener de eerstverantwoordelijke is? Zou dat niet ook de verhuurder kunnen zijn? Dat is mijn wat bredere vraag hierover aan de minister. Wellicht iets buiten de scope van de wet is de vraag of de minister al nieuwe inzichten heeft hoe een dergelijke plicht voor alle werkgevers zou kunnen worden.
Dat brengt me bij de zorgverzekering en de aanbevelingen van het aanjaagteam. Allereerst complimenten voor de heldere manier waarop ze uitgelegd hebben wat wel en niet is overgenomen. Ik heb een aantal vragen over de aanbeveling wat betreft de zorgpas en de zorgverzekering. Deze is niet overgenomen, onder andere vanwege de convenanten uit 2022. Graag hoor ik van de minister wat dat convenant eigenlijk heeft opgeleverd. Als dat niet werkt zoals gehoopt, zou hij dat dan toch nog willen overnemen?
Dan de uitvoering van de wet, een van de spannende delen van de wet. Er is al veel over gesproken vandaag. Het is vooral spannend dat een grote hoeveelheid bedrijven gecontroleerd moet worden. Daarom vraag ik aan de minister: hoe staat het met de capaciteit? Gaat het allemaal wel lukken? De heer Aartsen wees er ook al op. Wat gebeurt er eigenlijk als dat niet lukt? Ik snap heel goed dat dat tot onrust leidt bij bedrijven. Als je door wachtlijsten niet toegelaten kan worden door de markt, wat gebeurt er dan eigenlijk? Ziet de minister nog mogelijkheden om de uitvoering enigszins te ontlasten?
Dan het proces van de wet. Er zijn nog best belangrijke zaken onduidelijk, bijvoorbeeld over de uitvoeringsinstantie en hoe hoog de kosten voor de ondernemers worden. Ik ben erg benieuwd en vraag aan de minister hoe hij precies het vervolg van de wet ziet. Wanneer gaat welke informatie komen en wanneer gaan we het invoeren?
Tot slot heb ik nog een wat breder punt. De memorie van toelichting gaat ook in op het wat bredere beleid dat hieraan raakt, waaronder de informatievoorziening aan arbeidsmigranten. Hier kunnen natuurlijk nog belangrijke stappen worden gezet, maar zolang mensen de taal niet spreken, blijft het lastig. Veel informatie is namelijk gewoon niet beschikbaar in meerdere of vele talen. D66 zou graag zien dat arbeidsmigranten vaker de taal leren en werkgevers een actievere rol gaan spelen in het aanbieden daarvan. Hoe ziet de minister dat? Welke mogelijkheden ziet hij?
Voorzitter. Dit is vandaag een belangrijke stap naar een Nederland waarin mensen menswaardig kunnen werken en waarin werken loont. Daar is deze wet keihard voor nodig, in een zo goed mogelijk uitvoerbare en handhaafbare vorm. D66 steunt de minister met de wet.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Patijn van de fractie GroenLinks-Partij van de Arbeid.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. We hebben het vaak over uitbuiting, dakloosheid, misbruik, ontslag op staande voet, foute inhoudingen op loon, mensenhandel en de oneindige constructies die op de arbeidsmarkt bedacht worden door bedrijven die concurreren op arbeidsvoorwaarden ten koste van mensen. Maar waar we het nooit over hebben, is het gewone leven van iemand die hier komt werken voor een werkgever die zich aan de regels houdt. Als je uit Roemenië komt, als je familie hoopt dat je maandelijks een bedrag naar huis stuurt, als je met iemand met wie je niet veel hebt een kamer deelt, als je het minimumloon verdient maar 25% daarvan meteen weer inlevert voor de betaling van huisvesting, wat blijft er dan over? De boodschappen zijn duur. Het erf waarop je gehuisvest bent, is ver weg van het dorp. Je werkt acht tot tien uur per dag in een omgeving waar het niet warmer is dan 12 graden. Het is keurig volgens de regels. Eens per jaar kan je misschien naar huis, waar je er toch niet meer helemaal bij hoort.
Ik sprak met een groep Roemenen. Ze wonen samen, maar hebben niet veel met elkaar. Ze hadden niets anders dan hun werk, te weinig geld om mee te doen in Nederland en te weinig geld om vaker naar huis te kunnen. De eenzaamheid was hartbrekend. Na dit gesprek voelde ik mij voor het eerst echt verslagen, want hun werkgever hield zich gewoon aan de wet.
Vandaag bespreken we de wet die er alleen maar voor zorgt dat werkgevers zich gewoon aan wetten moeten houden. Het zijn wetten waar werkgevers zich altijd al aan moesten houden, maar waar nu dus nog een extra wet voor nodig is om de naleving ervan te regelen. Dat is beschamend: extra regels om te waarborgen dat uitzendkrachten krijgen waar ze recht op hebben, terwijl dat waar ze recht op hebben al te weinig is om een goed leven van te kunnen leiden en minder eenzaamheid te voelen.
In het recentelijk verschenen onderzoek van SEO over de vleessector staat dat het lastig is om malafide bestuurders van uitzendbureaus aan te pakken, omdat het hun aan moreel besef ontbreekt. Ze voelen geen enkele verantwoordelijkheid om de situatie van de mensen te verbeteren, aldus het rapport. En dan nog horen we de VVD en werkgevers klagen over de regeldruk die deze wet met zich meebrengt en de kosten die hiermee gepaard gaan. Door de VVD wordt niet de vraag gesteld wat het handelen van een te groot deel van de uitzendsector de samenleving en de uitzendkrachten kost. Nee, de VVD heeft het, nu puntje bij paaltje komt, meteen weer over regeldruk en kosten.
De heer Aartsen (VVD):
Ik vind het jammer dat mevrouw Patijn haar bijdrage voorleest. Ze heeft het mooi voorbereid. Wij hebben hier volgens mij een goed debat over de inhoud van een wet die de problemen moet oplossen die mevrouw Patijn aan het begin van haar betoog heel integer en heel mooi neerzette. Ik heb er wel moeite mee dat ik, op het moment dat ik als Kamerlid mijn wetgevende taak serieus neem — het wetsvoorstel bestaat uit meer dan bijna 300 pagina's en er zijn drie nota's van wijziging, twaalf AMvB's en noem het maar op — vervolgens van mevrouw Patijn weer op zo'n toon zaken naar mij toegeworpen krijg, alsof ik alleen maar één deelbelang in het oog zou hebben. Volgens mij is het van belang dat wij hier met elkaar een fatsoenlijke wet maken die werkt en die ervoor zorgt dat we de problemen gaan oplossen die er op dit moment zijn. Het enige wat ik kan doen, is gewoon zeggen dat ik het jammer vind dat dit de toon van mevrouw Patijn is, die toch een klein beetje uit de toon valt bij dit debat.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor de heer Aartsen de toon aankaarten. Hij zal misschien op een iets minder hoge of lage toon spreken, maar de woorden die hij soms gebruikt, zijn zeker niet anders. Ik denk dat het gewoon belangrijk is om aan te kaarten dat wat we nu van de VVD hebben gehoord, vooral over de kosten gaat. Ik heb de amendementen die de heer Aartsen ingediend heeft allemaal gelezen. Die gaan allemaal over kosten en regeldruk. Ik vind het belangrijk dat er veel meer aandacht is voor de situatie waarin die mensen werken. Als de keuze is om vooral te kijken naar de kosten en de regeldruk, zal dat automatisch ten koste gaan van de kwaliteit van deze wet, die er juist voor zorgt dat mensen hier beter beschermd gaan worden.
De heer Aartsen (VVD):
Mevrouw Patijn creëert hier nu een tegenstelling die er niet is, want als er een wetsvoorstel voorligt dat daar al aandacht voor heeft ... Ik wil nog wel een keer een amendement indienen waarin staat dat er een vergewisplicht moet komen, maar dan zal de minister waarschijnlijk zeggen: u dient een amendement in voor iets wat al in de wet staat. Dus het is toch niet zo gek dat we hier met elkaar de wetsbehandeling fatsoenlijk proberen te doen, waarbij we ook kijken naar de dingen die op dit moment nog niet in het wetsvoorstel staan? Nogmaals, ik vind het gewoon jammer dat er nu wordt gedaan alsof wij, omdat wij onze wetgevende taak serieus nemen, geen aandacht hebben voor de problemen die er zijn. Ik vind dat dat frame niet past bij dit debat. Ik vind dat dat frame ook niet past bij de bijdrage van mevrouw Patijn.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Dat is heel spijtig voor u, maar ik vind wel dat ik bloot mag leggen wat hier gaande is. Er zijn zeker nog verbeteringen aan te brengen, om ervoor te zorgen dat mensen beter beschermd worden. Daar kom ik zeker op terug. Ik kan mij dus niet helemaal vinden in de woorden van de VVD. Daar moeten we het volgens mij bij laten.
De voorzitter:
Prima. U continueert.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. We bespreken vandaag een wet die effectief kan zijn bij het voorkomen dat een uitzendbureau opgericht kan worden op een achternamiddag op een zolderkamertje in het Laakkwartier. Deze wet kan ervoor zorgen dat niet langer 16.000 tot 20.000 uitzendbureaus in Nederland actief zijn. Dus bespreken we een nuttige wet die niet alleen uitzendbureaus, maar juist ook de inlenende werkgevers dwingt om het werkgeverschap serieuzer te nemen. Deze wet is een eerste stap. De wet die Roemer vierenhalf jaar geleden al heeft aanbevolen, wordt vandaag behandeld, maar wordt helaas nog lang niet ingevoerd. De blijvende onduidelijkheid over de invoeringsdatum is diep frustrerend en onacceptabel. Emile Roemer zelf uitte gisteren nadrukkelijk zijn frustratie daarover bij de NOS, en terecht. Kan de minister aangeven hoe hij ervoor gaat zorgen dat deze wet nu snel ingevoerd wordt en kan hij een invoeringsdatum noemen? Kan de minister aangeven of onderdelen van de wet al eerder ingevoerd kunnen worden? Hoe voorkomt de minister dat malafide gedrag van uitzendbureaus nog steeds lonend blijft, doordat de pakkans klein en de boete te laag is?
Voorzitter. In de wet is nu met een derde nota van wijziging wel een voorstel gedaan over de zorg-, vergewis- en meldplicht die ervoor moet zorgen dat mensen ingeschreven staan in de BRP. Dat is belangrijk voor de gemeenten om grip te krijgen, maar zonder handhaving is dit een papieren tijger. Het is dan ook absurd dat de minister gisteren in zijn reactie bij de NOS meldt dat hij pas gaat handhaven als het toch niet gaat werken zonder handhaving. Dat afwachten is als een auto parkeren op een plek waar het eigenlijk niet mag, maar waarvan je zeker weet dat je toch niet beboet wordt.
GroenLinks vindt het onbegrijpelijk dat de zorg- en meldplicht niet bij de huisvester is neergelegd, zeker omdat we de wens hebben om werk en wonen te scheiden. Maar nu ervoor is gekozen om de zorgplicht via de uitlener te regelen, moet de handhaving geregeld worden. Wij steunen daarom het amendement van de heer Ceder dat hierover gaat. Minister, pak nu de kans om de handhaving in deze wet op te nemen en neem dat amendement over.
Voorzitter. GroenLinks-PvdA is niet gerust over de inhoud van de wet en vooral niet over de overgangsregeling. In de eerste periode na de invoering wordt als overgangsregeling geaccepteerd dat bedrijven alleen gecontroleerd worden op grond van het huidige SNA-normenkader. Laat nu juist dit normenkader niet toereikend zijn. Daarom is deze wet ook ontstaan. Zaterdag stond in het Parool het verhaal van een SNA-gecertificeerd uitzendbureau, een lid van een werkgeversvereniging, klanten op Schiphol en Burger King. Mensen kregen niet het beloofde werk en werden onvoldoende betaald en het bedrijf zadelde mensen met hoge schulden op. Het SNA-certificaat lijkt steeds onvoldoende. Ik maak mij dan ook zorgen over deze overgangsperiode. Die overgangsperiode maakt de geloofwaardigheid van het stelsel kwetsbaar. Alleen het SNA-certificaat zegt té vaak niets over de kwaliteit van het uitzendbureau. Kan de minister deze overgangsregeling niet anders vormgeven? En, zo nee, kan de minister de overgangsperiode dan in ieder geval inperken tot maximaal één jaar?
Een andere zorg betreft de toepassing van de wet op de in het buitenland gevestigde uitleners. Handhaving van de regels, maar ook de toepassing van de regels, is moeilijk. Een buitenlandse ondernemer kan niet gehouden worden aan een systeem met een verklaring omtrent het gedrag. En een inspectie-instelling die het rapport moet opstellen over de naleving van het normenkader, moet bij het buitenlandse bedrijf een rapport opstellen over het gedrag van dit bedrijf tegenover een Nederlandse werkgever. Dat is complex. Kan de minister wat uitgebreider ingaan op de problemen die hij verwacht bij de toepassing van de wet op buitenlandse ondernemingen en vertellen hoe die problemen opgelost gaan worden? Kan hij aangeven hoe het toezicht door de Arbeidsinspectie bij die ondernemingen zal plaatsvinden? Kan hij garanderen dat buitenlandse uitleenbedrijven net zo streng gevolgd en gecontroleerd zullen worden als de in Nederland gevestigde ondernemingen?
De invoering van de wet laat nog altijd op zich wachten, en dus zijn er andere maatregelen nodig. Wij zijn met onze wethouders, met bewonersgroepen en met vertegenwoordigers van arbeidsmigranten constant in gesprek en constant op zoek naar oplossingen die arbeidsmigranten ook nu al beter kunnen beschermen. We hebben daarvoor meerdere voorstellen gedaan. Kan de minister aangeven hoe het staat met de uitvoering van de moties die zijn aangenomen? Ik heb het dan bijvoorbeeld over de motie die ervoor zorgt dat mensen zich pas als zelfstandige bij de Kamer van Koophandel kunnen inschrijven nadat zij zich als inwoner van Nederland hebben ingeschreven in de Basisregistratie Personen, zodat er een wachttijd is waarin zij zich enigszins kunnen verdiepen in ondernemerschap in Nederland. Ik heb het ook over de motie om 45 fte van de Arbeidsinspectie lokaal in te zetten voor handhaving, over de motie om de mogelijkheid te onderzoeken hoe lokaal een vergunningsplicht voor bedrijven ingevoerd kan worden, over de motie om de pilot Overgang EU-burgers uit te breiden en over de motie — een heel belangrijke — om ernaar te streven dat in 2028 70% van de dienstverbanden een vast dienstverband is.
Andere voorstellen konden helaas niet rekenen op uw steun of op die van de rechtse partijen in deze Kamer. Ik zou de minister willen vragen of het niet al lang genoeg heeft geduurd. Kijk daarom nog eens goed naar die moties en de geest daarvan, zoals de motie over de toegang van vakbonden tot de werkvloer, zodat zij kwetsbare werkenden kunnen bijstaan. Kijk naar het informeren van arbeidsmigranten over de rechten, bijvoorbeeld door workinnl.nl op de loonstrook te zetten. Ik noem ook een uitzendverbod in de vleessector — het is niet nieuw — en de motie die verzoekt in kaart te brengen of een ondernemersdiploma een vereiste kan zijn voor iemand die als zelfstandig ondernemer ingeschreven wil worden.
De GroenLinks-PvdA-fractie zal niet stoppen en constant met voorstellen komen om problemen op andere manieren snel aan te pakken. Wij vragen de minister om haast te maken met de uitvoering van de aangenomen moties, maar dus ook om te kijken naar de ideeën die de Kamer niet overgenomen heeft, maar die wellicht wel in een andere vorm effectief kunnen zijn tegen bijvoorbeeld schijnzelfstandigheid onder arbeidsmigranten, en die die zo veel sneller ingevoerd kunnen worden dan deze wet.
Zoals gezegd: het is een wet die te lang op zich laat wachten. Daarom ook amenderen we deze wet met drie maatregelen die al eerder ingevoerd kunnen worden; maatregelen die echt nodig zijn om werkgevers die er een puinhoop van maken, te dwingen hun werkgeverschap zelf of in ieder geval beter op te pakken. We maken het met een amendement makkelijker om een sectoraal verbod op uitzendbureaus in te stellen. We willen dat de minister ingrijpt in sectoren waar het de spuigaten uitloopt, geïnspireerd op de maatregelen in de Duitse vleessector, om een verbod op uitzend op te leggen. Daardoor komen er meer mensen direct in dienst. De minister schrijft voortdurend brieven waarin staat dat de regie teruggepakt moet worden. Met dit amendement geven we de minister de touwtjes in handen om de regie te nemen. We dienen een amendement in dat het mogelijk maakt voor de Arbeidsinspectie om een verbod op uitzendbureaus per bedrijf op te leggen. We willen ook dat de Arbeidsinspectie gericht kan ingrijpen bij misstanden. Als de inspectie constateert dat de wetten waarop ze handhaaft niet worden nageleefd, dan moet de inspectie een uitzendverbod bij een specifiek bedrijf kunnen opleggen; net zoals ze nu een stillegging kan opleggen, maar dan net een stapje daarvoor op de escalatieladder. Zo vullen we de gereedschapskist voor het handhaven. We maken het mogelijk dat door de Arbeidsinspectie gehandhaafd kan worden op de betaling van het juiste loon, en dus niet alleen op minimumloon. Zo voorkomen we dat er valse concurrentie ontstaat en zorgen we vooral dat mensen voldoende betaald krijgen. Op dit punt doet de Arbeidsinspectie ten behoeve van de belanghebbenden wel onderzoek naar de naleving van de gelijke beloning van arbeidskrachten en rapporteert zij daarover aan belanghebbenden, maar bij het constateren van overtredingen van dit zogenaamde loonverhoudingsvoorschrift treedt de Arbeidsinspectie niet handhavend op. Het wordt tijd dat de Arbeidsinspectie wel gewoon kan optreden ingeval niet het juiste loon betaald wordt.
De heer Aartsen (VVD):
Laat ik beginnen met te zeggen dat ik het punt dat mevrouw Patijn hiervoor zei over op individueel niveau kijken of je iets kan doen, een interessante gedachte vind. Ik kijk ook uit naar de appreciatie van de minister, anders krijg ik dalijk het verwijt dat ik niet constructief genoeg ben. Ik ben even benieuwd naar hoe mevrouw Patijn het concept "het juiste loon" precies ziet. Dat gaat dan, neem ik aan, ook over interpretaties van cao's. Heb ik dat goed?
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Het gaat om het loonverhoudingsvoorschrift, zoals dat geregeld is in de WAADI. Daarin zijn een aantal normen opgenomen voor welke dan van toepassing zijn. En dat is niet de volledige cao, hè. Dat gaat over een deel van een cao. De onderzoeken naar of het juiste loon betaald wordt, wat dat "juiste loon" is en hoe dat dan wel betaald zou moeten worden, doet de Arbeidsinspectie nu ook al.
De heer Aartsen (VVD):
Maar mengt de Arbeidsinspectie zich volgens mevrouw Patijn dan niet te veel in de bevoegdheid van ook vakbonden om de cao's te kunnen handhaven, en krijg je dan niet een vermenging van het bestuursrecht en het privaatrecht? Is mevrouw Patijn daar niet bang voor?
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Nou, dit is wel een vrij bekende discussie. Dan gaat het altijd over hoever je kan gaan. Maar als je naar andere landen kijkt, dan worden daar voor dat loonverhoudingsvoorschrift eigenlijk bijna altijd controles gedaan. Iedereen was heel enthousiast — al is "enthousiast" een beetje overdreven — maar in ieder geval blij over dat er strak opgetreden werd in België bij overtredingen bij de postbedrijven. Dat was omdat ook daar het loonverhoudingsvoorschrift overtreden werd. Ik denk dat het ontzettend belangrijk is dat iets waar mensen zelf eigenlijk niet zo snel achteraan gaan omdat ze zo'n kwetsbare positie hebben, mogelijk gemaakt wordt. En omdat dat loonverhoudingsvoorschrift heel specifiek in de WAADI geregeld is, vind ik het in dezen logisch. Ik vind het niet logisch als het erom gaat dat publiek gehandhaafd gaat worden of als het bijvoorbeeld op de naleving van het ontslagrecht wordt toegepast.
De heer Aartsen (VVD):
Nee, dan is het fijn dat we dat nog even geconcludeerd hebben, want dat is waar ik wel mee worstel inderdaad: hoever kun je een publiekrechtelijke instantie als de Nederlandse Arbeidsinspectie laten controleren op privaatrechtelijke afspraken, dus tussen sociale partners? Dat is natuurlijk wel iets wat hier schuurt. Maar dan weet ik even hoe we het hebben afgebakend in dit voorstel.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ja. Dus het gaat heel specifiek over iets waar de Arbeidsinspectie al lang naar kijkt en onderzoeken naar doet. Dat zijn natuurlijk grote onderzoeken, waar ze in specifieke situaties heel effectief kan optreden tegen vaak ook schijnconstructies.
Voorzitter. Wat ons betreft is de kern dat meer mensen rechtstreeks bij de bedrijven vast in dienst komen, dat de werkgever zich verantwoordelijk voelt voor wat er met zijn mensen gebeurt op zijn werkvloer en dat mensen elkaars collega's kunnen zijn in plaats van elkaars concurrenten.
Deze wet is een belangrijke stap, maar tegelijkertijd slechts een eerste stap. Door de combinatie van een laag minimumloon, te veel onzekere flexibele contracten en te veel ruimte om het werkgeverschap uit te besteden, zijn de oorzaken van de problemen niet weggenomen. Eerder heeft deze Kamer, zoals gezegd, onze motie aangenomen dat 70% van de mensen vast in dienst zou moeten zijn. We weten één ding zeker: het aantal vaste contracten van arbeidsmigranten ligt ver, héél ver onder die 70% en zelfs ver onder het landelijk gemiddelde van 56% vaste banen. Dat gaat deze wet niet veranderen. Kan de minister aangeven hoe hij specifiek voor arbeidsmigranten deze doelstelling gaat halen en welke maatregelen hij daarvoor gaat nemen?
Ook moeten we dat doen om de wildgroei van zzp'ers onder arbeidsmigranten te bestrijden. De minister heeft laten weten hier eigenlijk geen goede cijfers over te hebben. Ik wil de minister daarom vragen wat hij gaat doen om hier meer zicht op te krijgen. Met deze wet reguleren we de uitzendsector, maar een verschuiving in de richting van schijnzelfstandigheid ligt dan voor de hand. Hoe gaat de minister het waterbedeffect voorkomen naar andere vormen van flexwerk, zoals naar schijnzelfstandigheid? Om de zekerheid en het inkomen van uitzendkrachten in brede zin te verbeteren, zijn veel meer maatregelen nodig. De nulurencontracten, het uitzendbeding, het gebrek aan verantwoordelijkheid van inleners, de regeling voor extraterritoriale kosten en de concurrentie op arbeidskosten via A1-constructies, waardoor lagere premies afgedragen worden, lossen zichzelf niet op. Inlenende werkgevers blijven zich verschuilen achter de brede rug van vluchtige uitzendbureaus. Ondanks de vele verhalen in alle kranten, op het nieuws en in actualiteitenprogramma's en ondanks de vele, vele voorbeelden van FairWork, de vakbonden FNV en CNV, de Arbeidsinspectie en het Juridisch Loket lijken de echte werkgevers hun schouders op te halen en wijzen ze naar het uitzendbureau dat ze inhuren. Wordt het niet tijd dat de Wet aanpak schijnconstructies aangepast wordt om deze effectief te maken, om de ketenaansprakelijkheid publiekrechtelijk te handhaven en om de wachttermijnen in te korten? Is de minister bereid om te kijken welke mogelijkheid hij daarvoor ziet, zodat de Spaanse Alfredo uit het Parool, waar ik het net over had, direct het geld waar hij recht op heeft, kan opeisen bij de inlener en niet hoeft te wachten tot het uitzendbureau zichzelf failliet verklaard heeft?
Wij blijven hameren op de aanpak van de problemen in de vleesindustrie, want het stopt niet. De plannen die de minister tot nu toe gepresenteerd heeft, bestaan uit meer studie, meer informatievoorziening en nog steeds evenveel uitzendconstructies. Wordt het niet tijd voor een uitleenverbod in deze sector? We hebben het de minister met ons amendement makkelijk willen maken om een dergelijk verbod in te stellen. Dus ik zou zeggen: aarzel niet. En tegen de mede-Kamerleden zou ik willen zeggen: stem voor de motie die we in het debat van vanochtend al ingediend hebben, om alvast een AMvB voor te bereiden voor een verbod op uitzenden in de vleesindustrie.
Voorzitter. Terug naar de wet. Er wordt een nieuwe meting gedaan voorafgaand aan de invoering van de Wtta. Dat lijkt me heel verstandig. Het lijkt me belangrijk dat daarbij ook gemeten wordt of er een afname van klachten is bij organisaties als FairWork, de vakbonden en het Juridisch Loket. Kan de minister dit meenemen in de effectiviteitsmeting die er gedaan gaat worden?
Tot slot, voorzitter. De verhalen over de ellendige omstandigheden waarin arbeidsmigranten moeten werken en wonen, zullen voorlopig niet verstommen. Dat gebeurt pas als mensen gewoon vaste contracten krijgen en rechtstreeks in dienst bij de werkgever komen, met betere lonen. Ik spreek soms journalisten die verzuchten dat ze niet weer met verhalen over de problemen van arbeidsmigratie aan kunnen komen bij de hoofdredactie, omdat alles al een keer verteld is en alles zich steeds weer herhaalt. Ik hoop dat de verhalen verteld blijven worden, dat de journalisten hun goede werk blijven doen, want zonder die verhalen verdwijnt ook de noodzaak om te veranderen.
Nog meer hoop ik dat het knagende gevoel van onbehagen over de eenzaamheid en de armoede onder arbeidsmigranten langzaam verdwijnt, omdat arbeidsmigranten het uiteindelijk beter moeten krijgen als ze hier komen werken. Het zal nog lang duren, vrees ik. Tot die tijd maakt dit knagende gevoel van onrust en ongerustheid dat ik niet zal stoppen om mij in te zetten voor de verbetering van de positie van deze mensen. Laat deze wet, die ook belangrijk is voor Nederlandse uitzendkrachten, een eerste stap zijn. Ik roep de minister op: ga niet tevreden achteroverzitten als de wet er is, want er is nog veel, heel veel werk te doen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Inge van Dijk van het CDA.
Ik ga nog even een verzoek doen aan mevrouw Patijn. Ze had om 30 minuten spreektijd gevraagd en ze heeft er 17 volgemaakt. Dat maakt het heel moeilijk voor de Griffie plenair om te plannen. Het verzoek aan haar is dus om wat puntiger in te schatten hoelang ze gaat spreken. Of meer praten, inderdaad. Ik geef nu het woord aan mevrouw Inge van Dijk, die 30 minuten heeft aangevraagd en die nu waarschijnlijk ook tot de laatste seconde gaat volmaken. Maar dat hoeft niet. De Griffie plenair vraagt regelmatig om zeer puntig en scherp de tijd te plannen.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik had gewoon hoesttijd ingecalculeerd.
De voorzitter:
U heeft zeker drie keer gehoest en twee keer iets gedronken. We gaan luisteren naar mevrouw Inge van Dijk.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dank je wel, voorzitter. Het is belangrijk om met elkaar de komende tijd verder door te denken over wat voor economie we willen zijn en nodig hebben om ons verdienvermogen, ook naar de toekomst toe, veilig te stellen, zodat basisvoorzieningen voor inwoners gegarandeerd kunnen blijven worden. Keuzes worden tot nu toe niet echt gemaakt en middelen om te investeren om tot deze economie te komen, worden niet vrijgemaakt. Dat is zorgelijk. Bij een goed draaiende economie hoort een goed functionerende arbeidsmarkt. Een belangrijke rode draad van de hervorming van de arbeidsmarkt is dat de waarde van werk weer centraal moet komen te staan. De vaste baan is voor het CDA nog steeds het uitgangspunt, maar we zien ook veel zzp'ers en mensen die uit andere landen naar ons toe komen om de handen uit de mouwen te steken. Over deze laatste groep hebben we het vandaag, en dan specifiek over hoe we ze beter kunnen beschermen en hoe de malafiditeit uit de uitzendsector te weren.
Tal van aanbevelingen om misstanden bij arbeidsmigranten in Nederland tegen te gaan. Dat was vierenhalf jaar geleden de opbrengst van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten onder leiding van Emile Roemer. De kern was, in mijn eigen woorden, dat de misstanden geen incidenten waren en dat malafide uitzenders de spil vormen in arbeidsmigratie en daarmee in de uitbuiting en oplichting, die te vaak voorkomen.
We hebben het hier over een deel van de arbeidsmigranten, met name werknemers uit Midden- en Oost-Europa waarmee het welvaartsverschil groot is. Het gaat vaak om laagbetaald werk en we zien een concentratie van arbeidsmigratie in specifieke sectoren: in delen van de landbouw, logistiek en voedingsindustrie. We zien arbeidsmigranten die werk doen tegen minimumloon of iets daarboven, waar inwoners van ons land niet voor te vinden zijn. We praten over zo'n 200.000 tot 250.000 mensen. Dat is significant. SEO becijferde dat tussen 2006 en 2021 het aantal arbeidsmigranten in Nederland is verviervoudigd. Vooral het aantal arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa is flink toegenomen, van een derde naar twee derde. Mijn vraag aan de minister is: wat zijn de recente aantallen?
De misstanden gaan over slechte huisvesting, onderbetaling, uitbuiting, slechte arbeidsomstandigheden, geen zorgverzekering en ook over hoe wij hen bejegenen en over hen spreken: te vaak als tweederangsburgers. Er gebeurt echt wel iets om dit te verbeteren. We krijgen jaarlijks een overzicht van de implementatie van de aanbevelingen. Daarin zien we gelukkig een flink aantal groene vinkjes, maar ook nog een aantal aanbevelingen die nog niet gerealiseerd zijn, waarvan er een aantal bij de overheid zelf liggen. Mijn vraag aan de minister is dan ook wanneer de uitvoering van Roemer op orde is.
De echte oplossingen liggen ook in het beperken van de vraag naar deze vormen van arbeid. Daar hebben we onlangs een ander debat over gevoerd. We hebben daar een stevigere sectorale aanpak bepleit, en om die met sociale partners in de sectoren te ontwikkelen. We hebben bepleit om enerzijds de vraag naar arbeid te beperken via technologische innovaties en nieuwe werkwijzen, en anderzijds, als er wel arbeidsmigranten nodig zijn, sectoraal afspraken te maken om dit in goede banen te leiden wat betreft arbeidsomstandigheden en huisvesting. Eigenlijk is het best vreemd dat sectoren zelf niet en masse opstaan om deze handschoen op te pakken. Je wilt het als ondernemer toch niet op je geweten hebben dat mensen die voor je werken, 's nachts op straat slapen of met zijn vijven in een kamertje op enkel een vies matras?
De sectoren die wel opstaan om hierin stevig samen op te trekken, lopen ook nog eens vast. Gemeenten geven aan te weinig instrumenten te hebben om bepaalde misstanden rond huisvesting aan te kunnen pakken en goedwillende bedrijven — die zijn er ook, en ze zijn met vele — geven aan dat gemeenten te weinig ruimte en mogelijkheden bieden om wel kwalitatief goede huisvesting te organiseren. Ik weet dat het daar vandaag niet over gaat, maar het feit dat we vandaag wel regelen dat uitzendbureaus onder voorwaarden ongemaximeerd mogen uitzenden, terwijl deze bureaus lang niet altijd de verantwoordelijkheid voelen om ervoor te zorgen dat deze mensen een dak boven hun hoofd hebben, blijft ongemakkelijk.
Het is positief dat met dit wetsvoorstel uitzenders alleen SNF-gecertificeerde huisvesting mogen aanbieden. Het ongemak zit 'm in de vraag: wat als zij geen huisvesting regelen? Wie doet dat dan wel? Het zou mooi zijn als we kunnen stimuleren dat uitzenders en werkgevers wel kwalitatief goede huisvesting regelen of laten regelen, maar dat doen we niet met dit voorstel. Ziet de minister het risico dat kwaadwillende uitzenders toch doorgaan met het aanbieden van slechte huisvesting tegen hoge kosten en dat dat niet opgemerkt wordt door de inspectie?
Vandaag behandelen we dus het wetsvoorstel om, samengevat, de malafiditeit uit de uitzendsector te weren. Dat is een belangrijk onderdeel van de aanbevelingen van Roemer. Met dit wetsvoorstel wordt een toelatingsstelsel ingevoerd voor uitzendbureaus en andere bedrijven die arbeidskrachten ter beschikking stellen. In het nieuwe stelsel mogen zij alleen op de markt opereren als zij daartoe toegelaten zijn. Het CDA is voorstander van het uitgangspunt van de wet, omdat andere opties voor zelfregulering onvoldoende hebben gewerkt en omdat sectoren die wel fatsoenlijk werk, fatsoenlijk loon en fatsoenlijke woonomstandigheden organiseren, ook voorstander zijn van overheidsingrijpen. Inmiddels zijn we bijna vijf jaar verder. Er is keihard gewerkt door het departement om dit wetsvoorstel zover te krijgen, na onder meer een negatief advies van de Raad van State. Complimenten daarvoor. Niettemin wil ik als medewetgever wel een aantal vragen stellen over waar wij nu precies mee instemmen vandaag.
Allereerst de keuzes die gemaakt zijn ten aanzien van de uitvoering en de stand van zaken daarbij. De rijksoverheid, het departement van SZW zelf, gaat een grote rol spelen in de uitvoering, terwijl het certificeringsstelsel, zoals door Roemer was geadviseerd, in beginsel privaat georiënteerd was. Deze keuze is ingegeven door het advies van de Raad van State. De Raad van State had als kritiek: private certificering is geen vervanging van en is niet bedoeld voor publieke handhaving van wet- en regelgeving, de WAADI biedt al de mogelijkheid van een publiek vergunningstelsel en een privaat zbo is niet wenselijk. Kortom, de Raad van State bepleit een eenvoudiger en consistenter vormgegeven stelsel wat de publieke verantwoordelijkheden betreft. Maar deze kritiekpunten leiden niet vanzelf tot het huidige voorstel van een publiek toelatingsstelsel, waarbij de minister zelf een oordeel moet vellen over toelating, ondersteund door private certificering, gebaseerd op een normenkader met eisen, vooral aan naleving van arbeidswetgeving en fiscale wetgeving, waarbij de private certificeringsinstellingen enkel de administratie kunnen controleren en niet de onderzoeksbevoegdheden hebben van publieke handhaving. Graag wil ik de minister hierover een paar vragen stellen.
Klopt het dat dit een uniek uitvoeringsmodel is om toetreding tot de markt te reguleren? We kennen de toegelaten instelling in de volkshuisvesting, de woningcorporatie. Het is in feite een gesloten stelsel, maar dat is van een andere orde dan dit stelsel. Hebben we hier een nieuwe, unieke variant, maar ook een novum gecreëerd? Doordat dit nu op het laatste moment is gewijzigd, terwijl de wet als zodanig niet wijzigt, ontbreekt een gedegen advies van de Raad van State. Niemand wil nog meer vertraging voor zijn rekening nemen, maar we creëren hier wel iets unieks, dus hebben we dan wel alle uitvoeringsrisico's goed in beeld? Hoe wordt bijvoorbeeld gekeken naar de positionering van het stelsel binnen het ministerie van de minister zelf en naar zijn eigen grote bevoegdheden om als bestuursorgaan dat bevoegd is tot verstrekking, schorsing of intrekking van toelating van een uitlener, afwijkingen te mogen accorderen? Dit vragen we eigenlijk vooral ter bescherming van de minister zelf.
Voorzitter. De zoektocht naar een bestaande uitvoerder is niet geslaagd, ook vanwege de bijzondere eigenschappen van het toelatingsstelsel. De toelatende instantie moet een strategische rol spelen, zodat zij tijdig en effectief kan inspelen op gebeurtenissen in de markt, samen met stelselpartijen. Daarnaast heeft zij de verantwoordelijkheid voor de inning en het beheer van waarborgsommen. Daarom moet er een geheel nieuwe uitvoeringsorganisatie opgericht worden, maar er is nog geen zicht op het moment waarop die uitvoeringsorganisatie klaar zal staan en hoe die er überhaupt uit zal zien. Dat roept vragen op aan de minister en ook wel aan onszelf. We hebben ons als parlement voorgenomen om meer aandacht te hebben voor de uitvoering van wetgeving. Tegelijkertijd hechten we aan voortvarende behandeling van deze wetten. Doen we dit nu wel handig? Weten we voldoende waar we ja tegen zeggen? Kan de minister hier zelf ook op reflecteren?
De oorspronkelijke inwerkingtreding is al met jaren overschreden, en die is nu weer onzeker. Kan de minister een indicatie geven van een realistische datum van inwerkingtreding? Daarnaast zouden we graag een halfjaarlijkse rapportage willen over de stand van de invoering, inclusief een kostenplaatje. Kan de minister dit toezeggen? Ik kom later nog terug op de gekozen vormgeving.
Het tweede onderdeel waarover ik vragen heb, is of het wetsvoorstel bewerkstelligt wat het moet doen, namelijk de malafiditeit in de uitzendsector bestrijden. Ik begrijp dat de controles door de private inspectie-instelling niet bedoeld zijn om honderd procent zekerheid te krijgen over de naleving van het normenkader, maar om vast te stellen dat het risico dat het niet wordt nageleefd klein genoeg is. Deze instellingen kunnen enkel afgaan op de informatie die de onderneming ter beschikking stelt. Zullen deze inspecties dan niet vooral de ondernemingen eruit halen die hun administratie wat minder op orde hebben? Zij kunnen dan geholpen worden om deze omissies te herstellen. Het is een nobel doel, maar als de malafide ondernemingen, die optisch de administratie op orde hebben, er dan juist niet uit gehaald worden, dan halen we niet het doel van dit wetsvoorstel.
Ook zouden wij graag zien dat incidenten met arbeidsmigranten altijd inspectie door de Arbeidsinspectie tot gevolg heeft, niet om achteraf met een vingertje te kunnen wijzen, maar om bureaus aan de voorkant duidelijkheid te geven en het belang te onderstrepen om problemen te voorkomen. Is er in de wet een bepaling opgenomen die een link legt tussen de uitkomsten dan wel signalen van misbruik die door private inspectiediensten worden waargenomen en de handhavingsverantwoordelijkheid van de Arbeidsinspectie? Als deze bepaling er niet is, hoe kunnen we dan alsnog vastleggen dat deze informatiedeling een onderdeel wordt van de uitvoeringspraktijk?
Voorzitter. We horen ook verhalen over intimidatie en bedreiging van inspecteurs. Ik wil de minister vragen of hij deze verhalen ook kent en of dit ook leidt tot terughoudendheid bij het optreden. Oftewel: heeft de Arbeidsinspectie benoemde mandaat of bevoegdheden? Om effectief te controleren, is de door de minister gewenste samenwerking met de Belastingdienst ook belangrijk. Volgens de stukken hangt dit op budget. Dat is 1,5 miljoen euro per jaar. Daar zou naar gezocht worden. Hoe staat het met die zoektocht? Hoeveel effectiever zouden misstanden aangepakt kunnen worden met deze samenwerking? Verdient het zichzelf niet in no-time terug, vraag ik de minister.
Voorzitter. De Arbeidsinspectie bracht enige tijd geleden het bericht over massale toepassing van ontslag op staande voet bij specifieke uitzenders in een specifieke sector. Kan dit ook meegenomen worden in de controles, zo vraag ik de minister.
Verder wil ik de minister vragen een uitgebreide toelichting te geven hoe met het systeem van toelating en private inspectie de malafiditeit bestreden wordt. Het wetsvoorstel vergt een forse uitbreiding van de private inspectiecapaciteit, die gefinancierd wordt door de sector. Stel dat we in plaats daarvan de publieke inspectiecapaciteit met eenzelfde omvang zouden uitbreiden. Zou dat niet effectiever zijn? De Arbeidsinspectie moet nu met name uitleners die zonder toelating arbeidskracht ter beschikking stellen opsporen. Er zijn natuurlijk ook inleners die zakendoen met niet toegelaten uitleners. De uitbreiding met 90 fte zou daar voldoende voor zijn. Klopt het dat de Arbeidsinspectie dus niet extra de naleving van wet- en regelgeving door uitleners handhaaft en dat we dat vooral overlaten aan inspectie-instellingen?
Mijn derde punt is de reikwijdte en de uitvoeringsaspecten voor het bedrijfsleven. De minister schrijft dat zo'n 14.000 à 19.500 uitleners naar verwachting een toelating gaan aanvragen. Het gaat veelal om ondernemingen waardoor geen arbeidsmigranten uitgeleend of gedetacheerd worden. Vanwege uitvoeringsredenen is er niet voor gekozen de reikwijdte in te perken tot bijvoorbeeld ondernemingen die arbeidsmigranten ter beschikking stellen, of wellicht een inkomensgrens. Kan de minister dit nog eens nader motiveren? Het CDA vindt dat het bestrijden van misstanden een zeer hoge prioriteit heeft, maar het draagvlak ervoor valt of staat wel bij de mate van verplichtingen die we opleggen aan bedrijven die hier niets mee van doen hebben. Dat is een balans die we wel echt zoeken. Er is ook een groep ondernemingen die slechts beperkt aan tba doet. Deze groep moet een ontheffing aanvragen. Kan de minister aangeven hoe groot deze groep naar verwachting is?
Daarnaast is er een mogelijkheid voor uitzondering van de arbeidsmarktsectoren gecreëerd. We kunnen ons voorstellen dat, gelet op de balans en het draagvlak, zeker die sectoren die al sectorale regulering kennen, uitgezonderd worden. Het lijkt nu wat dubbelop. Denk bijvoorbeeld aan de veiligheidssector: al genoemd. Profvoetbal is al genoemd. Kan de minister dit toezeggen? Ik noem ook de uitvoering van maatschappelijk wenselijke terbeschikkingstelling. We denken dan, ook al genoemd, aan de sociale werkvoorziening, vooral ook omdat die vaak samenwerkt met gemeentes. Dan denk ik bij mijzelf: er is dus al een stevige controle op, moeten we dit dan wel willen? Ik denk ook aan de opleidingsbedrijven en aan de sectoren die mbo-studenten voor hun opleiding bij bedrijven plaatsen. Dat is ook een punt van de VVD. Kan de minister toezeggen deze ook uit te zonderen van het toelatingsstelsel?
Waarom is er naast sectorale uitzonderingen en uitzonderingen van segmenten van de arbeidsmarkt niet voor gekozen om de mogelijkheid te creëren om ook individuele bedrijven uit te zonderen van de toelating? Lang niet altijd is er een duidelijke sector, terwijl er wel motieven kunnen zijn om een onderneming die bijvoorbeeld hoogopgeleide kenniswerkers detacheert maar niet aan de ontheffingscriteria voldoet, te kunnen uitzonderen.
Als vierde onderdeel zou ik de kostenontwikkeling willen noemen. Het automatisch kunnen doorberekenen van kosten door een overheidsorganisatie heeft geen prikkel in zich om efficiënt te opereren. We hebben wel behoefte aan enige houvast op dit punt. Is er een manier om dat automatisme te beteugelen? Kan dit bijvoorbeeld specifiek in de begroting van SZW worden opgenomen?
Verder zijn er slechts enkele indicaties van de kosten die dit met zich meebrengt, en dan met name de totale kosten van inspectie en toelating. Ik heb met name zorgen over de kosten van ondernemingen die geen uitzendbureau zijn. Kan de minister daar al iets meer over zeggen?
Als zesde punt de delegatiebepalingen. Kunnen deze niet worden voorgehangen, nu er toch tijd is? Daar liggen al enkele amendementen voor.
Tot slot de overall-beoordeling door de CDA-fractie vooralsnog. We hebben een aantal fundamentele vragen gesteld vanuit de zorg of dit wetsvoorstel gaat doen wat het moet doen: de malafiditeit uit de uitzendsector weren. We hebben een aantal zorgen over de ondernemers die met deze verplichting worden geconfronteerd en die part noch deel hebben aan de misstanden waar het hier over gaat, of die geen arbeidsmigranten in dienst hebben. Zeer relevant voor draagvlak.
We hebben zorgen over wat er gebeurt met arbeidsmigranten die voor een bureau werken en die in overtreding zijn, waardoor ze enkele maanden worden stilgelegd. Staan die mensen acuut en zonder inkomen op straat? Mijn dilemma is natuurlijk dat we de misstanden in de uitzendsector niet kunnen accepteren. Die zijn maatschappelijk onacceptabel, onacceptabel voor de arbeidsmigranten zelf en voor de wijken, dorpen en steden die ermee te maken hebben. Er is echt nader beleid nodig. Wij snappen dat de minister de gekozen route verdedigt. Er is veel tijd en energie in gaan zitten. Dat respecteren we en in principe steunen we dat ook zeker, maar we hebben wel echt vragen over de uitvoeringsorganisatie, de tijdplanning en de effectiviteit van het wetsvoorstel.
Ook vragen we de minister om uitgebreid te reflecteren op de volgende redenering. Er loopt een onderzoek naar een sectoraal uitzendverbod. De huidige wet biedt deze mogelijkheid. Dat maakt een gerichte en stevige aanpak mogelijk, ook in samenspraak met sectoren, zoals ik ook al in het begin vermeldde, met dit als stok achter de deur.
In de nota naar aanleiding van het verslag gaf de minister zelf overigens aan dat de invoering van het toelatingsstelsel en een uitzendverbod niet samengaan. Is er al zicht op het verplicht gebruik van g-rekeningen? Dat is een andere weg om de naleving van fiscale wetgeving en socialezekerheidswetgeving af te dwingen. Inmiddels zijn er stappen gezet rond de huisvesting en wil de minister een inhoudingsverbod van huur op het wml. Is het door de wetgever bij uitzendbureaus neerleggen van de verantwoordelijkheid voor goede huisvesting conform SNF-certificering niet de echte oplossing? Ik heb aan het begin van mijn betoog hierover enkele vragen gesteld. Nu is het pappen en nathouden en inmiddels is 60% van de zwervers in de steden arbeidsmigrant. De strafbaarstelling van uitbuiting wordt uitgebreid. Kortom, is er met een combinatie van andere maatregelen, inclusief verdere uitbreiding van de Arbeidsinspectie, niet een effectievere en snellere aanpak mogelijk, en is het niet verstandig om dit toch uit te werken als een eventueel plan B, mocht er toch weer een stevige kink in de kabel komen? Dat er wat moet gebeuren, delen we Kamerbreed.
Graag hoor ik de antwoorden van de minister op onze vragen. Tot zover, voorzitter. Dat waren zeventien minuten.
De voorzitter:
Ja, ook een standje voor u. Graag wat zorgvuldiger uw tijd opgeven, dit in verband met het plannen. De heer Boon heeft precies elf minuten aangevraagd. En hij krijgt geen seconde meer.
De heer Boon (PVV):
Voorzitter. We moeten vaststellen dat er nog altijd arbeidsbureaus en werkgevers zijn die arbeidsmigranten slecht behandelen, en waar misstanden plaatsvinden, zowel binnen het gecertificeerde als het niet-gecertificeerde deel van de sector. Vaak gaat het om bedrijven die arbeidsmigranten zien als een verdienmodel en zo veel mogelijk op hun kosten besparen. Ze frauderen met de salarisadministratie, laten werknemers te veel uren maken, houden allerlei bedragen in op het loon, rekenen buitensporige transportkosten, eisen boetes voor willekeurige huisregels en besparen door te veel mensen in een woning onder te brengen, zonder goed onderhoud. Wie klaagt, loopt het risico zijn werk, woonruimte en zorgverzekering te verliezen, en komt in een vreemd land op straat te staan.
Sinds de afschaffing van de vergunningsplicht in 1998 zijn er vrijwel geen drempels meer om een arbeidsbureau te starten. Dit heeft geleid tot een wildgroei aan bureaus. De Inspectie SZW heeft met de huidige capaciteit slechts een inspectiedekking van 1% van de sector, waardoor de pakkans bij misstanden klein is. Hierdoor blijven malafide uitzendbureaus grotendeels buiten schot en kunnen ze ongehinderd doorgaan met hun praktijken. Er ontbreekt een sluitend systeem van checks-and-balances om de rotte appels uit de sector te weren.
Binnen de uitzendsector zien we drie duidelijke lagen: bonafide en welwillende uitzenders, uitzenders die de grenzen van de wet opzoeken en deze soms overschrijden, en uitzenders die zich bewust schuldig maken aan malafide praktijken zoals oplichting en uitbuiting. Ditzelfde patroon geldt voor de inleners. Vaak werken uitzendbureaus en inleners samen bij deze misstanden. Dit leidt tot oneerlijke concurrentie, zowel tussen de uitzenders als de inleners, met als gevolg: a race to the bottom. De uitzendsector moet beter worden gereguleerd, zodat de malafide uitzendbureaus effectief van de markt worden geweerd. Een betere beheersing van de uitzendsector is in het belang van bonafide uitzenders, inlenende bedrijven en arbeidsmigranten. Aanpassing van wet- en regelgeving is noodzakelijk om de sector te zuiveren van malafide praktijken en om een gelijk speelveld te creëren. Bonafide uitzenders die al aan veel eisen voldoen, krijgen hierdoor meer en eerlijkere kansen op nieuwe opdrachten.
Voorzitter. Dit waren niet mijn woorden. Dit zijn de aanbevelingen uit het rapport Geen tweederangsburgers, van Roemer uit 2020. Vijf jaar later behandelen we eindelijk de wet die toen werd aanbevolen. Ondertussen zijn we van code rood naar code zwart gegaan. 70% van de gemeenten ervaart behoorlijk veel of zeer veel problemen met arbeidsmigranten. En de trend is negatief. Bij 35% van de gemeenten zijn deze problemen het afgelopen jaar toegenomen, en bij 47% zelfs sterk toegenomen. Bovendien is maar liefst 60% van alle daklozen in Nederland arbeidsmigrant. Dat laat zien hoe groot en onbeheersbaar dit probleem is.
Deze problematiek raakt niet alleen de arbeidsmigranten, maar ook de Nederlanders. Stel je voor dat je in een huis woont, en in het huis naast je twaalf arbeidsmigranten verblijven, slapend op luchtbedden, met alle overlast die daarbij komt kijken: geluidsoverlast, drankgelal, overvolle parkeerplaatsen, vervuiling en toenemende criminaliteit. Mijn gezin en ik woonden naast zo'n huis. Wij hebben deze overlast daadwerkelijk ervaren. Dat zet de veiligheid en leefbaarheid van je buurt ernstig onder druk.
Maar deze problematiek beperkt zich niet alleen tot de directe omwonenden. Ook Nederlanders die niet naast arbeidsmigranten wonen ondervinden de gevolgen. Openbare ruimtes zoals parkeergarages, winkelcentra en parken worden steeds vaker ingenomen door dakloze en overlastgevende arbeidsmigranten. De impact van dit falende beleid is overal zichtbaar. Aan de PVV heeft het niet gelegen. Wij dringen al jaren aan op harde maatregelen, maar vaak was er geen politieke meerderheid om deze door te voeren. Ondanks onze waarschuwingen en goede voorstellen is de situatie alleen maar verslechterd. Terwijl een kleine elite zich op schandalige wijze verrijkt door de uitbuiting, hebben de Nederlanders de lasten gedragen en de nadelige gevolgen ondervonden. Het is nu aan ons om hier eindelijk een eind aan te maken. Met de huidige meerderheid kunnen we de Nederlanders weer op één zetten, hun belangen vooropstellen en zorgen dat zij niet langer opdraaien voor de kosten van wanbeleid. Het is tijd om vooruit te kijken en de problemen daadwerkelijk op te lossen.
We zijn verheugd dat de minister een landingsplaats heeft aangewezen voor de toelatende instantie, een cruciale stap richting een snelle invoering van het stelsel om de misstanden in de uitzendsector aan te pakken. Tegelijkertijd blijft de definitieve vormgeving onduidelijk. Een zorgvuldige inrichting is essentieel voor de rechtszekerheid, maar de kosten moeten wel realistisch en beheersbaar blijven. Wij verzoeken de minister dan ook om zo spoedig mogelijk hier meer duidelijkheid over te verschaffen.
De PVV vindt dat de toelatende instantie rekening moet houden met de praktijk, vooral bij kleine fouten en overmachtsituaties, zodat goedwillende ondernemers niet de dupe worden van uitvoeringsproblemen. Wij verzoeken de minister om hier actief op toe te zien. Daarnaast zijn we tevreden dat de minister in het wetsvoorstel een grondslag biedt om bij oneigenlijk gebruik de tarieven van inspectie-instellingen te maximeren. Verder is in het overgangsrecht opgenomen dat uitleners die door een gebrek aan inspectiecapaciteit nog niet in staat zijn geweest een inspectierapport in te leveren, onder voorwaarden mogen blijven uitlenen zonder toelating. Kan de minister aangeven in welke mate hij gebrek aan inspectiecapaciteit verwacht?
Het is daarnaast onacceptabel dat we in Nederland niet eens weten hoeveel arbeidsmigranten we hier hebben. Daarom is het positief dat uitleners meer verantwoordelijk worden gemaakt voor het inschrijven van de arbeidsmigranten in de Basisregistratie Personen, de BRP. Kunnen we naast de BRP ook niet meer gebruikmaken van de informatie die arbeidsmigranten achterlaten bij hun inschrijving in de Registratie Niet-Ingezetenen, de RNI? Ontvangt iemand die zich daar registreert bijvoorbeeld een e-mail en een sms met de voorwaarden voor deze inschrijving? Zou het daarnaast niet logisch zijn om na twee maanden opnieuw een e-mail en een sms te sturen met een melding dat de betrokkene nog slechts twee maanden in Nederland mag verblijven of zich moet laten inschrijven in de BRP? Vervolgens moet er na vier maanden wederom een e-mail of sms worden verzonden met de duidelijke boodschap: de arbeidsmigrant moet Nederland verlaten of zich alsnog inschrijven in de BRP. Kan de minister aangeven of dit te realiseren is?
Daarnaast wil de PVV voorkomen dat werkontwikkelbedrijven die mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt helpen, onnodig worden belast door de Wtta. Is de minister daarom bereid om gebruik te maken van de mogelijkheid die de algemene maatregel van bestuur biedt om de werkontwikkelbedrijven uit te zonderen van de werkingssfeer van de Wtta, zodat zij zonder hinder hun belangrijke werk kunnen blijven doen?
Verder wil ik benadrukken dat, zoals ook in het rapport van Roemer werd aanbevolen, de Wtta in de eerste plaats is bedoeld om malafide uitzendbureaus aan te pakken die arbeidsmigranten aan de onderkant van de arbeidsmarkt uitbuiten. In dat licht rijst de vraag of het wenselijk en noodzakelijk is om alle uitzenders onder deze wet te laten vallen. Is het mogelijk en wenselijk om uitzenders die uitsluitend hoogopgeleide professionals bemiddelen uit te zonderen van de Wtta, bijvoorbeeld door een minimale looneis in te stellen?
Voorzitter, ik ga afronden. De problemen die voortkomen uit malafide uitzendconstructies en ongecontroleerde arbeidsmigratie zijn jarenlang genegeerd, waardoor de situatie nu volledig is ontspoord. Gemeenten slaan alarm, handhaving schiet tekort en de Nederlanders ondervinden dagelijks de gevolgen van een systeem dat niet functioneert. De invoering van de Wtta is een noodzakelijke stap, maar de uitvoering moet waterdicht zijn. Handhaving moet streng en effectief zijn. De pakkans van malafide uit- en inleners moet flink worden verhoogd. Daarom hebben we nog een aantal cruciale vragen aan de minister. Welke extra maatregelen neemt hij om ervoor te zorgen dat de handhaving daadwerkelijk effectief wordt en dat malafide uitzendbureaus niet simpelweg onder de radar blijven opereren? Hoe voorkomt hij dat tekortschietende inspectiecapaciteit de effectiviteit van de wet ondermijnt?
De PVV zal blijven strijden voor een systeem waarin eerlijke ondernemers een eerlijke kans krijgen, waarin arbeidsmigranten niet langer worden uitgebuit en waarin de Nederlanders niet langer de nadelige gevolgen van dit wanbeleid hoeven te dragen. Dit wetsvoorstel is een belangrijke stap, maar de echte uitdaging ligt in de uitvoering. De verantwoordelijkheid ligt bij de minister om ervoor te zorgen dat deze wet, zodra die is aangenomen, in de praktijk ook daadwerkelijk effect heeft. De PVV zal dit kritisch blijven volgen.
Voorzitter, tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we luisteren naar de heer Ergin van DENK.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter, dank je wel. Nederland is het land waar de term "uitzendprofessional" is bedacht. Er zullen heus ook wel andere landen zijn die hebben gepionierd met constructies, maar in Nederland is het concept "uitzendwerk" vervolmaakt. In Nederland is het echt voor het eerst booming business geworden. Vandaag behandelen we de Wtta, helaas veel te laat.
Ik wil kort stilstaan bij hoe de uitzendbranche in Nederland is ontstaan. Een van de eerste uitzendbureaus werd in de jaren zestig opgericht. Twee studenten kwamen in het holst van de nacht tijdens het fietsen op het idee om zo'n bureau te beginnen. Het eerste kantoor had een dubbelfunctie. Het was een kantoor maar tegelijkertijd ook een slaapzaal voor die studenten. Het bedrijf werd een succes. Binnen vier jaar werd de naam gewijzigd en we kennen het bedrijf inmiddels allemaal, namelijk Randstad. Het is actief in 39 landen, heeft een miljardenomzet en tienduizenden medewerkers. Volgens mij is Randstad ook de grootste hr-dienstverlener ter wereld. Of je hier nou trots op bent of niet, het uitzendwerk is in Nederland groot geworden en heeft daarmee bijgedragen aan onze economie. Slimme ondernemers hebben daar zeker een rol in gespeeld, maar we moeten ook niet vergeten dat heel veel arbeiders hiervoor hebben moeten zwoegen: arbeiders die geboren en getogen zijn in Nederland, maar ook werknemers van ver daarbuiten. Zestig jaar later zit de sector wel vol met misstanden, vol met leed en vol met onrecht. Ook die conclusie hebben we vandaag met z'n allen getrokken.
Gelijktijdig aan het opbloeien van uitzendwerk ontstond er in Nederland ook behoefte aan arbeiders die we in de jaren zestig gastarbeiders noemden. Uit vele windstreken kwamen er mensen om te bouwen aan hun toekomst, maar ook aan de Nederlandse economie. We zijn zestig jaar verder, maar we zien zestig jaar verder dat er nog steeds behoefte is aan mankracht. Sterker nog, we hebben vrijwel over tekort aan personeel. We noemen de mensen die voor ons komen werken geen gastarbeiders meer, maar we noemen ze inmiddels arbeidsmigranten. Dat is wel het lot van Nederland: dat wij ieder decennium mensen nodig hebben om onze economie staande te houden, om onze grijze druk op z'n minst gelijk te houden. De Adviesraad Migratie becijferde dat Nederland tot 2040 behoefte heeft aan 3 miljoen arbeidsmigranten om de grijze druk gelijk te houden, om het land draaiende te houden.
Voorzitter. Je zou denken dat in een land waar arbeidsmigratie bijna de norm is, de arbeidsmarkt daarop ingeregeld zou zijn, dat in een land waar de economie dusdanig verweven is met arbeidsmigratie het voor deze groep wel goed geregeld zou zijn. Dat is niet het geval. We weten al jaren, maar kennelijk hadden we de coronacrisis nodig om het te zien, dat arbeidsmigranten te vaak worden uitgebuit. De crisis was alleen een vergrootglas voor ons om de problemen waar we van afwisten duidelijk te zien, om de blote waarheid te zien. Mensen kwamen vanwege de lockdowns op straat, omdat hun contract was verbonden aan een woning. Geen werk betekende dus ook geen woning, en duizenden mensen moesten de straat op.
Maar waar we dachten dat dakloosheid bij arbeidsmigranten een corona-effect was, heeft de realiteit ons ingehaald. De coronacrisis is toch echt voorbij, maar vorige maand bleek dat zes op de tien daklozen arbeidsmigranten zijn. Er leven 10.000 mensen op straat. En weer duizenden anderen zijn het slachtoffer van malafide uitzendbureaus die lak hebben aan de Arbeidstijdenwet, de overuren niet uitbetalen, überhaupt ondermaats betalen, en medewerkers onterechte boetes geven als ze bijvoorbeeld te laat verschijnen op werk. Dit is een giftige cocktail van onderbetaling, ongezonde afhankelijkheid en onvoldoende handhaving. Dit maakt het leven van duizenden mensen een hel. Want als ze even niet handig zijn voor het bedrijf, worden arbeidsmigranten als oud vuil buiten de deur gezet.
Voorzitter. Ik wil ook het punt maken dat de samenleving het voor deze mensen opneemt. De samenleving neemt het voor hen op, maar inmiddels loopt ook de samenleving tegen grenzen aan. Daarom is DENK positief over het toelatingsstelsel. Daarmee wordt er ingespeeld op de vluchtigheid van de sector en voorkomen we dat snel opgerichte en evenzo snel opgeheven bureaus met hun wrede verdienmodel mensen kunnen uitbuiten.
Voorzitter. Ik wil ook graag gezegd hebben dat deze wet niet alleen gaat over arbeidsmigranten. Ja, bij de meest wrede en onmenselijke misstanden zijn vaak arbeidsmigranten de pineut, maar deze wet gaat ook over geboren en getogen Nederlanders — zo noem ik ze even — die in de uitzendbranche werken. Van de meer dan 400.000 mensen die alleen bij uitzendbureaus werken, is ongeveer de helft herleidbaar als arbeidsmigrant. De helft is dat dus niet. Als we kijken naar de cijfers van de ABU en dus de payroll en alle andere varianten meenemen, dan komen we uit op 900.000 mensen die werken, terwijl het officieel om 230.000 arbeidsmigranten gaat. Dus voor een groot deel gaat deze wet over mensen die in Nederland geboren en getogen zijn, of op z'n minst een verblijfsdocument hebben en in Nederland geld verdienen bij een uitzendbureau.
Wij zijn voor een wet waardoor niet iedereen zomaar een uitzendbureau kan beginnen, een wet waarin wordt geregeld dat bedrijven een fatsoenlijk salaris betalen en de wet naleven, en waarin werknemers beschermd worden. We hebben wel vraagtekens bij de praktische uitvoering van de wet. Gaat de wet daadwerkelijk mensen uit de wurggreep van de malafide uitzendbureaus houden? Hoe pakt deze wet precies uit? Kunnen we dan eindelijk ingrijpen als bedrijven hun boekje te buiten gaan? Dat zijn de vragen die DENK heeft over de toelating, handhaving en reikwijdte van de wet.
Op papier is deze wet flink. Ik moest van het weekend allemaal links openen naar lagere regelgeving, drie nota's van wijziging en dan weer een AMvB. Volgens mij zijn er nog vijf andere AMvB's in de wet die nog ingevuld moeten worden. We hebben vijf amendementen die gaan over de voorrangprocedure. Het is dus best wel een heftige wet. Op dit moment hebben 800 bedrijven hun SNA-certificaat en we weten dat 15.000 bedrijven in aanmerking komen voor het toelatingsstelsel. Daarom vraag ik me oprecht af of deze wet handhaafbaar is. Laten we een makkelijke rekensom maken. Als ik kijk naar hoeveel handhaving er nu bij SNA zit en hoeveel handhaving er nodig is voor 15.000 bedrijven, kom ik uit op 340 fte. Maar in de stukken van de minister staat 200 fte. Ik zou graag aan de minister willen vragen of hij hierop kan reflecteren. Waar moeten we van uitgaan? Moeten we wat nu qua handhaving bij SNA zit, een-op-een doortrekken? Of is die 200 fte van de minister, die al meerdere keren is gewijzigd en eigenlijk veel lager was, voldoende?
Kan de minister ook aangeven wanneer verwacht wordt dat het stelsel volledig operationeel is? Als we kijken naar wat er opgetuigd moet worden, lijkt eind 2027 niet haalbaar. Een groot deel van de wet is in handen gelegd van zogeheten inspectie-instellingen. Ik noem ze voor het gemak even particuliere certificeerders. Die toetsen of een bedrijf voldoet aan die 107 normen die in het normenkader staan. De minister zegt heel eerlijk: er is op dit moment onvoldoende capaciteit bij de inspectie-instellingen. Als we gewoon kijken naar de praktische uitvoering van de wet, rekening houdend met het overgangsrecht, waar de minister ook het een en ander over heeft genoteerd in de wijzigingen, vraag ik me het volgende af. Gaan we straks situaties krijgen waarbij mensen, die dus geen arbeidsmigrant zijn, maar gewoon in de uitzendbranche werken, die gewoon hun geld verdienen naast hun studie of die op zoek zijn naar een baan waarvoor ze hebben gestudeerd en in de tussentijd gewoon een inkomen willen verdienen, werkloos raken omdat er zo veel aanvragen komen bij de inspectie-instellingen? Is het mogelijk dat er wachtlijsten ontstaan en bedrijven niet gecertificeerd kunnen worden, waardoor ze dus niet toegelaten worden? Dat zou zomaar een praktische implicatie kunnen zijn van de wet en ik verwacht een reflectie van de minister hierop.
Dan even over de uitzonderingsbepaling. Ik heb al een amendement gezien van collega Ceder over sociale werkbedrijven. Ik denk dat het goed is dat we ook, als het gaat om de reikwijdte van de wet, kijken op welke sectoren we wel deze wet willen richten. We willen het wel richten op de uitzendsector, de inleensector, dus overal waar zich inleenconstructies voordoen. Maar we moeten dat bijvoorbeeld ook doen als het gaat om professionele topsport. Ik maak me daar zorgen over en daar heb ik een amendement voor ingediend. Daarin staat dat we in ieder geval de Nederlandse professionele topsport uitsluiten van de wet. Ik kan me niet voorstellen dat er, weet ik veel, via FC Twente, een soort rare constructie ontstaat, waarbij slachthuizen via FC Twente hun malafide praktijken voortzetten. Dat kan ik me bijna niet voorstellen.
De voorzitter:
Het debat gaat nu uit de hand lopen, dat voel ik gewoon aan mijn water. Het woord is aan de heer Omtzigt.
De heer Omtzigt (NSC):
Zeker, voorzitter. Als de heer Ergin nog wat vragen had gesteld over de fiscale positie van FC Twente de afgelopen tien jaar en wat daar uit de hand gelopen is, dan had hij redelijk raak geschoten, moet ik zeggen. Maar dat is allemaal onder controle.
Maar door op een serieuze noot. Een normale betaaldvoetbalorganisatie of topsportorganisatie leent geen spelers in via derdenconstructies. Welke derdenconstructies heeft de heer Ergin op het oog waardoor de topsportsector een uitzonderingspositie zou moeten hebben? Een voetbalteam heeft toch in principe zijn eigen spelers onder contract staan?
De heer Ergin (DENK):
Ik heb dit heel nauw onderzocht. Wij lezen bijvoorbeeld in de krant dat een speler … Stel dat collega Omtzigt voetballer zou zijn en zou worden uitgeleend aan Feyenoord. Wij lezen dan in de krant "Omtzigt is verhuurd aan Feyenoord". Maar daarachter zit een constructie die eigenlijk onder de reikwijdte van de wet valt, namelijk een inleenconstructie. Ik heb mijn telefoon niet bij me, maar het gaat om voetballers, hockeyspelers en spelers uit andere topsportsectoren. Wat voor ons heel eenvoudig lijkt, is gewoon een inleenconstructie. Daarmee valt het onder de reikwijdte van de wet. Met het amendement zeg ik: laten we die sectoren, waarvoor de wet niet is bedoeld en die zich ook niet lenen voor rare constructies ten behoeve van het verdienmodel van malafide uitzendbureaus, uitsluiten van de wet.
De heer Omtzigt (NSC):
Nou snap ik waar hij het over heeft, maar dan toch een opmerking. De afgelopen tien tot vijftien jaar zijn er heel veel normale zaakwaarnemers geweest en ook heel veel normale uitleenconstructies, maar er zijn ook een aantal gevallen geweest waarin dat niet netjes is gebeurd. Die hoeven niet in de eredivisie te zitten; soms is het ook daaronder. Er zijn best aardig wat rapporten geweest over misstanden in de topsport en dan met name in de opleiding tot de topsport. Is het dan niet onhandig om meteen deze hele sector er maar even uit te halen omdat je een werkbezoek hebt gehad bij die sector? Is het niet goed om het gewoon bij de minister te laten om te kijken waar het verstandig is om uitzonderingen te beleggen en waar niet?
De heer Ergin (DENK):
Ik vind dat het bij mijn rol past om te kijken naar de uitwerking van de wet en op basis daarvan te zeggen: ik wil hier een uitzondering voor creëren. Ik verwacht dat er nog meer sectoren moeten volgen waarvoor we een uitzonderingsbepaling in werking moeten zetten. Maar het gaat erom dat we met het amendement dat ik heb ingediend eigenlijk maar één ding vragen: doe dat nou gewoon voor de professionele topsport. Ik heb echt heel nauwlettend gekeken naar de definitie daarvan, zodat bijvoorbeeld amateurvoetbal en andere amateursporten er niet onder vallen, want die lenen zich inderdaad wel voor rare constructies en misstanden. Dat is wat ik in het amendement regel. Een van de redenen dat ik dat doe, is dat we bijvoorbeeld heel veel bonden hebben en die hebben zelf ook allemaal regels en zitten ook allemaal in internationale bonden, die ook heel veel regels hebben. Die regels gaan bijvoorbeeld over sociale veiligheid en over beloning. Volgens mij zijn dat voldoende waarborgen om ervan uit te gaan dat die misstanden zich in de professionele topsport in mindere mate voordoen dan bij een slachthuis. Daarom heb ik dat amendement ingediend.
De heer Aartsen (VVD):
Op hetzelfde punt heb ik het volgende. Ik voel namelijk wel mee met de argumenten van de heer Ergin. Ik denk dat het verstandig is om dat type sectoren uit te zonderen. Tegelijkertijd is het punt van de heer Omtzigt dat het heel ingewikkeld om dat hier steeds per amendement te regelen, natuurlijk ook waar. We hebben al het amendement op de sociale werkplaatsen en nu ook dit. Is de heer Ergin ook bereid om hier met mij naar te kijken? Ik kijk ook even naar de minister om te zien of hij misschien bereid is om een aantal van die zaken te appreciëren, omdat hij niet alleen de ruimte heeft om een uitzondering te bieden, maar ook om daarbij een aantal voorwaarden te stellen, als ik de wet goed heb gelezen. Misschien kan de minister daar straks wat meer over zeggen. Ik heb zelf ook een aantal voorbeelden genoemd, maar ik zou het zelf fijner vinden als we als Kamer kunnen zeggen dat de minister met een beargumenteerde lijst van sectoren en voorwaarden komt en zegt waarom de ene sector wel en de andere niet opgenomen is. Ik zou dus toch een kleine beetje terughoudend willen zijn om dat hier per amendement te doen. Maar goed, daar hebben we misschien nog een week of twee voor met elkaar.
De heer Ergin (DENK):
Ik ben altijd bereid om te kijken hoe we het doel dat we hiermee voor ogen hebben, bereiken. Tegelijkertijd hebben we jarenlange voorbereiding gehad. We hebben heel AMvB's en van sommige is de uitwerking wel geregeld, maar hiervan dus niet. Daarbij ga ik ervan uit dat er op dit moment onvoldoende kennis is of — laat ik het anders zeggen — onvoldoende bestuurlijke wil is om het gewoon goed te regelen. Dat is voor mij aanleiding om te zeggen: ik ben voorstander van een uitzondering voor sociale werkbedrijven en voor deze sector. Ik had het graag uitgewerkt gezien, maar dat is niet het geval.
De heer Aartsen (VVD):
Daar heeft de heer Ergin een terecht punt. Ik gebruik deze interruptie ook om naar de minister te kijken. Misschien kan de minister daar in zijn beantwoording ook nog op ingaan. Het duurt toch nog even voor het in werking treedt, dus misschien is het goed om in die periode vanuit het ministerie nog eens actief een aantal sector op te roepen. We hebben het hier namelijk alleen over de sectoren die zich actief bij ons gemeld hebben, maar ik kan me voorstellen dat er nog een hele hoop sectoren zijn die wij op dit moment nog helemaal niet scherp hebben en die het zelf ook nog niet scherp hebben, maar die er wel onder gaan vallen. Misschien is het dus wel goed — ik kijk ook even naar de minister — om de komende periode, ook na de wetsbehandeling in de Kamer, te gebruiken om een oproep te doen aan sectoren waarin het echt gaat knellen en te kijken of die uitgezonderd moeten worden, al dan niet onder een aantal voorwaarden.
De heer Ergin (DENK):
Dank je wel. Ik kan mijn volgende pagina eigenlijk skippen, want ik eindigde met hoe zo'n uitzonderingsbesluit dan tot stand komt. Maar de collega heeft dat al heel goed verwoord.
Voorzitter. Dan een tweede punt over de reikwijdte. Ik zei eerder dat deze wet niet alleen over de positie van arbeidsmigranten gaat. Als we gewoon kijken naar de praktische uitwerking van de wet, gaat het bijvoorbeeld ook over die ene student die naast zijn studie een bijbaan heeft in de uitzendsector. Dat heb ik zelf ook gedaan. Of het gaat over iemand die op zoek is naar een baan waar hij of zij voor heeft gestudeerd, maar in de tussentijd gewoon inkomen nodig heeft en daarvoor aanklopt bij een uitzendbureau. Ook voor die mensen moeten we er met deze wet voor zorgen dat zij een eerlijkere behandeling krijgen.
Ook daarvoor heb ik een amendement ingediend. We zien namelijk dat uitzendbureaus ingaan op discriminerende verzoeken en in sommige gevallen zelfs ook zelf discrimineren. Dat is tot in den treure onderzocht. Ik heb een hele lijst toegevoegd aan het amendement. Het laatste onderzoek is bijvoorbeeld gedaan in opdracht van de gemeente Eindhoven. Daarbij deden slechts twee op de tien uitzendbureaus de deur dicht toen zij een discriminerend verzoek kregen. De rest zet de deur op een kiertje en drie op de tien zeggen zelfs dat zo'n verzoek bespreekbaar is. Met het amendement probeer ik eigenlijk in lijn met de Wet gelijke kansen bij werving en selectie om een veroordeling van discriminatie, maar ook een uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens als grond te creëren in de wet. Voor deze wet betekent dit concreet dat het gaat om een extra grond voor een schorsing, een intrekking of toelating.
Voorzitter. Dan even een laatste punt over de zorgplicht en de correcte registratie van arbeidsmigranten. Net in het debat ging het ook daarover. Wat mij in de wet opvalt, is dat de wet zich met name richt op het eventueel registreren van iemand in de basisregistratie. Anderhalf jaar geleden was ik wethouder in Schiedam, waar heel arbeidsmigranten wonen in Schiedam-Oost. Daar was het probleem niet dat er geen registraties waren, maar juist dat er verkeerde registraties waren. Er werden dus verkeerde adressen geregistreerd. Je kwam daar mensen op straat tegen die na acht jaar nog steeds een oud adres hadden. Het is mij niet heel duidelijk hoe de minister dat met een normenkader, met de Wtta in de hand en met al zijn eerdere inzet gaat proberen dat recht te breien. Dat was mijn laatste vraag.
Dan een hele korte conclusie, voorzitter. DENK kijkt positief-kritisch naar deze wet. We kijken heel duidelijk naar de praktische uitvoering. Daar hebben we een aantal vraagtekens bij. Er zijn heel veel amendementen ingediend. De amendementen die met name de menselijke maat in deze wet verbeteren, zullen wij steunen. Wij vinden op dit moment dat de branche met deze wet in voldoende mate is vertegenwoordigd en in voldoende mate is gewaarborgd.
De voorzitter:
Dank u wel.
De heer Aartsen (VVD):
Even een paar stappen terug naar een opmerking van de heer Ergin over de Wet werving en selectie over een toevoeging in deze wet om te kijken hoe je bedrijven die veroordeeld zijn voor discriminatie hieraan kunt toevoegen. Kan de heer Ergin er misschien wat meer over vertellen hoe hij dit voor zich ziet in dit wetsvoorstel? De heer Ergin weet van de VVD-fractie in de Tweede Kamer dat wij betreuren dat die wet het niet heeft gehaald in de Eerste Kamer. Dit zou mogelijkerwijs iets zijn om te kijken hoe je dat toch op deze manier kan regelen. Ik ben ook benieuwd hoe het zit met dat onderdeel als het gaat om het College voor de Rechten van de Mens, omdat dit natuurlijk geen formeel juridisch orgaan is. Kan de heer Ergin daar misschien wat meer over zeggen?
De heer Ergin (DENK):
Bedankt voor deze vraag. Dit staat even los van de wet die wij als DENK op dit moment herschrijven om die in de vorm van een initiatiefvoorstel in te dienen. Het was wel een mooi instrument om ervoor te zorgen dat als het gaat om misstanden — voor DENK is discriminatie ook een onacceptabele misstand — die in de wetten te verwerken. De aanleiding voor mij, voor DENK, om het in deze wet te doen is omdat eigenlijk de grootste groep mensen over wie deze wet gaat, de mensen zijn die gewoon in Nederland geboren en getogen zijn en op z'n minst in Nederland mogen verblijven. Het zou natuurlijk heel raar zijn als we met een wet die over die groep gaat, ook niet een misstand voor die grote groep zouden wegnemen. Daarom hebben wij gekozen voor een variant waarbij we een nieuwe grond creëren, die overigens aansluit bij de definitie die bij de AWGB thuishoort. Tegelijkertijd zien we ook in de praktijk dat het heel moeilijk is om iemand te veroordelen voor discriminatie, maar is het College voor de Rechten van de Mens wel een gerenommeerd onafhankelijk instituut, dat in het openbaar uitspraken doet, ook over dit soort kwesties. Ik dacht: bij het wetsvoorstel dat in de Eerste Kamer is verworpen, was er een ruime Kamermeerderheid voor deze constructie. Ik denk dat deze wet ook kan rekenen op een ruime meerderheid.
De voorzitter:
Dank u wel. Tot zover.
De heer Ergin (DENK):
U krijgt een minuut cadeau van mij.
De voorzitter:
Ja, maar u had een stukje van uw tekst al in een vraag verwerkt. Het was dus perfect getimed. Dan geef ik graag het woord aan de heer Omtzigt, Nieuw Sociaal Contract. Inderdaad gaan we de eerste termijn kabinet op een andere datum doen. Hoelang gaat de heer Omtzigt ongeveer spreken?
De heer Omtzigt (NSC):
Ik denk 20 tot 25 minuten.
Voorzitter. Dit wetsvoorstel kent een lange voorgeschiedenis. Verschillende collega's refereerden er al aan: in 1998 is de vergunningplicht voor uitzendbureaus afgeschaft. Al in 2004 was het staatssecretaris Van Hoof van de VVD die voorstelde om hem weer te herinvoeren. De problemen van de afschaffing daarvan waren al duidelijk voordat de massale arbeidsmigratie zich voordeed in Nederland. De heer Ceder verwees al naar het advies, maar in 2004 kwam inderdaad het advies van de CPB — ik heb het hier nog bij me — waarin stond dat het openstellen van de grenzen met Polen en later met de andere landen zou leiden tot enige duizenden arbeidsmigranten per jaar. Het zou leiden tot bijvoorbeeld 10.000 seizoenarbeiders. Het werden er in 2009 meer dan 100.000. Ze zaten er een factor tien naast. Ik zal geen college geven over modellenwerkelijkheid, maar als je voorspellingen er zo naast zitten — en het CPB zat er zo naast — dan zat je beleid er ook enorm naast.
De misstanden waren groot en dat wisten we. Iedereen hier vandaag heeft namelijk gerefereerd aan het rapport van de heer Roemer. Maar ik zit wat langer in de Kamer en realiseer me ook nog dat we in 2011 een parlementair onderzoek "Lessen uit recente arbeidsmigratie" gehad hebben, van de heer Koopmans. De heer Koopmans is vrij stellig: de commissie schrikt van het vinden van 5.000 tot 6.000 malafide uitzendbureaus en vindt dat ze binnen twee jaar gesloten moeten worden. Dat was de conclusie in 2011. Ook pleit de commissie-Koopmans natuurlijk voor de verplichte registratie en voor de invoering van de g-rekening, waarover zo dadelijk nog meer. Daarna doen we natuurlijk niet zo heel veel in dit huis. In 2020 komt de commissie-Roemer. Zoals collega Ergin net al zei, maakte corona een aantal dingen nog schrijnender duidelijk. Arbeidsmigranten kwamen van de ene op de andere dag op straat te staan. Het is nu 2025 en we gaat de Wtta behandelen. Met een beetje geluk treedt die in 2028 in werking met een nieuwe uitvoeringsorganisatie.
Voorzitter. Ik had een paar flashbacks naar de geschiedenis. Dit is een beetje hoe het gegaan is met de afschaffing van kinderarbeid in Nederland. Het is precies zo, namelijk dat je twintig jaar lang enorme discussies houdt. Een groep van 800.000 mensen bevindt zich hier, waarvan enige honderdduizenden verschrikkelijk worden uitgebuit. Mevrouw Patijn gaf daar een aantal treffende voorbeelden van. En wat doen we hier? We bespreken hier een technisch wetsvoorstel. Dit is geen technisch wetsvoorstel. Dit is een wetsvoorstel om een einde te maken aan een van de ergste misstanden die we in Nederland op dit moment hebben, namelijk de behandeling van arbeidsmigranten. Wij hebben ons redelijk hard te schamen als land voor hoe we met deze mensen omgaan. Ik vind het vrij treffend dat een aantal collega's verwijst naar de problemen die het in wijken veroorzaakt — het veroorzaakt behoorlijke problemen in wijken — en problemen die het voor werkgevers veroorzaakt. Maar de eerste en grootste problemen zijn toch echt voor deze arbeidsmigranten zelf, die hier onder valse voorwendselen naartoe gelokt worden en hier soms onder erbarmelijke omstandigheden werk verrichten. Ik zeg niet dat het voor iedereen geldt, maar als je het al over 5.000 malafide uitzendingsondernemingen hebt in 2011, dan is dit geen marginaal verschijnsel in Nederland.
Dan is vraag één als volgt. Als je de memorie van toelichting en alle lange stukken leest, waar is dan de plek van de arbeidsmigrant? We hebben de focus op ongeveer iedereen in onze wetgeving, maar niet op de arbeidsmigrant die in de vleessector, die hier al genoemd is, ervoor zorgt dat wij goedkoop ons vlees kunnen kopen en het werk doet dat wij niet willen doen. Ik noem de arbeidsmigrant in de voedselsector of de tuinbouwsector, of degene die in de distributiesector ervoor zorgt dat wij 's avonds ons pakketje kunnen bestellen zodat we het 's morgens toch nog kunnen hebben, omdat dat is hoe wij ons leven graag willen inrichten op dit moment. We lijken hem een soort van geanonimiseerd te hebben. Ik denk dat het wel tijd is om dat te beëindigen. Ik zou aan de regering willen vragen of ze samen met Polen en waarschijnlijk Roemenië of Bulgarije eens een taskforce wil instellen voor deze arbeidsmigranten. Dat kunnen wij als Kamer doen, maar dat kan dus ook gebeuren door de regering. Ik heb een aantal Poolse collega's gesproken en het met hen hierover gehad, want ook zij zien de misstanden, politiek gezien, waarvan hun eigen staatsburgers last hebben. Ik denk dat het zaak is dat er enige samenwerking op regeringsniveau is om deze mensen te helpen.
Voorzitter. Dan kom ik tot de wetsbehandeling zelf. Ik sluit me wederom aan bij collega Ergin, maar ook bij andere collega's, zoals collega Aartsen: deze wet is zo ingewikkeld dat ik als Kamerlid moeite heb om te begrijpen hoe die in elkaar zit. Dat zeg ik met enige schaamte, maar dat is mij vaker gebeurd bij wetten, bijvoorbeeld bij de Toeslagenwet. Laat ik het zo zeggen: als je niet weet hoe de wet in elkaar zit, is dat over het algemeen geen goed teken dat je weet of die erg goed gaat werken. De eerste vraag is dus: wanneer krijgen wij begrijpelijke communicatie? Wanneer komt er een klein boekje voor de inlener, voor het uitzendbureau en voor de arbeidsmigrant zelf, en dan ook nog in een paar talen, zeg ik erbij. Dat moet dus ook in het Pools, Engels en Roemeens beschikbaar zijn. Daarin moet staan wat de rechten en plichten zijn en wat er van hem of haar verwacht wordt uit hoofde van deze wet. Als er dan ook nog een memo voor Kamerleden gemaakt wordt, zou ik daar niet ongelukkig mee zijn, want om nou te zeggen dat ik alle AMvB's kon volgen die eruit kwamen ... Dat kostte me best enige moeite in die tijd.
Voorzitter. Dan naar de substantie van de wet. Het eerste en het belangrijkste — dat gaf de heer Roemer ook aan in de publiekelijke gesprekken die ik met hem had — is ervoor zorgen dat de registratie op orde is. Wij hebben daar twee amendementen op ingediend, of eigenlijk collega Postma, die eerder woordvoerder was. Die zijn gedeeltelijk overgenomen in de derde nota van wijziging, met een bevorderingsplicht en een vergewisplicht. Maar zoals een aantal collega's al opmerkte, zitten er geen sancties op die bevorderings- en vergewisplicht. Er wordt in die nota van wijziging gesteld: wij proberen de arbeidsmigranten die het niet weten te helpen om het te weten te komen. Maar dat is niet de groep die wij het meest problematisch achten. De meest problematische groep is de groep arbeidsmigranten die bewust wordt weggehouden bij de Basisregistratie Personen, de mensen van wie getracht wordt ze niet in te schrijven. Is er dus een mogelijkheid om ervoor te zorgen dat er in ieder geval toezicht en handhaving komt op en bestraffing komt van de bedrijven die hier niet aan voldoen?
Net als bij de toeslagen — iedereen vergeet dat de toeslagen hier opgericht zijn op het moment dat er nog geen arbeidsmigranten waren — is er ook bij de BRP niet zo heel veel rekening gehouden met arbeidsmigranten. Je mag er dus vijf dagen over doen om je in te schrijven. Je mag dus verhuizen en je vijf dagen later inschrijven in je nieuwe woonplaats. Is het mogelijk om daar één dag van te maken, vraag ik de regering. Vroeger hadden we een eerstedagsmelding. Die hebben we nu niet meer. Maar is het mogelijk om mensen zich na één dag te laten inschrijven? Of is het mogelijk om aan de RNI een extra controle toe te voegen, namelijk of iemand hier al woont?
Want we krijgen nu het spelletje dat mensen naar de RNI gaan en daar een bsn ophalen, en dan weet de eerste vier maanden niemand waar ze zitten. Dat kan legaal. Ik zoek een manier om ervoor te zorgen dat het niet mogelijk is om hier vier maanden te zijn zonder je ergens ingeschreven te hebben. Is het mogelijk om aan elkaar te koppelen dat wanneer je hier in Nederland werkt, je ook je adres moet opgeven? Om het te compliceren: dat kan ook een adres in het buitenland zijn. Op het moment dat je in Enschede werkt, kun je in Gronau wonen. Dat is volstrekt legaal. Maar zolang dit gat in de regelgeving blijft bestaan, is handhaving vrijwel onmogelijk, want je komt daar en iemand zegt: ja, ik sta in de RNI.
Ik heb enige sympathie voor de ideeën die de collega's van de PVV en de VVD hadden. Zij zeiden: nou, stuur een automatisch sms'je, een e-mail of wat dan ook naar mensen als ze er twee maanden zijn en blokkeer ze na vier maanden bij de Belastingdienst. Collega Saris heeft net ook een motie ingediend om ervoor te zorgen dat de bsn-nummers niet zo makkelijk meer uitgedeeld worden bij de RNI-administratie, want ze worden ook nog uitgedeeld aan mensen die helemaal niet het recht hebben om hier te werken. Kan de regering eens aangeven hoe dat proces van registratie dichter gemaakt kan worden? Want als die gemeentes mij één ding vertellen, dan is het: wij hebben geen zicht op waar die mensen wonen. Natuurlijk hebben ze daar zicht op. Zoals collega Ceder beschrijft: je weet wat er op het Transvaalplein gebeurt. Maar ze hebben geen zicht op de precieze woonplekken. Dat is een soort kat-en-muisspel aan het worden. Wil de minister daarbij ook rekening houden met de dingen die aan de grens gebeuren? Of je nou in Winterswijk, Venlo of Enschede zit, je ziet daar dat werknemers die in Nederland werken en in Duitsland wonen, wat legaal is, van het ene naar het andere adres gestuurd worden. Nou, veel plezier bij het oplossen daarvan. Wordt op dit gebied samengewerkt met de Duitse en Belgische autoriteiten? Of is de grensregio weer een blind gebied? Ik noemde precies drie plekken waar relatief veel arbeidsmigranten wonen of werken. Het is dus geen fictief voorbeeld. Het is wat wij in de dagelijkse praktijk in Oost-Nederland zien. Ik hoor dus echt graag een uitleg: kan de derde nota van wijziging nog een stukje strakker gemaakt worden, zodat gemeentes echt zicht krijgen op wie waar woont?
Overigens is dit een klein bruggetje naar de vraag waar deze uitvoeringsorganisatie precies gevestigd wordt. Natuurlijk getuigt het van een zekere logica om die in Den Haag te vestigen, en misschien zelfs in de gemeente Westland. Ik zou niet weten waarom, maar dat lijkt me wel een prima plek voor deze uitvoeringsorganisatie. Maar hierover is een motie aangenomen en het is hier staand beleid om ervoor te zorgen dat uitvoeringsorganisaties over het land worden verspreid. Wil de minister dus ook eens denken aan plekken aan de oostgrens van Nederland, waar relatief veel arbeidsmigranten zitten? Dan spreid je het, en dan heb je ook een plek waar je direct kunt handhaven. En misschien moet je het ook gewoon over twee kantoren spreiden. Ik noemde net een aantal plekken, maar er zijn meer plekken waar je dan aan denkt. Ik weet niet waar nog een rijksvastgoedgebouw leegstaat, maar pak alsjeblieft niet het duurste rijksvastgoedgebouw, naast Utrecht Centraal, zal ik erbij zeggen.
Hoe snel kan de uitvoeringsorganisatie op een fatsoenlijke manier worden opgezet? Loop je bij het opzetten daarvan tegen die twee of tweeënhalf jaar aan? Krijgen wij daar voldoende mensen voor? Ik bedoel: er zijn nogal wat uitvoeringsorganisaties in Nederland die gekwalificeerde inspecteurs nodig hebben. In een ander debat houdt men zich op dit moment bezig met de IND. Ik weet dat er een minister is die denkt dat duizend beslisambtenaren voor de IND makkelijk gevonden kunnen worden. Nou, ik heb daar een hard hoofd in. Ook hier zou het door de situatie op de arbeidsmarkt weleens ingewikkeld kunnen worden om gekwalificeerde inspecteurs en gekwalificeerde mensen te vinden die dit werk gaan doen. Hoe wordt dat geregeld?
Tot slot over de uitvoeringsorganisaties. De IND en de Belastingdienst verliezen op dit moment duizenden, zo niet tienduizend rechtszaken met asielzoekers door de nareisprocedures en met toeslagenouders, omdat zij de achtwekentermijn of de wat langere termijn voor het nemen van een beslissing niet halen. Dit toelatingsbesluit kent een achtwekentermijn. Als die organisatie in het begin niet loopt, worden tig dwangsommen opgelegd. En dan zullen we juist zien dat al die malafide uitzendorganisaties in staat zijn om forse dwangsommen te innen. Ik denk echt dat dat van helemaal niemand hier in de Kamer de bedoeling is. Hoe zorgen we er dus voor dat we dat in de toekomst niet hebben omdat er een termijn is waarvan we zeker weten dat die gehaald kan worden?
Voorzitter. Dan kom ik bij een aantal punten die collega's genoemd hebben. Het eerste is het recht op fouten, van de BBB. Er ligt ook een amendement. De werkgever mag dan een fout maken. Op dit moment kan de minister ervoor kiezen om te schorsen. Als hij schorst, dan kunnen de mensen die al in dienst zijn doorwerken, maar dan kunnen er geen mensen bij geplaatst worden. Of er kan onderbroken worden; dan zijn er zware misstanden. De discussie in de Kamer gaat dan natuurlijk weer over de positie van de werkgever, van de inlener, en van het uitzendbureau. Maar ik heb op dat moment zorgen over de ernstig misbruikte werknemers uit Oost-Europese landen. Want die mensen worden ernstig misbruikt en raken dan in één keer hun baan kwijt. We hebben speciale regelingen voor slachtoffers van mensenhandel, om maar eens wat te noemen. Maar slachtoffers van uitbuiting die zich melden, zijn van de ene op de andere dag alles kwijt als hun werk van de ene op de andere dag eindigt. Zo meteen kom ik nog op de Zorgverzekeringswet. Als wij dit willen aanpakken, dan is natuurlijk in enigermate nodig dat deze mensen, die sowieso al niet weten waar die Nederlandse overheid is, bereid zijn om zich te melden, om ervoor te zorgen dat zij op dat moment niet onmiddellijk hun werk en hun hele bestaanszekerheid kwijtraken.
De heer Aartsen (VVD):
Dit betreft mijn amendement over de opschortende werking. Kijk, er wordt een beetje een valse tegenstelling gecreëerd, niet alleen of zozeer door de heer Omtzigt maar ook door voorgaande sprekers, alsof we daarmee direct zouden kunnen ingrijpen of belemmeren. Dat is natuurlijk onzin. Maar als er een ernstige misstand is, is juist het stomste wat je kan doen die hele procedure, met de inspectie, instellingen, een rapport, een TI-beoordeling en dan nog een keer een schorsingsbesluit nemen. Daar ben je het langste mee bezig als er daadwerkelijk een misstand is. De snelste manier om dat te doen, is een aanvraag voor een spoedinspectie bij de Nederlandse Arbeidsinspectie; die kan per direct een bedrijf stilleggen. Daar halen we dat dus niet mee weg. Waar ik bang voor ben, is een wet met een enorme reikwijdte, honderd normkaders, een enorme complexiteit, en dat je op het moment dat je de fout ingaat — en dan hebben we het dus over de administratie niet goed bijhouden; zaken niet op orde hebben; dingen verkeerd hebben geïnterpreteerd omdat dingen zo complex zijn gemaakt dat je ze moeilijk meer kan volgen ... Die termijnen van die inspectierapporten gaan lopen op het moment dat die inspectierapporteur bij jou op de stoep staat, dus die termijnen duren hartstikke lang. Waar ik bang voor ben, is dat omdat het daar ergens fout gaat, er een besluit wordt genomen en er dan een bedrijf omvalt, terwijl je achteraf na een bezwaarprocedure te horen krijgt: u had het toch juist, u mag het herstellen. Maar ja, daar heb je dan niks aan als je op dat moment je bedrijf kwijt bent. Ziet de heer Omtzigt dat risico ook, en is hij bereid om te kijken hoe we dat risico kunnen ondervangen?
De heer Omtzigt (NSC):
Ja, maar ik ga ervan uit dat dit alleen gebeurt bij zeer ernstige misstanden. Ik zie het risico wel, maar ik zie ook het risico dat er op dat moment bij dit soort bedrijven wordt doorgewerkt. Dus het is het wegen van die twee risico's. Ik neem aan dat dit ook gebeurt bij het besluit dat dan genomen wordt. Daarom vind ik het niet erg om eigenlijk het afwegingskader te horen voor wanneer een bedrijf ook echt per direct gesloten wordt. Dat doen we in Nederland bij grote uitzondering. Ik bedoel, soms wordt iets onder de Bibob gesloten. Dat is een hele heftige maatregel, zeg ik er maar bij. Maar we doen het wel, en het heeft dan geen schorsende werking als je iets onder de Bibob sluit. Dus je kunt bedrijven stilleggen; je kunt bedrijven bij ernstige misstanden stilleggen. De heer Aartsen heeft gelijk: dat doe je niet lichtzinnig, en je moet ervoor zorgen ... Ik had in mijn tekst nog het voorbeeld staan dat wij in 2010 hier in de Kamer verschrikkelijk te hoop gelopen zijn omdat een werkgever die iemand ingeleend had om de ramen te lappen, volgens mij een Roemeense of Bulgaarse arbeider, daar €8.000 boete voor kreeg, omdat hij had moeten checken of hij die persoon hier legaal had gekregen. Dat soort dingen moeten natuurlijk wel voorkomen worden, dus dat degene die de boete krijgt, ook de verwijtbaarheid is aan te merken. Maar nogmaals, er zijn situaties dat het onmiddellijk stilgelegd moet worden en dat je niet moet doorwerken. Dus ik vraag even naar het afwegingskader van de minister voor wanneer dat wel kan, want er zitten aan beide kanten risico's.
De heer Aartsen (VVD):
Dat snap ik, alleen is het geen afweging die bij dit wetsvoorstel gemaakt dient te worden in mijn ogen, omdat op het moment dat jij iemand direct wil stilleggen — nogmaals — het niet verstandig is om een heel traject met een toelatende instantie af te lopen. Dan zul je direct moeten laten ingrijpen door de NLA. Die kan dat, los van dit wetsvoorstel, nu al doen, en zou dat in mijn ogen ook veel vaker moeten doen, omdat je dan direct kan ingrijpen. We moeten er alleen voor waken, nogmaals, dat we, omdat we het zo verschrikkelijk complex hebben gemaakt, dadelijk allerlei situaties krijgen van mensen die administratieve fouten maken en hun bedrijf kwijt zijn. Dat is volgens mij iets wat we niet moeten willen. Vandaar dat ik aan de minister heb gevraagd met dit amendement om nog eens te kijken hoe je daar toch nog een schorsende werking in kan zetten voor de periode dat je bezwaar maakt.
De heer Omtzigt (NSC):
Ja, maar het was niet mijn indruk dat om een licht administratieve fout alles werd stilgelegd. Dat vond ik dus ook eigenlijk een vraag aan de minister: geef even aan dat dit niet voor een enkele fout gebeurt, voor een dag te laat iets geregistreerd hebben of wat dan ook. Ik neem aan dat daarmee dan rekening gehouden wordt, en dat ook publiek gemaakt wordt dat dat een boete kan opleveren, maar toch niet het sluiten van je bedrijf. Laten we het zo zeggen.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor de heer Omtzigt zich vooral druk maken — en dat doet mij deugd — over wat er gebeurt met de mensen die werken bij dat uitzendbureau. Als ik de memorie van toelichting goed begrepen heb, dan staat daarin dat er een vierwekenovergangsperiode is. In die vier weken mogen de mensen die nog werken bij dat uitzendbureau, nog steeds ter beschikking gesteld worden, zodat inlener en uitzendkracht in die vier weken samen naar een oplossing kunnen zoeken. Ik vind het interessant om te kijken of het goed zou zijn om daar een slag dieper in te gaan, dat die mensen in die vier weken misschien wel sowieso in dienst moeten komen of sowieso geholpen moeten worden, zodat ze kunnen blijven werken bij de inlener. Ik ben daar een groot voorstander van. Is meneer Omtzigt ook bereid om daarnaar te kijken of is hij vooral bezig met hoe het verdergaat met het uitzendbureau?
De heer Omtzigt (NSC):
Nee, ik ben vooral bezig met hoe het met de uitzendkrachten verdergaat. Voor mij is het uitzendbureau gewoon een manier van werken, die zinnig kan zijn voor de Nederlandse economie, maar die een iets te grote plek heeft gehad. Daarom hebben we ook de motie van GroenLinks-PvdA gesteund om te streven naar een wat hoger percentage vaste banen. Daarbovenop kan een flexibele schil voor bedrijven goed zijn en kan het voor intredende werknemers op de arbeidsmarkt prima zijn om een tijdje onder een uitzendcontract te werken, dus wij gaan dat niet afschaffen. Ik kan me situaties voorstellen waarin die vierwekentermijn prima werkt, namelijk op het moment dat het herstelbaar is. Maar als er sprake is van ernstige misstanden of malafide constructies, weet ik nog niet precies of het met die vier gaat werken en of de werknemer niet toch tussen de wal en het schip komt te hangen. Dat was eigenlijk mijn positie.
En is het dan ook duidelijk waar zo iemand zich kan melden in Nederland? Ja, natuurlijk kan je je bij de politie melden als je ernstig uitgebuit wordt, maar vinden die meldingen dan ook plaats? Als je de rapporten van de Arbeidsinspectie van de afgelopen jaren leest, schrik je je toch echt kapot van wat ze daar vinden, terwijl ze te weinig inspecteurs hierop kunnen hebben. In die situaties zie ik niet altijd dat ze constructief met de driehoek aan een oplossing gaan werken.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Er zijn dus twee dingen. Aan de ene kant gaat het erom wat er gebeurt als de wetgever of de toelatende instelling besluit de toelating in te trekken. Dan is er die overgangsperiode van vier weken. Het andere deel gaat erom dat de Arbeidsinspectie aan het handhaven is op alle wetten waarop ze handhaven, waarbij ze besluiten het stil te leggen. Wat zijn daar de consequenties van? Volgens mij staat die dan los van de wet. Mocht de heer Omtzigt die plannen hebben, dan vind ik het interessant om te kijken of er nog iets meer gedaan kan worden in die vier weken waarin de inlener en de arbeidskracht samen een oplossing moeten zoeken, om te stimuleren dat die mensen niet zomaar op straat gezet worden.
De heer Omtzigt (NSC):
Zeker. Hoe dat gebeurt, heeft mijn volle aandacht. Nogmaals, mevrouw Patijn ziet het verschil tussen de Wtta, het strafrecht in Nederland en een inspectiebezoek van de NLA. Natuurlijk wordt elke persoon die zich in Nederland bevindt, geacht te wet te kennen, maar ik gaf zelf al aan dat ik er grote moeite mee heb om deze wet te kennen. Verwachten wij van een arbeidsmigrant dat die precies het verschil in rechtsgevolg weet wanneer er wordt ingegrepen door de ene instantie of door de andere instantie? Laten we mekaar hier niet voor de gek houden. Die arbeidsmigrant is doodsbang om alles te verliezen. En omdat hij doodsbang is om alles te verliezen, zit hij in die verschrikkelijk precaire situatie waar hij in zit. Daar moet iets voor gebeuren. Ik weet niet of dat een loket bij de Ombudsman moet zijn waar hij zich kan melden. Ik zit niet te wachten op nog een instantie, om maar een voorbeeld te geven. Ik zie wel dat er weinig geredeneerd wordt vanuit het handelingsperspectief van een arbeidsmigrant die hier onder valse voorwendselen gekomen is. De heer Van Kent noemde wat voorbeelden van busjes uit Roemenië. Die arbeidsmigrant bevindt zich hier en denkt: waar moet ik mij melden? Ik zou al niet weten wat ik die persoon zou moeten zeggen. Ik vind het wel belangrijk dat dat ook hier ergens gebeurt. Want als je misstanden wilt oplossen, moet je in ieder geval eraan werken dat degene die last heeft van de misstanden — dat zijn die arbeiders — een prikkel heeft of naar buiten kan treden.
De heer Van Kent (SP):
Allereerst ben ik blij dat de heer Omtzigt ook de gevaren en de nadelige kant ziet van de opschortende werking die de VVD voorstelt. Maar ik wil doorgaan op het punt van mevrouw Patijn. In die vier weken overgangstijd waarin een bedrijf wordt stopgezet, of de toelating ervan is ingetrokken — ik moet mijn woorden zorgvuldig kiezen — is er vaak grote onzekerheid voor de arbeidsmigranten of uitzendkrachten. Zouden we niet gezamenlijk tegen de minister kunnen zeggen: zorg ervoor dat de uitzendkrachten of werknemers die zijn uitgeleend, in die periode van vier weken kunnen overgaan naar een andere uitlener, zodat het werk behouden blijft en mensen niet dan maar vier weken op straat moeten rondzwerven of dan maar moeten kijken waar ze recht op hebben?
De heer Omtzigt (NSC):
Ja, het gaat inderdaad ook om de vraag welke rechten ze op dat moment hebben. Dat vind ik heel belangrijk. In de rapporten lees je dat er sprake is van verlies van huisvesting, verlies van zorgverzekering en verlies van inkomsten, omdat ze even niet ingehuurd worden. Ik denk dat het goed is als op een rijtje wordt gezet hoe we dat goed kunnen regelen.
De heer Van Kent (SP):
Daar ben ik blij mee. In het geval van mensenhandel heb je daar plekken voor, waar mensen ook fysiek terechtkunnen na een handhavingsactie. Ik kan me voorstellen dat je bij het intrekken van zo'n toelating ook kijkt of je mensen even tijdelijk veilig kunt stellen en dat je samen kijkt of ze via een andere uitlener bij misschien wel dezelfde inlener terechtkunnen, zodat huisvesting en arbeid gegarandeerd blijven en zij niet het slachtoffer worden van het feit dat hun uitlener de fout in is gegaan.
De heer Omtzigt (NSC):
Misschien kunnen we dan gelijk ook vragen of er, op het moment dat dat gebeurt, voor gezorgd kan worden dat de uitlener verantwoordelijk is voor de doorbetaling van de zorgverzekering voor vier weken, om maar een voorbeeld te noemen. Want als dat wordt stilgelegd, betaalt iemand ineens geen zorgverzekeringspremie meer en zit zo iemand dus ineens zonder zorgverzekering. Blijft de huisvesting doorlopen als de woning bij het arbeidscontract inbegrepen is? Dat zijn wel belangrijke voorwaarden om dit goed te laten verlopen. Dan zou ik inderdaad meer redeneren vanuit het oogpunt van de werknemer dan vanuit het oogpunt van de uitlener.
De heer Van Kent (SP):
Tot slot. Je zou inderdaad het bedrijf dat de uitlener heeft ingehuurd medeverantwoordelijk kunnen maken, maar je zou ook kunnen kijken — dat zou ik ook richting de minister willen zeggen — of de waarborgsom daarin een rol kan spelen. Misschien kan daarmee een tijdelijk tussenstation, om het zo maar even te noemen, gefinancierd worden.
De heer Omtzigt (NSC):
Ja, ik ben benieuwd waar de minister mee komt straks.
Voorzitter. Ik loop er maar kriskras doorheen, omdat een aantal punten al aan de orde geweest is. Ik had nog de vraag waar de arbeidsmigrant terechtkan. Moet er niet een arbeidsombudsman of meldpunt komen? Moet er niet ergens een plek zijn waar de arbeidsmigrant veilig terechtkan voor advies? Want als dat niet kan, is de prikkel om ernstige misstanden te melden niet groot genoeg en is de bescherming ook niet altijd goed geregeld.
Voorzitter, dan de uitzonderingen. We hebben enige sympathie voor de uitzondering van leerwerkbedrijven en de SW-bedrijven. Dat is de toevoeging die daar gedaan is. Maar we zouden niet te snel willen gaan met uitzonderingen, dus we zien niet waarom de beveiligingssector eronder gebracht moet worden of waarom de topsportsector ineens grote prioriteit zou hebben.
We missen wel een klein beetje de rol van de pensioenfondsen in dit geheel. Want als je hier werkt en je uitlener loopt te klooien, had je toch bij pensioenfonds StiPP ingeschreven moeten zijn, want dan bouw je in ieder geval pensioenrechten op. Maar mijn gok is dat dat ongeveer nul keer aan deze mensen wordt medegedeeld wanneer er iets mis is. Waarom is het pensioen uit dat normenkader gelaten? Is het niet handig om dat daarin alsnog in te brengen?
Dan kom ik bij de g-rekening, die ik in mijn inleiding al noemde. Die stond ook al in het rapport van Koopmans. Nu is het te ingewikkeld om die op te zetten. Ik zou toch echt het traject in willen zetten dat de g-rekening gaat functioneren wanneer we die nodig hebben. Dat dat niet onmiddellijk het geval is, oké, maar zou de regering bereid zijn om met een nota van wijziging te komen om de g-rekening in de wet te zetten? En kan het, als die eenmaal in de wet staat, op een nader te bepalen tijdstip dan ook ingaan? Daarmee dekken wij het risico van fiscale premies af.
De zorgverzekering noemde ik net al. Daarvoor verwijs ik even naar collega Vijlbrief, die er terecht op wees dat er in 2022 een convenant is gesloten. Daar ben ik echter nog niet helemaal gerust op. Als ik bijvoorbeeld de stukken van Michelle van Tongerloo lees, slaat de schrik mij om het hart. Recentelijk heeft minister Agema aangekondigd enige bezuinigingen op onverzekerden aan te gaan. Daar hoort deze groep bij. Ik ben dus eigenlijk wel benieuwd of het uitlooprisico, daar waar het niet in de cao geregeld is, nu voldoende geborgd is in de wet. Op het moment dat je werk kwijtraakt, zou het natuurlijk fijn zijn als je nog ten minste een week of twee, drie standaard recht hebt op de Zorgverzekeringswet hier. We moeten er even naar kijken hoe we dat dan financieren, maar als je op straat gezet wordt en de dag daarop ook uit de dekking van de Zorgverzekeringswet en de huisvesting valt, dan ben je wel bijzonder kwetsbaar in dit geval. We hoeven dat niet nu op stel en sprong te regelen. Wij zouden wel een vergewisplicht willen zien voor werkgevers wat betreft de Zorgverzekeringswet. Daarom ligt er ook een amendement van collega Bosma daarover. Wij zouden wel willen dat de aanbevelingen van Roemer uiteindelijk worden uitgevoerd.
Dat brengt me op het punt van het rapport-Roemer. Omdat de regering heeft gezegd "wij voeren alle punten van Roemer uit", zouden wij graag een regelmatige monitor hebben waarbij wij regelmatig op de hoogte worden gehouden. Hoe ver zijn we nu? Wat is uitgevoerd? Wat is in werking? Wat lukt niet? Waar heeft de regering eventueel geen behoefte aan om te doen? Van dat laatste hoop ik dat het nul is, want in het hoofdlijnenakkoord staat dat we het uitvoeren. Maar dan houden wij hier grip op de uitvoering van het rapport-Roemer.
Voorzitter. Nog een paar kleine puntjes. De amendementen op de stukken nrs. 16 en 28 zijn volgens mij overgenomen in de nota van wijziging. Ik vraag nog even technisch of dat klopt. Als het klopt, zal ik ze intrekken. Dan blijft alleen het amendement op stuk nr. 17 over. Over het minimumpercentage werknemers had ik het al even in de interruptie met mevrouw Patijn. De minister heeft eerder toegezegd om een uitzendverbod en een verplicht minimumpercentage werknemers in eigen dienst te verkennen. Hoe verhoudt zich dat tot de huidige wettekst? Deze wet gaat in principe niet over het in vaste dienst nemen, maar hoe gaat dat traject lopen?
Van Roemer hadden we nog bijvoorbeeld het ontbreken van de verplichte accountantsverklaring en van de harde verplichting voor werkgevers om informatie over de zorgverzekering en de zorgpas te verstrekken. Arbeidsongevallen worden niet systematisch gemeld aan de uitleners. Dat is eigenlijk onacceptabel. Dat moet wel geregeld worden. Verder noem ik de verplichte g-rekening. Dat zijn punten waar we toch wel commentaar op willen hebben.
We zijn heel blij dat de minister heeft aangekondigd dat er een afbouwpad komt voor wat je maximaal in rekening mag brengen voor bed en bad en wat in mindering kan worden gebracht op het loon. Dat zijn goede maatregelen van de minister. Wat is het afbouwpad en kan dat misschien nog een stukje worden versneld? Is dat juridisch voldoende geborgd? Het lostrekken van die twee contracten is buitengewoon belangrijk om iets te verbeteren in de positie van de werknemer. We willen wel zeker weten dat we niet in de problemen komen met enige Europese richtlijn in dezen.
Tot slot sluit ik me aan bij de woorden van de heer Ceder. Wij hebben hier in dit huis heftige, langdurige debatten over migratie, naar aanleiding van het rapport van de staatscommissie-Van Zwol, maar vooral ook naar aanleiding van de asielmigratie. De asielmigratie is de afgelopen maanden hard gedaald. Het aantal eerste aanmeldingen was in januari rond 1.500 en is in jaren niet zo laag geweest. Het aantal arbeidsmigranten is een veelvoud van de asielmigratie. Als je grip op migratie wilt krijgen, zul je grip op arbeidsmigratie moeten krijgen. Grip op arbeidsmigratie wil je niet alleen voor de voorzieningen in Nederland. Ik moet zeggen: veel van die arbeidsmigranten werken zich het leplazarus in de Nederlandse economie. Je wilt dat ook om eerlijk te zijn voor deze mensen. Grip op arbeidsmigratie betekent dat je de uitwassen probeert weg te nemen, ook omdat je je ervoor schaamt. Alleen bij fatsoenlijke grip op arbeidsmigratie kunnen we zeggen dat we echt grip krijgen op migratie, omdat dit veruit de grootste migratiestroom is, die ook relatief lang blijft. Wat dat betreft heb ik ook enige sympathie voor het amendement van de heer Flach, die nu naar voren komt, om na drie en niet na vijf jaar te evalueren of deze wet werkt.
De werking is allereerst: is het leven van de arbeidsmigranten een klein stukje beter geworden en hebben ze iets meer rechten? Komen er geen woekerwinsten terecht bij een aantal kleine ondernemingen, of een aantal grote ondernemingen, die over de rug van deze arbeidsmigranten exorbitante winsten gemaakt hebben? Dat is iets waar we het hier vandaag niet echt over gehad hebben. Het grenst aan totale uitbuiting en soms aan vormen van mensenhandel.
Twee. Kunnen we hier werken aan een eerlijke economie, waar we allemaal van kunnen profiteren?
De heer Flach (SGP):
Bij die laatste zin wil ik me graag aansluiten. Is de heer Omtzigt het dan met de SGP eens dat we ook kritischer moeten kijken naar ons eigen economisch model? Het gaat om het verdienmodel, en met name de "gulzigheid" die we daarin hebben gebouwd naar arbeidsmigranten, om niet te zeggen de "verslaving". Als je grip wilt krijgen op arbeidsmigratie, zul je — dat is de stelling die ik voorleg aan de heer Omtzigt — ook iets moeten doen aan de aanpassing van je economie.
De heer Omtzigt (NSC):
Dat klopt. Dat doe je op twee punten. Dat doe je op het punt van regulering in dezen. Eigenlijk hebben we dus de les geleerd van wat we in 1998 onder het hoogtepunt van Paars gedacht hebben: deregulering maakt alles beter. Deregulering betekent feitelijk dat de boefjes een machtspositie hebben ten opzichte van de fatsoenlijke bedrijven, waarvan er zeer veel zijn, en die feitelijk meegetrokken worden in die rat race, waar ze niet in horen te zitten. Dus enige vorm van regulering is duidelijk nodig.
Het tweede punt valt misschien buiten dit debat, maar het hoofdlijnenakkoord vraagt een keuze te maken op economische sectoren, en om bij de economische sectoren die we hier willen ontwikkelen ook rekening te houden met het beslag dat ze leggen op ruimte. Denk aan distributiecentra, waar we niet al te veel van nodig hebben, of wat ze in Hollandse Kroon gedaan hebben met de datacentra, water en arbeidsmigratie. Ik denk ook dat dat een wegingsfactor moet zijn in het economische verdienmodel dat je hebt.
Arbeidsmigratie gaat niet verdwijnen, zeg ik erbij. Arbeidsmigratie is van alle tijden, en als je in de Europese Unie zit met vrij verkeer van personen, dan kun je dat wel enigszins reguleren, maar dan moet je dat reguleren niet verbieden. Anders moet je uit de Europese Unie gaan. Maar dat vereist dat je er op een andere manier tegen aankijkt. Het vereist ook een ander mensbeeld, maar ik heb zomaar het idee dat de voorzitter niet zit te wachten op een betoog over het mensbeeld.
De voorzitter:
Nee, want anders staan we er over twee uur nog hè, of staat u hier over twee uur nog. Ik ken uw voorliefde voor de brede vergezichten.
De heer Omtzigt (NSC):
Dat is zo. Maar al met al, wij vinden het heel fijn dat we, veertien jaar na het rapport van de commissie-Koopmans, veertien jaar waarin honderdduizenden mensen uitgebuit zijn, wat voorkomen had kunnen worden, eindelijk zijn overgegaan tot het behandelen van deze wet. We hopen dat dat een spoedig vervolg krijgt.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Het gaat toch iets sneller dan we eigenlijk begroot hadden. Het blijft de hele dag spannend. We kunnen, als we geluisterd hebben naar de heer Flach, ik een halfuur gepauzeerd heb en de minister even heeft kunnen nadenken, een aanvang nemen met de eerste termijn van het kabinet. De minister is daartoe bereid. Dan hebben we in ieder geval de hoofdlijnen gehad. Ik moet echt rond 17.30 of 18.00 uur wel klaar zijn, maar we kunnen straks na een halfuurtje schorsen doorgaan. Ik zie dat daar behoefte aan bestaat. Dan gaan we het gewoon zo doen, en dan gaan we toch een aanvang nemen met de eerste termijn van het kabinet.
Maar eerst nog even de grote slotapotheose van de termijn van de Kamer, namelijk de bijdrage van de heer Flach zelf: de Flachsluiting.
De heer Flach (SGP):
Het is een zeker risico dat de voorzitter hier neemt, niet wetende hoelang ik hier zal staan. Maar goed, ik voel de druk.
Voorzitter. Afgelopen vrijdag bezochten we het enorme distributiecentrum van Bol in Waalwijk. Ook collega Patijn was daarbij. Dagelijks werken hier onder anderen Roemeense, Poolse en Spaanse medewerkers hard om onze pakketjes in te pakken. Wij zagen hoe Bol van alles doet om goed werkgeverschap vorm te geven. Zij begrijpen ook hoe een goed werkgever niet alleen kijkt naar de arbeidsomstandigheden, maar ook zorgt voor een goed onderkomen. Dat is hoe het hoort, een werkgever die zich verantwoordelijk voelt voor zijn of haar medewerkers. Toch zien we nog te vaak dat werkgevers zich onverantwoordelijk gedragen en enkel worden geleid door eurotekens. Deze misstanden moeten wij aanpakken. Maar hoe zorgen we ervoor dat de goeden daarbij niet onder de kwaden lijden?
In 2020 kwam de commissie-Roemer met de aanbeveling verplicht certificeren in de uitzendsector in te voeren, een soort apk voor uitzenders. Zo zouden de rotte appels van de fruitschaal worden gehaald. Vandaag spreken we over de wet die dat certificeringsstelsel verder uitwerkt. Het doel van deze wet is wat de SP betreft lovenswaardig. De positie van uitzendkrachten moet inderdaad worden verbeterd, en een gelijk speelveld voor in- en uitleners is inderdaad geen overbodige luxe. Kan de minister inzicht bieden in hoe hij dit in de toekomst wil gaan meten? Welke concrete en meetbare indicatoren worden hiervoor gebruikt, en wanneer moeten de doelen worden bereikt?
Om goed te kunnen meten wat het nieuwe stelsel doet, is het belangrijk om zich te hebben op de huidige misstanden. Ik begrijp dat er een nulmeting is uitgevoerd. Ik ben benieuwd naar de uitkomsten daarvan.
De wet introduceert een aantal verplichtingen voor uitleners: een verplichte inschrijving in het Handelsregister, een verklaring omtrent gedrag, een waarborgsom en het voldoen aan een omvangrijk eisenpakket. Voor inleners wordt het verboden uitzendkrachten in te zetten die ingeleend worden via een uitzender die niet is toegelaten. Een belangrijke vraag bij wetgeving is voor mijn fractie: zijn de voorgestelde maatregelen effectief en proportioneel, oftewel doen ze wat ze zeggen en staat het middel ook in verhouding tot de kwaal? Mijn fractie vindt dat in eerste instantie werkgevers en sectoren moeten worden aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid. Er komt nog een maar, dus denkt u niet: dat is al zo vaak geprobeerd. Je zou hopen dat uit- en inleners een goed afgesteld moreel kompas hebben, zodat aanvullende wetgeving niet noodzakelijk is.
Ook moet worden gekeken of de bestaande wetgeving wellicht soelaas biedt. Het ATR wijst daar in onze ogen heel terecht op. Onderbetaling, slechte arbeidsomstandigheden en slechte huisvesting zijn immers al verboden bij wet. Het komt aan op handhaving. Waarom wordt niet alsnog ingezet op striktere handhaving en toezicht op bestaande wetten en regels? Nieuwe wetten lossen immers lang niet alle problemen op. Als er dan toch wetgeving komt, dan moet wat ons betreft vooral worden gekeken in welke hoek het probleem zit en hoe dat kan worden aangepakt. Waarom wordt in het voorstel niet veel meer gekeken naar de individuele ondernemer en werknemer aan de onderkant van de arbeidsmarkt, waar de problemen zitten, in plaats van generiek nieuwe regels te stellen? Nu valt bijvoorbeeld een IT-consultant of interim-manager in het hoge segment ook onder het stelsel, terwijl hier nauwelijks of misschien wel geen problemen zijn met slechte huisvesting of onderbetaling. Is ook overwogen het stelsel enkel te richten op uitzenders en arbeidsmigranten? Waarom is hier niet voor gekozen? Laten we ervoor waken dat we met de kwaadwillenden de hele uitzendsector bij het grofvuil zetten.
U begrijpt, voorzitter: de overheid heeft twee wapens, wetten en handhaving. We gaan de problemen, lijkt het, nu vooral oplossen met wetten, terwijl ze zijn ontstaan door een gebrek aan handhaving.
Voorzitter. De minister stelt voor een certificeringsstelsel in te richten voor uitzendbureaus. De WAADI kende tot 1998 ook een vergunningsplicht voor uitleners en die is niet voor niets afgeschaft. Die leidde tot wachttijden, was niet te handhaven en de echte boeven gingen onverminderd door. Kan de minister aannemelijk maken waarom een nieuw stelsel nu wel gaat slagen? Er wordt een omvangrijk stelsel ingericht, maar de vraag is of het effectief gaat zijn, zodat we niet over een aantal jaar opnieuw moeten constateren: dit werkt niet. Volgens het ATR zullen kleine uitzenders problemen gaan ondervinden van deze wet, terwijl de malafide uitzenders niet van de markt worden geweerd. Er zou met extra administratieve eisen en procedures een papieren tijger worden opgetuigd zonder dat het doel wordt bereikt. Graag een reactie van het kabinet hierop.
De SGP ziet daarnaast graag, net als eerder al is betoogd door de heer Ceder, dat sociaal ontwikkelbedrijven worden uitgezonderd van het stelsel. Dat is echt een heel andere tak van sport. Daarom heb ik ook het amendement van de ChristenUnie mee-ingediend.
De handhaafbaarheid van een nieuw stelsel is cruciaal. Laten we eerlijk zijn: hoe hoger de boete, hoe meer afschrikking. Er zijn momenteel malafide uitzenders voor wie een boete of zelfs een gevangenisstraf opweegt tegen een dagje illegaal uitzenden. Daarom is het goed dat het boetebeleid tegen het licht wordt gehouden. Wanneer horen we daar meer over, is de vraag. Uiteraard moet daarbij ook oog blijven voor bedrijven die per ongeluk een fout maken. Ze moeten niet meteen volledig worden aangeslagen als duidelijk is dat er geen opzet in het spel was. Louche uitzenders zullen ook onder het nieuwe stelsel naar uitwegen zoeken om toch te kunnen blijven uitzenden. Uitleners kunnen de grens overgaan om vervolgens naar Nederland uit te zenden zonder toelating. Ook is het de vraag of de huisvestingseis — de heer Omtzigt sprak daar ook al over — in het buitenland handhaafbaar is. Welke vluchtroutes ziet de minister en hoe gaat hierop gehandhaafd worden, voor zover dat geen strategische informatie is? Wordt ook actief de samenwerking gezocht met toezichthouders uit andere landen om hiertegen op te treden? Voor buitenlandse uitleners wordt ook geen vog verplicht om uitvoeringstechnische redenen. Waarom vragen we, zo vraag ik de minister, niet om een vergelijkbare Duitse of Belgische variant van deze uitleners?
Na een lange zoektocht wordt nu een nieuwe uitvoeringsorganisatie ingericht als toelatende instantie. De uitvoering van deze wet is nu nog in nevelen gehuld. Hoe gaat die eruitzien, hoe gaan ze invulling geven aan de uitvoering en is het uitvoerbaar, op welke termijn en hoeveel mensen zijn hiervoor nodig? Het zou goed zijn als er een externe toets komt op de mogelijkheid en uitvoerbaarheid van het inrichten van deze toelatende instantie binnen SZW. De SGP vindt dat voorkomen moet worden dat de uitvoeringsorganisatie de komende tijd uitdijt. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat deze organisatie klein en slagvaardig blijft, maar wel effectief?
Een andere vraag met betrekking tot de uitvoerbaarheid gaat over het SNA-keurmerk. Het behalen van zo'n keurmerk is de sleutel tot het verplichte toelatingsstelsel. Er zijn strikte voorwaarden: niet meer dan 5% van de eigen omzet per niet-SNA-gecertificeerde leverancier mag worden ingeleend en het totaal aan niet-gecertificeerde leveranciers is beperkt tot 25% van de eigen omzet. Op bepaalde bedrijven zoals intermediairs zit je daar al snel aan, aangezien zij samenwerken met kleine specialistische leveranciers die via ketensamenwerking arbeidskrachten inzetten. Stel dat een intermediair een SNA-keurmerk wil aanvragen, dan zullen dus eerst die kleine leveranciers zich stuk voor stuk moeten certificeren vanwege deze eisen. Dat levert enorme wachtrijen op. Kunnen deze tussenpartijen dan straks nog probleemloos arbeidskrachten leveren aan hun klanten en hoe gaat deze situatie worden voorkomen?
De invoering van het stelsel moet gepaard gaan met een normenkader dat wordt uitgewerkt in lagere regelgeving. De regering geeft aan te streven naar een houdbaar stelsel met zo beperkt mogelijke lasten en kosten voor alle betrokken partijen. Dat lijkt me een uitstekend uitgangspunt, want een waaier aan eisen moet worden voorkomen. Dat maakt het voor de goedwillende ondernemer onwerkbaar. Hoe wordt betrokkenheid van de Kamer gegarandeerd bij het vaststellen van dit pakket aan normen en hoe wordt het getoetst op werkbaarheid?
Er is al veel gezegd over de bevorderings-, meld- en vergewisplicht. Die is recent toegevoegd aan het wetsvoorstel. Werkgevers moeten er alles aan doen dat hun arbeidsmigranten worden geregistreerd, zodat ze niet onder de radar verdwijnen. Tegelijkertijd komt daar geen handhaving en toezicht op. Ik sluit me aan bij de vragen die daarover zijn gesteld.
Voorzitter. Onnodige regeldruk moet worden tegengegaan. De wet die vandaag voorligt, kent een uiterst kritische bejegening door onze regeldrukwaakhond. Meerdere keren zei het ATR: niet indienen, doe het niet. De voorgestelde maatregelen zouden leiden tot 143 miljoen structureel aan extra regeldruk voor het bedrijfsleven, een enorme toename. Hoe verhoudt de regulering van de uitzendsector zich tot de ook door het kabinet beleden wens minder regeldruk te willen creëren voor het bedrijfsleven? Zo zullen op zijn minst de kosten van de inspectie-instellingen verdrievoudigen en de leges verdubbelen. Dit is een grove inschatting, maar het kan ook nog meer worden. Dan hebben we nog de waarborgsom, de inspectiekosten en de regeldrukkosten. Bij een krappe arbeidsmarkt zullen de prijzen alleen nog maar verder oplopen. Wie gaat dat betalen? Want extra kosten zullen uiteindelijk gewoon volledig worden doorberekend. Welke kaders stelt de minister ten aanzien van de kostentoename voor de doelgroep? Wat mag het maximaal per jaar gaan kosten per uitlener?
Voorzitter. Een grondig wetsvoorstel verdient ook een gedegen evaluatie. Daarom heb ik een evaluatieamendement ingediend. In het wetsvoorstel is nu een eenmalige evaluatie na vijf jaar voorzien. De SGP vindt het belangrijk dat tijdig wordt geëvalueerd, zodat we kunnen leren van de eerste ervaringen en we het stelsel nog kunnen bijsturen. Daarbij ben ik ook benieuwd of het normenkader werkt en of de lasten voor het bedrijfsleven niet beperkt kunnen worden. Daarom stel ik voor na drie jaar te evalueren in verband met de overgangssituatie en daarna iedere vijf jaar.
Tot slot, voorzitter. Het is vandaag biddag voor gewas en arbeid, toepasselijk. Het is een zegen als we kunnen werken en als er voldoende werk is. In veel kerken wordt God vandaag gevraagd om kracht en zegen op dat werk. Deze afhankelijkheid brengt ook een verantwoordelijkheid met zich mee voor werkgever en werknemer. Je kunt ook zeggen: voor de uitzender, de inlener en de medewerker. Illegale arbeid en uitbuiting gaan niet samen met deze afhankelijkheid. Als je je eigen afhankelijkheid beseft, dan past het niet om snel geld te verdienen over de rug van kwetsbare mensen.
De voorzitter:
Ik zei toch dat we een dagsluiting zouden krijgen? Bij dezen! Ik schors tot 16.00 uur. Dan gaan we luisteren naar de minister met een aftrap van zijn termijn.
De vergadering wordt van 15.37 uur tot 16.02 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen. Het woord is aan de minister.
Minister Van Hijum:
Dank u wel, voorzitter. Dank voor de vragen die aan mij zijn gesteld en alle opmerkingen die zijn gemaakt over de wet in de eerste termijn. We spreken vandaag inderdaad over een omvangrijk wetgevingspakket, plus onderliggende regelgeving, om het ter beschikking stellen van arbeid te reguleren. Die wet — dat is ook door een aantal leden aangegeven — heeft een lange aanloop en een hele specifieke aanleiding. Die aanleiding zit 'm in de snelle toename van het aantal arbeidsmigranten van binnen en buiten de Europese Unie, de toename van het aantal uitzendbedrijven in de afgelopen jaren, en ook — daar is door iedereen aan gerefereerd — in de misstanden die zich voordoen, de onfatsoenlijke behandeling van arbeidsmigranten in het bijzonder, en de rol daarin van malafide uitzendbureaus.
Die misstanden bestaan al enige tijd. Ik loop, net als de heer Omtzigt, ook al wat langer mee in de politiek. Ik kan mij nog goed herinneren, toen ik in 2004 Kamerlid was en Midden- en Oost-Europese landen toetraden tot de Europese Unie, hoe het vrije verkeer van werknemers van start ging en hoe Polen en andere Midden- en Oost-Europese landen vrije toegang kregen tot de arbeidsmarkt. De heer Omtzigt refereerde er al aan: aanvankelijk was de verwachting dat het om enkele tienduizenden migranten zou gaan. Inmiddels hebben we het over ongeveer 800.000.
Ook kan ik mij het advies van de commissie-Koopmans goed herinneren. De heer Ulenbelt, waar de heer Van Kent aan refereerde, zat daar overigens ook in. Hij is — dat zeg ik eerlijk — altijd consequent voorstander geweest van de terugkeer van het vergunningsstelsel. Dat weet ik ook nog uit die tijd. De commissie-Koopmans constateerde al dat we niet in staat zijn geweest om de toestroom in goede banen te leiden en dat er toen een aantal problemen waren, zoals malafide uitzendbureaus die de markt verzieken, slechte huisvesting, druk op de leefbaarheid van woonwijken, dakloosheid, ook toen al, onderbetaling en uitbuiting. Het is dus inderdaad een stelsel dat ten koste gaat van mensen en geen recht doet aan mensen. Maar er is ook gebrekkig zicht op de problematiek, als het gaat om registratie. Ik heb dat de afgelopen tijd ook zelf gezien in verschillende werkbezoeken die ik heb afgelegd en in gesprekken die ik heb gehad met arbeidsmigranten. Ik heb gezien hoe dat mensen direct raakt. Het naar Nederland halen van arbeidsmigranten, het behandelen van mensen als tweederangsburger, is helaas een verdienmodel geworden. De gevolgen daarvan worden afgewenteld op de samenleving.
De commissie-Roemer constateerde in 2020 dat zelfregulering, waar lang op is geleund en waarvan werd gehoopt dat het orde zou brengen in die chaos, onvoldoende heeft gewerkt. Hij stelde een breed pakket voor. Sindsdien zijn kabinetten, ook voorgangers van mij, bezig om die aanbevelingen uit te voeren. U hebt kort voor de jaarwisseling een nieuwe rapportage gehad over de voortgang van de acties van de commissie-Roemer. Ik zeg dat nog even in de richting van de heer Omtzigt, die ervoor pleit om dat regelmatig te doen. We bieden jaarlijks een integraal overzicht van hoe het met de uitvoering staat, inclusief allerlei kleurtjes, om te kijken of er sprake is van voldoende voortgang.
Een van die aanbevelingen was: voer opnieuw het vergunningsstelsel in. Dat ging weliswaar om een andere vorm. De heer Roemer stelde een privaat certificeringsstelsel voor. Maar het moet niet zo zijn dat ... De vrijblijvendheid van de zelfregulering moet eraf. We moeten de markt opnieuw gaan ordenen. En ja, zeg ik erbij, dat heeft gevolgen voor bedrijven en administratieve lasten. Een aantal van u heeft daar een opmerking over gemaakt. Ik ga daar straks nader op in. Maar dat is een onmisbaar en niet te vermijden gevolg van het feit dat de marktordening door de overheid ter hand moet worden genomen en dat wij ook gaan sturen op de toelating, de monitoring, dus de mate waarin bedrijven zich aan de afspraken houden, en de handhaving. Dat betekent ook: een uitvoeringsorganisatie optuigen. Die uitvoeringsorganisatie moet ook effectief kunnen zijn. En ja, dat brengt ook kosten met zich mee. Die kosten zullen ook gedragen moeten worden. Alleen op die manier kan de overheid als marktordenaar het net sluiten rondom die malafide bedrijven. En dat kan alleen samen met de private sector als het gaat om het signaleren en aanpakken van misstanden en door informatie-uitwisseling met instellingen zoals de Belastingdienst en de Arbeidsinspectie. Die hoop en verwachting heb ik dus ook rond dit wetsvoorstel.
Om tot het wetsvoorstel te komen, heb ik, zeg ik toch nadrukkelijk, ook nauw samengewerkt met sociale partners. Die wil ik ook bedanken langs deze weg voor hun constructieve bijdrage aan de totstandkoming van het wetsvoorstel. Dan heb ik het over vakbonden, werkgevers en ook de uitzendbranche zelf. Binnen die branche zijn ook veel bedrijven die gewoon bonafide hun werk doen en willen doen en ook orde op zaken willen stellen in die sector. Maar ik heb het ook over alle instanties die betrokken zijn bij de naleving. Inclusief, zeg ik erbij, alle voorgangers en medewerkers op het departement.
Wat is dat toelatingsstelsel precies? In het toelatingsstelsel werken veel partijen samen om ervoor te zorgen dat er alleen nog goede uitleners op de markt actief zijn. Dat zijn partijen binnen de overheid, binnen de markt, bijvoorbeeld de toelatende instantie, de Arbeidsinspectie, de Belastingdienst en private partijen zoals inspectie-instellingen en sociale partners. De kracht van het stelsel zit uiteindelijk in de samenwerking. Door de krachten te bundelen proberen we het net rondom die malafide partijen te sluiten en we blijven daarbij ook samenwerken, ook als het gaat over het aanscherpen of juist het versoepelen, dus het aanpassen van het kader dat we hier met elkaar vaststellen.
Het belangrijkste onderdeel van het stelsel is dat uitleners alleen nog maar arbeidskrachten ter beschikking mogen stellen als zij een toelating hebben. Om die toelating te krijgen, moeten uitleners onder andere aantonen dat ze zich aan de wet houden. De normen waarop ze gecontroleerd worden, staan in het normenkader.
Een belangrijk onderdeel van de wet is dat dit niet alleen bij de aanvraag van de toelating noodzakelijk is, maar dat bij alle uitleners structureel wordt gecontroleerd of ze zich nog steeds aan de wet houden. Wanneer ze dat niet doen, kan de toelating worden geschorst of ingetrokken. De wet regelt daarnaast dat ook inleners in overtreding zijn als ze zakendoen met niet-toegelaten uitleners. Dat is een belangrijk onderdeel van dit wetsvoorstel. Het zijn ook de inleners — een aantal van u heeft daar nadrukkelijk op gewezen — die een verantwoordelijkheid hebben en die op deze manier ook in staat worden gesteld om te controleren of een uitlener is toegelaten in het openbaar register. Zo kunnen ze goed verifiëren of ze met een bonafide uitzendbedrijf zakendoen.
Doordat ook inleners beboet kunnen worden door de Arbeidsinspectie verliezen malafide uitleners de toegang tot hun klanten en daarmee hun verdienmodel. Daarbij moeten alle uitleners een waarborgsom van €100.000 storten. Dat geldt voor uitleners die vanaf de inwerkingtreding van de wet minder dan vier jaar actief zijn. Hiermee zorgen we ervoor dat het niet meer aantrekkelijk is om telkens een nieuw bedrijf te starten wanneer je bij de Arbeidsinspectie in beeld bent.
Tot slot versterkt de wet het publieke toezicht op de uitzendsector. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op de verplichtingen voor uitleners én voor inleners, dus of uitleners actief zijn op de markt zonder toelating en inleners met hen samenwerken. Daarvoor stel ik nog eens 45 fte beschikbaar voor de Arbeidsinspectie, boven op de uitbreiding van 90 fte die al was gereserveerd vanwege de uitvoering van deze wet. In totaal gaat het dus om 135 fte extra. Dat is een behoorlijke uitbreiding.
Al die elementen van de Wtta zorgen er samen voor dat we niet alleen blijven dweilen, maar ook de kraan stap voor stap kunnen dichtdraaien en zo de misstanden in de uitzendsector kunnen aanpakken. Het zorgt er ook voor dat de goede uitleners niet langer weggeconcurreerd worden door malafide uitleners die zich niet aan de wet houden.
In de afgelopen maanden is het veel gegaan over de uitvoering van de Wtta. U heeft daar veel vragen over gesteld in eerdere fases, maar ook vandaag. Ik ben blij dat ik u in januari heb kunnen melden dat er voor die uitvoering een keuze is gemaakt. Want ik zeg u eerlijk dat ik op het moment dat ik aantrad wel even schrok van het feit dat er eigenlijk geen uitvoerder beschikbaar was, terwijl er wel een wet op tafel lag. We hebben de keuze gemaakt om een nieuwe eenheid op te richten binnen mijn ministerie. Ik zeg er even bij dat dat geen agentschap is, maar gewoon een eenheid binnen mijn ministerie. De voorbereidingen daarvoor zijn inmiddels in volle gang, maar het inrichten van die uitvoering vraagt wel om tijd en zorgvuldigheid, want de invoering van een omvangrijke en impactvolle wet brengt ook risico's met zich mee.
Ik zal een aantal voorbeelden geven. Je wilt niet dat bij de harde aanpak van malafide uitzenders de belangen van bonafide uitleners beschadigd worden door een overhaaste invoering. En we denken ook dat een duurzame en structurele oplossing niet gerealiseerd kan worden met een quick fix. Dat vraagt echt om een toelatingsstelsel waarin publieke en private partijen de middelen en mogelijkheden bezitten om het net te sluiten rond malafide uitleners. Het zal tijd kosten om die capaciteit langzaam maar zeker op te bouwen.
Ik zal hier vandaag de eerlijkheid aan de dag leggen om te zeggen dat het stelsel echt vraagt om een lange adem. Het is geen big bang op de dag van de inwerkingtreding, waarna het stelsel in één keer volledig werkt. Het toelatingsstelsel vereist dat uitleners, inleners, inspectie-instellingen en de overheid ook voorafgaand aan de inwerkingtreding al hard aan de slag gaan om zich voor te bereiden en langzaam maar zeker de capaciteit, de middelen en de informatie-uitwisseling op te bouwen, alles wat ervoor nodig is om die wet effectief te maken.
Vervolgens zal er een overgangsperiode zijn waarin we de uitleners geleidelijk toelaten. Dat kan ook niet in één klap. Er is immers bij het begin nog niet voldoende inspectiecapaciteit om iedereen direct te controleren. Het gaat dus ook wel even duren voordat alle bedrijven structureel twee keer per jaar gecontroleerd kunnen worden. Als ik u daar een eerste, voorzichtige inschatting van moet geven, is de verwachting dat het na de inwerkingtreding ongeveer twee jaar gaat duren voordat die capaciteit op orde is.
Ook zullen partijen nog aan elkaar en aan hun rol in het stelsel moeten wennen. Maar dat betekent niet dat uitzenders achterover kunnen gaan leunen als ze wachten op hun controle. Want de kracht van het stelsel gaat worden dat verschillende partijen met elkaar samenwerken. Zo kan de Arbeidsinspectie informatie delen met de toelatende instantie wanneer er bijvoorbeeld boetes zijn opgelegd aan een uitzendbureau voor het niet betalen van het minimumloon. Dat kan leiden tot het schorsen, het weigeren of zelfs het intrekken van de toelating als dit niet op tijd hersteld wordt. Maar het kost wel tijd voordat iedereen volledig op elkaar is ingespeeld. Het duurt dus even voordat alle resultaten die we met de wet beogen, zichtbaar worden.
Maar alle stappen die we vanaf nu zetten, zijn stappen vooruit en zijn een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. We zitten dus niet stil. Ook samen met sociale partners, het SNA-keurmerk, de SNCU als cao-politie in de uitzendbranche en de Arbeidsinspectie zijn we nu al aan het kijken wat we tot aan de inwerkingtreding kunnen doen. De heer Aartsen vroeg daar onder anderen naar: blijf niet stilzitten totdat die wet in werking treedt, maar zorg dat je de aanloopperiode gebruikt om al zo veel mogelijk signalen te verzamelen en ervoor te zorgen dat je die in het systeem inbrengt.
Verschillende leden vroegen wanneer die wet uiteindelijk precies in werking kan treden. In januari heb ik al aangegeven dat ik u daarover in het voorjaar nader zou informeren. Nu is het voorjaar. Nou ja, dat is naderend, zal ik maar zeggen. Maar ik kan u echt toezeggen dat ik dat in april zal doen. Dat is echt nodig. Ik heb er echt op aangedrongen, om een datum te kunnen noemen. Maar we willen echt helder kunnen zijn over de verwachtingen die we wekken, daarbij ook meer informatie geven over waar het op dit moment met de voorbereiding en de opbouw van de toelatende instelling staat en wat de concrete planning is die u daarna kunt verwachten. Dat is minstens zo belangrijk. Het gaat niet alleen om de datum, maar ook om de stappen die we daarnaartoe zetten. Laat ik u echt nogmaals garanderen — en dat doe ik echt — dat deze wet geen dag later in werking treedt dan mogelijk. Ik zit erbovenop. Dat doe ik en dat blijf ik doen. Maar de inrichting van de uitvoering moet niet alleen snel gebeuren, maar ook zorgvuldig, om ongewenste effecten van de Wtta te voorkomen. We kunnen wel een wet hebben, maar een wet is papier als de toelatende instelling niet werkt, als de samenwerking niet op orde is, als de gegevensdeling niet op orde is. Het hele bouwwerk moet wel zijn werk kunnen doen. Anders zijn uiteindelijk ook de kwetsbare arbeidskrachten — ik ben blij dat u daar met elkaar zo de nadruk op heeft gelegd, want daar doen we het voor — en de uitleners die hun werknemers wél goed behandelen, nog slechter af.
Mevrouw Van Dijk vroeg mij nog — laat ik dat punt hier dan ook vast meenemen — naar het belang van de uitvoering. Zij wees daar nadrukkelijk op en vroeg of we daar iets van kunnen leren als we kijken hoe we in de afgelopen maanden of jaren met de ontwikkeling van deze wet zijn omgegaan. Ja, in alle eerlijkheid denk ik dat wel. Ik heb dat volgens mij ook eerder aangegeven. Met de uitvoering staat of valt de effectiviteit van een wet. Ik denk dat we de afgelopen jaren door schade en schande hebben gezien dat er in de politiek van de kant van de regering en misschien ook van de kant van de Kamer te weinig aandacht voor is geweest. Dit betekent dat we ook nu door de stand van de uitvoering processen in gang hebben gezet om uitvoeringsorganisaties meer in positie te brengen en signalen van de uitvoering eerder te betrekken bij wetgevingsprocessen. Daar hadden we in dit geval misschien wel iets mee opgeschoten. Dat kun je hier niet repareren, maar wel vind ik het een goede suggestie van mevrouw Van Dijk om te zeggen: laten we periodiek met elkaar de stand van de invoering nu maar eens bespreken, want we zijn nog in opbouw. Ieder halfjaar is wel heel frequent, maar in ieder geval dit jaar zouden we dat zeker nog een keer met elkaar kunnen doen. In april zal ik u sowieso een stand van de invoering geven, heb ik u net toegezegd. Ik denk ook dat dit een rol zou kunnen spelen in de bredere discussie die ik hier ook proef. Onder anderen mevrouw Rikkers, de heer Aartsen en de heer Flach hebben zorgen geuit over de kosten en de kostenopbouw van de nieuwe organisatie. Ook daarbij zit er maar één ding op, namelijk transparant zijn over de opbouw van de kosten, of dat redelijk of niet redelijk is. Op die manier werken we toe naar een situatie waarin we ook aan kostenbeheersing kunnen doen.
Voorzitter. Al met al is het belangrijk dat we vandaag de Wtta bespreken, ook al kan ik nog niet definitief zeggen wanneer die in werking zal treden. Hoe eerder er duidelijkheid is over de inhoud van die wet, hoe eerder uitleners, inleners en inspectie-instellingen zich gaan voorbereiden. Ook voor de nieuwe uitvoerder, de toelatende instantie, ontstaat er dan duidelijkheid over wat er precies ingericht moet worden.
Tot slot in mijn algemene aanloop wil ik nog het volgende benadrukken. Wij doen als overheid heel veel met de sector om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren, maar we kunnen niet elke dag bij elk bedrijf een inspecteur langs sturen. Bedrijven zijn en blijven zelf verantwoordelijk om hun mensen goed te behandelen. Dat is niet alleen een juridische verplichting, een verplichting die uit de wet voortvloeit, maar ook een morele. Sectoren zijn er ook zelf verantwoordelijk voor om een einde te maken aan het foute verdienmodel. Natuurlijk moeten ze dan een overheid naast hen hebben staan die hen helpt om ook oneerlijke concurrentie door echt foute bedrijven aan te pakken. De inzet van overheid, bedrijven en sectoren, afzonderlijk en gezamenlijk, moet ervoor zorgen dat die race naar de bodem eindelijk stopt, vijf jaar na het advies van de commissie-Roemer.
Daarmee kom ik aan het einde van mijn algemene inleiding en zou ik u willen voorstellen om de beantwoording langs de volgende blokjes op te pakken. Dan kijken we wel even hoever we komen in het dikke uur dat we nog hebben. Ik heb om te beginnen een aantal algemene vragen. Mijn dikste mapje gaat over de uitvoering. Daarin zitten alle vragen die betrekking hebben op de uitvoeringsorganisatie. Dan kom ik op de aanloop naar de inwerkingtreding. Dan kom ik op de reikwijdte van de wet en de uitzonderingen. Dan kom ik bij de financiële zekerheidsstelling. Daarna kom ik bij de registratie zorgverzekering. Tot slot heb ik nog een blokje overig.
De voorzitter:
Het klinkt tamelijk ambitieus om dat in een ruim uur te halen, maar we zien wel waar het schip strandt, zou ik zeggen.
Minister Van Hijum:
Ik zou bijna zeggen: aan mij zal het niet liggen. Ja, we zullen het zien. Ik zal proberen om dubbele antwoorden te voorkomen, want ik heb in mijn algemene inleiding al een paar dingen geprobeerd te zeggen. Als ik desondanks geen recht doe aan vragen, dan moet u maar naar de microfoon sprinten.
Zo heb ik, denk ik, al wel een antwoord gegeven op de vragen van de heer Flach of wij deze wet proportioneel vinden en waarom we niet inzetten op striktere handhaving op bestaande wetten. Dat is eigenlijk omdat zelfregulering niet heeft gebracht wat we er jarenlang van hebben verwacht. Ik kan mij die discussies in de Kamer ook nog goed herinneren.
De heer Van Kent vroeg waarom het bestaande vergunningensysteem niet effectief was. Nee, het was niet de heer Van Kent. Het was iemand anders. Maar de vraag was waarom dat niet effectief was. Het oude vergunningensysteem kende eigenlijk niet de intensieve monitoring en handhaving die we onderdeel van dit systeem maken. Dus het was een toelating aan de voorkant, maar aan de achterkant stelde het te weinig voor. Dat is even de analyse die wij daar achteraf van maken. Wij denken dat je met dit stelsel, waarbij de toelating voor een deel de verantwoordelijkheid van de sector zelf is, met een publiekrechtelijk kader dat je streng handhaaft, uiteindelijk de scheiding tussen bonafide en malafide wel tot stand kunt brengen.
De heer Flach (SGP):
De achtergrond van mijn vraag was meer: al die uitwassen die we zien en waar we terecht allemaal boos om zijn, zijn bij wet allang verboden. Ik schetste bewust even dat we als overheid twee wapens hebben, wetten en handhaving. Is de minister het met mij eens dat het probleem hier eigenlijk vooral in de handhaving zit? Natuurlijk is deze wet wellicht beter dan wat er lag, maar zonder een goede uitvoering, waar de minister uitgebreid op in is gegaan, is eigenlijk elke wet gedoemd te mislukken.
Minister Van Hijum:
Ja, dat is zo. Ik denk ook niet dat je zonder die publiekrechtelijke handhaving kunt. Maar ik denk ook dat de markt zo lang onbelemmerd zijn gang heeft kunnen gaan dat deze problematiek, gezien de omvang ervan, eigenlijk ook niet meer alleen met gerichte handhaving is op te lossen. Ik denk dat een stelsel waarbij een sector door scherper te controleren — eigenlijk moet je die private inspecties toch zien als een versterkte vorm van zelfregulering — zelf verantwoordelijkheid neemt voor de naleving van een aantal normen, versterkt door een publiekrechtelijk kader, ons uiteindelijk in staat stelt om die markt echt te gaan ordenen en die weer in goede banen te leiden. Ja, dan heb je uiteindelijk ook de publiekrechtelijke handhaving nodig, omdat ook buiten dat stelsel zich natuurlijk nog steeds bedrijven zullen begeven die zich niet aan de regels houden. Daar moet je tegen optreden, want anders heb je alsnog oneerlijke concurrentie.
Daarmee heb ik ook antwoord gegeven op een vraag van de heer Ceder, over hoe we een herhaling gaan voorkomen van de ervaring die we hebben gehad met het vergunningsstelsel.
Mevrouw Patijn vroeg: hoe voorkomen we dat malafide gedrag lonend blijft, doordat de pakkans klein en de boete laag is? Ik denk dat dit precies het antwoord op die vraag is. De sancties die hiermee gepaard gaan moeten we natuurlijk ook afschrikwekkend maken. Als een uitlener zonder toelating of ontheffing uitleent, denken we vooralsnog aan een boete die in het meest ernstige geval ongeveer €19.000 per arbeidskracht zal zijn, waarbij er geen maximumbedrag geldt voor het aantal arbeidskrachten waarbij de overtreding geconstateerd wordt. Bovendien zit er een soort escalatie in. Bij een recidive zal dat verdubbeld worden. Je kunt dan ook terechtkomen in de sfeer van stillegging of misschien zelfs een strafrechtelijke aanpak, want ook de strafrechtelijke aanpak is iets wat we binnenkort in deze Kamer zullen bespreken als het over uitbuiting gaat, of ernstige benadeling, moet ik eigenlijk zeggen.
Daarmee geef ik ook antwoord op de vraag van mevrouw Van Dijk of een andere combinatie van maatregelen nog denkbaar is. Zij vroeg of we dat misschien kunnen laten uitwerken als plan B. Ik ben niet bezig met een plan B. Ik ben echt bezig om te kijken hoe ik al die adviezen van de commissie-Roemer, die eigenlijk zeggen "dit heb je allemaal nodig om een einde te maken aan de misstanden", in samenhang kan uitvoeren. Deze wet is daar een belangrijk onderdeel van, maar ook weer niet het enige onderdeel.
Een flink aantal van u heeft vragen gesteld over registratie. Dat is begrijpelijk. Ik kom daar straks ook nog op terug. Maar ook die registratie kun je niet alleen maar koppelen aan deze wet en aan de uitzendsector. Het registratieprobleem speelt natuurlijk breder. Dat geldt voor alle arbeidsmigranten die hiernaartoe komen, dus ook voor de mensen die hier als zelfstandige naartoe komen, of als gedetacheerde of wat dan ook. Daar wil je zicht op hebben. Je wilt zicht op de omvang van het probleem hebben. We maken uitzenders met deze wet nu medeverantwoordelijk voor een betere registratie, maar ik denk ook dat we zo fair moeten zijn om te zeggen dat daar niet alles van te verwachten is.
"Wanneer krijgen wij een begrijpelijke communicatie?", zegt de heer Omtzigt. Ik probeer in ieder geval ook weer in dit debat duidelijk te maken wat we met deze wet beogen en welke doelen we ermee nastreven. Maar ik snap heel goed wat hij bedoelt: het gaat natuurlijk ook om de uitlener, de arbeidsmigrant en andere mensen die afhankelijk zijn van deze wet, om te begrijpen wat hun rechten en plichten zijn. Ik moet zeggen dat ik hiervoor erg veel vertrouwen heb in de ontwikkeling van de Work in NL-punten die wij op dit moment in alle arbeidsmarktregio's aan het opzetten zijn, waardoor arbeidsmigranten geïnformeerd worden over hun rechten en plichten, ook in hun eigen taal; waarin gemeenten ook vaak de wijk in gaan, mensen opzoeken in het bedrijf of bij hen thuis, om hen te informeren over Nederlandse wetten, maar ook over organisaties die hen kunnen helpen bij het verzilveren van bepaalde rechten. Ik denk dat die communicatie in dat opzicht, heel dichtbij en ook op een toegankelijke manier, langzaam maar zeker vorm krijgt.
De heer Ceder vroeg nog of er ook een nulmeting is uitgevoerd naar de omvang van de misstanden. Dat loopt op dit moment nog. Ik hoop u daarover eind april te informeren. Nou ... Ik hoop dit eind april te ontvangen en daarna hoop ik u te informeren.
Dat waren de algemene vragen. Dan kom ik bij het blokje uitvoering. In het blokje uitvoering heb ik verschillende subonderdelen, maar daar kom ik vanzelf bij terecht. Ik ben in ieder geval blij om te vernemen dat er ook in uw Kamer veel vragen zijn over en aandacht is voor dat aspect van de uitvoering. Ik heb daarnet al het belang daarvan onderstreept. Ik hecht ook zeer aan een zorgvuldige voorbereiding van die uitvoering, zodat we niet alleen maar een goede wet op papier hebben, maar ook echt iets kunnen doen. Ik heb ook aangegeven dat de toelatende instantie in mijn eigen departement als zelfstandige directie wordt ondergebracht, maar dat er ook nog veel onzekerheden zijn, zoals het aantal bedrijven en ondernemingen dat toegelaten wil worden tot het stelsel, maar ook de capaciteitsontwikkeling van de inspectie-instellingen en daarmee de ingroeitijd van het stelsel.
De heer Omtzigt (NSC):
Eén algemene opmerking over de inleiding. Dit helemaal terugleggen bij de sectoren is een beetje ingewikkeld, want sommige sectoren zitten vol met boeven, met boevenwerknemers; en de normale werkgevers hebben echt geen idee hoe ze grip kunnen krijgen op die andere werkgevers. Dus ik hoop voor dat gedeelte dat de overheid ook echt beseft dat, als je niet handhaaft, je daarmee ook de goedwillende werkgevers behoorlijk in de steek laat.
Mijn vraag gaat over Work in NL. Een snelle blik op de website leert dat de website geheel in het Nederlands is. Kijk, we kunnen natuurlijk de werkgevers verplichten om begrijpelijke informatie over de inschrijving in het Engels, Pools en Arabisch en zo beschikbaar te stellen. Maar als je "Work in NL" intikt en dat dan niet een knopje heeft met een paar vlaggen daarboven, dan kunnen we toch niet verwachten dat mensen überhaupt weten dat dit bestaat en dat ze, wanneer ze het vinden, er wat aan hebben?
Minister Van Hijum:
Ik zal specifiek even kijken naar dat punt van die website, maar ik kan de heer Omtzigt dit garanderen. Ik ben inmiddels in een paar regio's mee geweest. De mensen die hiervoor worden ingezet, de informatie die wordt verspreid en ook de manier waarop de arbeidsmigrant te woord wordt gestaan, zijn er in verschillende talen, vaak ook in de eigen taal. Dus daar wordt zeker rekening mee gehouden. Voor de website kan ik u dat niet precies nageven, maar voor de informatiematerialen die worden verspreid zeer zeker wel. Het is wel nog, zeg ik, een organisatie in opbouw, een servicepunt in opbouw. In de ene regio zijn ze op dit moment actiever dan in de andere, maar we werken er heel voortvarend aan om ze in alle regio's, zeker in die waar veel arbeidsmigranten zijn, van de grond te krijgen.
Tot slot, voorzitter. De heer Omtzigt maakte nog een opmerking over de sectoren. Ik heb niet gezegd dat we dat terugleggen bij de sectoren. De sectoren en alle bedrijven worden natuurlijk verplicht om twee keer per jaar hun eigen normenkader te monitoren. De beschikking over een certificaat wordt straks voorwaardelijk om nog je werk te kunnen doen in die sector en daarmee ook toegang te krijgen tot inleners. Het is dus een totaal niet vrijblijvend en heel verplichtend systeem dat we hiermee opzetten.
De heer Omtzigt (NSC):
Zou de minister enig inzicht kunnen geven, wellicht in de volgende termijn, over hoeveel mensen Work in NL weet te bereiken, zodat een idee hebben of het enigszins dekkend is of niet? En niet iedereen hoeft bereikt te worden, hè. Er is natuurlijk gewoon een categorie arbeidsmigranten die prima zit. Maar we moeten wel het idee hebben dat ze moeilijke plekken weten te bereiken.
Minister Van Hijum:
Ik ben graag bereid om daar iets meer informatie over naar de Kamer te sturen, ook over de opbouw van deze punten.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Work in NL zit ook in-house bij Vion in Boxtel en ik heb begrepen dat daar een van de problemen is, los van het feit dat mensen niet heel makkelijk naar binnen lopen als hun werkgever ziet waar ze naar binnen lopen, dat mensen die eenmaal ontslagen zijn niet meer naar binnen kunnen. Het klinkt dus heel positief, alsof het heel goed gaat, maar ik vind dit echt een hele rare constructie.
Minister Van Hijum:
Mevrouw Patijn heeft het over mensen die ontslagen zijn. Het is niet gekoppeld aan je werknemersstatus. Je kunt daar gewoon informatie ophalen onafhankelijk van je status, voor zover ik weet.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Behalve als die locatie in-house bij Vion zit. Dan kun je niet meer het bedrijf in.
Minister Van Hijum:
O, op die manier. Op heel veel plekken wordt het juist ondergebracht bij de regionale Werkcentra. Dat zijn publieke, openbaar toegankelijke plekken waar je gewoon naar binnen kunt lopen, als je werk zoekt of als je werk hebt. Dit soort signalen krijg ik ook graag rechtstreeks. Dan kunnen we ernaar kijken.
De voorzitter:
Ja, prima. We gaan door met de uitvoering.
Minister Van Hijum:
Ja. Ik zal hierover de Kamer informeren.
Dan kom ik om te beginnen bij het tijdpad. Voortvarende behandeling, vraagt mevrouw Van Dijk. Weten we voldoende waar we ja op zeggen? Ik heb alle inzichten over de implementatie die ik heb, verwerkt in het wetsvoorstel, de memorie van toelichting en de brieven daarbij, dus ik denk het wel. En alle vragen die daar nog over zijn, bespreken we hier tijdens de behandeling. Daar hebben we ook twee termijnen voor. Ik denk dus dat die waarborgen voor zorgvuldigheid er zijn.
Over de datum van inwerkingtreding heb ik iets gezegd.
Dan de optelsom van die zaken. De heer Aartsen en de heer Ceder hebben ook gevraagd naar de verwachting dat na inwerkingtreding van de wet alle uitzenders een toelating hebben op grond van het normenkader uit de Wtta. Hoelang duurt dat nou? Ik heb al gezegd dat we daarin onder andere afhankelijk zijn van de inspectiecapaciteit en de opbouw daarvan. Daar beginnen we niet pas mee op het moment dat de wet in werking treedt. Als deze wet is aangenomen kunnen we de eerste stappen in die richting zetten, maar de verwachting is dat de volledige capaciteit pas twee jaar na inwerkingtreding zal zijn bereikt. Dus zover moeten we zijn. Dat is de termijn waarop we denken dat die inwerkingtreding volledig is.
Uitleners die in de eerste periode buiten hun schuld om nog geen inspectierapport kunnen overleggen — dat kan het geval zijn, omdat je natuurlijk tot die tijd de capaciteit nog niet op orde hebt — kunnen in aanmerking komen voor het overgangsrecht, ook om die reden. We hebben gezegd dat je daar niet de dupe van mag worden. Door het overgangsrecht kunnen deze uitleners arbeidskrachten ter beschikking blijven stellen totdat zij het inspectierapport kunnen overleggen. Wanneer alle bestaande bedrijven zijn toegelaten tot het stelsel is uiteindelijk afhankelijk van die inspectiecapaciteit. Dat is ook het antwoord op de vraag van de heer Vijlbrief over wat er gebeurt als er door wachtlijsten niet op tijd toegelaten kan worden. Dan heb je dus te maken met dat overgangsrecht, maar mag je ook op grond van het overgangsrecht blijven uitlenen. De voorwaarde is dan wel dat je je voor de inwerkingtreding van de wet bij de toelatende instantie hebt aangemeld of beschikt over een SNA-certificaat.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Heeft u daarmee ook antwoord gegeven op mijn vraag of er nog een alternatief voor het SNA-certificaat mogelijk is voor de overgangsperiode, of komt dat nog apart?
Minister Van Hijum:
Dat zijn eigenlijk de twee routes voor het overgangsrecht. Je hebt dus een SNA-certificaat, op grond waarvan je in het stelsel kunt vloeien, of je hebt een melding gedaan bij de toelatende instelling en laat zien dat je in ieder geval je best doet om zo snel mogelijk in aanmerking te komen voor een certificaat. Maar in die gevallen wordt het je niet aangewreven als je niet op tijd een certificaat hebt, omdat in die tijd de capaciteit nog in opbouw is.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Begrijp ik goed dat u zegt dat de periode waarin je alleen met een SNA-certificaat in de overgangsfase zit tot twee jaar kan duren?
Minister Van Hijum:
Dat durf ik nog niet helemaal te zeggen, want dat hangt af van de snelheid van de opbouw van die private instellingen waarmee we uiteindelijk naar twee keer per jaar een controle willen. In eerste instantie gaan we ervan uit dat je tot maximaal een halfjaar op basis van dat overgangsrecht je werk kunt blijven doen.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik zou het heel fijn vinden om heel helder te krijgen - maar ik kan me voorstellen dat we het in april helder krijgen met die brief - wanneer de invoeringsdatum is, wanneer de overgang is en hoelang bedrijven met alleen dat SNA-certificaat toegang blijven krijgen tot die arbeidsmarkt.
Minister Van Hijum:
Die vraag begrijp ik heel goed. Ik denk dat het goed is als we dat in die brief van april ook even heel duidelijk schetsen, dus niet alleen hoe dat overgangsregime eruitziet maar ook welke stappen daarbij doorlopen worden door uitzenders en hoe ze zich in dat proces kunnen begeven.
De heer Aartsen en de heer Ceder vroegen nog waarom het een agentschap is, maar dat is het dus niet. Het is echt een zelfstandige dienst. Ik zeg wel: binnen het departement. Tegelijkertijd zijn er nog vragen gesteld over of het niet te dicht op mijn persoonlijke verantwoordelijkheid als minister zit. We zullen daar natuurlijk intern zorgvuldig mee omgaan in termen van opdrachtgever, opdrachtnemer en eigenaar van de organisatie. De interne functiescheiding wordt daarbij natuurlijk een buitengewoon belangrijk aandachtspunt, want de dienst moet in onafhankelijkheid zijn werk en rol kunnen vervullen en gevrijwaard zijn van politieke invloeden. Dat is volstrekt helder.
De heer Aartsen vroeg ook nog naar de rol van informatievoorziening en huisvesting. Hij vraagt of de ICT-voorziening wel tijdig wordt gerealiseerd. ICT-ontwikkeling is een buitengewoon belangrijk aandachtspunt, zeker in relatie tot de opbouw van een nieuwe organisatie. Dat vraagt ook om een zorgvuldige voorbereiding. Op dit moment wordt er gewerkt aan de voorbereidingen, en aan de toelatende instantie en de aanvang van de implementatie. Dat gebeurt aan de hand van de op mijn ministerie ontwikkelde basisinrichting van de uitvoeringsorganisatie volgens rijksbrede kwaliteitsstandaarden die ook van toepassing zijn op de informatievoorziening.
Voor wat betreft de huisvestingslocatie is nog geen keuze gemaakt. Dat zeg ik maar even, want ik heb goed gehoord wat daarover vanuit de Kamer is gezegd. Ik durf ook te kijken naar plekken buiten de dure locaties die vaak standaard in de Randstad of Utrecht zijn. Dus dat nemen wij zeker mee. In een brief van januari over de uitvoering van de wet heb ik aangegeven dat ik in april, dit voorjaar, meer weet over de te zetten stappen voor de uitvoering en binnen welk tijdspad.
De heer Aartsen (VVD):
Dat laatste was eigenlijk mijn vraag. De minister zegt nu namelijk een beetje tussen neus en lippen door dat het een aparte directie wordt en geen agentschap. Is dat nieuwe informatie?
Minister Van Hijum:
Nee.
De heer Aartsen (VVD):
Dan heb ik een verkeerde memorie van toelichting gelezen. Dat kan ook aan mij liggen, want het zijn er inmiddels drie geworden. Die van januari sprak over dat er nog geen beslissing was genomen. Ik kan ook abuis zijn. Vandaar dat ik het gewoon even vroeg.
Minister Van Hijum:
Ik verkeer oprecht in de veronderstelling dat dat in de brief is gecommuniceerd.
De heer Aartsen (VVD):
Van daarna?
Minister Van Hijum:
Ik zal dat voor de zekerheid nagaan, maar dit is het spoor waar we inderdaad al een tijdje op zitten. We hebben verschillende varianten gewogen, allemaal met voor- en nadelen. Uiteindelijk is de afweging toch: waarom zou je dat niet binnen de eigen organisatie kunnen vormgeven, net zoals andere overheden een afdeling vergunningsverlening hebben? Je moet bij de opbouw van de organisatie natuurlijk wel rekening houden met de waarborgen en de transparantie die daarbij horen.
De suggestie van de heer Aartsen om ook met generatieve AI te werken, is natuurlijk een interessante suggestie. Maar ik kan daar nog geen harde toezegging op doen. Het lijkt me wel interessant om te kijken hoe je de kosten van de uitvoering zo veel mogelijk kan drukken met dat soort toepassingen. Tegelijkertijd moet die toelatende instelling er op tijd en volledig staan. Ook is door een aantal van u gewezen op het belang van de menselijke maat bij de toepassing daarvan. Een aantal mensen hebben het vergisrecht genoemd. Je moet wel maatwerk kunnen toepassen. We willen dus ook voorkomen dat het een soort proeftuin wordt voor AI-experimenten. Maar ik neem dit aspect mee. Als er bewezen AI-methodes zijn die een bijdrage kunnen leveren aan kostenbeheersing of het efficiënt uitvoeren van een aantal onderdelen, dan is dat wat mij betreft zeker een optie.
De heer Ceder vroeg mij nog of ik ongemak ervaar bij het overgangsrecht en of ik zijn zorgen deel dat met een SNA-certificaat niet per se alles op orde is. Dat ongemak heb ik enigszins wel, zeg ik maar even. Maar ik zie geen andere mogelijkheden om de transitie naar het toelatingsstelsel zo soepel mogelijk te laten verlopen. Het is nou eenmaal een feit dat we nog niet meteen de capaciteit hebben om alle uitleners meteen te bedienen. Daarnaast geldt dat als de capaciteit al wel voldoende is, dan alsnog veel uitleners gebruik moeten maken van het overgangsrecht, omdat de inspectie-instellingen simpelweg geen tijd hebben om alle uitleners binnen zes maanden na de inwerkingtreding te controleren.
De heer Ceder heeft wel een punt over de zorgen dat dat SNA-certificaat op dit moment niet onderscheidend genoeg is. Tegelijkertijd weten we wel dat de bedrijven die zo'n certificaat hebben wel twee keer per jaar beoordeeld worden, maar op de normen die in dat keurmerk zijn opgenomen. Er is wel degelijk een grote overlap tussen het normenkader van de Wtta en de normen van het SNA-keurmerk. Zolang die capaciteit nog niet op orde is, kunnen we in elk geval met een toename van het aantal SNA-gecertificeerde uitleners ervoor zorgen dat zij in ieder geval gecontroleerd en beoordeeld worden op de mate waaraan ze zich aan die regels houden. Op het moment dat er uit inspecties signalen naar voren komen dat de normen uit dat SNA-kader niet worden nageleefd, dan kan zo'n certificaat ook ingetrokken worden. Dat kan ook consequenties hebben voor de toegang tot de markt.
Mevrouw Patijn vraagt nog of ik kan garanderen dat de overgangsperiode naar maximaal één jaar gaat. Ik heb al aangegeven dat dat niet kan. Ik denk dat we daar zeker twee jaar voor nodig hebben. Ik krijg nog de informatie door dat in de brief van januari "eigenstandige eenheid" staat. "Agentschap" wordt daar niet genoemd, maar wel het begrip "eenheid". Daarmee veronderstel ik misschien ten onrechte — daarvoor bied ik dan mijn verontschuldiging aan — dat het begrip "eenheid binnen het ministerie" voldoende geduid was.
De heer Aartsen (VVD):
Er brak even paniek bij mij uit, want ik dacht dat ik mijn zaken niet op orde had. In de scenario's die eronder lagen, was niet alleen een eigenstandige directie namelijk een optie, maar ook een agentschap. Uit het kwartiermakersonderzoek bleek namelijk dat een agentschap de voorkeur heeft. De minister zegt nu dat een directie een van die opties is. Daarom vraag ik er even op door. Als ik u goed begrijp, is er nog geen besluit over genomen of de eigenstandige eenheid, zoals in de brief van januari stond, een directie of een agentschap wordt.
Minister Van Hijum:
In beginsel wordt dat een directie binnen de eigen organisatie.
De heer Aartsen (VVD):
Oké, dat betekent dus dat mijn vragen ten aanzien van de spelregels niet relevant zijn.
Minister Van Hijum:
Die zijn op dit moment niet relevant. Daar komen wel weer andere vragen voor in de plaats, denk ik, maar ik heb zojuist geprobeerd om daar antwoord op te geven. De interne positionering van zo'n directie moet je wel borgen, gelet op de professionele en onafhankelijke beoordeling die je wilt. Daarom maakte ik niet voor niks de vergelijking met een afdeling vergunningverlening, die ik op andere plekken ook weleens heb meegemaakt. Dan moet je daar ook een vorm voor vinden. Dat is ook weer niet zo spannend.
De heer Aartsen vroeg ook nog hoe we voorkomen dat de wet een soort zelfrijzend bakmeel wordt, iets wat steeds groter en groter en steeds duurder wordt, ook voor ondernemers. Het is natuurlijk ook voor mij een belangrijk aandachtspunt dat dat stelsel beheersbaar blijft, zowel qua complexiteit als qua kosten, ook voor ondernemers. Dat begint met het beheersbaar houden van het normenkader. Daarom pleit ik ervoor om zo terughoudend mogelijk te zijn met het uitbreiden van dat normenkader. Daarnaast moeten nieuwe normen altijd uitvoerig worden getoetst op uitvoerbaarheid voor uitleners en de controleerbaarheid voor inspectie-instellingen. We hebben met sociale partners, brancheorganisaties en inspectie-instellingen afgesproken om hen te betrekken, te blijven betrekken, bij de besluitvorming over de aanpassing van dat normenkader. Dat is dus de eerste waarborg die we daarvoor hebben. De zwaarwegende adviesrol van sociale partners wordt ook genoemd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.
Wat de beheersbaarheid van de kosten betreft is het wetsvoorstel duidelijk: de toelatende instelling mag gewoon niet meer kosten in rekening brengen dan de kosten die worden gemaakt voor de uitvoering van het stelsel. De toelatende instelling zal daarover actief en periodiek moeten rapporteren over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering. De kosten zijn daar een belangrijk onderdeel van. Ook hier is sprake van een wisselwerking, want hoe eenvoudiger we het stelsel houden, hoe efficiënter de toelatende instelling haar werk kan doen en hoe lager de kosten blijven.
Ik heb hier twee aanvullende opmerkingen bij. Ik heb de suggestie van mevrouw Van Dijk omarmd om ook de Staat van de Uitvoering te benutten om in de aanloop inzicht te blijven bieden in de stand van zaken op dit punt. De heer Flach bood bovendien nog ruimte om wat eerder te evalueren, na de inwerkingtreding van de wet. Ook daar, kan ik mij voorstellen, zou je die kosten als expliciet aandachtspunt kunnen meenemen om ook u de gelegenheid te geven om goed de vinger aan de pols te houden. Er is nu eenmaal geen alternatief voor efficiency dan publieke controle en toezicht op de doelmatigheid van de instelling.
De heer Ergin (DENK):
Het is goed dat er duidelijkheid over is waar de TI gaat plaatsnemen, namelijk binnen het departement, als onderdeel van het ministerie. Ik vraag me dan het volgende af. In andere brieven en in het regeerakkoord lees ik dat er minder ambtenaren moeten zijn, ook op het departement van SZW. Nu is de boodschap: daar komen 200 fte bij. Die veroorzaakt verwarring. Kan de minister dat nader toelichten?
Minister Van Hijum:
Ik kan me die vraag goed voorstellen, maar heel ingewikkeld is het antwoord niet. Wij hebben gewoon een taakstelling als het gaat om bestaand beleid en om de taken die we uitvoeren. De eerlijkheid is dat de organisatie van het ministerie de afgelopen jaren, net als die van andere ministeries, fors is toegenomen. Als er echter taken bij komen, horen daar ook mensen en middelen bij. Zo simpel is het.
De heer Ergin (DENK):
Zo simpel klinkt het, maar ik zou er dan wel duidelijkheid over willen hebben, zodat ik het heel goed begrijp, of de plus 200 aan de ene kant betekent dat er ook min 200 aan de andere kant moet zijn. Zou de minister daar dan duidelijkheid over kunnen geven?
Minister Van Hijum:
Nee, dat is niet het geval. Deze toelatende instelling wordt namelijk uiteindelijk kostendekkend, via leges, gefinancierd. De taakstelling is een financiële taakstelling op de organisatie die we gewoon primair moeten invullen door de ambtelijke organisatie kleiner te maken. Maar die taakstelling is door Financiën iets breder neergezet als "je moet in elk geval de besparing halen".
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Kan de minister een toezegging doen over de kosten? Er staat heel mooi in het voorstel dat het kostendekkend moet zijn en dat dat het enige is wat doorberekend wordt. Nu is alleen wel de ervaring dat de kosten die de overheid berekent toch iets hoger zijn, om het netjes te zeggen, dan een marktconform tarief. Zou u daar goed naar willen kijken?
Minister Van Hijum:
Ik heb aangegeven dat ik heel graag transparant wil zijn over de kosten en de kostenopbouw. Marktconform is altijd lastig als er geen concurrentie is of benchmarkmateriaal, zal ik maar zeggen, waarmee je het kunt vergelijken. Het vraagt dus gewoon om heel veel scherpte: wat wordt er gevraagd, zijn deze middelen daarvoor nodig en is dat doelmatig opgezet? Daar moeten we met elkaar met een scherp oog naar blijven kijken, want het is heel moeilijk om daarover een vergelijking te trekken met andere organisaties. Maar als daar goede suggesties voor worden gedaan de komende tijd, zullen we die ook zeker serieus meenemen.
De heer Aartsen (VVD):
Het is nu duidelijk geworden dat het inderdaad een eigenstandige directie wordt, in plaats van de voorkeursoptie van een agentschap. Dat betekent wel wat. Het belangrijkste verschil zat er in de scenariostudie in dat het een valt in een kasstelselsystematiek en het andere, dus het agentschap, in een baten-lastensysteem. Wordt dat niet verschrikkelijk ingewikkeld, vraag ik de minister, op het moment dat je een grote operatie gaat optuigen met ICT-systemen en dat soort zaken? Wordt het niet ingewikkeld om dat in zo'n kasstelselsysteem te gooien? Dat betekent dan toch dat alle kosten in jaar één geboekt moeten gaan worden? En als dat conform die legesberekening gebeurt, betekent het dat mensen in het eerste jaar idioot hoge legeskosten krijgen. Of zit ik ernaast? Dat kan natuurlijk ook nog.
Minister Van Hijum:
Nee, ik denk dat dat niet zo is, maar ik zal daar de komende tijd scherp over blijven informeren. Ik denk juist het volgende. Wij hebben een aantal waarborgen die ervoor moeten zorgen dat de kosten beheersbaar zijn en er niet meer wordt toegerekend dan de standaardspelregels voorschrijven die we in dit soort situaties hanteren. We hebben ooit onder andere het kabinetsbeleid Maat houden vastgesteld. Daarin zitten echt harde richtlijnen over welke kosten je wel via leges mag doorberekenen aan de klanten en welke niet. Die vergoedingen moeten transparant zijn opgebouwd, een duidelijke grondslag bevatten en ook redelijk zijn als het gaat om de werkelijke kosten die de organisatie maakt. Dat soort principes zullen we dus ook van toepassing verklaren op het doorberekenen van die kosten. Daarnaast blijven sociale partners een belangrijke adviesrol houden in de inrichting van het toelatingsproces, voor zover die gevolgen heeft voor uitleners en inleners. Ik weet dat dit een procedureel antwoord is, maar toch. En dan is er nog een laatste waarborg. We hebben de afspraak opgenomen dat we onderscheid maken naar de bedrijfsgrootte van de uitlener. De vergoeding van een kleine uitlener zal dan ook lager zijn die van een middelgrote of een grote uitlener. Op die manier houden we dus ook nog rekening met de toerekening van die kosten naar verschillende partijen.
De heer Aartsen (VVD):
Het wordt nou even heel technisch, maar ik maak me vooral zorgen over het kasstelselsysteem. Als je het daaronder brengt, betekent dat namelijk dat als je een investering doet in de ICT, die investering volgens de spelregels van de begroting in dat ene jaar geboekt moet worden.
Minister Van Hijum:
Nee, dat is niet het geval. De eenmalige investering in de IT doet het ministerie zelf. Daarbij lift de toelatende instelling dan als het ware mee op de faciliteiten van de organisatie. Daar betaal je vervolgens wel een jaarlijkse vergoeding voor. Het zijn alleen de jaarlijkse structurele kosten die je als het ware doorrekent aan de organisaties.
De voorzitter:
Nog een vraag van mevrouw Inge van Dijk. Snel, snel, snel.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Misschien heeft de minister dit al beantwoord, maar ik blijf nog een beetje kauwen op het kostendekkend zijn. In gemeentes heb je ook vaak die discussie, over leges. Zouden we in die invoeringsbrief een uitgebreide toelichting kunnen krijgen waar op een gegeven moment de keuzes worden gemaakt wat wel of niet toegerekend gaat worden?
Minister Van Hijum:
Ja. Of dat in die brief kan, weet ik niet, maar ik zeg echt toe dat wij volstrekt transparant zullen zijn over welke kosten we zullen toerekenen, via de leges, aan de praktijk, zeg maar. Ja, dat klopt. Dat is ook de enige manier om scherp te blijven en de zaak te kunnen beheersen. Dat heb ik daarmee ook toegelicht.
Over de kosten van het stelsel voor wat geen uitzendbureau is, is het misschien goed om dit nog even samenvattend op een rij te zetten. De kosten zijn onder te verdelen in verschillende categorieën. Je hebt kosten voor de uitleners en voor controles door inspectie-instellingen. Die inspectie-instellingen stellen zelf hun tarieven vast. Dat zijn dus de tarieven die de verschillende uitzendbedrijven betalen. Die kunnen per inspectie-instelling verschillen, want je hebt natuurlijk marktwerking; daar kom ik zo dadelijk nog wat uitgebreider over te spreken. De uitleners betalen een vergoeding aan de toelatende instelling, de TI, en die kosten worden de leges genoemd. Die kosten worden door de toelatende instelling, dus de directie, gedekt.
Het is misschien wel aardig om er nog op in te gaan dat dit weer afhangt van verschillende factoren, zoals het aantal aanvragen, de behandeltijd per zaak, het aantal bezwaar- en beroepszaken en de verhouding tussen meer en minder complexe zaken. Er zijn ook voorstellen gedaan om bezwaar en beroep en de opschortende werking daarvan te vergroten, of althans om dat in te stellen. Dat zal onherroepelijk ook consequenties hebben voor de duur van die termijnen. En daarmee zal dat ook van invloed kunnen zijn op de kosten. Ik kom er zo dadelijk nog iets meer over te spreken, maar ik vraag u wel om dat ook in het achterhoofd te houden.
In januari hebben we een brief gestuurd met een aantal mogelijke scenario's voor de geschrapte leges, gebaseerd op aannames. Daar is het amendement van de heer Aartsen ook op gebaseerd, denk ik. Dat zijn schattingen van dat moment, dus de werkelijke kosten kunnen nog lager of hoger uitvallen. Ik hecht er wel aan dat er waarborgen zijn die ertoe moeten leiden dat de kosten niet de pan uit rijzen voor de uitleners en de inspectie-instellingen. Die waarborgen moeten we hier, in het kader van deze wet, goed bespreken met elkaar.
De heer Aartsen (VVD):
Naar die waarborgen ben ik wel op zoek. Ik snap dat de minister zegt: kijk nog even naar uw eigen amendement, want daarmee lokt u bezwaren uit. Dat is een terecht punt. Tegelijkertijd zet ik daartegenover dat in de memorie van toelichting die we eind 2023 kregen, een bedrag genoemd stond van gemiddeld €490 per uitlener. Het aantal uitleners is niet omhooggegaan. We zijn nu anderhalf jaar verder en we zitten al op een bedrag van tussen €2.000 en €2.800 gemiddeld per uitlener. Mijn vraag aan de minister is: wat is er in die anderhalf jaar gebeurd zodat die schattingen in een keer geëxplodeerd zijn met een factor vier of vijf? Dat is dan wel een vraag die ik heb.
Minister Van Hijum:
Ik kan eigenlijk alleen maar zeggen dat we steeds concreter worden in het reëel kunnen inschatten wat de verschillende onderdelen vergen aan capaciteit en middelen van de organisatie. Daarover zijn we ook zo open mogelijk geweest in de brief van januari. Dat is de meest reële inschatting die we op dit moment kunnen geven. Het is niet meer en niet minder dan dat je in de loop van de tijd een concreter beeld krijgt van wat de omvang is die past bij de taken, maar ook bij een effectieve uitvoering van die taken.
De heer Aartsen (VVD):
Dat begrijp ik. Het siert de minister ook dat wij dat zo transparant krijgen. Tegelijkertijd is dan wel mijn vraag welke waarborgen de minister geeft aan de Kamer, om ervoor te zorgen dat deze bedragen, die nu €2.006 of €2.800 zijn, niet over een jaar €5.000 of €10.000 zijn? Welke waarborgen zitten er nu in, zodat dat niet gaat gebeuren?
Minister Van Hijum:
Ik probeer iedere keer zo open mogelijk neer te leggen wat de reële inschatting is. De reële inschatting is niet dat dit nog een keer over de kop gaat. Maar als de heer Aartsen mij vraagt of ik zeker weet waar we gaan eindigen, dan is mijn antwoord: nee, dat weet ik op dit moment nog niet. Het enige wat ik hem kan toezeggen is dat wij iedere keer zo open mogelijk zullen aangeven wat de onderbouwing is en waar die op gebaseerd is, zodat we hier de discussie kunnen voeren over of dat niet een tandje meer of minder kan om de wet die we hier met elkaar vaststellen te kunnen uitvoeren.
De heer Aartsen (VVD):
Tot slot. Daar zit dus precies mijn zorg. Dan hebben we zelfrijzend bakmeel gecreëerd. Er zit nergens een waarborg of een maximering in, want de factuur gaat toch wel naar de ondernemers. Dan krijg je dus de situatie waarbij gezegd wordt "laten we nog maar meer mensen aannemen", "laten we nog meer uitbreiden" en "laten we het nog maar ingewikkelder maken". Je krijgt zelfrijzend bakmeel. Is de minister het niet met mij eens dat we ergens daarin toch een vorm van een waarborg of een maximering moeten stellen door te zeggen "dit vinden wij de max"? Daarmee zorgen we er ook voor dat zo'n stelsel niet continu uitbreidt in complexiteit, en dus ook in ambtenaren en bureaucratie. Dan houden we het behapbaar en daardoor ook betaalbaar. Daar zul je toch op moeten sturen?
Minister Van Hijum:
Ja, maar ik denk ook dat we er in de praktijk op zullen gaan sturen. Ik zie mij hier niet jaar in, jaar uit een verhoging van de leges verdedigen in uw Kamer door weer een hogere rekening bij ondernemers neer te leggen. Dan gaat u natuurlijk vragen: wat is er aan de hand bij die club? Dan moet ik daar een antwoord op geven en daarop gaan sturen. Zo ken ik discussies over leges ook uit het verleden. Ze zullen nooit automatisch verder stijgen. Maar ik zie eerlijk gezegd ook niet hoe we het op een andere manier kunnen doen dan via zo'n debat waarin u verantwoording vraagt voor hoe dat in elkaar zit. Mevrouw Rikkers deed de suggestie om daar meer marktprikkels in te brengen. Dat zou kunnen, maar we zoeken dan naar referentiesituaties. Kun je deze kosten of deze organisatie nog ergens mee vergelijken? We zullen wel zoeken naar vormen van benchmarking om daar iets over te kunnen zeggen.
De heer Aartsen (VVD):
Tot slot dan. We kunnen dan toch ook kijken of we bijvoorbeeld een plafond kunnen afspraken? Dan zeggen we: dit is het maximumbedrag. Ik heb dat nu in mijn amendement op €2.006 gezet — je moet een beetje ambitieus zijn. Maar ik kan me voorstellen dat dat wat minder werkbaar is voor de minister. Maar je kan zeggen: we spreken een plafond af voor de kosten; op het moment dat het noodzakelijk is om door dat plafond heen te gaan, komen we netjes terug bij de Kamer om dat te bespreken. Als je die stijging van factor vier of vijf ziet, dan denk ik dat het wel verstandig is om ergens een plafond in te bouwen om te voorkomen dat dit maar blijft groeien en dat dit zo meteen het nieuwe normaal gaat worden als we straks gaan invoeren. Is de minister bereid om samen met mij te kijken hoe we toch iets van een plafond kunnen gaan inbouwen? Met goede argumenten ben ik natuurlijk altijd bereid om door dat plafond heen te gaan. Het stelsel moet niet in de greppel eindigen, maar we zullen ergens wel iets moeten inbouwen met elkaar.
Minister Van Hijum:
Ik snap die zoektocht naar een instrument om de kosten beheersbaar te houden en niet automatisch iedere keer weer te laten groeien. Die snap ik heel goed. We hebben de komende weken gelukkig iets van tijd om dat gesprek te voeren. Laten we daar creatief over doordenken. Ik zeg er wel bij dat je met het vastleggen van een legesbedrag in de wet dus een wetswijziging moet doorvoeren om, als je dat in het kader van een realistisch kostenverhaal wenselijk vindt, toch weer dat bedrag te verhogen. Dat lijkt me ook een omslachtige werkwijze. Maar laten we kijken hoe we elkaar daar de komende twee weken in kunnen vinden. Althans, ik begreep dat de tweede termijn inmiddels voor eind maart gepland staat. Dat geeft ons enige tijd om daar een vorm voor te zoeken.
De heer Flach (SGP):
Ik sluit me even aan bij de opmerking van de heer Aartsen. Ik denk dat het goed is om te zorgen dat er echt op doelmatigheid wordt gefinancierd, dat er geen PxQ-financiering is, om het maar even plat te zeggen. Binnen de overheid hebben we daar al een aantal voorbeelden van waarbij dat echt uit de hand loopt. Een recent voorbeeld waar de Kamer vrij stevig over heeft gediscussieerd is de NVWA. Zo'n instantie heeft een monopoliefunctie. Je kunt niet naar een ander en de kosten worden toegerekend. Met name de vorm van financiering van zo'n organisatie bepaalt of de prikkel uiteindelijk gericht is op doelmatigheid of volume. Dat voorbeeld zou ik willen meegeven als een voorbeeld van heel dichtbij.
Minister Van Hijum:
Ik ben graag bereid om over dat soort dingen verder na te denken. Nogmaals, er zijn kosten en die moet je toerekenen, maar het gaat erom hoe de goede discussie over de doelmatigheid gevoerd kan blijven worden. Ik ben graag bereid om die discussie te voeren.
Dat was mijn blokje kosten.
Ik kom bij het aspect rechtsbescherming, als het over de uitvoering gaat. De heer Aartsen en mevrouw Rikkers vroegen: "Als een uitlener bezwaar en beroep aantekent, blijft het besluit van de TI dan staan tijdens de bezwaarprocedure? Heeft dat dan niet een enorme impact op het bedrijfsleven? Kan er een schorsende werking uitgaan van een bezwaarschrift om dat te voorkomen?" Ik ben me er goed van bewust dat schorsing of intrekking grote gevolgen kan hebben voor een onderneming. Maar juist omdat dat zwaarwegende besluiten zijn, is het stelsel zo ingericht dat er heel veel waarborgen zijn voor uitleners, zodat ze ruimte hebben om zaken te herstellen voordat er geschorst wordt. Ik ben het eens met de VVD en de BBB dat ondernemers ook een foutje moeten kunnen maken, maar er is gekozen voor ruime termijnen voor herstel, zowel richting de private inspectie-instelling als richting de TI. Tijdig herstel heeft dus ook geen negatief gevolg voor de toelating. De uitlener heeft 75 werkdagen, dus zo'n vier maanden, om een overtreding te herstellen voordat het inspectierapport wordt aangeleverd bij de toelatende instantie. Als het niet gelukt is om het te herstellen, krijgt de uitlener ook van de toelatende instantie de mogelijkheid om dat alsnog te doen. Pas daarna komt er een besluit tot schorsing. Dat proces duurt minstens enkele weken. In totaal duurt het proces doorgaans dus ongeveer vijf maanden. Fouten of dingen die niet helemaal conform zijn kan de onderneming die gehele periode nog herstellen.
Ik heb nog een toevoeging daarop. De reden waarom het bezwaar geen schorsende werking heeft, is omdat dat ertoe zou leiden dat kwaadwillende uitleners minder snel uit het stelsel gehaald worden. Ik heb net de periode geschetst waarin de onderneming fouten kan herstellen, namelijk ongeveer vijf maanden. Als we ook nog een schorsende werking zouden toevoegen, zou die periode al heel snel verdubbelen en kunnen kwaadwillende ondernemingen via bezwaar en beroep langer en onnodig hun plek op de markt behouden, tot wel een jaar. Dat zou ook substantieel ten koste gaan van de effectiviteit van het stelsel. Daarnaast zou een schorsende werking van bezwaar leiden tot een prikkel voor uitleners om bij elk besluit van de Toelatende Instantie in bezwaar te gaan, wat de werklast van de TI alleen maar zou vergroten. Dat zou weer leiden tot meer en langere doorlooptijden, wat wij niet gewenst vinden voor de uitvoering.
De heer Aartsen (VVD):
Dank voor het schetsen van deze procedure. Klopt het dat die 75 dagen gaan lopen du moment een inspecteur binnenstapt? Dat kan de situatie met zich meebrengen dat die 75 dagen gaan lopen voordat je daadwerkelijk weet wat de consequentie van de overtreding is of hoe die wordt geïnterpreteerd. Als er 60 dagen zitten tussen de inspectie en het opstellen van het rapport, dan heb je nog maar 15 dagen voordat het bij de TI terechtkomt. Er zit vanwege de druk op de capaciteit best wel wat druk op dit soort processen. Daarom vraag ik het ook. Kan de minister aangeven of die 75 dagen gaan lopen vanaf het moment dat de inspecteur binnenstapt of vanaf het moment dat het rapport met de mededeling dat een ondernemer zich niet aan het normenkader gehouden heeft daadwerkelijk op diens bureau belandt?
Minister Van Hijum:
Ik snap de vraag. Dat moet ik echt even nagaan, want ik wil u daar goed over informeren. Ik kan me voorstellen dat het om het moment van constateren gaat, dus dat op het moment dat een fout geconstateerd wordt, de hersteltermijn gaat lopen en je voor herstel ruimte wil bieden. Maar ik ga dat voor de heer Aartsen na.
De heer Aartsen (VVD):
Mag ik daar iets aan toevoegen? Als de minister daarop terugkomt, kan hij dan misschien ook aangeven hoe je ervoor zorgt dat die periode niet te kort is? Je kunt wel zeggen dat de constatering dan plaatsvindt, maar dan moet er wel binnen een bepaalde termijn na de constatering een rapport op de mat liggen. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat je in die periode in de knel komt. Dan kunnen wij kijken of we het amendement al dan niet noodzakelijk achten.
Minister Van Hijum:
Ik zal u eerst de goede informatie geven en dan kunnen we daarnaar kijken.
De heer Van Kent (SP):
Vindt de minister het in het algemeen nodig dat er een schorsende werking komt?
Minister Van Hijum:
Nee.
De heer Omtzigt vroeg me hoe haalbaar de achtwekentermijn is. De toelatende instanties zijn gehouden aan de bepaling in de Algemene wet bestuursrecht. Indien de situatie er aanleiding toe geeft, kan de beslistermijn worden verlengd. Daarmee kunnen ingebrekestelling en eventuele dwangsommen voorkomen worden. We moeten daarbij werken met wettelijke termijnen. Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat we de termijnen niet gaan halen. De verwachting dat er door capaciteitsproblemen heel veel bezwaar- en beroepsprocessen zullen zijn, heb ik op dit moment ook niet. Wij hebben natuurlijk wel geprobeerd om met het overgangsrecht te voorkomen dat bedrijven in de problemen komen, doordat de overheid de capaciteit niet kan leveren en niet aan de inspecties kan voldoen. We hebben met het overgangsrecht dus een uitvoerbare situatie gecreëerd.
De heer Ceder vroeg me of voor deze wet het principe "one strike, you're out" geldt. Voor de duidelijkheid, ik interpreteer deze vraag als: gaat de toelatende instelling malafide veelplegers die niet door de toelating komen, structureel weren van toekomstige toelatingsaanvragen? In principe geldt het principe voor malafide veelplegers. De wet kent een facultatieve weigeringsgrond voor aanvragen die zijn ingediend door een persoon bij wie eerder een toelating is ingetrokken of wiens aanvraag is geweigerd. Er zullen mogelijke constructies met katvangers ontstaan, om die weigeringsgrond te ontwijken. Die kunnen we vervolgens opsporen via een Bibob-onderzoek. Of die weigeringsgrond wordt ingeroepen, zal door de toelatende instelling op basis van cases moeten worden bekeken. Ook deze besluiten moeten immers proportioneel zijn. De ene geweigerde toelating kent minder onderliggende malafiditeit dan de andere. Ik pleit ook bij de toepassing van het principe "one strike, you're out" voor maatwerk.
Ik ben nu gekomen bij het einde van mijn blokje rechtsbescherming. Ik krijg nog wat informatie aangereikt, waarmee ik de heer Aartsen nog even kan informeren. Hij vroeg wanneer het proces van de hersteltermijn gaat lopen. Het is inderdaad zo dat de termijn van 75 werkdagen loopt vanaf het begin van de inspectie. Binnen deze periode moet er echter een hersteltermijn van minimaal zes weken zijn. Men moet dus minimaal zes weken in de gelegenheid worden gesteld om de fout of tekortkoming te herstellen. In die periode moet er ook hoor en wederhoor plaatsvinden bij de inspectie-instelling. Indien er schorsing plaatsvindt na 75 werkdagen geeft de toelatende instelling alsnog een voorgenomen besluit en een zienswijzetermijn. Ook in die fase kan er dus nog correctie plaatsvinden. Het is dus een soort dubbel slot op de deur.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik heb toch nog een vraag over de overgangsregeling SNA. Ik vind het ook goed als u dat in de aprilbrief meeneemt … Sorry?
De voorzitter:
Gewoon doorpraten. De heer Aartsen is niet aan het woord.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Bij de bedrijven die nu SNA-gecertificeerd zijn, zitten ook bedrijven waar het niet goed gaat. We noemden al het voorbeeld van het Parool. Hoe gaat het precies met die bedrijven? Daar zou best kritisch naar gekeken mogen worden, omdat die zich niet volgens de SNA-normen lijken te gedragen. Ze moeten zich natuurlijk wel gaan gedragen conform de wet, ook al zijn ze daar nog niet op gecontroleerd. Wordt die groep bedrijven eruit gehaald en worden die bedrijven al wel door de hele molen gehaald?
Minister Van Hijum:
Je zult niet vanaf dag één bedrijven door de molen kunnen halen. We willen toe naar die twee inspecties per jaar, die voor alle bedrijven gelden. We hebben dus minimaal twee jaar nodig om daar te komen. In de overgangsperiode zul je met een SNA-certificaat, of in ieder geval met een melding en de intentie om zo spoedig mogelijk dat inspectierapport te verkrijgen, je werk kunnen doen als uitzendbedrijf. Ik begrijp de achtergrond van de vraag van mevrouw Patijn. Het klopt dus dat je geen waterdicht systeem hebt in die eerste periode. In de aanloopfase proberen we wel de aanpak van malafiditeit handen en voeten te geven door samenwerking met de branche, de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst, op basis van de signalen die er wel zijn. Daar vroegen de heer Aartsen en een aantal anderen naar. We proberen ook te voorkomen dat bedrijven te makkelijk in dat stelsel stromen. Die twee dingen moeten in de beginfase een beetje naast elkaar bestaan.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik zal de vraag wat concreter stellen. Mijn zorg zit 'm erin dat er SNA-gecertificeerde bedrijven zijn die zich niet conform de SNA-normen gedragen. Wat gebeurt er met die ...
De voorzitter:
Ik geloof dat het niet de goede kant op gaat met u, mevrouw Patijn, want ik hoor u zo hoesten.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Sorry. Hoe worden die bedrijven extra onder de loep genomen?
Minister Van Hijum:
Die bedrijven blijven gecertificeerd worden en twee keer per jaar geaudit worden. Op het moment dat zij in dat proces hun certificaat verliezen, zullen zij ook hun toegang tot dat stelsel verliezen.
De heer Aartsen (VVD):
Toch nog even over de 75 werkdagen en de zes weken herstel. Het is misschien goed als we nog even in een brief krijgen hoe dat exact zit en hoe zich dat verhoudt tot de capaciteit. In dat laatste zit met name mijn punt. Er wordt iets geconstateerd. Je krijgt in de meest ruime periode pas dat rapport. Je moet dat vervolgens herstellen. Daar heb je ook even de tijd voor nodig. Vervolgens moet een inspectie-instelling natuurlijk ook tijd hebben om terug te komen om vast te stellen dat het hersteld is. Ik ben dus benieuwd in hoeverre dat allemaal in de tijdlijn past. Er zijn gewoon zorgelijke signalen dat dat uiteindelijk allemaal gaat knellen en je steeds in de problemen gaat komen. Dat is de achterliggende reden van ons amendement. Misschien kan de minister dat nog een keer uiteenzetten en misschien kan hij kijken of er in de meest drukke en negatieve periode voldoende ruimte is voor normale ondernemers die een fout maken om het een beetje redelijkerwijs te doen.
Minister Van Hijum:
Laten we de komende dagen even proberen om precies uit te lijnen hoe dit proces loopt, zodat ik de heer Aartsen er hopelijk van overtuig dat zijn amendement op dit punt niet nodig is en we in ieder geval tot een goeie oplossing komen.
Ik kom bij de private inspectiecapaciteit. We hebben het tot nu toe over de toelatende instelling gehad, maar we hebben natuurlijk ook de private inspectie-instellingen. Die spelen een belangrijke rol in het proces en de capaciteit daarvan moet fors worden uitgebreid. Ook dat zal uiteindelijk gefinancierd worden door de sector. Mevrouw Van Dijk vraagt: zou het niet effectiever zijn als we in plaats daarvan de publieke inspectiecapaciteit met dezelfde omvang zouden uitbreiden? Nou, dat denk ik niet. De misstanden rond uitzendwerk vinden plaats in private deelsectoren. Onze redenering is toch dat het raar is om de tekortkomingen in die deelsectoren op te lossen met publiek geld, dat collectief moet worden opgebracht. Deze kosten worden ook direct neergelegd bij de organisaties waar die inspecties worden uitgevoerd. Private partijen zijn zelf verantwoordelijk. In dat verlengde is privaat toezicht het meest voor de hand liggend. Publiek toezicht is het sluitstuk. De Arbeidsinspectie ziet toe op de arbeidswetten. In het normenkader zitten ook elementen die niet binnen de arbeidswetten vallen en die buiten de expertise en de taakopdracht van de Arbeidsinspectie vallen. Private inspectie-instellingen zijn goed toegerust om die controles uit te voeren op dat normenkader.
De heer Aartsen en de heer Boon vroegen hoe wij ervoor gaan zorgen dat er op termijn structureel voldoende inspectiecapaciteit beschikbaar is en wat ik eraan doe om die inspectiecapaciteit omhoog te krijgen. Het is eerlijk om te zeggen dat ik geen directe invloed heb op de snelheid waarmee private inspectie-instellingen hun capaciteit opbouwen. Zij financieren de uitbreiding van hun capaciteit en hun organisatie zelfstandig, op basis van hun eigen bedrijfsstrategieën en financiële mogelijkheden. Ze hebben als ondernemingen de vrijheid om daarin hun eigen keuzes te maken en te bepalen hoe en met welke snelheid zij die capaciteit opbouwen.
Maar ik ben natuurlijk wel met inspectie-instellingen die zijn aangesloten bij SNA in gesprek over de noodzakelijke uitbreiding van hun capaciteit. Uit de gesprekken die mijn ministerie voert, blijkt dat de urgentie voor de inspectie-instellingen nog steeds wordt gevoeld en dat zij echt bereid zijn om de benodigde opbouw zo snel mogelijk te realiseren. Bovendien start er als deze wet eenmaal wordt aangenomen — dat gaat daar ook zeker bij helpen — een communicatiecampagne die uitleners zal activeren om een SNA-keurmerk te verkrijgen voordat de Wtta in werking treedt. Daardoor willen we ook bereiken dat zo min mogelijk uitleners mogen blijven uitlenen zonder dat ze ooit zijn gecontroleerd door een inspectie-instelling.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik heb een vraag over die inspectie-instellingen. Die moeten namelijk heel snel op gaan schalen. Hoe wordt de kwaliteit van de inspectie-instellingen dan gecontroleerd? Ik kan me voorstellen dat dat best heel ingewikkeld is.
Minister Van Hijum:
Ja, maar ook die moeten worden geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. Zonder zo'n keurmerk kunnen zij niet worden toegelaten tot het proces. Dit wordt altijd gerelateerd aan het normenkader dat zij moeten controleren.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Worden dan de inspecteurs of de inspectie-instellingen geaccrediteerd?
Minister Van Hijum:
Dat betreft de organisatie en de processen die zij doorvoeren, evenals de kwaliteit van de mensen die dit uitvoeren.
De heer Aartsen vroeg: "Hoe ziet de staatssecretaris de markt zich de komende jaren ontwikkelen? Wat zijn daarbij de plan B- of noodscenario's? Wat als er bijvoorbeeld een daling plaatsvindt van het aantal inspectie-instellingen? Krijgen we dan wachtlijsten?" Ik heb aan het begin al eerlijk aangegeven dat ik ervan uitga dat bij de inwerkingtreding van de Wtta de capaciteit nog niet voldoende is om alle uitleners te controleren. Het zal ten minste twee jaar duren voordat de capaciteit voldoende is om dat wel te kunnen doen. De noodzaak om de capaciteit uit te breiden is groot. Ik heb net aangegeven dat die ook wordt gevoeld. Het gaat geen gevolgen hebben voor uitleners die in hun eerste periode buiten hun schuld om nog geen inspectierapport kunnen overhandigen. Dat overgangsrecht gaat volgens mij ook voorkomen dat er problemen ontstaan door wachtlijsten. Op de lange termijn moet die capaciteit uiteindelijk natuurlijk toereikend zijn om in die vraag te kunnen voorzien.
Dat is ook het antwoord op de vraag of het mogelijk is dat een uitlener geen toegang krijgt tot de markt. Dat voorzien wij niet. Het overgangsrecht voorziet hierin.
De heer Vijlbrief en de heer Aartsen vragen: "Hoe staat het met de verwachte inspectiecapaciteit? Gaat het lukken?" Die vraag heb ik al beantwoord.
Mevrouw Rikkers vraagt hoe we ervoor zorgen dat het een geoliede machine is. Dat is, om te beginnen, door ervoor te zorgen dat er zo veel mogelijk capaciteit beschikbaar is om dat te kunnen doen. Het inspectieschema wordt straks ook vastgesteld, waarin de regels zijn opgenomen waaraan inspectie-instellingen en inspecteurs zich moeten houden bij het uitvoeren en vastleggen van inspecties op het normenkader. Aanvullend is een inspectie-instelling verplicht om deel te nemen aan harmonisatie-overleggen tussen de toelatende instelling en de inspectie-instellingen. Tijdens die overleggen kunnen discussies en interpretatieverschillen — daar heeft u ook op gewezen — worden besproken. Inspectie-instellingen hebben dan hetzelfde beeld over de omgang met vraagstukken die raken aan het normenkader of aan het inspectieschema.
Daarnaast is de toelatende instelling gehouden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en waarborgt zij ook de gelijke beoordeling van gelijke zaken door beleidsregels te hanteren en door een organisatie te ontwikkelen die gericht is op kennisdeling en kwaliteit. Deze uitgangspunten zullen dan ook een belangrijke rol spelen bij de vormgeving van de toelatende instellingen.
De heer Aartsen vraagt: "Hoe willen we voorkomen dat er woekerprijzen ontstaan? Moeten we dan niet alvast de grondslag in de ministeriële regeling activeren?" Het klopt dat het wetsvoorstel die grondslag bevat. Maar op dit moment hebben we eigenlijk nog onvoldoende informatie om via een dwingende delegatiebepaling op een verantwoorde wijze de hoogte van die kosten vast te stellen. Die kosten zijn straks namelijk afhankelijk van de mate waarin een uitlener een deugdelijke administratie heeft. Daarbij zijn afzonderlijke vormeisen van toepassing op de uitlener, zoals de vraag of er huisvesting wordt aangeboden en hoeveel overtredingen van het normenkader er zijn. Daarnaast kan het vaststellen van een bedrag het deelnemen aan het stelsel voor inspectie-instellingen minder aantrekkelijk maken. Dat heeft dan weer directe gevolgen voor de beschikbare capaciteit en vervolgens voor de frequentie, want die moet dan omlaag. We kunnen het op dit moment dus niet doen.
Ik heb op dit moment ook geen aanwijzingen dat inspectie-instellingen daadwerkelijk woekerprijzen gaan hanteren. Overgangsrecht regelt namelijk dat uitleners meer tijd krijgen voor het opleveren van een rapport. Uitleners komen daardoor niet in de problemen als zij langer moeten wachten op een inspectierapport. Dat vermindert ook weer de urgentie bij private inspectie-instellingen om buitensporig hoge prijzen te vragen. Maar de heer Aartsen heeft natuurlijk gelijk: mocht het zich toch voordoen, dan zit er uiteindelijk een grondslag in de wet om in te grijpen. En ook hiervoor geldt dat we dat op basis van de inzichten die er dan zijn, transparant met u zullen delen en dat we daarin afwegingen zullen maken.
Mevrouw Van Dijk vraagt of inspectie-instellingen er niet vooral ondernemingen uit zullen halen die hun administratie wat minder op orde hebben. En zo ja, kunnen ze dan geholpen worden om omissies te herstellen? De inspectie-instellingen zijn voor inspecties inderdaad afhankelijk van de informatie die de ondernemingen verstrekken en een degelijke administratie helpt daarbij maar is natuurlijk niet alles. De toelatende instantie kan toelatingen ook weigeren, schorsen of intrekken als daartoe aanleiding is, bijvoorbeeld via gegevensuitwisseling met stelselpartijen zoals de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst. Ook dat zijn bronnen van informatie die uiteindelijk bij de handhaving een rol spelen.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Misschien komt de minister zo nog op mijn volgende vraag, want die ging over de samenwerking met de Belastingdienst. Die hangt namelijk nog op het budget. Ik hoor dat de samenwerking met de Belastingdienst gewoon belangrijk is om net wat dieper te kunnen kijken. Geeft hij hiermee ook aan dat het potje gevonden is?
Minister Van Hijum:
Het potje? U bedoelt het financiële ... Ik hoor mevrouw Van Dijk ja roepen, maar de samenwerking met de Belastingdienst is vooral belangrijk om op tijd over de geautomatiseerde gegevensuitwisseling te kunnen beschikken. Ik heb hierover ook persoonlijk contact gehad met de staatssecretaris van Fiscaliteit, die zeer doordrongen is van de noodzaak om ook vanuit de Belastingdienst mee te werken en informatie beschikbaar te stellen om dit stelsel werkend te krijgen. Hij heeft zich hier ook nog een tijdje vanuit de Kamer mee bemoeit! Ik voorzie dat daar vol aan meegewerkt zal worden en ik voorzie daar vooralsnog dan ook geen problemen.
Dan kom ik bij de vragen over de Arbeidsinspectie. De heer Ceder vraagt of de Arbeidsinspectie voldoende capaciteit en instrumenten heeft om afschrikwekkend te zijn. De inspectie heeft mij in de uitvoeringstoets laten weten dat zij haar nieuwe toezichtstaak met de toegezegde fte's goed kan uitvoeren. De extra 90 fte, die al in het wetsvoorstel zat, wordt al ingezet op de handhaving van de bestaande wetten en ik heb daarnaast 45 fte extra beschikbaar gesteld. Die fte's worden momenteel geworven en een deel daarvan is ook al in opleiding. Die tranche zal eerst ook worden ingezet bij de handhaving van de bestaande wetten en de gehele capaciteit van 135 fte wordt ingezet op de handhaving van de Wtta.
Dat is het sluitstuk van het toezicht, maar de verplichting voor uitleners om periodiek een inspectierapport op te laten maken, zorgt uiteindelijk voor basisinzicht op de uitleners. De toelatende instelling en de Arbeidsinspectie kunnen informatie uitwisselen en informatie van de TI op basis van de inspectierapporten kunnen worden gebruikt om risicobedrijven op te sporen.
Naast de Wtta heeft de Arbeidsinspectie natuurlijk ook andere middelen om de bestaande wetgeving te controleren. En er worden ook nog andere maatregelen verkend, zoals een in- en uitleenverbod. Daarover heb ik vanochtend in het tweeminutendebat al aangegeven dat we daar in het voorjaar meer over kunnen zeggen.
Al met al is het antwoord op de vraag dat we inderdaad denken dat er voldoende capaciteit en instrumenten zijn om afschrikwekkend te zijn. Ook de hoogte van boetes speelt daarbij een rol, net als de oplopende sancties bij recidive. De mogelijkheden die er straks ontstaan om ook strafrechtelijk op te treden, maken dat de instrumentenkoffer van de Arbeidsinspectie steeds voller raakt en dat de Arbeidsinspectie dus ook steeds effectiever op zal kunnen treden.
Hoe vindt het toezicht plaats bij buitenlandse ondernemingen? Kan op dezelfde manier worden gecontroleerd als in Nederland? De Arbeidsinspectie zal bij reguliere inspecties van zowel de arbeidsmarktfraude als de arbeidsomstandigheden bij inleners controleren of personeel van derden afkomstig is van een toegelaten uitlener. Wanneer blijkt dat de buitenlandse uitlener geen voorlopige toelating heeft, zal de Arbeidsinspectie handhavend optreden bij de uitlener en de inlener, en kan ze dus ook een buitenlandse uitlener een boete opleggen. Deze wet ziet daar nadrukkelijk op toe.
Mevrouw Van Dijk vraagt of de Arbeidsinspectie de massale toepassing van ontslag op staande voet meeneemt in de controles. De heer Van Kent, die er nu even niet is, heeft hier ook al een aantal keer aandacht voor gevraagd. Ik ben natuurlijk ook geschrokken van het signaal van de Arbeidsinspectie hierover. Het is een belangrijk probleem dat al heeft geleid tot meerdere acties, onder andere door de taskforce vleessector, waarover ik u binnenkort weer nader zal informeren. Daarnaast zijn we actief bezig om meer gegevens uit te wisselen tussen publieke toezichthouders zoals het UWV en de Arbeidsinspectie, om dit probleem scherper in beeld te krijgen en er effectiever op te handhaven.
Kan er ook een normeis worden toegevoegd die ziet op het oneigenlijke gebruik van ontslag op staande voet? Ik ben daar om twee redenen geen voorstander van. Het is de vraag of zo'n norm werkbaar te maken is. Het probleem bij toepassing van ontslag op staande voet is namelijk dat onwetende werknemers meegaan in een ontslagvorm die eigenlijk niet van toepassing is. Zodra het is gebeurd, belandt het ontslag keurig netjes in de administratie. Het vervelende is dat je met een administratieve controle achteraf dus niet kunt vaststellen of het ontslag op staande voet foutief is toegepast of niet. Het tweede bezwaar sluit hierop aan. Ik wil zo terughoudend mogelijk zijn met het toevoegen van nieuwe normeisen. We hebben een uitgebreid normenkader opgesteld en ook de afspraak gemaakt dat dit het even moet zijn, zeker in de beginperiode. Ik zou het toevoegen van een nieuwe normeis daarom alleen willen doen als het niet alleen een aanzienlijk probleem aankaart, maar ook helpt in het opsporen van een op te sporen delict en uitvoerbaar is voor uitleners en de toelatende instelling. Het opnemen van de norm in dit kader voldoet daar dus niet aan.
Dit laat onverlet dat we verdergaan met de aanpak van het probleem. Een mooi voorbeeld daarvan is dat het UWV op basis van statistieken over toepassing van ontslag op staande voet risicobedrijven heeft opgesteld en aan de Arbeidsinspectie ter beschikking heeft gesteld en gezegd: hier zou iets aan de hand kunnen zijn, dus kijk maar eens of dat ook daadwerkelijk zo is. We kunnen de aanpak dus ook verder vormgeven via een gerichte aanpak van dit probleem op basis van signalen van het UWV.
Mevrouw Van Dijk vraagt of het klopt dat wij een uniek uitvoeringsmodel hebben om de markt te reguleren. Juridisch gezien zou je kunnen zeggen dat het een vergunningsstelsel is waarbij de toegang tot de uitleenmarkt wordt gereguleerd. Dat is strikt genomen niet nieuw. Wel is het zo dat we proberen om dit stelsel zodanig vorm te geven dat het daadwerkelijk effectief is en de toelatende instantie namens de minister op operationeel, tactisch en strategisch niveau gaat fungeren als een soort hart van het toelatingsstelsel. Zij moet daarin ook een effectieve en gezaghebbende positie hebben. De manier waarop wij dit hebben gedaan, is wel tamelijk uniek in de combinatie met private inspecties en de verantwoordelijkheid die we daarmee neerleggen bij de sectoren. Het inrichten van de uitvoering vraagt ook daarom om tijd en zorgvuldigheid, om er zo voor te zorgen dat het stelsel goed werkt. We zijn daar inmiddels volop mee bezig.
Ik heb al aangegeven dat ik op zich een voorstander ben van de stand van de invoering. Een jaarplan en een jaarverslag worden sowieso belangrijke onderdelen van de planning-en-controlcyclus van de toelatende instelling. Daarnaast zie ik een stand van de uitvoering later, dus op het moment dat de organisatie er is, zoals UWV en SVB die hebben ook als een waardevolle optie om dilemma's en knelpunten binnen de uitvoering voor het voetlicht te brengen. Ook ben ik van plan om de eerste drie jaar de invoering intensief te monitoren; die informatie zal ik met uw Kamer delen. Dat kan ook onderdeel zijn van de evaluatie waar de heer Flach om heeft gevraagd.
Ik ben al ingegaan op de rapportage van Roemer; dat was een vraag van de heer Omtzigt.
De heer Aartsen vraagt of ik kan garanderen dat nieuwe intreders nog kunnen rekenen op toelating. Startende uitleners of organisaties die nieuw zijn en willen toetreden tot de markt kunnen bij de aanvraag nog niet een inspectierapport overleggen. Je kunt pas aantonen dat je aan de wet voldoet wanneer je enkele tijd arbeidskrachten ter beschikking hebt gesteld. Daarom is er voor nieuwe uitleners een voorlopige toelating. Om een voorlopige toelating te kunnen krijgen, hoeven uitleners niet direct een inspectierapport aan te leveren. De waarborgsom is voor hen ook lager dan voor andere bedrijven, namelijk €50.000 in plaats van €100.000. Na zes maanden moeten ze wel voldoen aan de voorwaarden en een inspectierapport overleggen. Wat betreft de capaciteit ben ik in gesprek met de inspectie-instellingen die momenteel zijn aangesloten bij de SNA over noodzakelijke uitbreidingen. De urgentie om ook die uitbreiding handen en voeten te geven wordt zeker gevoeld.
De heer Aartsen (VVD):
Mijn vraag ging er natuurlijk over dat inspectie-instellingen altijd een zeker percentage beschikbaar moeten houden voor dit soort nieuwe toetreders. Ik snap dat de minister verwijst naar de algemene capaciteit, maar dit gaat om een specifiek blokje. Even praktisch gezien: er is straks enorm veel ondercapaciteit. Die inspectie-instellingen hebben dan waarschijnlijk allemaal contracten met bestaande grote partijen in de markt als het gaat om die periodieke dingen. Stel dat er dan een nieuw iemand komt, die zegt: "God, ik ben nu zes maanden onderweg. Ik zou graag zo'n rapport willen, want anders verlies ik mijn toelating." Dan zegt zo'n inspectie: sorry, we zitten vol. Als je dat zeven keer te horen krijgt, verlies je die toelating. Volgens mij is het dus verstandig om de afspraak te maken dat inspectie-instellingen altijd 5% of 10% van hun capaciteit beschikbaar moeten houden om voorrang te kunnen verlenen aan nieuwe intreders. Anders krijg je een onwenselijke situatie. Kan de minister bekijken of hij dit met de inspectie-instellingen kan bespreken?
Minister Van Hijum:
Ja, ik ben bereid om dat te bespreken. Ik weet niet of dat precies 5% moet worden. Maar ik denk dat dit een terecht aandachtspunt is. Zo kun je de vernieuwende dynamiek in de markt waarborgen.
De voorzitter:
Prima. Kan de minister dit blokje al afronden? Want dan stoppen we ermee voor vandaag.
Minister Van Hijum:
Ja. Ik heb nog een paar vragen.
De voorzitter:
Gaat uw gang!
Minister Van Hijum:
Dan hebben we dit blokje gehad.
De heer Van Kent vraagt of ik vind dat foute bedrijven als eerste aan de beurt moeten zijn. Hij vraagt of ik bereid ben om de opdracht daartoe te geven. Ik heb dit ook in mijn antwoord op de vraag van mevrouw Patijn al aangegeven: we kunnen niet helemaal uitsluiten dat malafide partijen er in de eerste fase doorheen glippen. Maar de TI is bij aanvang van de Wtta wel degelijk in staat om misstanden en malafide partijen te herkennen en overeenkomstig te handelen. De toelatende instantie kan uitleners die zich niet aan de regels houden namelijk ook in deze fase weigeren of tussentijds inspecteren. Zo kan de TI uitleners met een SNA-certificaat toelating weigeren als daar aanleiding toe is. Dat kan bijvoorbeeld via gegevensuitwisseling met stelselpartijen zoals de Arbeidsinspectie en de Belastingdienst. Ook kan de toelatende instantie een uitlener tussentijds verplichten om een inspectierapport aan te leveren als daar aanleiding toe is.
Mevrouw Rikkers vraagt hoe we sneller kunnen vaststellen dat bepaalde dingen niet werken. Dit vroeg ze naar aanleiding van het negatieve advies van de Raad van State en de kwestie rondom Dienst Justis. Ik heb al aangegeven dat een zorgvuldige inrichting van de uitvoering essentieel is. Dat moeten we ons ook aantrekken; dat kunnen we leren van dit proces. Van de TI wordt verwacht dat deze op operationeel, tactisch en strategisch niveau als hart van het toelatingsstelsel op een gezaghebbende manier opereert. Dat vraagt veel van de organisatie. Om een besluit te kunnen nemen over de beoogde uitvoerder van de Wtta heb ik uiteraard gekozen voor een gedegen voorbereiding, onder andere door een uitvoeringstoets te doen. Dat is in ieder geval één manier om te voorkomen dat je dingen over het hoofd ziet. Dat zou ik iedereen ook aanraden die met een nieuwe wet bezig is.
Het besluitvormingsproces rondom de uitvoering van de Wtta heeft aangetoond hoe belangrijk het is dat een intensieve samenwerking tussen uitvoering en beleid de basis is van de ontwikkeling van nieuw beleid. Binnen mijn ministerie zetten we in het kader van de Wtta in op een blijvende en transparante samenwerking tussen uitvoering en beleid. Ik heb al iets gezegd over de stand van de uitvoering. We zullen signalen uit die uitvoeringspraktijk ook weer meenemen in de manier waarop we naar de regelgeving kijken. We zullen ook proberen om daarin een soort wisselwerking te blijven organiseren.
Andere keurmerken buiten het SNA-keurmerk betrekken wij niet, zeg ik tegen de heer Vijlbrief, die nog daarnaar vroeg. Deze grote overlap tussen het normenkader van de Wtta en de normen van het SNA-keurmerk zien we niet bij andere keurmerken.
Mevrouw Van Dijk vroeg nog of het toezicht door de Belastingdienst zichzelf kan terugverdienen. Ik ben net al even ingegaan op de rol van de Belastingdienst.
Tot slot vroegen mevrouw Van Dijk en de heer Omtzigt: waarom geen verplichte g-rekening? We hebben daar nog wel nadrukkelijk naar gekeken. De mogelijkheid van een verplichte g-rekening als onderdeel van het certificeringsstelsel is bij het opstellen van het verplichte stelsel verkend. Om uitvoeringstechnische redenen bleken die verplichte rekening voor alle gecertificeerde uitzendondernemingen en het verplicht storten door de inlener niet haalbaar. Met de huidige stand van de techniek kan het aantal g-rekeningen niet op grote schaal stijgen. Dit neemt niet weg dat de verplichte g-rekening een wens blijft. Het ministerie van Financiën heeft een verkenner aangesteld, die samen met de banken, het bedrijfsleven en de Belastingdienst onderzoekt of, onder welke voorwaarden en per wanneer de verplichtstelling van de g-rekening voor uitleners mogelijk zou kunnen zijn. Bij die verkenning wordt ook aandacht besteed aan de positie van buitenlandse uitzendondernemingen die geen g-rekening kunnen krijgen. Een nota van wijziging op dat punt vind ik te vroeg, maar ik zeg u wel toe dat ik in contact zal blijven met de staatssecretaris en u zal informeren zodra ik daar namens hem meer over kan vertellen.
De heer Omtzigt (NSC):
Dank. Toch zou ik dat graag in de wet hebben en op een nader punt laten ingaan. Ik zou graag een toelichting hebben waarom er geen mogelijkheid gevonden zou kunnen worden om buitenlandse inleners ook van een g-rekening gebruik te laten maken.
Minister Van Hijum:
Dat zou ik dan samen met de staatssecretaris willen nagaan. Hij is daar primair verantwoordelijk voor en heeft een proces in gang gezet om dingen zo snel mogelijk wél mogelijk te maken. Daar moet ik de heer Omtzigt dan op een later moment nader over informeren. Dat kan ook in de komende twee, drie dagen.
De heer Omtzigt (NSC):
O, dat is vroeg zat voor het vervolg van dit debat. Dat is helemaal prima. Het verbaast mij namelijk, omdat in het rapport van de commissie-Koopmans van 2011 werd gesproken over het invoeren hiervan. Het lijkt erop dat we het iedere keer niet invoeren. Ik wil nu een proces. Ik snap dat het niet onmiddellijk kan, maar ik wil graag ergens een proces zodat we wel weten dat het ingevoerd gaat worden. Ik denk dat een g-rekening noodzakelijk is voor een sluitend stelsel.
Minister Van Hijum:
Ja, maar ook daar zat het aspect van uitvoerbaarheid. Ik begrijp van de staatssecretaris dat het daar toch op een aantal uitvoeringsproblemen stuit en dat dat ook een factor is. Ik ga ernaar kijken. Laten we ook daar in de aanloop naar de tweede termijn op terugkomen.
Dit waren de vragen over het blokje uitvoering, maar ik heb nog wel een hele hoop andere blokjes.
De voorzitter:
Dat weet ik. Ik tel er zo al vijf of zo. Maar dat gaan we dus over twee weken doen. 27 maart is reeds geblokkeerd in diverse agenda's, dus we hopen dat we dan wederom bij elkaar kunnen komen.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Een stichtelijk slotwoord van de heer Omtzigt.
De heer Omtzigt (NSC):
Nee, de stichtelijke woorden laat ik aan u. Ik doe de felle inbrengen. Kunt u ook zeggen op welk tijdstip? Dat helpt dan ook voor onze agenda's, want we hebben best wel drukke agenda's. Gewoon een Outlookverzoek. Er zijn veel vragen gesteld. Ik wil niet alle vragen schriftelijk beantwoord hebben. Maar ik zou het niet erg vinden dat een aantal vragen schriftelijk wordt beantwoord. Ik zou het wel fijn vinden als we dit volgende keer kunnen afronden, zullen we maar zeggen.
De voorzitter:
Absoluut. Ik kijk naar de minister.
De heer Omtzigt (NSC):
Ik denk ook even aan wat mevrouw Patijn eerder zei.
De voorzitter:
Ja. Er gaat het een en ander … De minister beaamt dat reeds. Wil hij daar iets over zeggen?
Minister Van Hijum:
Ik neem aan dat we dan de amendementen even mondeling langslopen.
De voorzitter:
Dat is aan u. Eerder werd de wens uitgesproken dat u het schriftelijk zou doen. Laten we kijken wat de behoefte in de zaal is. De heer Omtzigt.
De heer Omtzigt (NSC):
Dat laat ik aan de minister over. Ik wil graag dat dat blokje schriftelijk wordt beantwoord, maar wel dat we er nog even op terug kunnen komen als we nog vragen hebben. Als er veel technische vragen zijn gesteld, haal dan zoveel mogelijk eruit zodat alleen de politieke vragen overblijven.
De voorzitter:
Logisch, logisch. Mevrouw Patijn.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Ik heb een praktische vraag over de 27ste. Is er ook al een tijdstip ingepland? Want wij hebben …
De voorzitter:
Nee, nee.
Mevrouw Patijn (GroenLinks-PvdA):
Dan wil ik graag aanvullend iets zeggen, als het mag. Wij hebben om 11.00 uur een afspraak met de Eurocommissaris, van 11.00 uur tot 12.00 uur.
De voorzitter:
Ja. Dan wens ik de Griffie plenair weer heel veel plezier, want dat soort afspraken wil nogal eens voorgaan. De heer Boon.
De heer Boon (PVV):
Voorzitter, begrijp ik nou goed dat we de appreciatie van de amendementen wel schriftelijk krijgen? Want dat was het verzoek.
De voorzitter:
Ja, die krijgen we schriftelijk, maar we kunnen er desondanks mondeling nog over praten. Tot zover. 27 maart praten we verder, vooralsnog.
Ik schors tot 18.45 uur en dan gaan we praten over de Wet actualisering lichaamsmateriaalwetgeving. Dat moet ook gebeuren.
De vergadering wordt van 17.39 uur tot 18.46 uur geschorst.