Stenogram : Onderzoek naar de pleegzorg van een mishandeld meisje in Vlaardingen
7 Onderzoek naar de pleegzorg van een mishandeld meisje in Vlaardingen
Vergaderjaar 2024-2025
Vergaderingnummer 59
Te raadplegen sinds
2025-05-26Inhoudsopgave
Gerelateerde informatie
Toon alle stukken over dossier31015Toon alle items in vergaderingHandelingen TK 2024-2025, 59
Onderzoek naar de pleegzorg van een mishandeld meisje in Vlaardingen
Aan de orde is de voortzetting van het debat over het onderzoek naar de pleegzorg van een mishandeld meisje in Vlaardingen.
De voorzitter:
Ik heropen de vergadering. We gaan luisteren naar de antwoorden van de bewindspersonen, de vier staatssecretarissen. Ik geef straks allereerst het woord aan staatssecretaris Struycken. Ik geef hem, zeker gelet op de ernst van het onderwerp, graag het woord om een inleiding hierover te houden. Die laat ik hem even afmaken. Ik begrijp dat hij aan het eind van die inleiding het spoorboekje gaat mededelen, om ons te vertellen welke staatssecretaris zal ingaan op welke onderwerpen en eventueel op welke vragen. Het woord is aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter. Het meisje uit Vlaardingen brengt ons vandaag naar uw Kamer. Haar gruwelijke lot roept afschuw en verdriet op, maar ook onbegrip, frustratie en boosheid, grote boosheid. "Het meisje uit Vlaardingen", zoals we haar steeds noemen. Haar eigen naam kennen we niet, ook niet de naam van haar zusje en de naam van haar moeder, en evenmin de namen van de twee Syrische jongetjes die eerder in het pleeggezin in Vlaardingen zaten, en de naam van hun moeder. Het is goed dat we hun namen niet kennen, want zij verdienen privacy en rust. Maar het zijn mensen met namen, met levens, met emoties. Kwetsbare mensen, die hulp en veiligheid nodig hadden. Mensen die in de steek zijn gelaten. Mensen die terechtkwamen in een systeem dat er moet zijn om hen te beschermen, om hen veiligheid te bieden en een kans om zich te ontwikkelen.
We kennen nu hun verhalen uit de rapporten van de inspecties. De inspecties hebben onderzoek gedaan naar wat zij noemen "het incident"; een "calamiteitenonderzoek" in de vaktaal van de inspecties. Maar het is onmiddellijk duidelijk dat het niet zomaar een incident was. Het was een lange reeks aan incidenten: de ene fout gestapeld op de andere tekortkoming, gedurende langere tijd en met handelen en vooral nalaten van verschillende instanties. Vlek op vlek, steeds erger, steeds lelijker. De ongelofelijke opeenstapeling van fouten en nalaten is bij elkaar misschien een incident dat zelden voorkomt, met in dit geval de gruwelijke gevolgen voor dit meisje. Maar elke fout, elk nalaten is een incident op zich. En helaas, helaas, elk incident is ook heel herkenbaar voor iedereen die iets weet van de jeugdbescherming in Nederland. Want we weten dat elk deelincident, elke fout, in dit geval elk nalaten een incident is dat vaker voorkomt. Gelukkig niet vaak met zulke gruwelijke gevolgen, maar wel steeds met risico's voor de veiligheid van kwetsbare kinderen.
Wat er zoal niet goed is gegaan, blijkt duidelijk uit de inspectierapporten. Niet vaak genoeg praten met het kind of met een ouder. Niet echt luisteren. Het kind of de ouder niet geloven. Niet overleggen met een collega met specialistische kennis. Te veel vertrouwen op het oordeel van een ander. Te weinig kritisch doorvragen. De informatie niet delen met anderen. Niet checken of alle relevante informatie bekend is bij degene die die informatie nodig heeft, zoals de rechter. De dossiers niet op orde brengen. Geen goede gespreksverslagen maken. Signalen en meldingen negeren of parkeren. Geen verantwoordelijkheid nemen of er zonder meer van uitgaan dat een ander verantwoordelijkheid neemt. Het is een hele litanie aan incidenten die moeten worden voorkomen, zo veel mogelijk, elke dag weer, door eenieder die een rol heeft in het stelsel van de kinderbescherming.
Dit brengt mij op het stelsel zoals we dat nu kennen in Nederland. Er zijn nogal veel organisaties met ieder een eigen rol en een eigen verantwoordelijkheid. Ik noem de belangrijkste. In dit geval is de belangrijkste jeugdbeschermingsorganisatie de William Schrikker Stichting, de gecertificeerde instelling die de regie had bij de beschermingsmaatregelen, in dit geval de ondertoezichtstelling en later de uithuisplaatsing van het meisje naar een pleeggezin, waar het zo fout is gegaan. Ten tweede de pleegzorgorganisatie, in dit geval Enver, die dat pleeggezin uitzocht en begeleidde. Ten derde de Raad voor de Kinderbescherming, die op verzoek van Enver de justitiële screening deed van de pleegouders en later de rechter adviseerde over de voorgestelde maatregelen. Ten vierde de school, die signalen kreeg van geweld en misbruik in het pleeggezin en die constateerde dat het meisje langere tijd niet meer naar school kwam. Ten vijfde Veilig Thuis, de organisatie die meldingen kreeg van verschillende kanten. Ten zesde Nidos, een andere gecertificeerde instelling, de jeugdbeschermingsorganisatie die de twee Syrische jongetjes onder haar hoede had, die eerder al in datzelfde gezin waren geplaatst. En dan ook nog de politie, de gemeenten die de zorg van de pleegzorgorganisatie en van de jeugdbeschermingsorganisatie inkochten; de inspecties die toezicht uitoefenen op de organisaties en de school; de interne toezichthouders, dus de raden van toezicht bij de verschillende organisaties. En ten slotte de rijksoverheid, die het stelsel vormgeeft.
Al deze organisaties hebben een rol in de bescherming van kwetsbare kinderen en jongeren, een rol en een verantwoordelijkheid. Een stukje van de verantwoordelijkheid. Hier zit ook een deel van het probleem: de verantwoordelijkheid is gespreid en daardoor gefragmenteerd. Niemand is verantwoordelijk voor het geheel; ieder is verantwoordelijk voor een stukje, en dan vaak ook nog samen met een of meer andere organisaties. Maar er is ook een collectieve verantwoordelijkheid van ons allen, van alle betrokken organisaties tezamen. We zijn allemaal samen verantwoordelijk voor het stelsel van jeugdbescherming in Nederland. Het stelsel waarin het meisje in Vlaardingen bekneld raakte. Als staatssecretaris, dus als lid van dit kabinet, zeg ik: dat betreur ik zeer. Het spijt mij verschrikkelijk.
Het aandeel van de rijksoverheid in deze collectieve verantwoordelijkheid brengt vandaag vier staatssecretarissen naar uw Kamer, met ieder delen van het stelsel in zijn of haar portefeuille. Staatssecretaris Karremans, die vooral de pleeg- en jeugdzorg in zijn portefeuille heeft, staatssecretaris Paul de scholen, staatssecretaris Maeijer de Veilig Thuisorganisaties, en ikzelf de gecertificeerde instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming. Het is nu ook aan ons om stappen te zetten, op de korte termijn en op de langere termijn.
De rapporten van de inspectie zien alleen op de organisaties die betrokken zijn geweest bij de gebeurtenissen in Vlaardingen, maar dat ontslaat ons niet van de plicht om nu al te kijken naar wat stelselbreed misgaat en beter moet. Op de korte termijn spreken wij alle betrokken organisaties binnen het huidige stelsel erop aan hun processen te verbeteren en te werken aan de juiste cultuur, een cultuur waarin protocollen en handelingskaders worden gevolgd en nageleefd, en waarin uiteindelijk steeds de veiligheid en de ontwikkelingskansen van een kwetsbaar kind vooropstaan, als hoogste prioriteit die boven alles gaat, boven alle taakverdelingen en dwars door alle beperkingen heen.
De verbeterplannen die de inspecties van de betrokken organisaties hebben geëist, bieden een eerste leidraad. De inspecties zullen die verbeterplannen beoordelen en waar nodig toezien op de implementatie ervan. Bij pleegzorgorganisatie Enver en de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming is nu sprake van geïntensiveerd toezicht. Afhankelijk van de bevindingen uit dit geïntensiveerd toezicht bepalen de inspecties het vervolg. Dat kan een maatregel betekenen zoals verscherpt toezicht of een aanwijzing. De inspecties hebben hierin nu de leiding. Wij moeten dat proces niet doorkruisen, maar wij kunnen wel de implementatie kritisch volgen en de lessen daaruit stelselbreed onder de aandacht brengen.
Op de langere termijn is het aan ons om het stelsel te verbouwen naar een stelsel dat in de toekomst beter doet waar het om gaat: kwetsbare kinderen en hun gezinnen de bescherming bieden die zij nodig hebben van de overheid en waarop zij recht hebben in een geciviliseerde samenleving. Wat mijn portefeuille betreft begint dat met het wetsvoorstel ter versterking van de rechtsbescherming, dat nu in openbare consultatie is en later dit jaar naar de Raad van State en dan naar uw Kamer gaat. Het wetsvoorstel moet wettelijk borgen dat het kind en de ouders beter gehoord gaan worden en al op jongere leeftijd, dat een uithuisplaatsing is gericht op herstel van de omgang tussen ouders en kind en waar mogelijk op terugkeer in het gezin, en dat de Raad voor de Kinderbescherming structureler wordt betrokken, zodat de kinderrechter beter geadviseerd zal worden over de te nemen maatregelen.
Tegelijkertijd moeten we onverminderd verder bouwen aan vernieuwing van het stelsel op basis van het programma Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. Eind vorig jaar hebben wij een ontwikkelrichting vastgesteld en uiteengezet in de brieven van staatssecretaris Karremans en mij aan uw Kamer: een nieuw stelsel dat is ontwikkeld vanuit de ervaringen in de proeftuinen, waarin er minder organisaties betrokken zullen zijn en die organisaties beter moeten kunnen omgaan met samenwerken op basis van meer centraal te ontwikkelen richtlijnen en handelingskaders. Het moet een lerend systeem worden, met ook een wettelijke basis voor een centraal gezag of een bewindspersoon om in te grijpen wanneer dat echt nodig is. We kennen de betrokkenheid van uw Kamer, die ook is gebleken uit het rondetafelgesprek over het toekomstscenario, dat door mevrouw Dral vanuit uw Kamer is georganiseerd op 5 februari jongstleden. Het toekomstscenario moet verder uitgewerkt worden in goed overleg met alle organisaties die daarin een plaats moeten krijgen en er moeten middelen beschikbaar komen om de transitie naar een nieuw stelsel mogelijk te maken.
Naast dat wat beter en anders moet, wil ik ook benoemen dat in de afgelopen twee jaar al stappen zijn gezet. Er is stevig geïnvesteerd in het verlagen van de werkdruk van jeugdbeschermers. Onder meer door de afspraken tussen Rijk en gemeenten over een landelijk tarief en door een succesvolle zijinstroomregeling is de caseload van jeugdbeschermers sinds 2022 met circa 25% gedaald. Jeugdbeschermers hebben hierdoor nu meer ruimte en tijd voor de meest kwetsbare kinderen. Door de lagere werklast hebben de GI's nu ook de ruimte om de wachtlijsten verder weg te werken.
Er is veel dat anders moet. Dat is duidelijk, voor iedereen. In de afgelopen maanden heb ik veel mensen gesproken en organisaties bezocht, deels samen met staatssecretaris Karremans. De hulpverleners en de jeugdbeschermers die ik sprak, zijn overduidelijk van goede wil. Het zijn mensen met grote inzet en ook met hart voor de zaak, maar ook met het besef dat het niet altijd goed gaat nu. Het zijn vaak heel moeilijke situaties, met veel onzekerheden en soms grote risico's. Het is mensenwerk met heel kwetsbare mensen. Vaak is onzeker wat te doen, wat het goede is. Maar de mensen die ik ontmoette, blijven zoeken naar oplossingen en geven niet op. Dat is ook wat ons te doen staat: blijven zoeken naar verbeteringen in het stelsel van jeugdbescherming en niet opgeven.
Ik kom nu toe aan de beantwoording van de gestelde vragen binnen mijn portefeuille: eerst een aantal vragen met betrekking tot de jeugdbescherming op basis van de casus, vervolgens een aantal vragen over de Raad voor de Kinderbescherming, vervolgens een aantal vragen over de maatregelen die zijn genomen en dan een aantal vragen over de omgang van de ouders. Daarna zal staatssecretaris Karremans, de staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport, een aantal vragen beantwoorden vanuit het perspectief van de pleegzorg en de jeugdhulporganisatie Enver. Daarin zullen verschillende onderwerpen aan de orde komen, waaronder de meldcode, het toezicht en het jeugdzorgstelsel. Daarna zal staatssecretaris Maeijer, de staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg, spreken over de Veilig Thuisorganisaties en de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarna zal staatssecretaris Paul, de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, spreken over het rapport van de Inspectie van het Onderwijs en de aanbevelingen die de inspectie heeft gedaan vanuit het perspectief van de scholen. Dat is haar portefeuille.
Ik kom nu, ten eerste, bij de beantwoording van een aantal vragen over de casus. Ik begin met de vraag van de heer Stoffer die de moeder betreft. Soms wordt "de biologische moeder" gezegd, maar dat doe ik niet meer. Het is de moeder van het meisje. De vraag was: wat wordt er nu gedaan om het meisje te helpen? Ik kan u verzekeren dat wij erbovenop zitten om dit meisje en de moeder nu alle zorg te laten krijgen die nodig is. We hebben ons ervan vergewist dat de betrokken instellingen, de jeugdbeschermers en de jeugdzorginstelling, al het mogelijke doen om de steun te bieden die nodig is. Dat omvat mede het luisteren naar de moeder en haar geloven, anders dan voorheen.
Ik kom op de vraag die door velen van u werd gesteld, onder anderen door mevrouw Bruyning en de heer Eerdmans, namelijk: was dit nou een incident? Ik heb er al iets over gezegd in de inleiding. Uit het inspectierapport blijkt dat er een groot aantal tekortkomingen is geconstateerd over een langere periode, bij verschillende organisaties. Het is een opeenstapeling van fouten en nalatigheid. Ik zei al: elke nalatigheid, elke fout, is een incident op zich. Ik zou dus niet het woord "incidenteel" willen gebruiken. We kunnen het dus ook niet afdoen met de stelling: de betreffende organisaties moeten er beter mee omgaan en daarmee is de kous af. Het is nu aan ons, zoals ik al zei, om het stelsel te verbeteren en te verbouwen.
Een vraag die door diversen van u werd gesteld, is: "Waarom is het nou misgegaan? Waarom werden de protocollen en richtlijnen niet nageleefd? Hoe kon het zo gebeuren? Hoe kon het zo gruwelijk misgaan?" Het inspectierapport zegt daar veel over. Daarin wordt in feite, in de weergave die wij kennen, geconcludeerd dat er van alles is misgegaan, ondanks alle protocollen en richtlijnen. Het inspectierapport constateert dat ook wanneer het niet ontbreekt aan beschikbare hulp of jeugdwerkers, dus als er geen capaciteitsprobleem is, er kennelijk toch diverse omstandigheden zijn die ertoe kunnen leiden dat het belang van het kind niet centraal staat. Wat precies de oorzaken zijn, weten we niet. De inspectie heeft daar een analyse van gemaakt. Zoals blijkt uit de inleiding zijn er verschillende ervaringen en perspectieven. De inspectie is op basis van al die verschillende invalshoeken en verschillende interpretaties van wat er is gebeurd, tot een aantal bevindingen gekomen die, wat de inspectie betreft, weergeven wat er is gebeurd. Maar ik onderken dat we niet precies weten wat er is misgegaan. We weten dat de bestuurder van de William Schrikker Stichting afgelopen maandag het accent legde op de professionele attitude, op vasthoudend zijn en de rug recht houden, op een betere attitude die omvat om waar nodig te escaleren. Dat is belangrijk, maar dat is niet goed gegaan.
De voorzitter:
Ik sta ook in deze termijn zes interrupties toe. Het woord is aan mevrouw Van der Werf.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dank aan de staatssecretaris voor de inleiding en dit antwoord. Ik heb deze reactie maandag ook gehoord. Ik hoorde mevrouw Dral in de eerste termijn een hele rake opmerking maken over verantwoordelijkheid laag in de organisatie. Daar bedoel ik mee dat mensen die misschien niet in een hele hoge schaal zitten, wel een hele grote verantwoordelijkheid dragen. Dat is soms misschien wel een verantwoordelijkheid die over de levens van kinderen gaat, in dit geval wel. Het lukt dus blijkbaar niet om daar als top op te sturen. Kunt u daar een reactie op geven? Wat gaat het kabinet doen om te zorgen dat zo'n cultuurverandering, die blijkbaar nodig is, in de toekomst plaatsvindt?
Staatssecretaris Struycken:
Het is inderdaad in beginsel zorgelijk dat die verantwoordelijkheden zo laag in de organisaties zitten. Mevrouw Dral gebruikte een mooi beeld toen zij zei dat we die organisaties plat moeten gaan slaan. Als ik de inspectierapporten goed begrijp, voorzien die organisaties in handelingskaders en richtlijnen die ten eerste voorschrijven dat casuïstiek wordt besproken, er overleg wordt gezocht met anderen binnen de organisatie en dat er waar nodig ook geëscaleerd wordt. Daar werd nog aan toegevoegd dat dat escaleren extra van belang is als er niet binnen de organisatie maar daarbuiten verschil van inzicht is. Als er verschil van inzicht tussen organisaties is, wordt die escalatie nog meer van belang.
De protocollen en de handelingskaders voorzien daarin. Er is alleen niet conform die protocollen gehandeld. Daarmee komt het aan op de cultuur van een professionele attitude en dus, denk ik, vooral ook op opleiding en processen. Die moeten maken dat juist de jeugdbeschermers op die onderste laag waar die grote verantwoordelijkheid van dag tot dag zit, zich vrij, maar ook genoopt voelen om gebruik te maken van de kaders die er zijn. Daar moet juist het zaadje geplant worden van de professionele attitude, het rechthouden van de rug en het persisteren zolang die persoon denkt dat het niet klopt. "Het nietpluisgevoel", hoor je vaak. Dat nietpluisgevoel moet worden gevoed en gestimuleerd en het moet normaal worden gevonden, en meer dan dat, om conform te handelen.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dank voor dit antwoord. Ik ga daar in de basis natuurlijk in mee. Alleen, wat ik hier ingewikkeld aan vind, is dat het hier om een organisatie, een instelling, gaat die al eerder onder verscherpt toezicht is komen te staan. Wat is dan de volgende escalatiestap op het moment dat we, over drie of over vijf jaar, weer een dergelijke gruwelijke zaak zien? Er wordt naar aanleiding van zoiets eventjes extra opgelet en dan verslapt de aandacht daarna blijkbaar toch weer.
Staatssecretaris Struycken:
Mevrouw Van der Werf roept terecht in herinnering, zoals ook uit bijlage 2 van het inspectierapport blijkt, dat er eerder juist op het punt van de protocollen en de handelingskaders en de naleving daarvan zorgen zijn geweest. Destijds is er bij de organisaties kennelijk geconstateerd dat er veel verbeterd is, zodat dat verscherpte toezicht teruggenomen is. Maar opnieuw rijst de vraag: wat gaan zij doen om juist deze problemen te adresseren? Dat zal dus niet zozeer langs de lijn van meer protocollen en handelingskaders zijn, maar meer langs de lijn van opleiding en een andere cultuur binnen de organisatie, dus een cultuurverandering. Daartoe is aan beide instanties nu gevraagd om verbeterplannen in te dienen. Dat geldt overigens ook voor een groot aantal andere organisaties.
Alleen specifiek voor Enver en de William Schrikker Stichting geldt hier het geïntensiveerde toezicht. Daarmee laten de inspecties weten dat zij er niet van uitgaan dat deze organisaties de verbeterplannen eigenstandig goed zullen implementeren. Kort gezegd, ze worden kritisch begeleid door die inspecties om de verbeterplannen te implementeren. Dat is het traject waarin we zitten, waarvan ik ook zei dat het nu primair aan die inspecties is om daarop toe te zien en daarover uiteindelijk aan ons te rapporteren.
Wat de lange termijn betreft, het platslaan van het stelsel, praten we over het verbouwen van het stelsel. Dan gaat het dus over het toekomstscenario. Daar kom ik straks nog even op terug.
De heer Crijns (PVV):
Dank voor de intro, staatssecretaris, zeg ik natuurlijk via u, voorzitter. Afgelopen maandag hadden we de hoorzitting. Mijn nekharen gingen rechtovereind staan toen ik het rapport las. Als je dit in het bedrijfsleven had gedaan, was je eruit gevlogen en vervolgd. Mijn vraag richting de bestuurders van Enver was: is het niet tijd om op te stappen? Daar kreeg ik een heel vaag antwoord op terug. Mijn vraag aan de staatssecretaris is, via de voorzitter: vindt u dat het huidige bestuur van de William Schrikker Stichting nog geloofwaardig door kan gaan? Zij hebben gigantische, gigantische fouten gemaakt. Dit kan niet door de beugel. Er moeten consequenties komen. Welke consequenties gaat u nemen?
Staatssecretaris Struycken:
Wij begrijpen de vraag van de heer Crijns heel goed. Ik zeg "wij", want voor staatssecretaris Karremans geldt niet wezenlijk iets anders als het Enver betreft. Zoals het jeugdstelsel nu is georganiseerd, berust de bevoegdheid om over te gaan tot ontslag van bestuurders bij de raden van toezicht van die eigen organisaties. Die waren maandag ook aanwezig. Het is dus primair aan de raad van toezicht om die afweging te maken. Ik kan u zeggen dat staatssecretaris Karremans en ik heel duidelijk hebben gemaakt dat deze verantwoordelijkheid bij die raden van toezicht ligt en dat zij zich daarover een oordeel moeten vormen. Maar het is aan hen om die afweging te maken. Als ik vooruitkijk, zit hier een reden in om te kijken of we het anders moeten gaan doen in dat stelsel, waarin het private organisaties betreft waarbij deze beslissing bij de raad van toezicht ligt. Zoals we er nu tegen aankijken, kijken we naar een toekomstscenario waarin het niet meer private organisaties zijn zoals we die nu kennen, juist ook vanuit het perspectief van de bestuurders aanspreken op hun verantwoordelijkheden.
De heer Crijns (PVV):
Ik ben blij dat de staatssecretaris stappen gaat maken en ernaar gaat kijken om de bestuurders dadelijk te kunnen gaan aanpakken. Het mag toch niet zo zijn dat we hier in Den Haag iets vinden, debatteren en de bestuurders ermee wegkomen? Zij komen weg met die gruwelijke fouten die zij hebben gemaakt. Zij hebben dat meisje bij barbaren achtergelaten. Hier in de Tweede Kamer moeten wij een noodknop hebben, een noodknop die wij kunnen indrukken waarmee wij verder kunnen gaan. Wanneer komt die noodknop? Wanneer kunnen we die verwachten?
Staatssecretaris Struycken:
Onderdeel van de analyses die we maken, is inderdaad bezien hoe wordt gekeken naar de bestuurders en hun functioneren en wie kan ingrijpen. Ik zei u al dat de bevoegdheid nu primair bij de raden van toezicht ligt, in het kader van het reguliere burgerlijk recht van Boek 2. Aan de behoefte om te herbeoordelen en te kijken naar de bestuurders zitten nog twee aspecten. Wie vormt een oordeel over het functioneren van de bestuurders? Wie heeft dan vervolgens de bevoegdheid om daar consequenties aan te verbinden in de vorm van ontslag? Dat is te onderscheiden. Ik onderschrijf het gevoelen dat we daar nodig naar moeten gaan kijken.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dit sluit ook aan op wat ik in mijn betoog heb aangegeven. Er wordt heel veel naar hulpverleners gekeken die direct met cliënten te maken hebben, maar het zijn ook de bestuurders die de organisatie dusdanig dienen in te richten dat voldaan wordt aan wet- en regelgeving. Ik mis het punt van de bestuurdersaansprakelijkheid, die er volgens mij al is vanuit de privaatrechtelijke sfeer: je kan de bestuurder aansprakelijk stellen op het moment dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur. Er wordt van weggekeken of die wel of niet van toepassing kan zijn. De vraag is wie het inzet. Misschien is het degene die de onrechtmatige daad heeft ervaren die dat zou moeten doen, en niet de staatssecretaris, maar dat is een andere discussie. Maar deze mogelijkheid is er wel. Mijn vraag is de volgende. Deze kinderen staan onder staatstoezicht. Dan kan het toch niet zo zijn dat de Staat vervolgens zegt daar geen enkele mogelijkheid toe te hebben, hoewel de Staat het aan diegene heeft uitbesteed om zorg te dragen voor de kinderen die onder toezicht van de Staat staan. Mijn vraag is tweeledig. Ik hoor de staatssecretaris zeggen "wij gaan bezien of we hier iets mee moeten", maar eigenlijk wil ik van de staatssecretaris horen "dat gaan wij doen" of "dien een motie in, want ik heb een Kameruitspraak nodig". Hier wil ik wel dat daar een verantwoordelijkheid komt. Dan kunnen we in de tussentijd veel meer op de nu al bestaande bestuursaansprakelijkheid vanuit het Burgerlijk Wetboek acteren.
Staatssecretaris Struycken:
De heer Ceder kent het privaatrechtelijke kader goed. Ik verwees niet voor niks naar het Burgerlijk Wetboek, Boek 2 in dit geval, waar deze organisaties zijn geregeld, met inbegrip van de bevoegdheden met betrekking tot bestuur vanuit de raad van toezicht en de regeling inzake bestuurdersaansprakelijkheid in geval van wanbeleid. Daar zit inderdaad een privaatrechtelijke route. We weten vanuit het leerstuk bestuurdersaansprakelijkheid in het privaatrecht dat daar een normerende werking van uitgaat. Het is echter niet gebruikelijk om dat hier in te zetten. Dat komt mede door de beperking die de heer Ceder zelf al signaleerde. Dan gaat het wel om onrechtmatig handelen waarbij de actiemogelijkheid ligt bij degene die het slachtoffer is geworden, die de schade heeft geleden. In het huidige kader is in theorie denkbaar dat daar een beroep op wordt gedaan. Ik denk zelf dat het nu wel primair ligt in het traject dat gaat over de verbeterplannen, waar onder begeleiding van de inspecties wordt gewerkt aan die verbeterplannen. De inspecties beoordelen of die verbeterplannen goed genoeg zijn, want die gaan natuurlijk over de governance, ook over de governance van de organisatie en het functioneren, de verschillende lagen, de hiërarchie die erin zit, de gevolgen, de effecten en hoe je daarmee omgaat ter mitigatie van die getraptheid in die organisatie. Er zijn dus allerlei manieren om na te denken over de positie van de bestuurder in het huidige stelsel. Dat doen we, maar ik noemde niet voor niks het toekomstscenario al, waar het juist op dit punt heel wezenlijk anders wordt en we niet meer hoeven terug te vallen op privaatrechtelijke contexten.
Ik voeg er nog één ding aan toe. Niet voor niks noemde ik al die verschillende organisaties. Er zit ergens ook nog een rol voor de gemeenten. In het stelsel zoals we dat nu kennen, wordt de zorg ingekocht door de gemeenten. Die zijn dus contractpartijen, zo u wil. Ook in die relatie is onder dat contractuele kader nog een vorm van toezicht denkbaar op een heel andere manier.
De heer Ceder (ChristenUnie):
De staatssecretaris schetst volgens mij het speelveld goed, ook de mogelijkheden en onmogelijkheden. Ik mis wel een normerende uitspraak. Vindt de staatssecretaris ten principale dat de Staat die kinderen uit een gezin weghaalt vanwege veiligheid en welzijn, ook te allen tijde de bevoegdheid zou moeten houden om in te grijpen op het moment dat het misgaat? Ik vraag het omdat de staatssecretaris zegt dat er verschillende smaken zijn en er een toekomstscenario aankomt. Ik hoor de staatssecretaris niet zeggen: ik vind dat de Staat een stevige rol zou moeten hebben waarbij in het uiterste geval de Staat een noodknop kan indrukken, omdat wij primair verantwoordelijk zijn voor het überhaupt uit huis plaatsen. Ik vraag me af of de staatssecretaris die normerende uitspraak wil doen en wil zeggen "dat gaan we doen". Zo niet, dan zal ik de Kamer vragen of die dat wel steunt en vindt dat het meegenomen moet worden.
Staatssecretaris Struycken:
Ik onderschrijf dat het huidige stelsel op dit punt gefragmenteerd is. Ik sprak ook over een gespreide verantwoordelijkheid in plaats van een duidelijk belegde verantwoordelijkheid. In het huidige stelsel is dit onbevredigend. Dat maakt nu ook dat we hier met een zekere mate van verlegenheid staan op dit specifieke punt. Dus ik onderschrijf dat juist vanuit de dimensie die geschetst wordt dat het hier wel overheidsingrijpen is en een overheidstaak dat het stelsel waarin we nu zitten eigenlijk moeilijk te rechtvaardigen … Ik zoek naar een ander woord. Het is moeilijk te verklaren rechtvaardig vanuit dat perspectief. Het is wel onderdeel van de discussie over het decentraal beleggen van bevoegdheden, maar ik denk dat we in ieder geval vanuit het kabinet inzien dat er in een nieuw stelsel ook op sommige punten meer gecentraliseerde mogelijkheden en bevoegdheden tot ingrijpen moeten zijn. Of dat dan bij de rijksoverheid moet liggen is een nadere vraag, want het vergt natuurlijk ook een mate van deskundigheid. Het heeft niet zo veel zin om een bevoegdheid neer te leggen bij iemand die niet de deskundigheid heeft om daar een oordeel over te hebben. Maar dat het anders moet vanuit de context van overheidsingrijpen in het leven van mensen, jongeren maar ook hun ouders, onderschrijf ik gaarne.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ik ondersteun natuurlijk van harte het betoog voor bijvoorbeeld meer aansprakelijkheid van bestuurders en voor het verantwoordelijk kunnen houden van bestuurders. Want het is heel duidelijk dat zij hebben gefaald. Ik heb ook heel goed geluisterd naar de inleiding van de staatssecretaris. Hij zei daarin een aantal keer "incidenten", en toen "een reeks van incidenten". Ik vind het toch wel belangrijk om van het kabinet te horen dat het systeem hier heeft gefaald. De staatssecretaris zegt bijvoorbeeld: wij moeten het stelsel verbouwen. Doen wij dat dan met het uitgangspunt dat het systeem heeft gefaald en dat het dus fundamenteel anders moet? Of gaan we gewoon het stelsel — in de woorden van de staatssecretaris — "verbouwen", omdat een aantal dingen beter kunnen? Is het kabinet van mening dat in deze casus het systeem heeft gefaald en dat dit geen incident was?
Staatssecretaris Struycken:
Het is het een én het ander. Aan het woord "incident" heb ik in mijn inleiding veel woorden gewijd, maar dat deed ik juist om duidelijk te maken dat we dit niet kunnen afdoen als iets eenmaligs. Diverse sprekers hebben ook aandacht gevraagd voor andere gruwelijke episodes uit de afgelopen jaren. Alleen al daaruit blijkt dat je niet kunt zeggen dat dit zomaar iets eenmaligs is. Ik heb bedoeld te zeggen dat wat er is misgegaan, in zekere zin allemaal op zich incidenten zijn, maar ook incidenten zijn die we herkennen, waar een zeker patroon achter schuilgaat. Ik vind het belangrijk om te constateren dat het hier niet alleen maar om individuen of alleen maar om het stelsel gaat, maar dat het eigenlijk om allebei gaat. Op basis van het inspectierapport kunnen we vaststellen dat een aantal individuen — maar wel nogal veel, en uit verschillende organisaties — niet gedaan hebben wat ze moeten doen, wat ze moesten doen: het naleven van protocollen en richtlijnen. Maar dat hangt mede samen met de wijze waarop het stelsel is georganiseerd. Ook dat blijkt wel uit het inspectierapport: de veelheid aan organisaties, het estafettemodel. De heer Van de Koot van de politie gebruikte afgelopen maandag daarvoor een heel beeldend woord, namelijk het "doorfluisterspel", waarbij informatie gedeeld moet worden, doorgezet moet worden. Dat is omdat er verschillende organisaties zijn, maar daardoor gaat die informatie verloren. Wij hebben het vaak over het estafettemodel met al die verschillende organisaties. Dat is een stelselkenmerk dat mede aan de basis ligt van wat er is misgegaan. Het is dus beide: individueel is niet goed gefunctioneerd én het zijn de gevolgen van het stelsel dat we nu kennen.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ik ben op zich wel heel blij om dat te horen. Individuen hebben hier gefaald en moeten hier ook echt verantwoordelijk voor gehouden worden, maar het stelsel, het systeem, heeft hier ook echt gefaald. Ik zie welke acties het kabinet wil ondernemen om dit stelsel aan te pakken opdat het risico dat dit gebeurt, zo klein mogelijk wordt. Je kan het nooit helemaal voorkomen, want het gaat ook om menselijk handelen, maar je wil wel dat er een menselijk systeem komt, waarbij dit risico zo klein mogelijk wordt. Maar wij zien nog steeds geen oplossing voor het aantal organisaties, voor het doorschuiven naar al die verschillende instanties. Door het hele stelsel dat hieromheen is gebouwd, in onze jeugdzorg, in onze jeugdbescherming, in de pleegzorg, staat niet meer het kind centraal maar het stelsel zelf. Wat gaat dit kabinet doen om dat in het fundament aan te pakken? Dat zie ik niet in de plannen terug.
Staatssecretaris Struycken:
We spreken nu al over het stelsel, en daar gaat het natuurlijk ook om. Ik had nog veel meer willen zeggen over de casus, maar misschien komt dat straks nog. Ik ga nu dus maar even door over het stelsel.
Op de korte termijn moeten wij onderzoeken wat er kan binnen het stelsel dat we nu hebben en binnen het wettelijk kader dat we nu hebben. Ik noem hierbij de aanbevelingen die zijn gedaan, de verbeterplannen en de stappen die de organisaties zelf en, onder toezicht van de inspecties, deze twee organisaties moeten zetten. Maar goed, de inspecties én Jeugdzorg Nederland én wij als bewindspersonen zullen erop toezien dat dit niet alleen deze twee organisaties betreft, maar dat verbeteringen in de processen in het hele stelsel, breed in de hele jeugdbescherming, worden doorgevoerd. Dat is voor de korte termijn. Voor de langere termijn noem ik, wat mij betreft, een wetsvoorstel dat de bescherming binnen het huidige stelsel verbetert. Dat is het wetsvoorstel Wet versterking rechtsbescherming. De langere termijn betreft het verbouwen van het stelsel. Dat zit allemaal in de voornemens die we hebben, en daarmee in de maatregelen die wij ook kort in de brief van 30 januari verwoord hebben.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dank u wel daarvoor, maar in die brief zie ik bijvoorbeeld niet het aanpakken van het aantal organisaties dat zich op dit moment bezighoudt met kinderen. Dus er is zo'n enorme jungle aan organisaties en instanties opgericht van mensen die daar hun brood mee verdienen, maar waarvan maar een heel klein deel echt daadwerkelijk bezig is met die kinderen. Er is nog steeds een markt, er zijn talloze gemeentes en talloze regio's. Het is eigenlijk één grote bende die wij hebben opgetuigd om onze kinderen hierin te helpen en te ondersteunen. Wat gaat u daar dan aan doen? Want dat hoor ik niet, en zo staan wij hier over een tijd weer.
Staatssecretaris Struycken:
De crux van het toekomstscenario is het reduceren van het aantal betrokken organisaties. Dat is nou juist organisaties samenvoegen in één nieuwe organisatie, we zouden die het regionaal veiligheidsteam noemen, om daarmee de schaal terug te brengen en dus ook het estafettemodel weg te nemen, dat doorfluisterspel. Ja, dat is de crux van het toekomstscenario: reductie van het aantal betrokken organisaties en betere kaders voor samenwerking. Er zit wel een uitdaging in. De heer Stoffer had het over georganiseerde tegendruk, al zei hij het zo niet ... Ach, het komt wel weer op. Kijk, er is één keerzijde van alles in één organisatie of een beperkt aantal organisaties terugbrengen. Wat je nu ook al ziet in dit inspectierapport is het risico van tunnelvisie. Het kwam ook afgelopen maandag aan de orde, waar meneer Van de Koot zei: dat doorfluisterspel moet je eigenlijk niet hebben; je moet eigenlijk hebben dat alle informatie centraal voor iedereen is. Maar ja, je moet wel iemand hebben die kritisch mee blijft kijken, het vierogenprincipe of het "vreemdeogenprincipe" zoals mevrouw Dral het verwoordde. Dus bij de herinrichting van het stelsel moet je het aantal betrokken organisaties reduceren, maar tegelijkertijd moet je borgen dat er ook altijd tegendruk is, iemand die kritisch meekijkt. Dat kan binnen die organisatie zijn, maar waarschijnlijk moet het ook deels buiten die organisatie zijn zodat je een onafhankelijke organisatie hebt die voortdurend kritisch meekijkt om tegendruk te geven. Dus gaarne eens met dat het wenselijk is om het aantal betrokken organisaties te verminderen, maar wel op een verstandige manier die borgt dat er elke keer weer onafhankelijk tegendruk gegeven blijft worden.
Mevrouw Dral (VVD):
Ik wou nog even terug naar de casus, voor als het gaat om de verantwoordelijkheid beneden in de organisatie. De staatssecretaris zei net een aantal dingen over wat de reden zou kunnen zijn. Maar er werd toen ook gezegd dat we het niet precies weten. Ik vind dat heel zorgelijk als het gaat over professionele mensen die niet handelen op het juiste moment, want dat is hét probleem waardoor de kinderen in gevaar komen. Ik zou dus graag aan de staatssecretaris willen vragen of we niet eens goed zouden moeten kijken naar de profielen en naar de opleidingen, voor wat er van die mensen wordt verwacht. Volgens mij zit daar echt heel veel winst, omdat daar zo veel verantwoordelijkheid ligt. Ik denk dat er ook verantwoordelijkheid op andere plekken gelegd moet worden. Maar zeker als het gaat over zulke cruciale beslissingen voor kinderen, moeten we ook durven kijken naar en de discussie durven aan te gaan over wat voor type opleiding deze mensen, deze professionals, nodig hebben.
Staatssecretaris Struycken:
Ik denk dat mevrouw Dral hier een vinger op een gevoelige plek legt. Voor mij is dat niet los te zien van wat ik zo-even al noemde toen ik de woorden gebruikte die afgelopen maandag in de hoorzitting vielen, de "professionele attitude", maar ook "de rug rechthouden" totdat je zeker weet dat je het niet goed gezien hebt en "gewoon stug vasthouden" aan dat nietpluisgevoel. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de mensen. Dat heeft te maken met de cultuur van de organisatie. Daarmee is het iets wat vanuit de organisatie de individuen beïnvloedt, maar het heeft ook met die individuen te maken en de wijze waarop ze opgeleid zijn. Dus ja — en ik vermoed dat staatssecretaris Karremans daar ook nog iets over zal zeggen — dit is ook onderdeel van opnieuw nadenken over wat voor soort mensen met wat voor soort opleiding je nodig hebt op welke plekken in de organisatie, om dit te borgen.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
We hebben het hier over een meisje dat onder toezicht van de Staat uit huis is geplaatst en vervolgens jarenlang is mishandeld. Zij stond onder toezicht van de Staat, maar de Staat heeft het uitbesteed aan de gemeente, de gemeente weer aan de jeugdhulporganisatie en die weer aan de pleegzorgorganisatie. Dan is er ergens nog betrokkenheid van Veilig Thuis, gecertificeerde instellingen, kinderrechters, de Raad voor de Kinderbescherming enzovoort. Dat laat zien hoe ongelofelijk gefragmenteerd het is, maar ook hoe makkelijk het is voor elke individuele organisatie om het elke keer weer door te schuiven naar de ander. Niemand neemt echt de verantwoordelijkheid. De staatssecretaris schetst nu een aantal plannen voor de toekomst, maar mijn vraag aan de staatssecretaris is: wie is er nou straks verantwoordelijk voor als dit soort situaties, die we ook iedere keer weer lezen in de rapporten van de inspectie, weer gebeuren? Wie kunnen we dan aanspreken en wie is er verantwoordelijk, zonder dat er weer verder doorverwezen kan worden naar een andere organisatie?
Staatssecretaris Struycken:
Ik denk dat we met elkaar moeten concluderen — dat is ook wat ik heb gehoord in de hoorzitting van afgelopen maandag — dat het heel duidelijk is waar de verantwoordelijkheid in zo'n situatie ligt. De regie berust bij de jeugdbeschermer. De jeugdbeschermer is in dergelijke context, gedurende de uitvoering van de jeugdbeschermingsmaatregel, als regiehouder de hoofdverantwoordelijke in het proces.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik begrijp dit antwoord, maar ik vind het ook te makkelijk. Ik zei namelijk net al in mijn vraagstelling: dit meisje is onder toezicht van de Staat uit huis geplaatst en is daarna mishandeld. Dat is natuurlijk niet iets waar deze staatssecretaris of een van zijn collega's persoonlijk wat aan kan doen. Maar het laat volgens mij wel zien dat er echt fundamenteel wat mis is met het stelsel op het moment dat onder toezicht van de Staat een kind jarenlang mishandeld kan worden, er niemand ingrijpt en er vervolgens wordt gezegd dat de jeugdbeschermer, iemand die heel veel lagen verder zit, verantwoordelijk is. Mijn vervolgvraag aan de staatssecretaris is dan om echt dit punt mee te nemen als er een nieuw stelsel komt, om heel duidelijk die verantwoordelijkheid te beleggen waar die uiteindelijk hoort. Volgens mij is dat uiteindelijk bij de Staat, is dat uiteindelijk ook bij de staatssecretaris en zijn collega's, omdat het hier gaat om de meest kwetsbare mensen in onze samenleving: kinderen die onder toezicht van de Staat uit huis zijn geplaatst. Dat gebeurt vaak niet vrijwillig; dat gebeurt omdat er ergens een noodzaak wordt gezien. Daar ga ik nou geen vragen over stellen. Maar als er onder toezicht van de Staat zo fundamenteel wordt ingegrepen in het familieleven, dan moet ook de verantwoordelijkheid daar komen te liggen.
Staatssecretaris Struycken:
Het is voor mij evident dat er, naast de verantwoordelijkheid die er in een concrete situatie bij de uitoefening van die toezichtmaatregel ligt bij de jeugdbeschermingsorganisatie als degene die de regie heeft, evenzeer een verantwoordelijkheid ligt bij bijvoorbeeld de rijksoverheid, bij ons, voor het stelsel. Het is vanuit die verantwoordelijkheid die wij hebben voor het stelsel dat wij hard werken aan de aanpak van dat stelsel. Dat doen wij conform de lijnen die mevrouw Westerveld ook geschetst heeft, dus de lijnen van dat toekomstscenario, dat nog heel veel werk vergt. Het toekomstscenario is nog helemaal niet in beton gegoten. We zitten diep in een proces van consultatie van alle partijen. U kent de weerstand die er af en toe is in het veld. Maar we moeten in de komende maanden verder komen om het stelsel te verbouwen, want dat is onze verantwoordelijkheid. Dat is de verantwoordelijkheid die wij samen met uw Kamer hebben.
De heer Stoffer (SGP):
Op mijn vraag aan het kabinet hoe het leed van dit kind en deze moeder verzacht gaat worden, gaf de staatssecretaris een mooi antwoord: we gaan luisteren. Dat vond ik echt mooi. Zou de staatssecretaris ook iets kunnen zeggen over hoe dat gaat plaatsvinden en door wie?
Staatssecretaris Struycken:
Ik versta de vraag zo dat die betrekking heeft op de moeder van het meisje, dus dat die specifiek over deze casus gaat. Het is u bekend dat staatssecretaris Karremans en ik een ontmoeting hebben gehad met de moeder. Dat was — ik moet even slikken — een emotionerende ontmoeting voor ons allebei. We hebben ook een van de andere slachtoffers ontmoet. Daar geldt dit evenzeer voor. Dan zie je het belang om tegenover iemand te zitten, rust te creëren en de persoon het gevoel te geven dat die gehoord wordt. Daar schort het namelijk aan. Het zijn heel vaak kwetsbare mensen. Dat kennen we uit de context van de toeslagenaffaire natuurlijk ook. Het zijn fundamenteel mensen die zich niet gehoord voelen, naar wie niet geluisterd is en die niet geloofd zijn. Dat is nog een graadje erger dan niet luisteren. Dat is hier gruwelijk misgegaan. Ik verheug mij erover dat wij in dit specifieke geval op die manier van betekenis hebben kunnen zijn voor de moeder. Het kan zijn dat we nog een keer een ontmoeting gaan hebben. Ik prijs me ook gelukkig dat we het in Nederland zo hebben georganiseerd dat er sinds het vreselijke voorval in mei bijstand is vanuit Slachtofferhulp Nederland. U hebt afgelopen maandag kennis kunnen maken met de dame die haar begeleidt. Dat doet heel goed. Het is mooi dat we dat in Nederland hebben georganiseerd, Slachtofferhulp Nederland en ook de familie als vertrouwenspersoon en als luisterend oor. Slachtofferhulp Nederland zal ons nog duidelijk maken in welke mate we van betekenis kunnen zijn.
De heer Stoffer (SGP):
Heel goed dat beide staatssecretarissen dit zo hebben opgepakt. Zij geven aan dat als dat nodig is, zij meer gaan doen. Ik wil daarbij opmerken dat het heel belangrijk is dat dat door blijft gaan. Ik begrijp heel goed dat het niet bij leden van het kabinet kan blijven liggen, maar laat het alstublieft niet verzanden in, zoals we vaak horen, het systeem. Ik moest vanochtend vaak denken aan een preek die ik de afgelopen periode zag over Jezus. De staatssecretaris verstaat dat misschien. Het is heel wonderlijk als je dat als mens mag ervaren. Ik hoop dat iets daarvan mag uitstralen op deze moeder en op dit kind en dat er — dat kan altijd maar in beperkte mate — met zulk mededogen gekeken mag worden naar deze situatie. Maar ik wil het even naar een iets hogere lijn te trekken. Dat kan misschien in dit geval en dat zal vast gaan gebeuren, maar er zijn veel meer kinderen waarbij moeders en hopelijk ook vaders het niet kunnen, maar wel van dat kind houden. Mijn vraag is: kan dit ervoor zorgen dat er iets komt, in al die gevallen waar dat voor kinderen speelt en voor ouders? Iedere ouder houdt van zijn kind, alleen zijn de omstandigheden soms heel anders dan u en ik hebben. Dan kun je dat in de praktijk niet waarmaken. Zou de staatssecretaris een klimaat willen creëren dat in alle organisaties die we hebben, er iets ontstaat dat er dan iemand is die met hartverwarmende ogen naar zo'n kind en zo'n moeder in die situatie kijkt en die probeert het daar te helen?
Staatssecretaris Struycken:
Er is in de eerste termijn door uw Kamer al veel gezegd over vertrouwenspersonen. Dit is natuurlijk de kern van wat een vertrouwenspersoon doet. Daarom onderschrijf ik volledig dat wij veel meer ons best moeten gaan doen om die vertrouwenspersoon beschikbaar te krijgen voor alle betrokkenen. Het zit eigenlijk al in het woord "vertrouwenspersoon". Dat zijn bijna per definitie mensen die luisteren. Dat gehoord en gezien worden, is misschien wel een belangrijke ontbrekende schakel in het systeem dat we nu kennen. We zien dat elke keer weer: het gevoel niet gehoord en niet meegenomen te worden.
Het zijn natuurlijk hele complexe situaties, waarin het niet altijd zo kan gaan als beide ouders willen. Dat is het treurige. Het gaat per definitie over situaties die uiterst complex zijn, waar de betrokkenen niet voldoen aan het ideaal inherent aan de menselijke natuur, zeg ik tegen de heer Stoffer. Soms is het moeilijker dan in andere gevallen. In dat soort situaties is het nog steeds van belang dat er geluisterd wordt. De vertrouwenspersoon is dus het eerste deel van mijn antwoord.
Ik neem de gelegenheid om het blokje gezag en omgang naar voren te halen. Dat was de kern van de interventie van de heer Stoffer. We komen van een situatie in een ver verleden waarin we er misschien wel te makkelijk van uitgingen dat het op een gegeven moment ophield met het gezag van de ouders, waarin een kinderbeschermingsmaatregel bijna automatisch na verloop van tijd ging leiden tot een gezagsbeëindigende maatregel, waarmee in feite de band van het kind met de biologische ouders eindigde.
In de loop er jaren is het inzicht gegroeid dat dat heel fundamenteel verkeerd is. Diverse Kamerleden hebben aandacht gevraagd voor het Kinderrechtenverdrag, het recht op family life — daar ligt dit ook in besloten. Ik denk dat we in alle regelgeving erop gericht moeten blijven zijn dat er altijd een vorm van omgang in de niet-technische zin — ik bedoel dus contact — mogelijk blijft binnen het gezin; en dan niet alleen met beide ouders, maar met name ook met de broertjes en zusjes. Een ander zeer pijnlijk aspect van deze casus is het contact tussen wie wij kennen als "het meisje" en haar zusje.
We moeten dus bewegen naar een situatie — en dat gebeurt in het veld ook — waarin we minder snel relaties met de eigen ouders verbreken. Dat is ook een kernelement van het wetsvoorstel dat ik u aangekondigd heb en dat in consultatie is. Dat is er helemaal op gericht om aan de gezinsbeschermende maatregel als wettelijk criterium het subsidiariteitsbeginsel toe te voegen. De maatregel moet dus altijd gewogen worden in die zin dat het de minst ingrijpende maatregel is. Dat leidt ook al een beetje tot zo veel als mogelijk herstellen van de omgang, het contact en het gezag. De nieuwe wet verplicht ook om aandacht te blijven houden voor terugplaatsing en herstel van contact. Dit zijn allemaal uitwerkingen van het fundamentele basisidee dat we zeer terughoudend moeten zijn met het verbreken van gezagsrelaties van de ouders.
De heer Eerdmans (JA21):
De staatssecretaris zegt: de verantwoordelijke is de jeugdbescherming. Maar we weten allemaal dat de jeugdbescherming niet aan het begin staat van het doorfluisterspel. Dat doorfluisterspel begint beneden, bij de pleegzorgbegeleider, over wie nogal wat harde noten worden gekraakt in het rapport. Daar wordt gezegd dat er een blok werd gevormd tegen de jeugdbescherming. De pleegzorgbegeleider speelde onder één hoedje met de pleegouders; er was een niet-professionele, ongezonde afstand ontstaan tussen die twee. Enver, de pleegzorgaanbieder, heeft daarbij een grote rol gespeeld bij het in stand houden van de onveiligheid en stak de handen in het vuur voor de pleegouders. Kortom, daar begon het hele spel mee, denk ik. Dat is helaas niet geëscaleerd; dat bleef in de mist hangen.
Ik was in mijn bijdrage nogal op zoek naar de oorzaak, naar de waaromvraag. Waarom zijn de richtlijnen en de protocollen niet gevolgd, terwijl die er wel waren? Is de staatssecretaris het ermee eens dat de grote nadruk moet gaan liggen op de basis, de pleegzorgbegeleiding? Als daar iemand zit die onder één hoedje speelt en een niet-professionele afstand houdt en niet kritisch is, dan kunnen we nog zo veel gaan doen op de hele escalatieladder, maar dan lossen we het niet op. Is de staatssecretaris het daarmee eens?
Staatssecretaris Struycken:
Ik denk dat dat de juiste analyse is. In deze casus is het misgegaan omdat de pleegzorgbegeleider een heel dominante rol had, en in zekere zin ongecontroleerd. Dat is dus misgegaan binnen de pleegzorgorganisatie, waarbij deze persoon erin slaagde om vrij spel te hebben zonder dat er controle was. Er waren geen checks-and-balances en geen vier ogen. Maar het is evenzeer misgegaan doordat andere organisaties daarop zijn blijven vertrouwen. Dat raakt dus aan de attitude om altijd kritisch te blijven en steeds weer opnieuw de vraag te stellen: we horen nu weer dat het niet in orde is — bijvoorbeeld een vermoeden van mishandeling — dus zou het niet kunnen zijn dat het meisje wél gelijk heeft en dat de pleegzorgbelegeider geen gelijk heeft? Die attitude ontbrak, niet alleen binnen de pleegzorgorganisatie — zo versta ik het inspectierapport — maar ook binnen de jeugdbeschermingsorganisatie en zelfs binnen de Raad voor de Kinderbescherming. Al die instanties hebben veel te veel vertrouwd op het oordeel van die ene pleegzorgbegeleider.
De heer Eerdmans (JA21):
Dat is volgens mij ook wel te beredeneren, want men denkt "daar ligt de expertise; zij weten er veel van; dat meisje liegt blijkbaar, dus dan zal het wel zo zijn". Daar kan ik het helemaal mee eens zijn. Het is een grote zorg dat dit niet kritisch wordt belicht. Maar mijn vraag was natuurlijk ook wat dan de reden is dat zo'n pleegzorgbegeleider dat gedrag vertoont. Is het onkunde? Is het gemakzucht? Is het boze opzet? Is het te veel hooi op de vork? Is die niet goed opgeleid? Dat wil ik zo graag weten. Waar zit nou in deze casus de kneep bij die pleegzorgbegeleider?
Staatssecretaris Struycken:
Ik gaf het antwoord op uw tweede vraag niet, maar het tweede deel van het antwoord op uw vorige vraag. Dat antwoord ga ik ook nog geven. Maar op deze vraag van de heer Eerdmans: we weten dus niet precies wat de feiten zijn. Staatssecretaris Karremans gaat daar nog iets over zeggen. Daar laat ik het dus even bij.
Wat ik nog wilde zeggen, is dit. De heer Eerdmans vroeg naar de verantwoordelijkheid. Ik denk dat we wel onderscheid moeten maken tussen degene die in een concreet geval de hoofdrol heeft. Dan speelt die pleegzorgbegeleider denk ik een hele grote rol, van dag tot dag. Maar dat betekent niet dat we daar ook de verantwoordelijkheid moeten leggen. Ik denk juist dat het heilzaam is om de eindverantwoordelijkheid in dat geval niet bij dezelfde persoon neer te leggen, maar bij een ander. Dat wordt ook erkend, ook afgelopen maandag. De jeugdbeschermingsorganisatie erkent de regie te moeten voeren en dat zij dat in dit geval te weinig gedaan heeft. Ik zou dus onderscheid willen maken tussen daar waar feitelijk het leeuwendeel van de begeleiding gebeurt versus waar de verantwoordelijkheid ligt, en ik zou die twee misschien zelfs wel structureel willen scheiden.
De heer El Abassi (DENK):
Ik had ook ... Ik moest even stilstaan bij de verantwoordelijkheid van de jeugdbeschermer. Ik zou de staatssecretaris willen vragen wie hij daar vooral mee bedoelt. Hebben we het dan over de jeugdbeschermer van Enver in dit geval, of hebben we het ook over de jeugdbeschermers van de andere instanties, van de WSS, of LECK? Dat was mijn eerste vraag. Vindt de staatssecretaris dit niet te kort door de bocht?
Staatssecretaris Struycken:
Ik doelde op de jeugdbeschermer in technische zin. Dat is dus de jeugdbeschermingsorganisatie. Dat is de William Schrikker Stichting in dit geval, de gecertificeerde instelling die in dit geval als jeugdbeschermer de verantwoordelijkheid draagt. Dus die organisatie, de gecertificeerde instelling, in dit geval de William Schrikker Stichting, is de jeugdbeschermer — zo bedoelde ik het — en daar ligt dus de regieverantwoordelijkheid.
De heer El Abassi (DENK):
Dan vat ik 'm iets anders op. We hebben het over de instellingen maar dan kunnen we ook bijvoorbeeld het bestuur daarvoor verantwoordelijk houden. Ik val eigenlijk wel over wat andere woorden die de staatssecretaris meerdere malen heeft herhaald, bijvoorbeeld "professionele attitude". Ik denk dat dat ook een valkuil kan zijn. Je hoorde verschillende jeugdbeschermers aangeven: joh, ik ging ervan uit dat ik kon rekenen op z'n professionele attitude of z'n professionaliteit. "De rug recht houden." De politie schijnt niets verkeerd gedaan te hebben. Ik denk dat de politie ook de rug goed recht heeft gehouden, maar ook zij hadden dingen beter kunnen doen. En als we het hebben over "persisteren", dan zou je ook vanuit Enver kunnen redeneren dat juist die jeugdbeschermer echt gepersisteerd heeft om door te zetten en om aan te geven: dit pleeggezin weet heel goed wat ze doen. Het zijn dus heel vage begrippen waarmee je alle kanten op kan. Ik snap niet helemaal hoe we hier invulling aan moeten geen. Graag een toelichting van de staatssecretaris.
Staatssecretaris Struycken:
Zoals ik het begrijp zijn al die termen — "professionele attitude", "de rug rechthouden", "persisteren" — onderdeel van een cultuur die bij ieder van de betrokken organisaties moet bestaan. Het is bij Enver zo, in dit geval, de pleegzorgorganisatie, maar vooral ook bij de gecertificeerde instellingen en bij de Raad voor de Kinderbescherming en, zij het in mindere mate, bij de andere betrokken organisaties. Dat is volgens mij allemaal onderdeel van de aanbevelingen die de inspectie doet, van: doorvragen, navragen, volgen, het nietpluisgevoel onderkennen, vasthoudend zijn en escaleren waar nodig. Het is dus een attitude, een cultuur waaraan gewerkt moet worden, wat ertoe moet leiden dat niet alleen protocollen en kaders worden nageleefd, maar ook dat beter het doel wordt gediend waar het om gaat, namelijk die bescherming van het kind, de veiligheid van het kind als topprioriteit vooropstellen. Dat zijn termen die op ieder van de betrokken organisaties en op iedereen werkzaam binnen die organisaties van toepassing zijn. In de uitwerking zal het wat verschillen, maar als basiseigenschappen gelden die voor allen.
De heer El Abassi (DENK):
Ik mag hopen dat het al zo is dat die gevraagd worden binnen die organisaties en dat die ook aanwezig zijn binnen die organisaties. Misschien is dat in deze identieke gevallen niet zo. Eigenlijk is de vraag vandaag vooral: als er sprake is van een professionele attitude, van mensen die hun rug recht houden en persisteren, hoe voorkomen we deze gevallen dan? Daar willen we echt naartoe, in plaats van die abstracte begrippen. Ik had het net ook aangegeven in het debat: ik merk dat iedereen wel naar elkaar verwijst, maar dat er geen controle is op deze jeugdbeschermers. Er is geen controleorgaan dat er toezicht op houdt of alles wel oké gaat. Ik zou de staatssecretaris willen vragen of daarover nagedacht is of dat hij daarop kan reflecteren.
Staatssecretaris Struycken:
Hiermee komt de vraag naar toezicht. Toezicht is ook een begrip met allerlei kleuren. Er moet intern toezicht zijn en er moet extern toezicht zijn. Het vierogenprincipe, of het vreemdeogenprincipe, is een vorm van toezicht. Dat is de wijze waarop die organisaties zichzelf organiseren. De casuïstiekbesprekingen, het consulteren van een gedragswetenschapper: dat zijn allemaal varianten van toezicht, van spiegelen, van toetsen. Dat is één aspect van toezicht. Daarnaast hebben we toezicht binnen de organisatie. Dat wordt gedaan door het bestuur waar het de naleving van protocollen betreft. Dan hebben we het toezicht binnen de organisaties door de interne raad van toezicht als toezichthouder op het bestuur en daarmee op de organisatie in haar totaliteit. Dan hebben we uiteraard het externe toezicht van de inspecties. Dat zijn allemaal varianten van toezicht die op een of andere manier moeten blijven bestaan, ook in een nieuw model.
De heer Krul (CDA):
De staatssecretaris spreekt veel over de professionele attitude en doet dat met name in de relatie van een professional richting een andere professional: het persisteren in de eigen expertise, het onderkennen van het nietpluisgevoel. Het wrange in dit scenario is dat het nietpluisgevoel gewoon niet aanwezig was op veel momenten. Ik noem er even één specifiek. Dat gaat over het moment dat er foto's van het letsel van het meisje aangeboden worden aan het LECK. Het LECK adviseert dan om een top-tot-teenonderzoek te doen. Dat gebeurt nooit. Dat bevreemdt mij heel erg. We zullen helaas het antwoord waarschijnlijk niet krijgen waarom dat nooit gebeurd is, maar ik ben heel benieuwd of de staatssecretaris ook nog wil ingaan op juist de rol van het landelijk expertisecentrum, dat klaarblijkelijk een heel vrijblijvende, onafhankelijke positie heeft en op geen enkele manier betrokken is bij wat er verder gebeurt op zo'n moment. Heel kort: deze staatssecretaris kent ook het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld, dat onderdeel is van de landelijke politie, niet op zichzelf staat en ook veel meer een vraagbaak vormt voor de politie als zij vermoedens hebben van eergerelateerd geweld. Het LECK, ook een landelijk expertisecentrum, voor kindermishandeling, heeft die positie niet. Ziet de staatssecretaris ook een rol voor zichzelf en voor het kabinet om juist daar wat te gaan doen?
Staatssecretaris Struycken:
Een van de meer opvallende tekortkomingen in de casus zoals we die kennen uit het inspectierapport is inderdaad dat dat landelijk expertisecentrum er is en als zodanig goed functioneert, maar dat het advies daarvan over een top-teenonderzoek niet is opgevolgd. De expertise is er wel. De expertise is dus ook gevonden, maar er is vervolgens niks mee gedaan. Aan de opvolging heeft het hier ontbroken. Dat is dus niet een probleem van het LECK, maar een probleem van de opvolging. We weten uit het rapport dat het hier met name is misgegaan doordat er een overdracht van het dossier plaatsvond aan de kant van de pleegzorginstelling en vooral aan de kant van de jeugdbeschermingsorganisatie. Daaruit wordt afgeleid, zo begrijpen wij van de WSS, dat in die wisseling de follow-up achterwege is gebleven. Ik geloof dat de heer Krul er in zijn eerste termijn ook naar verwees dat de e-mail in feite is gestuurd aan de verkeerde persoon, namelijk de ouderbeschermer. Het punt van de overdracht is een van de belangrijkste bevindingen en misschien een van de zwakste zwakke plekken in het stelsel, zoals we dat tot op heden kennen. Misschien is een van de winsten van dit rapport dat we op die zwakke plek nu veel meer accent gaan leggen. Altijd als er sprake is van een overdracht, moet er verhoogde waakzaamheid zijn. Dan moet een manager of een senior laag betrokken zijn en dan moet er naar allerlei punten gekeken worden, zoals naar de urgentie en acties. Een overdracht vergt extra tijd in plaats van minder tijd. Dat is een van de kernlessen uit het rapport, denk ik. De heer Krul vroeg om verder na te denken over de verankering van het LECK in dit stelsel in vergelijking met andere expertisecentra. Dat zullen we doen.
De heer Krul (CDA):
Ik vind dat heel mooi om te horen, want de overheid is mededeelnemer aan het LECK, middels het forensisch instituut. Wat mij gewoon heel erg bevreemd, is dat op het moment dat een kinderarts verbonden aan het LECK foto's ziet en vanuit zijn expertise zegt "hé, hier is echt iets aan de hand", hij vervolgens geen enkele mogelijkheid meer heeft om een terugkoppeling te krijgen en te vragen: "Is dit kind ooit naar een ziekenhuis gegaan? Ik zie gewoon echt tekenen van mishandeling." De artsen die actief zijn bij het LECK hebben daar totaal geen mogelijkheden voor. Dat heeft allerlei redenen, maar juist omdat de overheid daaraan deelneemt, denk ik dat hier echt een gemiste kans ligt. Ik ben blij om te horen dat de staatssecretaris daarnaar wil kijken.
Staatssecretaris Struycken:
In algemene zin wil ik zeggen dat terugkoppeling krijgen en terugkoppeling vragen twee verschillende dingen zijn. Dat is natuurlijk een algemeen thema in dit dossier. Ik merk daar nog wel één ding bij op in verband met het LECK: terugkoppeling geven aan het LECK betekent ook dat het LECK er vervolgens iets mee moet kunnen doen of moet willen doen. Dat moeten we bekijken. Stel dat de arts bij het LECK zijn werk heeft gedaan en vervolgens terugkoppeling zou moeten krijgen maar deze niet krijgt. Dan verwacht je impliciet van die arts dat hij stappen gaat zetten. Ik zeg het in abstracto, in theorie, maar daar moet je wel over nadenken. Als je een terugkoppeling inregelt, zeg ik met een lelijk woord, dan heeft dat wellicht ook gevolgen. Die moet je ook willen. Daar gaan we naar kijken.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Ik heb een aantal keren gehoord dat we moeten kijken naar de opleiding van de professionals. Dat vind ik heel lastig, want in deze casus had een opleiding volgens mij niet geholpen. De basis is namelijk dat mensen niet luisteren en niet praten met kinderen. Hoe denkt de staatssecretaris dat we dit kunnen oplossen?
Staatssecretaris Struycken:
Mijn blokjes zijn nu als een blokkendoos uitgestrooid. Ik weet dat u die vraag heeft gesteld. Ik weet alleen niet meer in welk blokje die vraag terugkomt.
De voorzitter:
Zullen we dan gewoon even doorgaan met de beantwoording en hopen dat het straks uit de blokkendoos tevoorschijn komt? Zullen we dat doen?
Staatssecretaris Struycken:
Ik heb nog een restant van het eerste blokje, maar veel van het tweede blokje heb ik al besproken. Ik ga dus proberen er vaart achter te zetten.
De voorzitter:
Dat zou gewaardeerd worden. Ik kijk namelijk ook even met één oog naar de klok. Nogmaals, ik moet echt tussen 17.00 en 18.00 uur klaar zijn.
Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter. In verband met de casus wil ik nog aandacht besteden aan twee vragen van de heer El Abassi: de ene vraag omdat ik daar geen antwoord op heb en de andere vraag omdat ik daar een antwoord op heb dat ik belangrijk vind.
De eerste vraag is waarom dit kind überhaupt is weggehaald bij de moeder. Dat is een vraag die ons allemaal bezighoudt, maar waarop wij het antwoord niet weten. We weten het helemaal niet. We weten het hele weinige dat er afgelopen maandag over is gezegd, namelijk dat de opvoedsituatie thuis moeilijk was en dat er dus gegronde redenen waren. Dat is inherent aan de jeugdbescherming. Het gaat om moeilijke omstandigheden. Meer weten we niet en meer wil ik ook niet weten, want ik wil als bewindspersoon niet heel concreet op bijzonderheden uit een specifieke casus ingaan. Het is geen onderdeel geweest van het inspectieonderzoek. De uithuisplaatsing van het meisje weg van haar moeder is daar geen onderdeel van geweest. Het onderzoek gaat over de plaatsing in het pleeggezin.
Dan de andere vraag van de heer El Abassi. Hij vroeg naar de afkomst. Ik vind het antwoord in één opzicht van belang. Het is mij heel duidelijk geworden dat het belangrijk is dat er in de jeugdzorg en de jeugdbescherming cultuursensitief wordt opgetreden. Er wordt steeds gezegd "Syrische jongetjes". Dat is relevant in verband met Nidos, want Nidos is een gecertificeerde instelling die er speciaal is voor jeugdbeschermingsmaatregelen voor kinderen met een migratieachtergrond, van asielzoekers en andere vreemdelingen. Daar zit natuurlijk achter dat daar een cultuursensitieve dimensie aan zit. Het gaat om mensen die de taal niet beheersen en vaak extra getraumatiseerd zijn. In zoverre is de afkomst van belang. Dat zit al inherent in het hebben van een gecertificeerde instelling die Nidos heet.
Maar het is veel breder van belang. Ik denk dat dat ook wel een van de lessen is die we vaak hoorden. Ik weet dat mevrouw Bruyning daar vaak aandacht voor vraagt. Ook in reguliere situaties die dus niet asielzoekers betreffen, niet Syrische jongetjes betreffen, is cultuursensitief luisteren cruciaal om echt te kunnen luisteren, om te horen wat je moet horen. Het is dus een algemeen aandachtspunt, dat niet beperkt moet worden tot Nidos en dat een vast onderdeel moet zijn van het programma van opleiden en permanent trainen van ik denk eigenlijk iedereen die werkzaam is met cliënten in de jeugdzorg en de jeugdbescherming.
Er is een vraag gesteld door mevrouw Westerveld over de kinderrechten en het internationaal verdrag; mevrouw Bruyning vraagt daar ook altijd aandacht voor. Een groot aantal bepalingen in dat verdrag is hier in de knel gekomen. Het is belangrijk dat we er vanuit dat perspectief naar blijven kijken. De internationale kinderrechten moeten maatgevend zijn voor de wijze waarop we het stelsel inrichten en de wijze waarop vervolgens de bevoegdheden worden uitgeoefend. Dat is dus onderdeel van de cultuur waar we aan moeten werken. Het is onderdeel van de positie die we aan het kind willen toekennen en daarmee ook van het wetsvoorstel dat ik al noemde. Een kernonderdeel van het wetsvoorstel is het horen van kinderen in betere omstandigheden en al op een jongere leeftijd. Dat is een aspect van het uitvoering geven aan het Kinderrechtenverdrag. Ik vermeld daarbij dat we sinds kort ook de Kinderrechtentoets kennen van de Kinderombudsman. In het wetgevingsproces zullen we daar dus zeker aandacht voor moeten hebben.
Dit was het blokje casus. Ik kijk even naar wat er nog gezegd zou moeten worden over het blokje stelsel. Dan ga ik door naar het blokje Raad voor de Kinderbescherming. Dat is natuurlijk een belangrijke actor in het stelsel en ook in deze casus.
Mevrouw Dral vroeg naar een van de meer pijnlijke aspecten, namelijk dat de Raad voor de Kinderbescherming op enig moment tot de conclusie is gekomen dat dat pleeggezin een liefdevolle plek was. Ja, deze bewoordingen komen nu natuurlijk heel wrang over met de wetenschap van wat er tien maanden later is gebeurd. De inspecties hebben in het rapport aangegeven dat de informatie die de Raad voor de Kinderbescherming had niet volledig was en dat het advies over het perspectief en de afwegingen die de Raad voor de Kinderbescherming heeft gemaakt onvoldoende navolgbaar zijn. Uit het dossier kunnen we niet meer opmaken op welke basis de Raad voor de Kinderbescherming tot dit advies is gekomen. Daar zitten natuurlijk ook de verbeterpunten in die terugkomen in het verbeterplan. Dat is bijvoorbeeld betere verslaglegging in het dossier, zodat het navolgbaar is. Maar het raakt natuurlijk ook aan de andere gebreken die zijn geconstateerd: niet het vierogenprincipe toegepast en de casus onvoldoende breed bekeken.
Mevrouw Bruyning stelde ook de vraag of Raad voor de Kinderbescherming wel zijn toetsende taak heeft verricht door met het meisje te spreken. Er was bij de raad dus een samenloop van twee onderzoeken. Het ene was het gezagsbeëindigende onderzoek en het andere was de toetsende taak van verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. Daarnaast liep in dit geval ten derde op enig moment ook nog het verzoek vanuit de kinderrechter — dat is enigszins ongebruikelijk — aan de raad om een oordeel, in zekere zin een advies, te geven over het perspectief van het kind. Het was dus een samenloop van twee of drie verschillende onderzoeken. Wij begrijpen dat er in het kader van het gezagsbeëindigingsonderzoek wel met het meisje zelf is gesproken en dat de informatie uit dat kindgesprek ook is meegenomen in de toetsing. Maar het voldoende frequent spreken met het meisje, dus met het kind waar het om gaat, zal ook onderdeel zijn van het verbeterplan. Wij begrijpen dat de Raad voor de Kinderbescherming op 13 maart met dat verbeterplan zal komen.
Meer in het algemeen gaat het natuurlijk over de taken die bij de Raad voor de Kinderbescherming liggen. Ik zie daar een controlerende taak. De raad controleert wat de jeugdbeschermer doet door voorgenomen maatregelen of niet te nemen maatregelen, wanneer de jeugdbeschermingsorganisatie besluit niet tot verlenging over te gaan, te controleren en te toetsen in die zin. Daarnaast heeft de raad een adviserende taak. Dat zit 'm met name in de relatie tot de kinderrechter. In ons stelsel speelt de Raad voor de Kinderbescherming een belangrijke rol als adviseur en onderzoeker ten behoeve van de kinderrechter, zodat die beter het werk kan doen binnen de beperkte tijd en middelen die die heeft. De raad speelt dus een cruciale rol voor de kwaliteit van de rechtspleging daar waar de rechter in beeld komt.
In het wetsvoorstel gaan we daarnaar kijken. Dat leidt er al toe dat de verschillende taken van de raad een betere wettelijke verankering en basis krijgen. Maar dat moet onderdeel zijn van een bredere analyse van welke rol de raad kan hebben, ook in het licht van het verdrag inzake kinderbescherming en de onafhankelijkheid van een rechterlijke toets en dergelijke.
Mevrouw Dral vroeg in verband met de Raad voor de Kinderbescherming nog naar het niet toepassen van het vierogenprincipe, of het vreemdeogenprincipe. Dat lijkt hier dus inderdaad mis te zijn. Ik weet dat in het kwaliteitskader van de Raad voor de Kinderbescherming is neergelegd dat eindbesluiten altijd met het vierogenprincipe moeten worden genomen. We weten dat er wel herscreening van het pleeggezin plaatsgevonden heeft door de Raad voor de Kinderbescherming op verzoek van Enver, de pleegzorgorganisatie, en dat er bij die herscreening wel consultatie is geweest, maar er feitelijk geen vierogenprincipe is toegepast. Dat moest wel, ook conform het kwaliteitskader van de raad zelf. Dit is dus een van de tekortkomingen in de uitvoering. De raad heeft inmiddels de handreiking voor screening aangescherpt ten aanzien van dit uitgangspunt, zodat nog duidelijker wordt dat het vierogenprincipe toegepast moet worden bij herscreening en er geen ruimte is voor een andere interpretatie van wat er moet gebeuren.
Mevrouw Dral (VVD):
Ik denk dat het goed is dat daar extra aandacht voor komt. Maar ik maak me nog steeds heel erg veel zorgen over het volgende feit. Als je met heel veel ouders spreekt, zoals ik in de afgelopen maanden heb gedaan, hoor je dat zij zich niet gehoord voelen en dat de dossiers die bij de Raad voor de Kinderbescherming terechtkomen niet voldoen aan de feiten. Is de staatssecretaris het met mij eens dat we daar veel beter naar moeten kijken? Wat zijn de feiten? Bent u het met mij eens dat er een degelijk, goed feitenonderzoek moet worden gedaan, zodat ook de Raad voor de Kinderbescherming zijn werk beter kan doen, maar dat ook de jeugdrechters veel beter bediend worden bij hun oordeel?
Staatssecretaris Struycken:
Zeker. Er zitten twee aspecten aan de interventie van mevrouw Dral. We moeten ervoor zorgen dat het feitenonderzoek veel beter wordt. Daar wordt hard aan gewerkt, ook vanuit de proeftuinen, als ik het goed begrijp. Het is cruciaal dat feiten en meningen beter van elkaar worden onderscheiden, dat inschattingen in feite concreter zijn en dat een en ander dus navolgbaarder wordt. Dat is één aspect. Een ander aspect is van een heel andere orde. Onderdeel van het wetsvoorstel is dat wordt voorzien in een betere, langer durende en structurelere rechtsbijstand voor de ouders en, in een situatie van echtscheiding, voor beide ouders. Dat zal kunnen betekenen dat hiervoor ook via de rechtsbijstand al meer aandacht komt en dat ouders op een meer professionele wijze worden begeleid in het uiten van hun wensen, zorgen en aandachtspunten. Dat is dus een andersoortige maatregel die de kwaliteit van het dossier dat uiteindelijk bij de rechter komt, zal vergroten.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ik wil toch nog even terugkomen op de taken die de Raad voor de Kinderbescherming heeft. Ik hoor de staatssecretaris net aangeven dat de raad een adviserende taak en een controlerende taak heeft. Ik wil aan de staatssecretaris vragen of de controlerende en toetsende taak op dit moment wel juist belegd zijn bij de Raad voor de Kinderbescherming. In de praktijk zien we immers vaak dat de toetsende taak niet naar behoren wordt uitgevoerd. Kan de staatssecretaris daarop reflecteren? Denkt de staatssecretaris eraan om die taak in het kader van het aanstaande wetsvoorstel ergens anders neer te leggen dan bij de Raad voor de Kinderbescherming of ziet hij daar mogelijkheden toe?
Staatssecretaris Struycken:
Wat het eerste betreft: die toetsende taak betreft de kwaliteit van het dossier, de voorbereiding van een besluit dat de rechter uiteindelijk wordt verzocht te nemen. Dat betekent dus het controleren van een dossier dat door een ander, in dit geval door de jeugdbeschermingsorganisatie, is voorbereid. De kwaliteit van de toetsing begint dus met de kwaliteit van het dossier dat door de jeugdbeschermer wordt opgebouwd en waar zo nodig ook de pleegzorg informatie voor verschaft. Daar begint de kwaliteit van het dossier. Vervolgens moet dat getoetst worden via een mate van eigen onderzoek. En dat is de taak die bij de Raad voor de Kinderbescherming ligt. Dit heeft dus te maken met de kwaliteit van de toetsing en het onderzoek. Daar is wellicht wat in te verbeteren, en dat is onderdeel van het proces van verbetering door de Raad voor de Kinderbescherming. Ik ben er niet zeker van dat wij de controlerende taak met betrekking tot de voorbereiding van verzoeken aan de rechter bij een andere organisaties neer moeten leggen. Dan zouden we het stelsel heel anders gaan inrichten. Ik denk dat het onze primaire inzet is om de controlerende taak van de Raad voor de Kinderbescherming verder te verstevigen. Dat is onder andere … Kijk, we moeten nu constateren dat de raad er niet steeds bij betrokken is, want een aantal beslissingen worden buiten deze raad om genomen. Nog even voor de helderheid: de raad zelf neemt geen beslissingen; dat doet de rechter op verzoek van de raad of van een ander, na advies van de raad. Maar er zijn situaties waarin de raad helemaal niet betrokken is bij een stap, een maatregel of verzoek. Nou, dat is een handicap voor de raad, want dat betekent dat de raad geen compleet dossier heeft en dat hij, in het huidige stelsel, van anderen afhankelijk is voor het wél krijgen van dat complete beeld. Ik geloof er meer in dat we moeten kijken of we de kwaliteit van de raad kunnen verbeteren door het creëren van een meer structurele betrokkenheid van de raad, meer dan in het beleggen van die controlerende rol bij een heel andere organisatie.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ik hoor wat de staatssecretaris zegt, maar ik wil even terug naar de toetsende rol van de raad. Is de staatssecretaris van mening, of deelt hij met mij de mening, dat het perspectief van het kind altijd onderdeel moet zijn van de toets door de raad en dat dus misschien gekeken zou moeten worden naar de mogelijkheid om te verplichten dat het kind daarbij zijn of haar stem laat horen?
Staatssecretaris Struycken:
Zeker, zonder enige twijfel. Ik denk dat het vaker en beter horen van het kind één van de brede thema's is. En dat geldt niet alleen voor de jeugdbeschermer en de pleegzorgbegeleider. Het goed horen van het kind dus: onafhankelijk, alleen, in een veilige context en op de goede manier door iemand die daarvoor is opgeleid. Dat geldt ook voor de Raad voor de Kinderbescherming. Maar ik denk dat dat een sectorbreed thema is: meer en beter en vaker luisteren naar het kind, en overigens ook naar de ouders.
De voorzitter:
Kan de staatssecretaris al afronden?
Staatssecretaris Struycken:
Bijna. Ik laat het in die zin ook even bij de Kamer om te interveniëren als zij denkt dat ik een vraag nog niet heb beantwoord, want ik denk eigenlijk dat ik er wel ben. Ik blader nog even door ... Ik denk dat ik de vragen binnen mijn portefeuille heb beantwoord. Mocht dat blijken niet zo te zijn, dan kom ik er graag straks op terug.
De voorzitter:
Hartelijk gewaardeerd. Een vraag nog van mevrouw Dobbe.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ja. Ik had ook nog gevraagd naar het advies van het WODC, over het recht van kinderen om in verbinding te blijven en omgang te hebben met hun ouders en om dat beter in de wet te borgen. En daarbij ook het tweede aspect dat het WODC zegt: dat soms per regio en per gemeente ook verschilt hoe dat recht op omgang is, en dat dat natuurlijk niet wenselijk is. Ik hoop dat de staatssecretaris daar nog op in wil gaan.
Staatssecretaris Struycken:
Die vraag heb ik niet uitdrukkelijk beantwoord, maar het lag enigszins besloten in mijn antwoord op de vragen van met name de heer Stoffer over omgang en contact. Het uitgangspunt is duidelijk dat we ook wettelijk beter moeten borgen dat dat het uitgangspunt moet zijn. Dat is dus ook onderdeel van dat wetsvoorstel versterking rechtsbescherming, waarvan het uitgangspunt terugplaatsing is. Het uitgangspunt is proportionaliteit, dus zo min mogelijk inbreuk maken op normale contactpatronen. Dus als uitgangspunt staat dat voorop. Dan moet dat in de uitvoering ook voldoende geborgd zijn. En dat daar regionale verschillen in bestaan, zou niet moeten. Dus ik denk dat het een onderdeel is van een van de vervolgacties voor, ik vermoed, Jeugdzorg Nederland om voor als het gaat om contact in ieder geval landelijk uniforme modellen te hebben en aan te sturen op een uniforme toepassing daarvan.
Mevrouw Dobbe (SP):
Het antwoord ging heel goed, tot het einde, waarbij de staatssecretaris refereerde aan Jeugdzorg Nederland. Waarom doet de staatssecretaris dit niet zelf? Als er verschillen zijn tussen gemeenten en tussen regio's die wij niet wenselijk vinden, omdat het ook heel raar is dat er verschillen zijn in of je wel of niet je ouders mag zien en dat waar je woont op een of andere manier veranderingen oplevert, waarom regelt de staatssecretaris dat dan niet zelf, waarom verwijst hij dan naar Jeugdzorg Nederland?
Staatssecretaris Struycken:
Nou, omdat Jeugdzorg Nederland daarvoor is; het is een onderdeel van hun kerntaak om ook dit goed aan te sturen. Het is onze taak, en die zullen we ook doen, om Jeugdzorg Nederland erop aan te spreken en te vragen of zij ook inderdaad willen bewerkstelligen dat eventuele regionale verschillen die niet uit te leggen zijn, ophouden.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Ik had nog een vraag gesteld over de meldingsstructuur, met name bij de politie en Veilig Thuis. Daar gaat uw collega over? Oké.
De heer Crijns (PVV):
Bedankt voor de beantwoording, staatssecretaris. Wat ik merk en proef en voel, is dat elke keer met het vingertje naar iemand anders wordt gewezen: "het hoort daarbij thuis, bij de gemeente", en de gemeente wijst dan weer naar jeugdzorginstellingen of een GI. Wat ik vroeg in mijn inbreng, is dat er een eindverantwoordelijke moet worden aangewezen met duidelijke consequenties, zodat instanties elkaar kunnen controleren en wegkijken geen optie meer is. Ik merk dat hier toch de vrijblijvendheid van wegkijken te groot is. Wie wordt dadelijk de eindverantwoordelijke? Wie gaat er consequenties dragen? Ik zie de staatssecretaris en de andere staatssecretaris. Wie is dadelijk verantwoordelijk voor een kind? En niet elke keer "ja, maar, het is de gemeente" of "het is de instelling" et cetera.
Staatssecretaris Struycken:
Verantwoordelijkheid komt hier in allerlei varianten. Ik denk dat de uitdaging nu, voor ons allemaal maar zeker ook voor ons als stelselverantwoordelijken, is dat we binnen het huidige stelsel, zoals we dat nu kennen, scherper verwoorden wie precies welke verantwoordelijkheid heeft. Daar waar het mogelijk is, daar waar nu een verantwoordelijkheid gespreid is belegd, wat ik in mijn inleiding heb ik proberen te verwoorden als "een verantwoordelijkheid die verschillend is, waarbij ook de verschillende organisaties ervan uitgaan dat de ander de verantwoordelijkheid wel neemt", kunnen we dat op korte termijn al aanscherpen, denk ik. Zo zorgen we dat we met de sector heel duidelijk hebben: even voor de goede orde, de jeugdbeschermingsorganisatie heeft regie over en daarmee de verantwoordelijkheid voor de jeugdbeschermingsmaatregelen. Zelfs als die verantwoordelijkheid deels ook bij anderen ligt, blijft het een unieke eigen verantwoordelijkheid van de jeugdbeschermer. Dat is een voorbeeld van waar we kunnen aanscherpen waar nou welke verantwoordelijkheid precies ligt, om te voorkomen dat de fragmentatie, die in het stelsel besloten ligt, ook leidt tot diffuse verantwoordelijkheid. De pijn zit namelijk in het diffuse. Een ander aspect is natuurlijk de lange termijn, het herbeleggen van verantwoordelijkheden. Maar dat is onderdeel van het toekomstscenario.
De heer Crijns (PVV):
Ik hoorde van de staatssecretaris toch een lichte toezegging dat hij snel aan de slag gaat om dat aan te pakken. Kan hij daar een termijn aan koppelen?
Staatssecretaris Struycken:
Nou, een onderdeel van de vervolgstappen is dat we met de organisaties op basis van de aanbevelingen gaan kijken wat er niet helder is en wat we helder kunnen maken. Dat ligt expliciet of impliciet besloten in onze kabinetsreactie van 30 januari. Daar zijn wij dus de komende maanden mee bezig. Daarover zullen we ook rapporteren aan uw Kamer.
De heer El Abassi (DENK):
Ik wil de staatssecretaris bedanken voor het antwoord dat hij heeft gegeven, ook al heb ik niet helemaal antwoord gekregen op de vraag over afkomst. Maar volgens mij begreep de staatssecretaris echt wel waar ik heen wilde. Ik was blij om van de staatssecretaris te horen dat hij ook ziet dat er een blinde vlek kan zijn in dit soort gevallen. Kan de staatssecretaris in ieder geval wel aangeven of het voor dit specifieke geval — ik hoef de afkomst niet te weten — relevant kan zijn om het nog mee te nemen in het onderzoek? Ik heb het namelijk nog nergens in het onderzoek teruggevonden.
Staatssecretaris Struycken:
Ik denk nu snel na. Het feit dat in deze casus steeds wordt verwezen naar de twee Syrische jongens maakt al wel duidelijk dat hier een cultuursensitief element in zit. Ik volsta met te constateren dat het in het algemeen belangrijk is. Cultuursensitiviteit is natuurlijk een kernaspect. Wat ook van belang is, is dat het deels om situaties gaat — dat verklaart de betrokkenheid van de William Schrikker Stichting — waarin er sprake is van het mogelijk bestaan van een licht verstandelijke beperking, een lvb-context. Dat heeft niet per se met cultuursensitiviteit te maken, maar dat veronderstelt wel een bepaalde alertheid en een bepaalde expertise om daar goed mee om te gaan. Er is een glijdende schaal tussen cultuursensitief, situatiesensitief en misschien ook lvb-sensitief. De sensitiviteit is dus cruciaal in deze casus. Ik denk dat dat nu ook heel scherp op de radar staat bij alle organisaties die in dit geval betrokken zijn.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Ik zou graag van de staatssecretaris een reactie willen op het voorstel van de politie om, wanneer er een zorgmelding is gedaan, samen met de GI, met de verantwoordelijke, naar het huis te gaan en een huisbezoek te doen in zulke situaties.
Staatssecretaris Struycken:
Dat was natuurlijk een prominent onderdeel van de hoorzitting afgelopen maandag. Die behoefte is er kennelijk. Ik begrijp ook dat het in bepaalde regio's al goed georganiseerd is. Die behoefte is er kennelijk. We zullen in kaart brengen wat er al goed gaat en, waar het niet goed gaat, wat er beter kan en hoe we dat dan moeten regelen. Dat is inderdaad een van de aandachtspunten in het vervolg na vandaag.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dank u wel. Het gaat inderdaad in regio's goed. Maar dit signaal komt uit een regio waar het goed geregeld is en nog komen ze met dit signaal. Ik zou het dus heel serieus oppakken.
Staatssecretaris Struycken:
Waarvan akte.
De heer Krul (CDA):
Ik heb het kabinet gevraagd om te reflecteren op de tien aanbevelingen van de inspectie aan de instellingen. Ik begrijp best dat sommige van die aanbevelingen ontzettend specifiek voor instellingen zelf zijn, maar er zijn ook best wat aanbevelingen waar je volgens mij als stelselverantwoordelijke wat van kunt vinden. Ik noem één voorbeeld: de spanning tussen privacywetgeving enerzijds en het belang van het kind anderzijds. Het beroep op een conflict van plichten — professionals kunnen dat doen — om toch cruciale informatie boven te krijgen, is iets wat ogenschijnlijk te weinig gebeurt. Kan de staatssecretaris nog even op dit specifieke aspect reflecteren? Welke positie neemt het kabinet daarbij in?
Staatssecretaris Struycken:
Dat is een tweeledig antwoord. Eerst zeg ik iets in het algemeen. Wat betreft de aanbevelingen die vanuit de inspectie zijn gedaan in paragraaf 2.3; dat is nu onderdeel van het vervolg, van de verbeterplannen. Die verbeterplannen worden beoordeeld door de inspecties. In twee gevallen zitten ze ook boven op die implementatie. Dat is dus onderdeel van dat traject. Ze zijn heel divers van aard. Met sommige daarvan kunnen we al aan de slag, zonder dat we daar de inspecties voor nodig hebben. Een daarvan is wellicht ook die privacyproblematiek. In dat kader heb ik niet zo lang geleden aandacht gevraagd voor het probleem van de handelingsverlegenheid. Daar zit een heel groot probleem als het gaat om gegevensbescherming en de AVG. De complexiteit van de regeling en ook de angst dat je het niet goed doet, leiden ertoe dat velen in de samenleving terughoudender zijn dan strikt genomen nodig is. Juist hier valt op dat als het gaat om veiligheid — als die in het geding is — er meer mag dan men denkt. De termen zijn wat anders. Die handelingsverlegenheid is er ten onrechte. Ik denk dus dat een van de belangrijke vervolgactiepunten is dat duidelijker voor de professionals die in deze organisaties werkzaam zijn, in eenvoudige bewoordingen, wordt geschetst wat wel en wat niet kan, en dus met name wat er allemaal wél kan. Ik laat even in het midden wie dat moet doen, maar wij zullen ervoor zorgen dat het gebeurt. Het is dan nog denkbaar dat er ergens iets niet kan. Het wordt dan relevant of we een wettelijke grondslag voor gegevensuitwisseling moeten gaan creëren, maar het begint met het adresseren van de handelingsverlegenheid.
De voorzitter:
Dank aan deze staatssecretaris. Ik geef graag het woord aan staatssecretaris Karremans.
Staatssecretaris Karremans:
Voorzitter. Wat er gebeurd is met het meisje in Vlaardingen, is onbeschrijfelijk. Er is hier ernstig tekortgeschoten in het bieden van een veilige omgeving en goede zorg, met afschuwelijk gevolgen. Allereerst wil ik ook hier, vanaf deze plek, mijn steun en medeleven uitspreken voor het meisje, haar familie en haar naasten. Ik wil dat ook doen richting de twee broertjes die eerder in hetzelfde gezin geplaatst zijn, hun familie en naasten. Het systeem dat hen had moeten beschermen, heeft hen gefaald. Dat spijt mij verschrikkelijk. Ik vind dat heel erg. Dat spijt mij ook heel erg. Het is terecht dat we hier vandaag met elkaar bij stilstaan. De bevindingen van de inspecties winden er geen doekjes om. Het is ontluisterend om te lezen dat inspecties vaststellen dat hulpverlening aan het meisje ernstig tekort is geschoten en dat zij onvoldoende is gehoord en gezien. Signalen van onveiligheid zijn meermaals niet opgepakt of serieus genomen. Bestaande protocollen, richtlijnen en werkafspraken voor goede en veilige zorg zijn niet nageleefd. Dit meisje ondervindt daar tot op de dag van vandaag en waarschijnlijk voor de rest van haar leven de gevolgen van.
Hoe heeft dit in vredesnaam kunnen gebeuren? Die vraag stellen we ons allemaal. Ieder kind verdient het om in veiligheid op te groeien. Het pleegzorgstelsel biedt veel kinderen een veilig thuis als ouders dat even niet kunnen bieden. Dat is een grote en zware verantwoordelijkheid. De bevindingen van de inspecties hebben bij mij ook vragen opgeroepen over de veiligheid van pleegkinderen, nu en in de toekomst. De antwoorden hierop zijn voor mij het meest belangrijk. Om die reden heeft het kabinet al ver voor het verschijnen van het rapport van de IGJ en IJV gevraagd om het rapport niet af te wachten, maar zelf te reflecteren op wat er beter moet worden in een organisatie. De staatssecretaris Rechtsbescherming en ikzelf hebben direct nadat wij het rapport in handen hebben gekregen, voor de publicatie, gevraagd aan alle betrokken organisaties om na te gaan hoe het gesteld is met de veiligheid van de kinderen die onder hun verantwoordelijkheid vallen en om medewerking te verlenen aan het geïntensiveerde toezicht van de inspectie. De inspectie onderneemt acties gericht op de veiligheid van kinderen in pleeggezinnen en bij jeugdbescherming door te controleren of de verbeterplannen worden uitgevoerd, door thematisch toezicht in te stellen in de pleegzorg en door geïntensiveerd toezicht in te stellen op de jeugdbeschermingsorganisatie en de pleegzorgorganisatie. Het is cruciaal dat betrokken organisaties noodzakelijke stappen zetten en alle aanbevelingen die de inspecties doen, overnemen. De inspecties zullen hierop toezien. Mijn collega's en ik zullen vanuit onze stelselrol alle noodzakelijke acties nemen en betrokken organisaties kritisch blijven bevragen en tot actie bewegen. We zijn pas tevreden als we het maximale hebben gedaan om te voorkomen dat ooit nog gebeurt wat met het meisje in Vlaardingen is gebeurd. Wij nemen onze verantwoordelijkheid om kinderen een veilige plek te bieden zeer serieus.
Tot slot wil ik stilstaan bij de 15.000 pleeggezinnen in Nederland die wél iedere dag met liefde en aandacht een veilige plek bieden voor zo'n 20.000 pleegkinderen. Ik zou het bijzonder erg vinden als deze gebeurtenis negatief afstraalt op al die pleegouders die deze veilige plek bieden. Ik wil vanaf deze plek mijn grote waardering voor hen uitspreken. Wat in Vlaardingen is gebeurd, is verschrikkelijk. We moeten er alles aan doen om dit in de toekomst te voorkomen, zodat pleegzorg voor ieder kind een veilige plek is.
Voorzitter. Ik zal de volgende blokjes behandelen. Ik begin met de vragen die over de casus zijn gesteld, vervolgens de pleegzorg in brede zin en daarna heb ik nog een blokje overig.
De voorzitter:
Een vraag van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor de staatssecretaris net als zijn collega zeggen dat het hem spijt. Hij bood zijn excuses aan. Ik vind dat terecht, maar ik vond dat zes jaar geleden ook terecht toen een voorganger datzelfde deed. Dat was bij het debat over de mishandeling in jeugdzorg en pleegzorg naar aanleiding van het rapport van de commissie-De Winter. In de afgelopen zes jaar is er heel veel gepraat, maar is er heel weinig gebeurd. Pas volgende week komt het eerste wetsvoorstel, dat al zes jaar geleden is aangekondigd. In al die tijd hebben inspecties non-stop aan de bel getrokken en non-stop gevraagd in te grijpen. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: wat gaat hij nu doen om te zorgen dat al die zaken worden waargemaakt? Het kabinet geeft aan dat er nog geen geld is voor het toekomstscenario. We moeten nog maar afwachten wat er bij de Voorjaarsnota gaat gebeuren met de aanbevelingen van de commissie-Van Ark. Er staat ook nog een extra bezuiniging op jeugdbescherming, oplopend van 1 miljoen tot 10 miljoen. Gaat de staatssecretaris met zijn collega's zorgen dat er met die Voorjaarsnota geleverd wordt en dat die plannen echt waargemaakt kunnen worden?
Staatssecretaris Karremans:
Ik denk dat dat een terecht punt is van mevrouw Westerveld. Er is in deze Kamer veel gezegd over jeugdzorg. Er zijn veel debatten over geweest. Er is veel om te verbeteren. Daarom zijn we met rigoureuze stelselwijzigingen bezig. Mevrouw Westerveld haalt terecht de wetsbehandeling van volgende week in deze Kamer aan. Er komen nog meer wetten aan die daaraan moeten bijdragen. Dit kabinet heeft al gezegd dat het belangrijk en zwaarwegend rapport van de deskundigencommissie, de commissie-Van Ark, gaat meelopen in de Voorjaarsnota. In de Kamer kan ik daar pas iets over zeggen als die besluitvorming is geweest.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik ben blij met de wetsbehandeling volgende week, maar mijn punt is dus dat dit een wet is waar we al heel erg lang op wachten, terwijl al die jaren inspecties aan de bel hebben getrokken en terwijl in 2019 een voorganger van deze staatssecretaris ook al excuses maakte naar aanleiding van een heel dik rapport, dat beschreef dat er structureel mishandeling plaatsvindt in jeugdzorg en jeugdbescherming. Mijn punt is: woorden alleen zijn niet genoeg. Woorden van de Kamer niet, woorden van het kabinet niet. Er moet geleverd worden als we echt menen dat wat hier is gebeurd, echt afschuwelijk is, en als we er alles aan willen doen om dit te voorkomen. Daarom stel ik deze vraag. Mijn oproep aan het kabinet is: neem dit serieus, ga leveren bij de Voorjaarsnota en zorg dat het niet bij plannen blijft. Zorg dat die plannen waargemaakt worden en dat we niet over zes jaar bij wijze van spreken hier weer staan om dan pas weer volgende stappen te bespreken. Er moet echt nu iets gebeuren als we dit met elkaar menen.
Staatssecretaris Karremans:
Ik ben het vanzelfsprekend met mevrouw Westerveld eens dat er veel moet gebeuren. Ik zeg er wel bij dat er al veel in gang is gezet, onder andere ook door de hand van mevrouw Westerveld zelf. Ik denk aan de bovenregionale expertisenetwerken die zijn ingesteld, waar financiering voor is en die nu goed werk leveren. Ook denk ik aan de afbouw van de gesloten jeugdzorg, waarvoor onlangs nog veel geld ter beschikking is gesteld door dit kabinet. Daarnaast zijn er de uitvoering van de hervormingsagenda en — daar heeft de staatssecretaris Rechtsbescherming al aan gerefereerd — het toekomstscenario, dat op lange termijn sterk moet bijdragen aan de simplificatie van dit systeem en de betere samenwerking tussen instanties.
We hebben een aantal acties aangekondigd die wij op korte termijn kunnen doen — daar kan ik zo nog verder op ingaan — maar ook in structurele zin wordt er heel veel in gang gezet. Ik ben het wel met mevrouw Westerveld eens dat het soms heel lang duurt. Het behandelen van wetsvoorstellen duurt soms heel lang. Het gaat vaak om complexe wetten die in elkaar moeten worden gezet, en we willen natuurlijk deugdelijke wetgeving hebben. Ik denk dat dit op zichzelf wel rechtvaardigt dat het soms lang duurt. Maar ik onderstreep natuurlijk het belang van veranderingen. Ik zou niets liever willen dan dat wij veel sneller gaan dan wij nu gaan. Ik ben er elke dag mee bezig om te zorgen dat we sneller komen tot een beter resultaat in de jeugdzorg, in de pleegzorg en in alle hulp die we aan kinderen in Nederland bieden.
Voorzitter. De eerste vraag die ik heb gekregen over deze casus was van de heer Ceder, maar volgens mij heeft ook de heer Crijns die vraag gesteld. Die vraag luidt hoe het nu staat met de veiligheid van pleegkinderen. Ik heb daar in mijn inleiding al iets over gezegd. Voor de staatssecretaris Rechtsbescherming en mij zijn de veiligheid en het welzijn van pleegkinderen en kinderen die onder verantwoordelijk van de jeugdbescherming staan het allerbelangrijkste. Daarom hebben wij, vanwege de urgentie, direct toen het rapport is uitgekomen aan Enver gevraagd de actuele veiligheid van de pleegkinderen in kaart te brengen. De veiligheid van de kinderen die onder begeleiding stonden van de bewuste pleegzorgmedewerker zijn al in de zomer van 2024 direct in kaart gebracht. Daarnaast heeft Enver daar een check op gedaan voor hun eigen bestand en is de inspectie begonnen met thematisch toezicht. Er worden dus al stappen gezet om dat breder in kaart te brengen in heel Nederland. De zorgen die de Kamer heeft, hadden wij natuurlijk vanaf het moment waarop wij het rapport in handen kregen. Wij zitten er dus bovenop.
Ten aanzien van de casus vroeg mevrouw Van der Werf aan mij waarom er nieuwe kinderen in het pleeggezin zijn geplaatst terwijl er eerder kinderen waren weggehaald vanwege mishandeling. Dit is natuurlijk totaal onnavolgbaar. Dit had nooit mogen gebeuren, zoals ook heel duidelijk in het rapport staat. Ik deel dus deze verontwaardiging voor 100%. De inspecties schreven in hun rapport het antwoord op die vraag. Zij zeggen, hoe onbevredigend dat ook is, dat eerdere signalen over het pleeggezin niet navolgbaar zijn meegewogen bij de plaatsing van het meisje in het pleeggezin en dat hierbij niet is gehandeld volgens de richtlijnen.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Natuurlijk begrijp ik dat de staatssecretaris deze verontwaardiging ook heeft. Waar ik maandag heel erg van opkeek, is dat Veilig Thuis toegaf dat er ergens toch een aantekening was gemaakt over deze Syrische jongetjes, maar dat Enver zei "het heeft op tafel gelegen, we hebben het even gewogen, maar we hebben toch gezegd: laten we het maar even proberen". Toen na een maand bleek dat het al helemaal misging met het meisje, kwam er op de vervolgvraag of dat niet genoeg bewijs was, ook een heel vaag antwoord. Hoe denkt de staatssecretaris dat deze organisatie met pleegkinderen verder moet?
Staatssecretaris Karremans:
Als het bestuur niet kan aangeven waarom dat gebeurd is en de inspectie daar ook geen antwoord op heeft in het rapport, is het voor mij natuurlijk heel moeilijk om daar zelf een antwoord op te bedenken. Ik wil daar niet over speculeren. Het enige wat ik kan zeggen, is dat ik het antwoord op die vraag ook heel graag wil weten. Ik hoop dat uit het geïntensiveerde toezicht dat de inspectie nu heeft ingesteld bij Enver meer antwoorden op die vraag komen. Het is een terechte vraag. Heeft het met de werkcultuur te maken? Heeft het met checks-and-balances te maken? Heeft het met iets anders te maken? Ik wil het weten, omdat het belangrijke informatie is. Het is dan ook goed dat de inspectie nu dat geïntensiveerde toezicht heeft ingesteld, omdat de inspectie zelf ook heel duidelijk zegt — dat is de vraag die de heer Eerdmans stelde, namelijk of ik nog vertrouwen heb in Enver — dat ze geen vertrouwen heeft in de eigenstandige herstelkracht van die organisatie. Daar moet ik me ook toe verhouden. Daarom ben ik ook blij dat de inspectie dat geïntensiveerde toezicht heeft ingesteld.
Voorzitter. Dat zijn de antwoorden onder het kopje casus. Dan kom ik bij de vragen over de pleegzorg. De eerste vraag was van de heer Crijns — die heb ik net al behandeld — of ik de risicodossiers in de pleegzorg ga doorlichten. Ik heb er net al wat over gezegd wat de inspectie gaat doen. Ik zei ook al wat wij direct gedaan hebben toen we het rapport in handen kregen en met welke urgentie we dat hebben opgepakt.
Dan het screenen van de pleegouders. Hoe gaan wij ervoor zorgen dat er een betere en strengere herscreening komt voor pleegouders? Daar willen wij inderdaad stevig op inzetten. Daarover staat ook het een en ander in de beleidsreactie die wij richting de Kamer hebben gestuurd. Daaronder vallen onder andere de volgende acties. De pleegzorgaanbieders moeten ervoor zorgen dat mogelijke bevindingen aangaande eerdere ervaringen als pleegouder worden meegenomen bij de screening van pleegouders. Pleegouders moeten vaker tussentijds gescreend worden en dat zal ook worden opgenomen in het Kwaliteitskader Voorbereiding en screening voor pleegouders. Hier is op dit moment Jeugdzorg Nederland mee bezig. Die evaluatie is ook naar voren gehaald.
Daarnaast gaan de staatssecretaris Rechtsbescherming en ik samen met de Raad voor de Kinderbescherming aan de slag met het verkennen van de wenselijkheid, mogelijkheid en inrichting van continu screenen. Daarmee kunnen namelijk strafbare feiten die niet verenigbaar zijn met de zorg voor een pleegkind sneller aan het licht komen. De rol van kinderrechten in dit systeem zien wij niet direct voor ons, omdat het bij continue screening om een doorlopende controle gaat op het strafblad. Dat ziet dus voornamelijk op het justitiële.
Dan het toezicht op de pleegzorg. Een vraag van mevrouw Dral van de VVD: wat is het beeld dat de IGJ heeft gevormd over risico's in de pleegzorg die aanleiding zijn voor thematisch toezicht? Deze calamiteit — een vreselijk woord, maar dat is nu eenmaal hoe het genoemd wordt in het rapport — was voor IGJ aanleiding om parallel een analyse te doen over de pleegzorgmeldingen die zij in de periode 1 januari 2023 tot 1 juni 2024 heeft ontvangen. Al deze meldingen zijn natuurlijk bij binnenkomst afzonderlijk al beoordeeld. Maar de overstijgende analyse — dus als je alles bij elkaar pakt, samen met deze casus — gaf de inspectie aanleiding tot het inrichten van thematisch toezicht. Specifieke aandachtspunten die daarbij aan het licht zijn gekomen of nog zullen komen en waar de focus op zal zijn, zijn knelpunten aangaande het zicht op de veiligheid van kinderen en problemen in de samenwerking rondom deze kinderen in de keten.
Dan een zeer terechte vraag van de heer Stoffer over dat er spanning op zit dat er een positief beeld moet worden neergezet over pleegouders. Hij vroeg ook naar de extra alertheid die deze casus met zich meebrengt en hoe we ervoor waken dat deze casus niet een enorme weerslag heeft op de gehele sector. Dit is een zeer terecht punt. Ik ben de heer Stoffer ook dankbaar dat hij dat punt maakt. Ik heb daar in mijn inleiding ook zelf iets over gezegd. Bijna alle pleegouders zorgen immers met veel toewijding en liefde voor hun pleegkinderen. Daar past grote waardering voor. Helaas hebben de Vlaardingse pleegouders in dit geval natuurlijk vreselijk gefaald. Hoe zorg je ervoor dat deze casus geen weerslag heeft op de hele sector? Ik denk dat we daarin met z'n allen een verantwoordelijkheid hebben. Ik ben ook echt dankbaar dat heel veel Kamerleden zich op die manier over pleeggezinnen in Nederland hebben uitgelaten. Ik denk dat dat heel belangrijk is.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ik hoor de staatssecretaris net aangeven dat hij het idee heeft om continu te gaan screenen. Ik vind het wel bijzonder dat daarbij dan wordt gescreend op justitiële gegevens. Dat zou dus eigenlijk in de praktijk betekenen dat er niets uitkomt zolang pleegouders niet strafrechtelijk vervolgd zijn. Hier ging het erom dat het meisje stelselmatig mishandeld werd, daar melding van heeft gemaakt maar niet werd geloofd. Hoe gaat de staatssecretaris een failsafe inbouwen in het proces van de continue screening, anders gericht dan alleen op het justitiële?
Staatssecretaris Karremans:
Dank voor deze vraag. Die stelt mij in staat dat nog wat te verhelderen. Een deel van de screening is natuurlijk de justitiële screening. Er zijn instrumenten voor om dat continu te doen. Die mogelijkheden zijn er en worden elders ook toegepast. We gaan kijken of die toepassing hier ook een rol kan hebben. Wij willen daarnaast inderdaad een veel bredere, frequentere en meer onafhankelijke screening. Dat gaat niet alleen om onafhankelijkheid bij vragen in het geval van een herscreening; we hebben het namelijk vooral over herscreening. Het gaat erom dat we niet alleen een pleegzorgbegeleider vragen "wat vind je ervan?" en dat die iets teruggeeft, want we hebben gezien hoe gevaarlijk dat kan zijn. We willen daar ook meer onafhankelijkheid in hebben. Daarnaast moeten we ook breder kijken welke niet-justitiële informatie, welke meer zachte informatie als we het zo kunnen benoemen, we kunnen meenemen in de aanvankelijke screening maar ook in de herscreening. Dat zal onderdeel zijn van het pad dat we gaan doorlopen.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Kan de staatssecretaris misschien nog iets dieper ingaan op de onafhankelijkheid die hij net beschrijft? Kan de staatssecretaris ook de garantie afgeven dat in de onafhankelijkheid die hij net beschrijft absoluut en verplicht de stem van het kind wordt meegenomen?
Staatssecretaris Karremans:
Wij gaan dat nu onderzoeken, dus ik kan op voorhand niks garanderen. Maar het signaal vanuit de Kamer is helder, ook ten aanzien van de kinderen en ten aanzien van de informatie die moet worden meegenomen.
Voorzitter. Ik was bij de vraag van de heer Eerdmans: er is een wachtlijst van 800 kinderen om een pleeggezin te krijgen; waar gaan we deze mensen vinden? Dat is een zeer terechte vraag. Het is ongelofelijk belangrijk om genoeg pleegouders te hebben, want pleegzorg heeft onze voorkeur boven residentiële plaatsingen. We kampen op dit moment inderdaad met een pleegoudertekort. Daarom hebben we onder andere de volgende acties. We hebben een jaarlijkse wervingscampagne, "Jouw huis een 2e thuis?" Op verschillende momenten in het jaar wordt hier aandacht aan gegeven. We ondersteunen onder andere het platform pleegzorg.nl voor kennisuitwisseling en ondersteuning van pleegouders. We willen natuurlijk ook graag dat mensen die nu pleegouder zijn, pleegouder blijven. Dat is ontzettend belangrijk. Daar ziet onder andere de begeleiding via de Mockingbird-netwerken op. Daar ben ik zelf onlangs ook geweest. Dat geeft pleegouders ontzettend veel meer ondersteuning bij elkaar, met een positief effect op het pleegouderschap.
Voorzitter. Dan over de vertrouwenspersonen. Die zijn op dit moment onvoldoende bekend. Wat gaat de regering daaraan doen? Gemeenten, gecertificeerde instellingen en pleegzorgaanbieders zijn verplicht pleegkinderen te informeren over de ondersteuningsmogelijkheden via vertrouwenspersonen, bijvoorbeeld uit het netwerk of via Jeugdstem. In de gesprekken die wij daarover hebben met de sector, zullen wij er continu aandacht voor vragen om dit nog beter in praktijk te brengen en goed op te nemen in de herziening van de Richtlijn Pleegzorg die men nu gaat doen. Daarnaast werkt Jeugdstem aan een "ken je rechten"-boekje voor pleegkinderen en komt er een campagne specifiek gericht op pleegkinderen om hen daarmee bekend te maken. Daar wordt dus op die manier op ingezet.
Dan de vraag van mevrouw Dobbe of ouders een vertrouwenspersoon moeten krijgen. Ouders kunnen inderdaad een beroep doen op een vertrouwenspersoon uit het eigen netwerk of van Jeugdstem. Ouders kunnen telefonisch of via de chat contact opnemen met Jeugdstem en worden dan direct te woord gestaan door een vertrouwenspersoon.
Dat waren mijn vragen over pleegzorg, voorzitter. Dan heb ik nog het laatste blokje. Dat ziet op de categorie overig. De eerste vraag is van de heer Ceder: hoe helpen we overbelaste jeugdzorgmedewerkers een stap naar voren te doen om hun taak goed te doen? Goed opgeleide professionals die doen wat nodig is, zijn natuurlijk essentieel. Daar heeft mijn collega, de staatssecretaris Rechtsbescherming, ook al het een en ander over gezegd. Het versterken van kwaliteit en vakmanschap van de professionals is ook een belangrijk thema van de hervormingsagenda waar we druk mee bezig zijn. Maar professionals moeten ook het vertrouwen krijgen vanuit hun organisatie om dit te kunnen doen. Dat heeft dus ook te maken met werkcultuur en werkafspraken.
Dan de vraag van de heer Eerdmans of de meldcode ook verplicht wordt voor toezichthouders in de pleegzorg, voor professionals die niet direct met kinderen werken. Dat is inderdaad al zo. De Wet verplichte meldcode verplicht organisaties om een meldcode in de eigen organisatie te implementeren. Dit geldt ook voor professionals die niet direct met kinderen werken.
De heer Eerdmans (JA21):
Dat wisten wij nog niet, dus dan is dat opgehelderd. Nog even over de voorgaande vraag. Die ging over het aantal ouders die zich aanbieden om pleegouder te worden. We hebben nu die wachtlijst van 800 kinderen. Je hebt dus een drievoud aan aangemelde ouders nodig wil je 800 kinderen kunnen matchen, want niet elke ouder is geschikt. Ik hoor wat de staatssecretaris zegt over acties die lopen om mensen klaar te maken voor het idee om pleegouder te worden. Maar het zet niet zo veel zoden aan de dijk, denk ik. We zien namelijk ook nog eens — dat wordt terecht gezegd — dat een op de drie pleegouders ermee stopt omdat ze het gewoon niet aankunnen. Het is natuurlijk best een hele zware taak en verantwoordelijkheid, die je ook moet kunnen uitoefenen. Met andere woorden, ik denk dat we eigenlijk nog te weinig doen om genoeg pleegouders te vinden.
Staatssecretaris Karremans:
Ja, het is ontzettend lastig. Dat geef ik gelijk toe. Het is ontzettend lastig om goede pleegouders te vinden. Als je kijkt naar het aantal mensen dat door de screening komt, dan zie je dat het aantal mensen dat afvalt, percentueel gezien, ontzettend hoog ligt. Op zich is dat niet erg, omdat we belangrijke kwaliteitskaders hebben en willen dat er in dit land goede pleegzorg wordt geboden, maar tegelijkertijd hebben we natuurlijk ook een tekort. Dit is dus ontzettend lastig. We doen wat we kunnen en we hebben daar ook flink in geïnvesteerd de afgelopen jaren, maar het blijft tegen de klippen op werken.
De heer Eerdmans (JA21):
Dat is een beetje het punt waar ik naartoe wil. Ik denk dat we John en Daisy hadden kunnen missen als kiespijn, maar ze zijn er toch doorheen gekomen als pleegouders in Vlaardingen. Daar zit mijn zorg, namelijk dat we te weinig aanbod hebben om aan de juiste matching te kunnen doen. We hebben er gewoon eigenlijk te weinig. Je wil inderdaad het kaf van het koren scheiden. Desondanks hoop je dat iedereen zich meldt. Ik geloof ook dat het aantal aanmeldingen, ironisch genoeg, juist weer was gestegen door de zaak in Vlaardingen. Mensen willen laten zien: we kunnen het goede laten zien; we kunnen er wél voor zorgen dat er goede pleegouders zijn. Met andere woorden, ik denk dat we het goede aanbod moeten stimuleren, nog meer dan we nu doen, omdat er door de screening weer zo veel ouders afvallen en omdat er heel veel kinderen bij komen. De wachtlijst is niet korter geworden, denk ik. Ik zoek daar zelf ook naar. Ik ben ook ouder, maar ik ben er zelf nooit op geattendeerd, moet ik heel eerlijk zeggen, zo van: Eerdmans, zou jij pleegouder willen worden? Ik zeg het maar gewoon.
Staatssecretaris Karremans:
Bij dezen.
De heer Eerdmans (JA21):
Bij dezen. Nou, het is niet zomaar iets wat je even beslist natuurlijk, maar door deze hele zaak, waar ik mij in heb verdiept, word je er als ouder wel op gewezen of je dat niet zou moeten doen en of het niet een maatschappelijke plicht is. Nou ja, "plicht" wil ik niet zeggen, maar wel een plicht om erover na te denken.
Staatssecretaris Karremans:
Zeker. Er zijn natuurlijk verschillende knoppen waar je aan kan draaien als je de wachtlijst wil wegwerken. We willen proberen te voorkomen dat kinderen een plek moeten vinden buiten het ouderlijk huis. Daar werken we hard aan. Tegelijkertijd willen we ook de begeleiding verbeteren, dus ervoor zorgen dat ouders die pleegouder zijn, dat ook blijven. Soms heeft dat te maken met de ervaren minder goede begeleiding. We willen er dan voor zorgen dat het goed gaat. Ik heb daar veel goede initiatieven voor gezien. In het Verenigd Koninkrijk hebben ze bijvoorbeeld heel veel goede ervaringen met de Mockingbird-methode, die nu ook in Nederland wordt uitgebreid. Daar heb ik veel goede resultaten van gezien en goede verhalen over gehoord. Ik onderstreep de urgentie die de heer Eerdmans hier neerlegt.
De heer Crijns (PVV):
Een vraag die bij iedereen speelt, door de hele Kamer, bij mensen thuis en op de publieke tribune, is inderdaad hoe het Vlaardingse meisje bij deze pleegouders heeft kunnen komen. Er zijn twee jongetjes weggehaald wegens verdenking van mishandeling. Als er een zwarte lijst was geweest, dan was dat meisje daar nooit geplaatst en dan had ze nu misschien een heel ander leven gehad. Mijn vraag aan de staatssecretaris is waarom er geen zwarte lijst is en waarom er niet eerder is ingegrepen.
Staatssecretaris Karremans:
Ik vind het pijnlijk om op die vraag te moeten antwoorden dat ik dat niet weet. Waarom? Omdat we in dit dossier gezien hebben dat de richtlijnen, ook al zou je andere richtlijnen zoals een zwarte lijst hebben gehad, niet zijn nageleefd. Als de richtlijnen die voor de pleegzorg gelden waren nageleefd, dan waren de signalen over onveiligheid doorgegeven en dan hadden er andere besluiten genomen kunnen worden. Dat is nou juist precies het probleem in dit geval, namelijk dat we die richtlijnen wel hebben, maar dat ze niet worden nageleefd. Er zitten meerdere aspecten aan het verhaal dat de heer Crijns benoemt. Eén: hoe kan het dat deze ouders pleegzorgouder hebben kunnen worden? Dat is één. Maar de vraag is ook vooral: hoe hebben ze het kunnen blijven naar aanleiding van de signalen die de organisaties hebben gekregen? Vandaar dat we heel serieus kijken naar die herscreening, die nu nog niet standaard plaatsvindt en nog niet verplicht is. We willen bezien hoe die breder kan worden vormgegeven dan alleen met een verklaring van goed gedrag.
De heer Crijns (PVV):
Dank u wel voor het antwoord, staatssecretaris. Ik ga even een stukje citeren uit het rapport: "De jeugdzorgmedewerkers van de William Schrikker Stichting hadden een onderbuikgevoel en zorgen over de veiligheid van het meisje in het pleeggezin. Daarom hebben zij naar signalen uit het verleden over andere pleegkinderen in het pleeggezin gekeken. Zij hadden daarvoor geen toestemming gevraagd aan de gezagsdragers van de jeugdigen en hebben om die redenen niets met de zorgelijke informatie gedaan." En toch — dat zijn ook de woorden in dit rapport — stak Enver hun handen in het vuur voor dit pleeggezin. De informatie was er; er is niks mee gedaan. Daar is eigenlijk, als ik het even heel grof mag zeggen, de kont mee afgeveegd. Er is niks mee gedaan. Hoe kan het met zulke informatie, cruciale informatie, dat mensen, zulke barbaren, een pleegkind toegewezen kregen?
Staatssecretaris Karremans:
Ik deel de verontwaardiging van de heer Crijns volledig. De inspectie zegt hierover ook dat dit besluit op een onnavolgbare wijze tot stand is gekomen. Ik hoop dat het geïntensiveerd toezicht daar meer antwoorden op zou kunnen geven, want ik deel die vragen en ik deel de verontwaardiging.
Dan de vraag van mevrouw Westerveld over de trainingen: klopt het dat ook trainingen om te leren hoe je kinderen beter interviewt bij kindermishandeling vol zitten en op weinig plekken worden gegeven? Ik moet eerlijk zeggen dat dat mij niet bekend is, maar ik wil dit wel nagaan. Ik krijg dat signaal nu van mevrouw Westerveld. Het is natuurlijk zorgelijk als dat het geval is, dus ik wil dat nagaan. Ik kan er nu verder niks over zeggen dan dat.
Tot slot de vraag van mevrouw Bruyning over het onafhankelijk toezicht: ketenpartners nemen geen verantwoordelijkheid, doet u dat wel? Haar voorstel: een onafhankelijke toezichthouder moet objectief onderzoek doen naar kindveiligheid in de jeugdzorg en pleegzorg zonder invloed van betrokken instanties. De IGJ is de onafhankelijk toezichthouder die objectief onderzoek kan doen. Dat gaan ze nu ook doen ten aanzien van de betrokken organisaties, en ze zijn bezig met het thematisch toezicht. Zo bevraagt de IGJ binnen het thematisch op de pleegzorg alle aanbieders of zij zicht hebben op de actuele veiligheid van kinderen onder hun verantwoordelijkheid: hebben de medewerkers wel een actueel beeld van de actuele veiligheidssituatie en hoe houden bestuurders hier vervolgens weer zicht op? Op elk moment dat er concrete zorgen zijn over acute veiligheid zal de IGJ daar vanzelfsprekend actie op ondernemen.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Ik hoor wat de staatssecretaris zegt. Toch wil ik graag dat de staatssecretaris even reflecteert op de vraag of hij afdoende vertrouwen heeft in de IGJ, in onafhankelijkheid daarvan en in het kunnen herkennen en erkennen van patronen in plaats van op zichzelf staande incidenten. We hebben de afgelopen jaren in diverse rapporten gezien dat dat altijd gemist werd: Samson, De Winter, het rapport van Jason, dit rapport. Hoe ziet de staatssecretaris dat voor zich? En heeft de staatssecretaris dus nog afdoende vertrouwen in het handelen van de IGJ? Of moet daar ook iets gebeuren?
Staatssecretaris Karremans:
Zeker. Ik heb afdoende vertrouwen in het handelen van de IGJ. De IGJ is een lerende organisatie. Ze hebben ook uitgebreid gereflecteerd, onder andere op het rapport van Jason Bhugwandass. Het is niet een organisatie die nooit fouten maakt, zoals natuurlijk geen enkele organisatie dat is. Maar ik heb vertrouwen in de IGJ, hun deskundigheid en hun capaciteit om op dit moment geïntensiveerd toezicht uit te voeren op deze organisaties en ook thematisch toezicht in te stellen op de pleegzorg in den beginne.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Even een checkvraag. Ik hoorde de staatssecretaris "tot slot" zeggen, maar is hij ook aan het eind van de beantwoording gekomen?
Staatssecretaris Karremans:
Ja, ik ben nu aan het eind.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dan zou ik graag willen weten wanneer de verklarende analyse in het dossier zit. Het kan niet zo zijn dat kinderen die zorg nodig hebben jaren ergens zitten zonder dat we weten wat en welke zorg het kind nodig heeft. En ik mis het plan over één kind, één plan. Wanneer is dat klaar?
Staatssecretaris Karremans:
Ten aanzien van de verklarende analyse wil ik zeggen dat dat natuurlijk een heel belangrijk onderdeel van de hervormingsagenda is. Daar heeft mevrouw Rikkers eerder al aandacht voor gevraagd, ook in het WGO Jeugd. Zij zei dat het zo vreselijk belangrijk is om dat te doen en daar sta ik natuurlijk volledig achter. Het gaat vaak om veel meer dan alleen om het kind; het gaat om de omgeving. De minister van Binnenlandse Zaken verwoordde dat laatste heel treffend tegen mij, vond ik — zij heeft natuurlijk ervaring als kinderrechter — toen zij zei: een kind is als een spons en als het bad rood is, wordt het kind ook rood, en als het bad blauw is, wordt het kind ook blauw. Kinderen zijn uiteindelijk een exponent van hun omgeving. Als je alleen gaat kijken naar die spons, los je het probleem niet op. Het gaat om die totale analyse.
Daarom is het zo belangrijk dat wij die wijkteams, die sociale ondersteuning, dat sociale weefsel dat er in de wijken moet zijn, zo inrichten dat zij daar ook mee aan de slag kunnen. Zij moeten die analyses kunnen maken, de deskundigheid voor hebben en daarnaar moeten kunnen handelen. We zien dat dat in een aantal gemeenten al heel goed gebeurt, maar ook in heel veel gemeenten, eigenlijk in het merendeel, nog niet. Daarover maken we afspraken met de gemeenten. Daar zijn we nu druk mee bezig en dat is een belangrijk onderdeel van de hervormingsagenda. Het "één kind, één plan"-verhaal is natuurlijk ook een heel belangrijk onderdeel van het toekomstscenario. Dat proberen we natuurlijk al zo veel mogelijk te doen. Sowieso moet er al één plan en een gedeelde visie zijn tussen een GI en een pleegzorgorganisatie. We zien dat dat hier ook misging, dat er wrijving was over wat er moest gebeuren. Daar wordt dus hard aan gewerkt, want dat is ook een heel belangrijk onderdeel van dat toekomstscenario.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld … O, sorry, eerst is mevrouw Rikkers nog.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Op wat voor termijn gaan we dit regelen?
Staatssecretaris Karremans:
Met de hervormingsagenda zijn we natuurlijk al druk bezig. Dat is dus in principe gewoon in uitvoering. Wanneer dat toekomstscenario … Ja, de staatssecretaris Rechtsbescherming heeft natuurlijk net al gezegd dat daar nu nog druk over gesproken wordt met verschillende organisaties. We kunnen zo in de tweede termijn nog even terugkomen op wat de laatste stand van zaken is ten aanzien van de termijn.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ik maakte in mijn betoog een heel groot punt van kinderrechten en dat in deze situatie maar liefst meer dan twintig kinderrechten zijn geschonden, tel ik. Dan wil ik er even twee uit halen waar ik een vraag over heb gesteld waar nog geen antwoord op is gekomen. Dat gaat over het recht om de biologische ouders te zien. Dat is hier aantoonbaar tegengewerkt. Het tweede is dat kinderen op papier wel het recht hebben om mee te praten over hun hulpverleningsplan, maar dat wij ook horen dat dit in de praktijk nog veel te weinig voorkomt. En dat terwijl het ongelofelijk belangrijk is dat het kind zelf ook wordt gevraagd om mee te denken over de behandeling en het daadwerkelijk inspraak krijgt. We weten namelijk gewoon dat behandelingen dan beter worden, omdat je jongeren zelf laat meepraten.
Staatssecretaris Karremans:
Over dat eerste punt heeft de staatssecretaris Rechtsbescherming volgens mij al het een en ander gezegd. En anders kan hij daar zo meteen nog wat over zeggen, als er meer informatie nodig is. Die tweede vraag herinner ik me niet. Dat ligt dan aan mij, hoor. Dat zeg ik even voor de duidelijkheid. Maar daar kom ik dan even in de tweede termijn op terug.
Mevrouw Dobbe (SP):
We hebben geconstateerd in het debat dat het systeem heeft gefaald. Dat heeft enorme gevolgen gehad voor kinderen en voor hun ouders. Dat is heel schrijnend en heel verdrietig. We hebben hier allerlei plannen besproken om dat beter te maken. Dat is ook heel goed. Het toezicht moet beter, er moet beter omgegaan worden met meldingen en er moet meer geluisterd worden naar het kind. Dat is allemaal heel terecht en dat is allemaal heel hard nodig, maar ik heb ook gevraagd naar die bezuinigingen die tegelijkertijd worden losgelaten op de gemeenten en op de jeugdzorg. Dat zijn gigantische bezuinigingen, van miljarden. En we gaan hier vandaag toch niet net doen alsof die geen gevolgen hebben en geen risico's met zich meebrengen dat al die ambities en al die plannen die we hier met elkaar hebben gedeeld, hierdoor geen gevaar lopen? Ik heb daar al wel naar gevraagd, maar ik heb daar nog geen antwoord op gehad en dat zou ik wel graag willen.
Staatssecretaris Karremans:
Mevrouw Westerveld vroeg ook naar de deskundigencommissie en de financiële component die daaraan vastzit. Daar zit namelijk nogal een financiële component aan vast. Daarvan heb ik gezegd dat die meeloopt in de voorjaarsbesluitvorming.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dat is mooi, maar dat was natuurlijk niet mijn vraag. Die ging heel specifiek over de bezuinigingen bij de gemeenten. De gemeenten hebben een hele grote rol in het goed uitvoeren van de jeugdzorg, jeugdbescherming en pleegzorg. We hebben het er vandaag over gehad dat daar van alles beter moet. En op die gemeenten wordt enorm bezuinigd. Nu kan de staatssecretaris toch niet net doen alsof dat geen gevolgen heeft voor al die plannen die we net hebben besproken? En hetzelfde geldt voor de bezuinigingen die zijn meegenomen in de hervormingsagenda. Er zit toch op zijn minst een risico in dat al die besparingen van een miljard euro niet worden gehaald en dat we vervolgens met een tekort zitten? Wat betekent dat nou voor al die ambities en al die extra dingen die we vandaag willen verbeteren en die zo keihard nodig zijn?
Staatssecretaris Karremans:
Om dat even helder te krijgen, het volgende. Gemeenten krijgen geld van het Rijk voor het uitoefenen van de taak op het gebied van de jeugdzorg. Daar is niet op bezuinigd. Sterker nog, dit kabinet heeft de bezuiniging van 511 miljoen die op de jeugdzorg stond ingeboekt, geschrapt. Die bezuiniging is eruit. Ik heb inderdaad veel gehoord over bezuinigingen die nu zouden plaatsvinden, maar die vinden niet plaats. De bezuiniging van 511 miljoen is bij de kabinetsformatie eruit gehaald. Over de besparingsopgave die in de hervormingsagenda is afgesproken, heeft de deskundigencommissie het een en ander gezegd, en daarvan heb ik gezegd: die loopt mee in de voorjaarsbesluitvorming.
De voorzitter:
Was dat uw bijdrage?
Staatssecretaris Karremans:
Dat was het.
De voorzitter:
Dan schors ik enkele minuten zodat we even de handen kunnen wassen. Daarna gaan we luisteren naar staatssecretaris Paul.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen. Het woord is aan staatssecretaris Maeijer.
Staatssecretaris Maeijer:
Voorzitter, dank u wel. Als een jong en kwetsbaar kind door zo veel mensen in de steek wordt gelaten, dan staat je hart stil. De inspectierapporten zijn ontluisterend. Ook ik wil allereerst mijn medeleven uitspreken tegenover het meisje en de mensen die haar dierbaar zijn. Wij zijn het aan dit meisje en alle kinderen die kwetsbaar zijn verplicht dat wij duiken in wat niet goed is gegaan en nagaan wat wij ervan kunnen leren.
Voorzitter. Ik sta hier vandaag vanwege mijn stelselverantwoordelijkheid voor Veilig Thuis. Veilig Thuis is het advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling. Nederland kent 25 Veilig Thuisregio's. De Veilig Thuis die bij dit geval betrokken is, is Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond. Zoals u weet, heeft Veilig Thuis een aantal taken, zoals advies geven, meldingen in ontvangst nemen, onderzoeken of daadwerkelijk sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling en zorgen voor specifieke expertise in de vorm van vertrouwensartsen. Een andere belangrijke functie is de radarfunctie, zoals wij die noemen. De radarfunctie is bedoeld om signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling te combineren en over langere tijd te monitoren. Dat helpt om patronen beter in beeld te krijgen, want huiselijk geweld en kindermishandeling zijn vaak langdurend en terugkerend.
Voorzitter. Ik vertel dit omdat uit deze rapporten blijkt dat Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond in deze zaak een belangrijke schakel had kunnen en had moeten zijn. Maar zoals u ook in de inspectierapporten heeft kunnen lezen, is het op heel veel verschillende momenten om uiteenlopende redenen niet zover gekomen dat een beroep werd gedaan op een van de vele functies van Veilig Thuis. Het vreselijke is dat dit niet aan het meisje heeft gelegen. Zij was zo dapper om op vele momenten om hulp te schreeuwen. Maar er werd niet geluisterd. Zij werd niet gehoord.
Voorzitter. De inspecties schrijven onder andere dat door Enver en de WSS meerdere signalen van onveiligheid niet zijn gedeeld met Veilig Thuis, dat de radarfunctie van Veilig Thuis bij de organisaties niet bekend is of niet als zinvol werd beschouwd omdat er al een instelling bij betrokken was, dat er hierdoor geen totaaloverzicht bestond, dat er na de onthulling geen overleg is geweest met de vertrouwensarts van Veilig Thuis, dat Veilig Thuis niet is geconsulteerd toen een lichamelijk letsel werd geconstateerd en dat de school ook nog drie argumenten geeft voor het niet-melden bij Veilig Thuis, waaronder de eerdere ervaring dat Veilig Thuis meldingen niet formeel aanneemt en scholen terugverwijst naar zorginstanties, en geen advies heeft gevraagd. Dat bij de melding in december in deze casus door Veilig Thuis navolgbaar en volgens afspraken is gehandeld, zoals de inspecties concluderen, heeft het meisje uit Vlaardingen niet geholpen. Want er waren vele, vele momenten waarop Veilig Thuis in beeld had kunnen komen, had moeten komen, maar dat niet is gebeurd. Ook lijken de inspectierapporten te wijzen naar het mogelijk anders delen van informatie en het bundelen van de signalen die wel zijn gegeven. Dat kwam ook maandag uit de hoorzitting naar voren. Daar wil ik graag naar gaan kijken.
Voorzitter. We moeten dus lessen trekken en verbeterpunten doorvoeren, niet alleen bij Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond, maar ook landelijk. VWS gaat samen met het Landelijk Netwerk Veilig Thuis en de gemeenten werken aan de bekendheid van Veilig Thuis, zodat we alle professionals ervan doordringen hoe belangrijk het is om bij vermoedens van kindermishandeling altijd advies te vragen en/of melding te maken bij Veilig Thuis. Daarbij brengen we het belang van het kunnen uitoefenen van de radarfunctie van Veilig Thuis onder de aandacht. Besluiten van Veilig Thuis moeten beter en navolgbaarder worden vastgelegd, ook een aanbeveling van de inspectie. Er moet een betere terugkoppeling komen van wat er gedaan wordt met meldingen. De inspectie schrijft ook dat bij een onthulling, disclosure, van een kind altijd de meldcode moet worden gevolgd. Het kind moet meerdere malen worden gesproken en er moet onderzoek worden gedaan door deskundige professionals. Bij letsel moet er altijd afstemming plaatsvinden met de vertrouwensarts van Veilig Thuis. Daarom moeten we de protocollen tegen het licht houden en afspraken maken. Dit is een heldere aanbeveling van de inspectie en Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond neemt dit ook mee in zijn verbeterplan. Daarna ga we hierover in gesprek met het landelijk netwerk om te kijken hoe we dit kunnen uitrollen in andere regio's en wat de rol van VWS daarin is. Daarnaast wil ik onderzoeken of we kunnen regelen dat medewerkers van Veilig Thuis altijd kinderen mogen spreken, ook zonder toestemming van ouder of voogd. Want als er iets is wat we leren uit de rapporten, dan is dat wel het belang van het gesprek met en vooral het luisteren naar het kind. Veilig Thuis en VWS willen hard met deze verbeteringen aan de slag, zodat we de bevlogen medewerkers van Veilig Thuis, die zich dag en nacht inzetten om mensen in onveilige situaties te helpen, beter in staat stellen om dat te doen, maar als allerbelangrijkste nog om meer toekomstig leed te voorkomen.
Voorzitter. Ik heb twee blokjes. Er waren een aantal vragen gesteld over de meldingen en ik heb een blokje met overige.
Een aantal leden hebben gevraagd om aandacht voor de meldingen. Die vragen kwamen van mevrouw Rikkers, mevrouw Van der Werf, mevrouw Bruyning en misschien ook wel van anderen. Ik heb ze zo veel mogelijk proberen te bundelen in één verhaal, omdat het in de basis eigenlijk op hetzelfde idee neerkomt. Ik neem als voorbeeld even de vraag van mevrouw Rikkers: hoe zorgt de staatssecretaris ervoor dat signalen ook daadwerkelijk op één plek worden verzameld, en niet na bijvoorbeeld drie maanden weer worden vernietigd? Ik denk dat het goed is om allereerst te benoemen dat er bij Veilig Thuis verschillende soorten meldingen binnenkomen: meldingen van kindermishandeling en huiselijk geweld, en zogenaamde "zorgmeldingen". In deze zaak is er één melding gedaan van huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarnaast zijn er enkele zorgmeldingen gedaan, zoals ook door de politie werd aangegeven. Dit zijn bijvoorbeeld meldingen naar aanleiding van politiecontact waarbij de politie zich zorgen maakt over minderjarigen, niet zijnde over huiselijk geweld of kindermishandeling, maar bijvoorbeeld bij winkeldiefstallen. In dit geval waren er drie eerdere zorgmeldingen van politie die gingen over diefstal en vernieling. Veilig Thuis mag die betreffende zorgmeldingen maximaal één maand bewaren. Er is geen grondslag meer voor registratie. Meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling worden vijftien jaar bewaard.
Voorzitter. Zoals ik al net zei in mijn inleiding wijzen de uitkomsten van dit onderzoek naar een betere inzet op het eerder en vaker melden van vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling of het vragen van advies. Ik heb daar ook al een aantal acties op aangegeven. Maar daarnaast — en dat zei ik ook in mijn inleiding — is ook mogelijk het anders regelen van het delen van de informatie en het bundelen van signalen. Dat is eigenlijk de vraag van mevrouw Rikkers: hoe kunnen we dat gaan doen? Ik heb ook aangegeven dat ik daar goed naar wil gaan kijken, zodat we de voor- en nadelen daarvan goed kunnen wegen, en dat ik een eerste terugkoppeling aan uw Kamer wil geven in de voortgangsbrief van juni, waarin wij dus verkennen welke signalen van onveiligheid rondom gezinnen beter gebundeld kunnen worden en gedeeld kunnen worden, waarbij we ook oog hebben voor de bevoegdheden en de verschillende rechten en plichten voor het verwerken en bewaren van gegevens en voor wat te doen met zorgmeldingen die niet over huiselijk geweld en kindermishandeling gaan.
Mevrouw Van der Werf (D66):
In dat laatste stukje zit natuurlijk de crux. Er zitten ontzettend veel waarborgen rondom dit soort meldingen. En al die waarborgen, die misschien afzonderlijk heel begrijpelijk zijn, hebben er in combinatie voor gezorgd dat mensen die misschien wel van hele goede wil waren, op cruciale momenten niet hebben kunnen inzien wat de ernst van deze situatie was. Ik ben heel blij dat mevrouw Maeijer hier aankondigt dat Veilig Thuis stappen wil zetten en dat zij verder willen gaan in het kunnen spreken van kinderen, maar dat heeft natuurlijk alleen maar zin als die informatie bewaard blijft op de juiste plekken en gedeeld wordt op de juiste momenten. Ik moet ook even terugdenken aan het cruciale moment in de supermarkt op 3 december 2023. Wat als politiemensen op dat moment hadden kunnen zien wat er eerder was gedeeld? Ik wil toch even aan deze staatssecretaris vragen welke concrete punten zij nu gaat veranderen in het bundelen van de meldingen. Als al die voorbehouden die net bij die "maar" achter de komma kwamen nog steeds gelden, dan verandert er in de praktijk heel weinig.
Staatssecretaris Maeijer:
Volgens mij verschillen wij niet heel veel van mening. Ik denk dat uit deze inspectierapporten, zoals ik net ook zei, twee dingen blijken, namelijk dat we moeten inzetten op hoe we ervoor zorgen dat signalen eerder, vaker worden gemeld aan Veilig Thuis of dat hun vaker advies wordt gevraagd. Zo begon ik ook mijn verhaal: Veilig Thuis had een grote schakel kunnen en moeten zijn in deze casus, maar doordat er beperkt is gemeld vanuit andere instanties, heeft het die rol ook niet ten volle kunnen vervullen. Dat is dus het eerste punt van aandacht.
Het tweede punt, dat mevrouw Van der Werf, mevrouw Rikkers en mevrouw Bruyning ook aanstipten, is dat uit de rapporten ook naar voren lijkt te komen dat we misschien toch goed moeten kijken naar hoe we beter of anders kunnen omgaan met het delen van informatie en het bundelen van die signalen. Dat gaat dan inderdaad over meldingen van vermoedens van kindermishandeling, maar bijvoorbeeld ook over zorgmeldingen. De reden dat ik een "maar" toevoegde aan mijn intentie om te gaan kijken wat er mogelijk is, hoe dat mogelijk is en welke voor- en nadelen daaraan vastzitten, is omdat ik het wel goed vind om hier te benoemen dat er mogelijk ook risico's of nadelen zijn aan zo'n systeem. Het gaat namelijk ook om bijvoorbeeld een tiener die overlast veroorzaakt op straat. Rechtvaardigt dat dan het bewaren van gegevens voor vijftien jaar in een dossier bij Veilig Thuis onder de noemer van kindermishandeling en huiselijk geweld? Dus ja, ik ben bereid om ernaar te kijken, omdat het ook een van de signalen is. Volgens mij wordt dat hier Kamerbreed aangegeven, maar het lijkt ook uit de rapporten naar voren te komen dat we toch moeten kijken hoe we dat kunnen verbeteren. Maar we moeten ook oog houden voor potentiële nadelen en risico's.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Ik ben blij met de antwoorden van de staatssecretaris. Bent u dan ook bereid om te kijken naar het soort meldingen? Er zijn nu namelijk heel veel mensen die bellen naar Veilig Thuis en advies krijgen, maar zij denken dan dat er een melding gedaan is. Die mensen hebben eigenlijk alleen maar advies gevraagd, dus daar gebeurt helemaal niks mee. Er wordt niks geregistreerd, zelfs niet voor een maand. Het is geen zorgmelding. Volgens mij is die ook heel cruciaal. Bent u bereid om daarnaar te kijken?
Nog heel kort over die vijftien jaar. Volgens mij kunnen we er ook iets op bedenken dat zoiets een jaar of drie jaar blijft bestaan, maar dat zijn de praktische invullingen.
Staatssecretaris Maeijer:
Dank in ieder geval voor de praktische suggesties. Ik denk dat we goed moeten bekijken wat er mogelijk is en wat de voor- en nadelen daarvan zijn. Dat hoor ik mevrouw Rikkers eigenlijk ook zeggen.
Ik ben het eens met het eerste punt dat u aanstipte. Ik zie dat ook. Ik denk dat het in den brede … Dat was het eerste actiepunt dat ik noemde: werken aan de bekendheid van Veilig Thuis. Ik noemde toen als voorbeeld de professionals, maar dat geldt natuurlijk in den brede. Iedereen zou moeten weten of op de hoogte moeten kunnen zijn van wat exact de functie van Veilig Thuis is en wat het verschil is tussen advies vragen en een melding doen.
Mevrouw Dral (VVD):
Dank aan de staatssecretaris voor de beantwoording. Ik denk dat het goed is dat er een verbeterslag komt bij Veilig Thuis. U zei net iets over het bundelen van de gegevens. Maar een ander punt is het volgende. Er wordt al een tijd, een aantal jaren, onderzoek gedaan naar de juridische adviesplicht voor bij het doen van een melding bij Veilig Thuis. Mijn vraag is of u bereid bent om dat met urgentie op te pakken.
Staatssecretaris Maeijer:
Ik kijk even naar mijn collega, want formeel ligt de beantwoording bij hem. Ik denk dat ik namens hem wel kan zeggen dat wij bereid zijn om dat te doen.
Voorzitter. Er waren vragen van de heer Ceder en mevrouw Rikkers. De politie gaf tijdens de hoorzitting aan dat men niet wist met wie tijdens een noodsituatie gepraat moet worden en wat er met een melding gebeurt zodra die bij Veilig Thuis komt. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inrichting van de jeugdzorg, de Wmo en de geïntegreerde crisisinterventies. Daarom zijn er ook verschillen in regio's tussen hoe politie en Veilig Thuis samenwerken. De politie kan altijd direct contact opnemen met Veilig Thuis of een soortgelijke organisatie. In Rotterdam is dat zoals u weet na kantooruren het crisisinterventieteam. Als ik heel specifiek kijk naar de manier waarop men het nu in Rotterdam heeft geregeld, dan hebben ze daar een aantal afspraken gemaakt. De politie gaf in de hoorzitting aan dat gewerkt wordt via de werkwijze Samen op in acuut, waarin professionals van het crisisteam van Veilig Thuis en van het crisisinterventieteam jeugdbescherming Rotterdam regelmatig samenwerken op het politiebureau. Als er een melding is van huiselijk geweld of over jeugd, dan gaan ze mee met de politiebus. Ze informeren elkaar ook over die casussen. Als Veilig Thuis of het crisisinterventieteam niet op het politiebureau zijn, dan wordt er telefonisch afgestemd. Dus als het idee bestaat dat uit de hoorzitting naar voren kwam dat de politie niet goed weet met wie er gepraat moet worden, dan is dat denk ik iets wat verder moet worden vastgelegd in die regionale samenwerkingsafspraken die er al liggen. Ik vind het wel een belangrijk signaal, dus ik denk dat het ook goed is als we dat meenemen in verdere overleggen.
Deze vraag was tweeledig. Hier zat de vraag achter dat men niet weet wat er met een melding gebeurt. Zoals ik al zei, zouden politie en Veilig Thuis in acute situaties samen moeten optrekken. In het geval van Rotterdam zijn dat de politie en het crisisinterventieteam. De politie krijgt dan direct mee wat er gebeurt. Op het moment dat er een formele melding wordt gedaan, krijgt de melder een procesterugkoppeling van Veilig Thuis met daarin informatie over wat er met de melding is gedaan. Dat kan bijvoorbeeld zijn dat de melding is doorgezet naar de betrokken gecertificeerde instelling. Bij zorgmeldingen krijgt de politie een geautomatiseerde terugkoppeling van Veilig Thuis, bijvoorbeeld dat ze de melding hebben afgewezen omdat er geen sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling. Veilig Thuis stuurt deze meldingen wel door naar het lokale veld of de betrokken hulpverlening. Het verbeteren van die terugkoppeling na meldingen was een van de specifieke aandachtspunten uit het inspectierapport. Het zal ook een van de punten zijn die terugkomt in het verbeterplan van Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond.
Voorzitter. Ik heb nog een vraag van mevrouw Rikkers van de BBB. Ik dacht dat mevrouw Bruyning hier ook naar vroeg. Wanneer krijgt Veilig Thuis de bevoegdheid om bij vermoedens van mishandeling of verwaarlozing zonder toestemming van de ouders met het kind te spreken? Dat was een van de eerste dingen die ik aanstipte in de inleiding. Ik denk dat een van de belangrijkste lessen uit de onderzoeken ook wel is dat wij meer moeten spreken met de kinderen, of eigenlijk altijd moeten spreken met de kinderen. We moeten vooral ook naar hen luisteren. Veilig Thuis probeert op dit moment om bij alle meldingen met de kinderen te spreken. Ze blijven wel een organisatie in het vrijwillige kader, en zijn daarmee afhankelijk van toestemming van ouderen en verzorgers. Als ze geen toestemming geven, heeft Veilig Thuis geen grondslag om dit af te dwingen. Veilig Thuis kan wel via de Raad voor de Kinderbescherming bij de rechter om vervangende toestemming vragen. Zoals ik net al aangaf, denk ik dat het heel goed is om te kijken hoe we dit kunnen gaan regelen.
Voorzitter. Dan rest mij nog één vraag van mevrouw Bruyning. Dat is de vraag over de wettelijke verplichting voor Veilig Thuis om binnen 48 uur een risico-inschatting te maken bij meldingen. In de richting van mevrouw Bruyning zou ik het volgende willen zeggen. Bij alle meldingen die bij Veilig Thuis binnenkomen wordt er direct binnen 24 uur een risico-inschatting gemaakt van de mate van onveiligheid. Bij acute onveiligheid wordt er altijd direct gehandeld. Als er geen sprake is van acute onveiligheid, moet Veilig Thuis binnen vijf dagen een veiligheidsbeoordeling afronden. Deze tijd is vaak nodig om alle betrokkenen te horen en informatie te verzamelen.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Dan heb ik nog wel een vraag aan de staatssecretaris, want uit de praktijk blijkt dat meldingen soms wel drie tot vier weken blijven liggen of niet bij de juiste persoon aankomen. Wat is dan in het geval dat de staatssecretaris net aangaf een verbetermaatregel om de meldingen niet meer zo lang te laten liggen en te voldoen aan hetgeen de staatssecretaris net heeft aangegeven?
Staatssecretaris Maeijer:
Dat is een terechte vraag en ook een ingewikkelde vraag. Het kader waarbinnen geopereerd wordt is denk ik vrij helder. Er wordt direct, dan wel binnen 24 uur, een risico-inschatting gemaakt van de mate van onveiligheid. Als er sprake is van acute van onveiligheid, wordt er direct gehandeld. Dat is het kader waarmee men werkt. Als er signalen zijn — en die zijn er — dat zaken langer blijven liggen, kan ik inschatten dat het niet om de zaken gaat die ik hier specifiek benoem. Maar wij gaan de komende tijd vaak in gesprek met het Landelijk Netwerk Veilig Thuis en zullen deze signalen meenemen.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Dan wil ik toch de staatssecretaris nog meegeven dat ook in deze casus de politie een Veilig Thuismelding heeft gemaakt toen ze het meisje in de supermarkt hebben aangetroffen en haar hebben meegenomen naar het politiebureau. Ik vraag de staatssecretaris om daar extra aandacht aan te schenken in het verbeterplan dat zij gaat oppakken met Veilig Thuis en daar echt iets mee te doen.
Staatssecretaris Maeijer:
Zoals ik al eerder aangaf, we hebben een heel lijstje van verbeterpunten die we nu al zien. Mogelijk komen er lopende de tijd nog meer naar voren. Veilig Thuis Rotterdam Rijnmond is nu hard aan de slag met het maken van het verbeterplan. Op het moment dat dat er ligt, gaan wij bekijken wat wij daarvan kunnen meenemen richting het gesprek met het Landelijk Netwerk Veilig Thuis. Mogelijk zitten er een aantal concrete punten in die gelden voor de locatie Rotterdam. Maar ik verwacht dat er ook rode draden in zitten, waar we op landelijk niveau lessen van kunnen leren en waarmee we aan de slag zouden moeten.
De heer Krul (CDA):
Ik had het kabinet gevraagd om te reflecteren op de aanbevelingen van de inspectie. Een is er nog blijven liggen. Misschien vergeten door staatssecretaris Karremans, misschien vergeten door staatssecretaris Maeijer of misschien past die wel helemaal niet bij iemand in het straatje. Het gaat over de huisartsenzorg. Het meisje had geen vaste huisarts. Een van de kernwaarden van de huisartsenzorg is generalistische zorg. Een huisarts is bij uitstek iemand die goed zicht heeft op de verbanden binnen zo'n gezin en de context waarbinnen ziekte en welzijn voorkomen. Er is geen wettelijke norm voor het ingeschreven staan bij één huisarts voor een heel pleeggezin, maar daarin ziet de inspectie een discrepantie. Als het om wettelijke normen gaat, zie ik daar dan weer een rol weggelegd voor de regering. Kan de staatssecretaris reflecteren op deze aanbeveling van de inspectie en zouden wij misschien naar zo'n wettelijk kader moeten, waarbij een heel pleeggezin bij één huisarts staat ingeschreven?
Staatssecretaris Maeijer:
Voorzitter, vergeeft u mij te zeggen dat de heer Krul mij misschien ietwat overvraagt, maar die gewoonte heeft hij wel. Ik ben in mijn termijn ingegaan op de specifieke aanbeveling ten aanzien van disclosure. Alle gekheid op een stokje, natuurlijk. Ik denk dat het goed is dat ik hier in tweede termijn wat specifieker op terugkom, maar ik ben geneigd om met de inspectie en met u mee te gaan, in de zin dat hier natuurlijk wel echt iets in zit. Maar laat ik daar in tweede termijn wat specifieker op terugkomen. Het is een waardevolle aanbeveling.
Ik ben aan het eind gekomen van mijn beantwoording.
De voorzitter:
Heel goed. Dan geef ik graag het woord aan staatssecretaris Paul.
Staatssecretaris Paul:
Voorzitter, dank u wel. De berichten over het meisje uit Vlaardingen zijn en blijven hartverscheurend. Ook ik wil vanaf deze plek mijn medeleven uitspreken met het meisje en haar naaste familie.
De Inspectie van het Onderwijs heeft een onderzoek uitgevoerd naar de school van het meisje en naar de rol van het onderwijs in bredere zin. De Kamer heeft het rapport ontvangen. Uit het onderzoek blijkt dat de school een meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling had en de stappen hierin correct heeft gevolgd toen er signalen waren van mogelijk huiselijk geweld en kindermishandeling. Maar dat betekent niet dat het onderwijs hier niet van kan en moet leren. Alles wat we kunnen doen om dit soort verschrikkelijke situaties te voorkomen, ook vanuit het onderwijs, moeten we doen. Ik omarm daarom alle aanbevelingen die de Inspectie van het Onderwijs doet voor scholen in vergelijkbare situaties. Ik richt me daarin met name op drie punten: bekendheid van de meldcode in de onderwijssector, gerichte trainingen voor onderwijsprofessionals en het versterken van de samenwerking tussen onderwijs en zorg, meer specifiek met Veilig Thuis.
In het onderwijs is mijn eerste prioriteit structurele aandacht en scholing rondom de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling. We weten dat scholen een belangrijke rol spelen in het signaleren en melden van vermoedens van kindermishandeling. Vaak heeft op scholen een intern begeleider of zorgcoördinator de rol van aandachtsfunctionaris huiselijk geweld en kindermishandeling. Daarom heb ik de landelijke vereniging van aandachtsfunctionarissen gevraagd om de komende jaren gericht trainingen te organiseren voor intern begeleiders en zorgcoördinatoren.
Ten tweede is het in algemene zin belangrijk dat de meldcode en het sectorspecifieke afwegingskader voor het onderwijs structureel onder de aandacht worden gebracht van onderwijsprofessionals. Dat kan ik niet alleen. Daar heb ik de werkgevers in het onderwijs, de schoolbesturen en ook de schoolleiders hard bij nodig. Ik ga daarom met hun vertegenwoordigers in gesprek, de PO-Raad, de VO-raad en de AVS, de Academie Vakvereniging Schoolleiders, om te bezien hoe we dit zo goed mogelijk kunnen vormgeven.
Tot slot kan de samenwerking tussen onderwijs en zorg doorslaggevend zijn bij onveilige situaties van kinderen. Ik trek daarom samen met mijn collega-bewindspersonen van VWS op om te onderzoeken hoe we die samenwerking, specifiek met Veilig Thuis, kunnen versterken. In lijn met het advies van de Inspectie van het Onderwijs hebben we daarbij met name aandacht voor stap twee in de meldcode, het inwinnen van advies bij Veilig Thuis. Mijn collega's Karremans en Maeijer zijn hier al uitgebreider op ingegaan, maar ik vind het vanuit mijn verantwoordelijkheid belangrijk dat eventuele onduidelijkheid hierover bij onderwijsprofessionals wordt weggenomen en dat zeker bij twijfel altijd advies wordt gevraagd bij Veilig Thuis.
Ik heb een drietal vragen van uw Kamer. Ik begin met de vraag van mevrouw Van der Werf. De heer El Abassi had dezelfde vraag, dus ik combineer die, als dat mag. De vraag is hoe het kan dat een leerplichtig meisje zo lang zonder toezicht thuis heeft gezeten. Ik begrijp die vraag volledig. Ik vind het tegelijkertijd belangrijk om enige context te schetsen. In december 2023 is door de zorginstanties samen met school en leerplicht besloten dat de leerling direct zorg nodig had en dat zij niet meer naar school kon. De school zou op de hoogte gehouden worden door de zorginstanties. Ook daarna heeft de school proactief contact gezocht met de zorginstantie waar de voogdij lag, maar de school hoorde daar niets op terug. In algemene zin verwacht ik van scholen dat, ook als onderwijs tijdelijk niet mogelijk is, zij contact houden met het kind en met thuis. Dit gebeurt ook in brede zin, bijvoorbeeld wanneer kinderen langdurig ziek zijn of in het ziekenhuis worden behandeld. Even een paar jaar terugdenkend, heb ik heel veel concrete voorbeelden gezien, bijvoorbeeld in coronatijd, van scholen die op verschillende en creatieve manieren in contact bleven met leerlingen, of dat nu was vanaf het tuinpad of tweehoog door het raam. Juist met kinderen over wie leraren zich zorgen maakten, onderhielden zij dat contact.
In dit geval heeft de school na januari 2024 nog contact gezocht met de zorginstantie waar de voogdij lag, nadat, zoals ik eerder al zei, gezamenlijk was besloten dat direct zorg nodig was en dat onderwijs niet mogelijk was.
Dan ga ik door op de vraag van de heer El Abassi over …
De voorzitter:
Er is nog een vraag van de heer Krul op dit punt.
De heer Krul (CDA):
Dit roept wel heel veel vragen op, eigenlijk. Een van de belangrijke dominostenen in dit tragische verhaal is het moment dat de docent het filmpje ziet waarmee de pleegmoeder de school overtuigt dat het meisje niet meer naar school kan. Dat is het filmpje dat uiteindelijk via de school bij de WSS terechtkomt, waarna vervolgens de WSS-medewerker, de gedragswetenschapper, zegt zich zorgen te maken om de acute veiligheid van het meisje. Dan is het vreemd dat er vervolgens in januari — het filmpje is dan dus al bekend bij de WSS — geen terugkoppeling heeft plaatsgevonden met de school. Zo begrijp ik het althans als ik de staatssecretaris beluister. Begrijp ik het zo goed? Ons beeld uit het inspectierapport is dat de hele melding over dit filmpje verdwenen is, maar dit zou eigenlijk betekenen dat dit niet zo is.
Staatssecretaris Paul:
De school heeft meerdere pogingen ondernomen om met de WSS in contact te treden. De school heeft vanuit de WSS begrepen — initieel, dat is in de eerste afspraak met leerplicht, school en de WSS geconstateerd — dat op dat moment zorg moest voorgaan op onderwijs en dat het ook niet mogelijk was om bijvoorbeeld huiswerk mee te geven dat in de thuissituatie gemaakt kon worden. Zo is inderdaad voor een time-out gekozen.
De heer Krul (CDA):
Dit is ook niet een vraag waarvan ik denk dat de staatssecretaris Onderwijs die kan beantwoorden. Maar het is natuurlijk heel vreemd dat wij in de veronderstelling zijn dat de melding over acute veiligheid verdwenen is. De school wist dat, maar die melding is bij de WSS verdwenen bij de overdracht aan nieuwe medewerkers, die in januari heeft plaatsgevonden. Als er dan vervolgens vanuit de school nog steeds contact gezocht wordt met de zorginstelling, dan zou je zeggen dat bij de nieuwe medewerker alle alarmbellen zouden moeten afgaan. Een docent zoekt contact en zegt dat hij in december een verschrikkelijk filmpje heeft gezien waardoor de betrokken leerling niet meer naar school kan omdat die acute zorg nodig heeft, en vraagt hoe het nu met die leerling gaat. Als dat dan aan de andere kant helemaal niet bekend is omdat die informatie nooit is aangekomen, dan zit daar voor mij een gigantische discrepantie. Ik ben dus heel benieuwd — misschien komt dat verderop in de beantwoording nog aan de orde — hoe het dan in de periode van januari tot mei gegaan is vanuit het perspectief van de school. Hoe vaak is er contact gelegd? Is er überhaupt een terugkoppeling geweest? Uit het rapport heb ik dus een ander beeld opgemaakt.
Staatssecretaris Paul:
Wat ik uit het inspectierapport van het onderwijs heb gehaald, is dat rond die onderwijs-time-out afgesproken is dat de zorginstanties de school en leerplicht op de hoogte zouden houden. Dat is niet gebeurd. Vanuit de school was er in ieder geval een dermate betrokkenheid dat wel getracht is om contact te zoeken.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Ik vind het echt buitengewoon vreemd. De eerste vraag die het bij mij oproept, is: wat was dan de zorg waar die afspraak over is gemaakt? Welke zorg heeft dit meisje dan gekregen? Zij heeft bij mijn weten van januari tot mei gewoon bij de pleegouders gezeten, dus er was helemaal geen sprake van speciale zorg die boven onderwijs zou gaan. En hoe kan het dan dat er, als een meisje op school heeft aangegeven mishandeld te zijn, terwijl er ook andere signalen zijn opgepikt, fysieke signalen, dat het niet goed ging met dit meisje, akkoord is gegaan met zo'n maatregel waarbij de school elk zicht verloor?
Staatssecretaris Paul:
De school heeft zich gebaseerd op de input en de expertise van de zorginstelling waarmee ze van doen had: de instelling die de voogdij had over het meisje.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dat is natuurlijk niet echt een antwoord op de vraag. Want ik kan me voorstellen dat het voor de school van belang is geweest om in te kunnen zien wat dan de zorg was die geboden zou worden. Ik kan me voorstellen dat docenten anders helemaal niet zomaar akkoord gaan met een dergelijke regeling voor een kind waarvan zij weten dat het kind wordt mishandeld. Dan zou deze minister dat volgens mij ook moeten kunnen achterhalen.
Los daarvan, in Nederland worden ouders terecht aan de haren getrokken als hun kind van 5 jaar buiten de schoolvakanties om te lang wegblijft, ook als het om een paar dagen vakantie gaat. Dat wordt niet geaccepteerd in dit land, en terecht. Hoe kan een kind waarvan de school weet dat het wordt mishandeld en ziet dat het wordt mishandeld, dan vijf maanden wegblijven? Nogmaals, ik verwijt dit niet specifieke leraren, want misschien hebben die zich wel verschrikkelijke zorgen gemaakt. Dat kan ik helemaal niet vanaf hier overzien. Maar ik denk wel dat deze minister dan helder moet maken wat voor afspraak hier mogelijk is geweest, waardoor zorg is voorgegaan op leerplicht en onderwijs.
Staatssecretaris Paul:
Uiteindelijk heeft de school zich gebaseerd op de input van de zorginstelling. Hier zaten dus de partijen leerplicht, zorginstelling en de school om tafel. Uiteindelijk zijn dat professionals die met elkaar samenwerken en heeft de school zich gebaseerd op de input vanuit de zorginstelling. Misschien is het goed om ... De woorden "zorg" en "zorgplicht" worden in verschillende contexten gebruikt. Ik snap de vraag heel goed. Scholen hebben in Nederland verschillende zorgplichten. Als je het hebt over de zorgplicht in het onderwijs, dan gaat het erover dat er goed onderwijs wordt geboden in een veilige schoolomgeving. Daarnaast is er een zorgplicht in de context van passend onderwijs, dat er voor leerlingen met een bepaalde ondersteuningsbehoefte in die behoefte moet worden voorzien door de school. Dat kan gaan om leerlingen met een beperking of leerlingen met een aandoening, fysiek of anderszins. Daar gaan scholen mee aan de slag en dat betekent dat ze die ondersteuning bieden, ook om zo veel mogelijk thuiszitten te voorkomen. In dit geval heeft de school dus in december 2023 afspraken gemaakt met leerplicht en de zorginstanties, waarbij de zorginstanties nadrukkelijk aangaven dat het meisje onderwijs niet aankon en dat de zorg daarom voor moest gaan op onderwijs; vandaar dat er tot dat besluit is gekomen.
Ik ga door met de vraag van de heer El Abassi. Hij vroeg waarom de school na de signalen geen melding heeft gedaan bij Veilig Thuis. De school heeft een onderbouwde keuze gemaakt om geen melding te maken bij Veilig Thuis, maar de reeds betrokken zorginstanties te betrekken. Dat heeft alles te maken met het feit dat het meisje onder voogdij stond van een van deze instanties. De school had namelijk de ervaring dat wanneer er al zorginstanties betrokken zijn, Veilig Thuis een melding niet oppakt. Zo staat het in het rapport. Ik begrijp die afweging, maar vind het tegelijkertijd belangrijk dat scholen ten minste advies kunnen inwinnen bij Veilig Thuis, ook al is het vermoeden dat Veilig Thuis een melding niet aanneemt of weer terugverwijst naar de betrokken zorginstanties, want het is belangrijk om dat totale beeld te hebben. Daarom ga ik ook samen met mijn collega van VWS de samenwerking tussen Veilig Thuis en het onderwijs verder versterken.
Dan tot slot de vraag van de heer Stoffer. Hoe is het mogelijk dat het meisje door niemand is gezien toen ze thuis kwam te zitten? Is een speciale waarborg in de wet nodig? Ik heb zojuist ook richting mevrouw Van der Werf uitgelegd hoe het proces ongeveer is gegaan en dat dus in 2023 door de zorginstelling, door leerplicht en de school is afgesproken dat zorg voorging op onderwijs. Op initiatief van de school is er een vervolgoverleg geweest in januari 2024, waarbij die afspraken wederom zijn besproken en herhaald. Ook werd de afspraak gemaakt dat de school en de leerplicht op de hoogte gehouden zouden worden door de zorgpartijen. Toen de school daarna geen berichten ontving, heeft de school verschillende pogingen gedaan om proactief contact te leggen met de WSS, waar op dat moment de voogdij lag, helaas zonder resultaat. Ik heb ook aangegeven dat ik in algemene zin verwacht dat ook als kinderen langere tijd niet naar school gaan, dat contact heel belangrijk is.
De heer Stoffer vroeg: zou een wettelijke waarborg kunnen helpen? Ik betwijfel of een speciale waarborg in de wet iets toevoegt, want de plicht om dit kind te zien ligt nu al bij de jeugdbescherming, maar ik vind dit wel een punt om mee te nemen in alle verbeteracties die we doen.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Tot zover de eerste termijn. In de tweede termijn van de Kamer geef ik graag het woord aan de heer Eerdmans.
De heer Eerdmans (JA21):
Voorzitter, dank. Dank aan de bewindspersonen voor de beantwoording in een intense zaak, met veel antwoorden die ons wat verder brengen, maar alles zit natuurlijk uiteindelijk in de uitvoering van de aanbevelingen en de daadwerkelijke cultuurverandering, want ik denk dat staatssecretaris Struycken er volledig gelijk in heeft dat het vooral gaat om de cultuur van mensen die werken in de pleegzorg.
Voorzitter. Ik heb twee moties. Ik wou er wel bij zeggen dat de jungle waar geloof ik mevrouw Westerveld het over had, natuurlijk ook wel enigszins wordt gesymboliseerd door de vier aanwezige staatssecretarissen, als we het hebben over te veel instanties en te veel lijnen en elkaar soms in de weg zitten. Ik wil niet zeggen dat u elkaar in de weg zit, staatssecretarissen, maar het symboliseert voor mij wel de jungle waar we het ook vandaag over hebben gehad. Kortom, werk aan de winkel. En dan moet de gemeente Vlaardingen er eigenlijk nog bij zitten, zou je denken.
Voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in de casus van het meisje van Vlaardingen sprake was van ernstige mishandeling, misbruik en zichtbaar letsel;
overwegende dat wanneer er sprake is van de combinatie "disclosure" en zichtbaar letsel het bijna altijd onverantwoord is om een kind dezelfde dag weer terug te sturen naar zijn of haar thuissituatie;
verzoekt de regering dit principe te introduceren en te bespreken met alle relevante organisaties in de pleegzorg,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Eerdmans en Bruyning.
Zij krijgt nr. 278 (31015).
De heer Eerdmans (JA21):
De tweede, voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het aantal beschikbare pleegouders sinds 2015 een sterke daling laat zien;
overwegende dat pleegouders een vitale rol spelen in het aanbieden van een veilige en stabiele omgeving;
constaterende dat er momenteel 800 kinderen wachten op een pleeggezin en dat een op de drie plaatsingen bij een pleeggezin weer moet worden afgebroken omdat pleegouders de zorg niet aankunnen;
verzoekt de regering snel een plan te maken om meer pleegouders te werven, en de Kamer hierover voor de zomer 2025 te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Eerdmans.
Zij krijgt nr. 279 (31015).
De heer Eerdmans (JA21):
Dank u wel.
De voorzitter:
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp, BBB.
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb één motie en ik dien een aantal moties mee in, mij wel degelijk beseffend dat dit voor het meisje van Vlaardingen veel te laat en veel te weinig is.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid valt te lezen dat pleegzorgouders niet wilden meewerken aan scholing, opleiding en zorg van buiten;
constaterende dat pleegzorgorganisaties op dit moment niet standaard de verplichting opnemen in pleegzorgcontracten voor pleegouders om scholing en opleidingen te volgen;
verzoekt de regering om met pleegzorgaanbieders afspraken te maken om dit standaard op te nemen in de pleegzorgcontracten en hier ook gevolg aan te geven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rikkers-Oosterkamp.
Zij krijgt nr. 280 (31015).
Mevrouw Rikkers-Oosterkamp (BBB):
Dank u wel.
De voorzitter:
De heer Crijns van de PVV.
De heer Crijns (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de staatssecretarissen voor de beantwoording.
Voorzitter. Er zijn een hele hoop vragen beantwoord, alleen is het antwoord op de kernvraag die ik had — wie is verantwoordelijk, wie neemt de verantwoordelijkheid en welke consequenties volgen er? — naar mijn mening niet goed behandeld. Ik kreeg het gevoel van een kastje-muurtje-effect.
Ik heb twee moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering om de aanbevelingen met betrekking tot toezicht en controle zo spoedig mogelijk uit te voeren, zodat er strikter wordt gehandhaafd op de naleving van protocollen, de screening van pleegouders wordt verbeterd en er een effectiever toezicht komt op de veiligheid van pleegkinderen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Crijns, Eerdmans en Rikkers-Oosterkamp.
Zij krijgt nr. 281 (31015).
De heer Crijns (PVV):
De volgende.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er gevallen zijn waarin pleegouders in het verleden ernstig in de fout zijn gegaan, met schrijnende gevolgen voor de aan hen toevertrouwde kinderen;
overwegende dat het onacceptabel is dat pleegouders die zich schuldig hebben gemaakt aan mishandeling, verwaarlozing of ander ernstig misbruik, opnieuw in aanmerking kunnen komen voor het opvangen van pleegkinderen;
overwegende dat een effectieve screening en controle van pleeggezinnen essentieel is om de veiligheid van kwetsbare kinderen te waarborgen;
verzoekt de regering om er zorg voor te dragen dat pleegzorgaanbieders bij (her)screening van pleegouders zich te allen tijde vergewissen van het verloop van eerdere plaatsingen bij deze pleegzorgouders, dit mee te nemen in het oordeel, dit onderdeel te laten zijn van het Kwaliteitskader Voorbereiding en screening van pleegouders en dit te implementeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Crijns, Eerdmans, Krul, Van der Werf, Dral, Ceder, Bruyning, Rikkers-Oosterkamp en Stoffer.
Zij krijgt nr. 282 (31015).
Mevrouw Bruyning, Nieuw Sociaal Contract.
Mevrouw Bruyning (NSC):
Voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er in de jeugdzorg en jeugdbescherming situaties kunnen ontstaan waarin direct ingrijpen noodzakelijk is om de veiligheid en het welzijn van kinderen te waarborgen;
constaterende dat de huidige structuren en procedures soms onvoldoende snelheid en effectiviteit bieden om acute risico's te mitigeren;
overwegende dat de staatssecretarissen van Rechtsbescherming en van VWS een stelselverantwoordelijkheid dragen voor het goed functioneren van jeugdzorg en -bescherming en dat een interventiemechanisme kan bijdragen aan het doorbreken van schadelijke patronen en het bieden van directe bescherming wanneer noodzakelijk;
roept de regering op om mogelijkheden uit te werken in het kader van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming waarmee de verantwoordelijke bewindspersonen kunnen ingrijpen bij falen binnen het systeem van de jeugdzorg en jeugdbescherming, die onder meer door calamiteiten aan het licht komen, te zorgen voor heldere criteria en richtlijnen voor het gebruik van deze mogelijkheden waarbij de focus ligt op snelheid en effectiviteit alsook zorgvuldigheid zonder ondermijning van de rechtsstaat en hierbij samenwerking te zoeken met relevante instanties en experts om de uitwerking en uitvoering zorgvuldig vorm te geven;
verzoekt de regering de Kamer regelmatig te informeren over de voortgang van deze uitwerking,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bruyning, Van der Werf, Dobbe, Ceder, El Abassi en Stoffer.
Zij krijgt nr. 283 (31015).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het toekomstscenario en de Hervormingsagenda Jeugd twee afzonderlijk opererende projecten zijn binnen twee departementen;
constaterende dat het toekomstscenario en de hervormingsagenda in de basis hetzelfde doel beogen, maar elkaar niet versterken door het ontbreken van samenwerking en gezamenlijke coördinatie;
overwegende dat jeugdbescherming en jeugdzorg onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden en sterk van elkaar afhankelijk zijn;
overwegende dat de positie van het kind wordt versterkt bij een nauwere samenwerking van het ministerie van VWS en het ministerie van JenV en een koppeling tussen beide projecten;
verzoekt de regering om het toekomstscenario jeugd en de Hervormingsagenda Jeugd aan elkaar te verbinden, zodat beide projecten gezamenlijk het stelsel voor jeugdbescherming en jeugdzorg op een gecoördineerde wijze kunnen verbeteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bruyning, El Abassi en Eerdmans.
Zij krijgt nr. 284 (31015).
Mevrouw Van der Werf, D66.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Voorzitter. Ik heb twee moties, maar eerst nog één vraag aan mevrouw Paul. Ik vond het staartje van het debat toch opmerkelijk. Er kan dus een situatie ontstaan waarbij er over een zwaar mishandeld kind, waar ook een melding over ligt bij Veilig Thuis, een afspraak wordt gemaakt dat zorg boven onderwijs gaat. We hebben het hier niet over een gehandicapt kind, maar over een mishandeld kind, dat vijf maanden naar huis wordt gestuurd. Ik zou daar toch nog graag een reflectie op willen.
Voorzitter. Twee moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er in de huidige meldingenstructuur sprake is van een "doorfluistersysteem";
overwegende dat de betrokken maatschappelijke hulpverleners bij het pleegmeisje uit Vlaardingen onvoldoende zicht hadden op de mate en ernst van de onveiligheid;
verzoekt de regering een systeem te verkennen waarbij meldingen van onveiligheid per gezin worden gebundeld en relevante informatie toegankelijk wordt gemaakt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Werf, Eerdmans, Bruyning en Dobbe.
Zij krijgt nr. 285 (31015).
Mevrouw Van der Werf (D66):
Voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat politieagenten in de praktijk vaak signalen ontvangen van mogelijke kindermishandeling, maar niet altijd de middelen hebben om snel en adequaat te handelen;
constaterende dat een huisbezoek een belangrijk instrument is om inzicht te krijgen in de thuissituatie en veiligheid van een kind;
verzoekt de regering de bevoegdheid te creëren voor politieagenten om, in samenwerking met de jeugdbescherming en andere jeugdhulpverleners, een huisbezoek af te leggen wanneer er een ernstig vermoeden is van een onveilige thuissituatie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Werf, Eerdmans, Bruyning, Krul, Westerveld, Rikkers-Oosterkamp en Dral.
Zij krijgt nr. 286 (31015).
Dank u wel. De heer Ceder, ChristenUnie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Dit debat toont de noodzaak aan dat het anders moet. Daarom heb ik een aantal moties ondertekend en zelf ook een paar moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de commissie-De Winter in 2019 heeft aanbevolen om pleegouders beter te ondersteunen, zodat op die manier geweld meer kan worden voorkomen;
overwegende dat netwerkpleegouders in een crisissituatie inspringen en na een korte screening nog steeds nauwelijks worden begeleid;
verzoekt de regering te werken aan betere begeleiding voor zowel bestands- als netwerkpleegouders, zodat zij goed toegerust zijn om voor hun pleegkind te zorgen;
verzoekt de regering tevens de screening van netwerkpleegouders, zij het na plaatsing, op hetzelfde niveau te brengen als de screening van bestandspleegouders,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ceder.
Zij krijgt nr. 287 (31015).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Raad voor de Kinderbescherming de beslissingen over de beëindiging van een ondertoezichtstelling of de terugplaatsing van een uit huis geplaatst kind toetst;
overwegende dat kinderen bij deze toets niet gehoord worden;
verzoekt de regering om te werken aan een voorstel om de beslissing over het al dan niet beëindigen van de ondertoezichtstelling of de terugplaatsing van een kind bij de kinderrechter te beleggen en het voorstel aan de Kamer voor te leggen;
verzoekt de regering tevens dat kinderen zelf bij de toetsing worden betrokken overeenkomstig artikel 12 IVRK,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder, Bruyning en Krul.
Zij krijgt nr. 288 (31015).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Tot slot.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er in de zaak van het meisje uit Vlaardingen niet is voldaan is aan de geldende wet- en regelgeving en veldnormen;
overwegende dat het benadrukken van bestuurdersaansprakelijkheid kan leiden tot een extra waarborg dat een organisatie zich wel aan de gemaakte afspraken houdt en de organisatie er ook op inricht en voldoende evalueert;
verzoekt de regering te onderzoeken in hoeverre de bestaande bestuurdersaansprakelijkheid beter onder de aandacht gebracht kan worden bij slachtoffers;
verzoekt de regering in een toekomstscenario een uitdrukkelijke en uiterste mogelijkheid in te bouwen voor de overheid om in te grijpen bij besturen indien er misstanden zijn rond kinderen die onder toezicht van de Staat zijn gesteld,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder, Bruyning, Dral en Stoffer.
Zij krijgt nr. 289 (31015).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, GroenLinks-Partij van de Arbeid.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Jeugdwet verplicht om pleegkinderen, ouders en pleegouders tijdig te informeren over de mogelijkheid om gebruik te maken van de diensten van een vertrouwenspersoon;
constaterende dat maar achttien pleegkinderen in 2024 contact hadden met Jeugdstem, de organisatie van vertrouwenspersonen;
constaterende dat de inspectie in het rapport over de zaak in Vlaardingen aanbeveelt dat ieder kind in een pleeggezin beschikt over een vertrouwenspersoon, via het persoonlijke netwerk of via Jeugdstem;
verzoekt de regering om met Jeugdstem, de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen, ervaringsdeskundige jongeren uit de pleegzorg en de Alliantie Informele Steun een concreet plan te maken zodat alle pleegkinderen vóór de zomer weten dat ze recht hebben op de hulp van een vertrouwenspersoon en dit structureel te borgen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Westerveld, Dobbe, Ceder, Eerdmans, Krul, Bruyning, Van der Werf en Stoffer.
Zij krijgt nr. 290 (31015).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het VN-Kinderrechtenverdrag stelt dat ieder kind gehoord moet worden;
constaterende dat het pleegmeisje in Vlaardingen niet werd gehoord en geloofd;
overwegende dat dit een structureel probleem is;
constaterende dat er capaciteitsgebrek is bij trainingen die professionals leren hoe kinderen te interviewen rondom kindermishandeling en seksueel misbruik;
verzoekt de regering met werkgeversorganisaties in de jeugdzorg en jeugdbescherming te regelen dat iedere professional die werkt met kinderen in een kwetsbare positie voldoende geschoold wordt om signalen van kinderen daadwerkelijk op te pakken zodat het kind echt wordt gehoord,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Westerveld.
Zij krijgt nr. 291 (31015).
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Volgende week gaan we nog een aantal wetsvoorstellen indienen om de positie van kinderen echt te beschermen. Ik verwacht ook steun van deze Kamer als we verder kijken naar de Voorjaarsnota en de plannen die er zijn, want daar is natuurlijk ook gewoon geld voor nodig.
De voorzitter:
Mevrouw Dobbe van de SP.
Mevrouw Dobbe (SP):
Het is duidelijk dat het systeem heeft gefaald. Kinderen die beschermd hadden moeten worden, werden dat niet. En de gevolgen zijn afschuwelijk, voor het meisje, voor haar moeder, voor haar zusje. Het meisje werd niet serieus genomen en er werd niet naar haar geluisterd. Ze had ergens terecht moeten kunnen, maar ze kon nergens terecht; ze kon met niemand in gesprek. Daarom ondersteunen wij ook de motie van mevrouw Westerveld over een vertrouwenspersoon.
Ook naar de moeder had geluisterd moeten worden, maar ook zij werd buitenspel gezet. Daarom hebben wij de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er nog steeds niet altijd wordt ingezet op omgang met de biologische ouders na een uithuisplaatsing, ook als dat wel mogelijk is;
overwegende dat het WODC de aanbeveling heeft gedaan om het recht op omgang tijdens een uithuisplaatsing in de wet vast te leggen;
overwegende dat het WODC daarnaast stelt dat meer standaardisering en uniformiteit wenselijk zijn bij de beslisdiagnostiek over de omgang tijdens een uithuisplaatsing en een perspectiefbesluit;
verzoekt de regering om met voorstellen te komen om het recht op omgang van kinderen met hun biologische ouders na uithuisplaatsing te versterken en daarbij in ieder geval te kijken naar de aanbevelingen van het WODC,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dobbe en Bruyning.
Zij krijgt nr. 292 (31015).
Mevrouw Dobbe (SP):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Dral van de VVD.
Mevrouw Dral (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de staatssecretarissen voor hun beantwoording. Ik hoop dat we met de Kamer en het kabinet voortvarend aan de gang gaan om dit grote probleem op te lossen en fundamenteel andere dingen in dit stelsel te waarborgen, om de goede dingen te doen voor onze kinderen. Op dit moment heb ik één motie, maar ik zal op een later moment samen met mijn collega, mevrouw Van den Hil, nog een aantal voorstellen doen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat vanuit de sectoren onderwijs en zorg te vaak geen melding wordt gedaan van zorgelijke en schadelijke praktijken richting kwetsbare groepen zoals vrouwen en kinderen;
constaterende dat VWS al ruim vier jaar de opdracht heeft om een juridische adviesplicht te verankeren voor het inschakelen van Veilig Thuis voor de sectoren zorg en onderwijs;
constaterende dat ook uit het rapport over het meisje uit Vlaardingen de noodzaak blijkt om snel tot deze juridische adviesplicht over te gaan;
van mening dat het na jarenlang onderzoek naar een dergelijke adviesplicht tijd is voor urgentie;
verzoekt het kabinet voor het zomerreces een juridische adviesplicht uit te werken en daarbij een zodanige reikwijdte te hanteren dat bij twijfel of er bij personen of situaties sprake is of zal zijn van huiselijk geweld of kindermishandeling of schadelijke praktijken, er altijd advies moet worden gevraagd bij Veilig Thuis,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dral, Becker, Van der Werf, Stoffer en Krul.
Zij krijgt nr. 293 (31015).
Mevrouw Dral (VVD):
Dank u wel.
De voorzitter:
De heer El Abassi van DENK.
De heer El Abassi (DENK):
Voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat misstanden in pleeggezinnen onopgemerkt blijven door gebrekkig toezicht;
overwegende dat afhankelijkheid van meldingen vanuit de omgeving of de pleegzorgorganisatie zelf leidt tot situaties waarin kinderen langdurig mishandeld kunnen worden;
verzoekt de regering om onafhankelijke controlebezoeken in te voeren voor pleeggezinnen, waarbij pleegkinderen altijd alleen worden gesproken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid El Abassi.
Zij krijgt nr. 294 (31015).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de falende Enver en WSS, zoals in het ernstige mishandelingsgeval van het pleegmeisje uit Vlaardingen, signalen hebben genegeerd en zelfs pleegouders hebben gesteund ondanks signalen van mishandeling;
overwegende dat er onvoldoende externe controle is op de werkwijze van pleegzorginstanties en jeugdbescherming;
verzoekt de regering een onafhankelijk controlemechanisme in te stellen dat toezicht houdt op de beslissingen en werkwijze van pleegzorgorganisaties en jeugdbescherming, waarbij het vierogenprincipe wordt gehanteerd om institutioneel falen te voorkomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid El Abassi.
Zij krijgt nr. 295 (31015).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het belangrijk is dat bij kinderen voldoende rekening wordt gehouden met hun culturele, religieuze en etnische achtergrond;
overwegende dat een mismatch op deze vlakken kan leiden tot vervreemding, identiteitsproblemen en extra trauma's;
verzoekt de regering bij de plaatsing van pleegkinderen expliciet rekening te houden met de cultuur, religie en afkomst van het kind en te onderzoeken in hoeverre een gebrek hieraan een rol heeft gespeeld bij misstanden in de pleegzorg,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid El Abassi.
Zij krijgt nr. 296 (31015).
De heer El Abassi (DENK):
Voorzitter. De dame is verwaarloosd en in de steek gelaten. Ze begon zelfs te automutileren door haar hoofd tegen de koelkast of tegen een televisiekast aan te slaan. Maar er was ook iets moois. Zij ging graag om met haar zusje. Wij zijn allemaal aangedaan door dit meisje. Ik hoop dat deze vreselijke gebeurtenis op termijn ook iets moois gaat brengen.
Dank u wel.
De voorzitter:
De heer Stoffer, SGP.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Ik heb twee moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de overheid dient te zorgen voor duidelijke waarborgen dat kinderen op wie een maatregel van kinderbescherming van toepassing is daadwerkelijk frequent gezien worden;
constaterende dat het risico dat een kind niet gezien wordt met name groot is indien een kind uitvalt op school en dat het ontbreken van een actieve controle op de verantwoordelijkheid van organisaties een kwetsbaar punt is in het systeem;
verzoekt de regering te verkennen of een wettelijke regierol nodig is voor kinderen op wie een maatregel van kinderbescherming van toepassing is en die zijn uitgevallen op school, bijvoorbeeld door een controlerende rol voor de leerplichtambtenaar of het kind gezien wordt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stoffer, Bruyning, Ceder en Krul.
Zij krijgt nr. 297 (31015).
De heer Stoffer (SGP):
De tweede motie luidt als volgt.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het ingrijpen van de overheid in gezinnen de verantwoordelijkheid schept om actief en onafhankelijk te toetsen of de ingestelde maatregelen worden uitgevoerd en het beoogde doel dienen;
constaterende dat het kabinet meer middelen beschikbaar heeft gesteld voor een uitbreiding van de zittingscapaciteit in het familie- en jeugdrecht;
verzoekt de regering inzichtelijk te maken wat de extra middelen concreet betekenen voor de beschikbare tijd die kinderrechters hebben om zaken met betrekking tot maatregelen van kinderbescherming te behandelen;
verzoekt de regering tevens in overleg met de rechtspraak te verkennen hoe kinderrechters voorzien kunnen worden van meer mogelijkheden om een actievere rol te kunnen vervullen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stoffer, Krul en Ceder.
Zij krijgt nr. 298 (31015).
De heer Stoffer (SGP):
Tot slot dank ik de staatssecretarissen voor de zorgvuldige beantwoording van de vele vragen die er waren. Ook voor u was het geen gemakkelijk debat.
Dank u wel.
De voorzitter:
De laatste spreker van de zijde van de Kamer is de heer Krul van het CDA.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling (LECK) duiding en advies over medische bevindingen geeft aan artsen bij een vermoeden van kindermishandeling;
overwegende dat andere organisaties geen advies kunnen inwinnen bij dit expertisecentrum;
overwegende dat de expertise van het LECK van meerwaarde kan zijn voor de gehele keten van de jeugdhulp en jeugdzorg;
verzoekt de regering in overleg te gaan met het LECK en andere betrokkenen om te verkennen hoe hun expertise geborgd kan worden bij instanties die betrokken zijn bij de zorg en bescherming van kinderen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Krul en Westerveld.
Zij krijgt nr. 299 (31015).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er geen wettelijk kader of beroepsnorm bestaat die stelt dat pleegkinderen ingeschreven moeten worden in de huisartsenpraktijk van de pleegouders;
overwegende dat juist een huisarts de verbanden in een gezin beter kan zien en de context duidelijker wordt waarbinnen ziekte en gezondheid in een gezin zich afspelen;
verzoekt de regering om in lijn met de aanbevelingen van de inspecties samen met het veld tot een beroepsnorm te komen die stelt dat pleegkinderen ingeschreven moeten worden bij de huisartsenpraktijk van pleegouders,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Krul en Stoffer.
Zij krijgt nr. 300 (31015).
De heer Krul (CDA):
Ik besef dat ik over deze laatste motie ook nog gewoon een vraag heb gesteld. Ik heb nu eenmaal geen derde termijn. Ik heb begrepen dat het wel degelijk gebruikelijk is dat bij langdurige plaatsingen in de pleegzorg kinderen bij dezelfde huisarts worden ingeschreven, maar dat het geen vanzelfsprekendheid is. Dat is een van de vele tragische dingen die hier misgegaan zijn. Hopelijk kunnen we dat hiermee herstellen.
Ik wil de staatssecretarissen allemaal bedanken. Ik vond het een waardig debat. Het geeft zeker geen genoegdoening; dat moge ook duidelijk zijn. Maar ik denk dat we wel een beetje recht hebben kunnen doen aan dit verschrikkelijke verhaal vandaag. Daar wil ik ze voor bedanken.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik schors tot 16.15 uur. Dan gaan we luisteren naar de staatssecretarissen.
De vergadering wordt van 16.01 uur tot 16.15 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik heropen. Het woord is aan staatssecretaris Struycken.
Staatssecretaris Struycken:
Voorzitter. Ik beantwoord eerst de vraag van mevrouw Rikkers en ga dan in op de moties die onder mijn portefeuille vallen.
Mevrouw Rikkers vroeg mij wanneer de Kamer iets hoort over het toekomstscenario. De komende maanden gaat er veel gebeuren. Wij verwachten voor de zomer in een voortgangsrapportage over de nieuwe stand van zaken te kunnen rapporteren. Dus voor de zomer.
Dan kom ik bij de appreciatie van een aantal moties.
Ik begin met de motie-Bruyning c.s. op stuk nr. 283: oordeel Kamer.
De motie-Bruyning c.s. op stuk nr. 284: oordeel Kamer.
De motie-Van der Werf c.s. op stuk nr. 286 gaat over het huisbezoek door de politie. In geval van vermoedens van kindermishandeling kunnen de politie, Veilig Thuis, het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Kinderbescherming en de reclassering informatie uitwisselen en bespreken welke stappen gezet moeten worden. Dat is het zogenaamde actieoverleg. Een huisbezoek door de meest gerede, aangewezen partijen in dit specifieke geval, en dat kan de politie zijn, behoort dan tot de mogelijkheden. In geval van acute onveiligheid en crisissituaties komen politie en Veilig Thuis of crisisdienst samen ter plaatse. Deze bevoegdheid tot huisbezoek van de politie bestaat al, maar wordt mogelijk niet overal te lande voldoende benut. Als ik de motie mag opvatten als een verzoek om met deze partijen in gesprek te gaan om de inzet van het huisbezoek bij vermoedelijke kindermishandeling te bevorderen, als onderdeel van de samenwerking in het bestaande actieoverleg en de samenwerking bij acute onveiligheid, dan kan ik uw motie oordeel Kamer geven.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Ja, zeg ik met enige aarzeling, want deze suggestie is natuurlijk niet voor niets gedaan door de politie Rotterdam afgelopen maandag. Die heeft heel duidelijk gezegd: het is voor ons nu heel lastig om zomaar, zonder een betrokken zorgpartij, ergens langs te gaan. Ik weet niet wat de afbakening is van een "acute crisissituatie" of hoe ik het dan moet interpreteren, maar ik kan me heel goed voorstellen dat de heer Struycken en ik wel ongeveer hetzelfde willen. Ik vraag dan wel van hem om hier de randjes van die mogelijkheid op te zoeken en dat we niet alle afdelingen in de politie nog even een update gaan sturen over deze mogelijkheid.
Staatssecretaris Struycken:
Ik zal me verstaan met de heer Van de Koot om precies te begrijpen waar zijn zorg zat en wat precies de behoefte was die hij verwoordde. Ik heb het ook gehoord. Het werd mij niet helemaal duidelijk wat precies zijn zorg was, maar ik denk dat wij beiden hetzelfde willen nastreven: dat die bevoegdheid, voor zover zij er is, onder de aandacht moet worden gebracht, en voor zover die er niet is, te onderzoeken wat daarbij opportuun is.
De voorzitter:
En dan is het bij deze: oordeel Kamer.
Staatssecretaris Struycken:
Ja.
De elfde motie, die op stuk nr. 288. Dat is de motie van de leden Ceder, Bruyning en Krul, die ertoe strekt dat de beslissing over de beëindiging van de maatregel bij de kinderrechter wordt belegd. Ik zie niet de noodzaak om het beëindigen van een maatregel aan een kinderrechter voor te leggen. Die beëindiging wordt dan door alle partijen opportuun geacht en wordt dan ook zeer gewenst. Het creëert onnodige extra belasting van de rechtspraak en misschien ook vertraging als we die beslissing afhankelijk maken van een beslissing van de kinderrechter. Op die basis wil ik deze motie ontraden.
Dan de motie op stuk nr. 289: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 291: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 292: oordeel Kamer.
De achttiende motie, die op stuk nr. 295, een motie van de heer El Abassi, gaat over een onafhankelijk controlemechanisme dat toezicht houdt. Dat is er al, dat is een rol bij de inspecties. Dus op deze basis ontraad ik deze motie.
De motie op stuk nr. 298: oordeel Kamer.
De voorzitter:
Ik geef graag het woord aan staatssecretaris Karremans.
Staatssecretaris Karremans:
Dank u wel, voorzitter. Voordat ik overga tot de appreciatie van de moties, zijn er nog twee vragen waarop ik beloofd had nog even terug te komen in de tweede termijn.
Dat is allereerst een vraag van mevrouw Westerveld over hoe we ervoor gaan zorgen dat er inspraak van kinderen is ten aanzien van hun behandeling. Ik ben het er helemaal mee eens dat kinderen moeten worden betrokken bij hun eigen behandeling. Wat mij betreft is er geen zorg zonder inspraak van de kinderen. Het goede nieuws is dat het al in de richtlijn is opgenomen. Het minder goede nieuws is dat het natuurlijk nog niet altijd gebeurt. Ik zal de sector er dus ook op aanspreken dat dat gebeurt.
Er was nog de vraag van mevrouw Rikkers over wanneer zij weer iets over het toekomstscenario kan verwachten. Voor de zomer ontvangt u de laatste stand van zaken over het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming, waarin we hier verder op in zullen gaan.
De eerste motie is een motie van de heer Eerdmans en verzoekt de regering dit principe te introduceren en te bespreken met …
De voorzitter:
Welk nummer is dat?
Staatssecretaris Karremans:
Dat is de eerste motie van het debat, de motie op stuk nr. 278. Zal ik het gewoon bij het nummer houden? Oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 279: ook oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 280 van mevrouw Rikkers-Oosterkamp: ook oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 281 van de heer Crijns is ondersteuning van het beleid, dus ook oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 282 van de heer Crijns en zo'n beetje de hele Kamer: ook oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 287 van de heer Ceder: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 290 krijgt oordeel Kamer met de interpretatie dat we voor de zomer met de genoemde partijen een plan maken met de nodige activiteiten om vertrouwenspersonen goed onder de aandacht te brengen van pleegkinderen en voor de zomer zo veel mogelijk kinderen hebben bereikt. Met die interpretatie zou ik 'm inderdaad oordeel Kamer willen geven.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld beaamt dat.
Staatssecretaris Karremans:
Dan heb ik de motie op stuk nr. 293 van mevrouw Dral, die gaat over de adviesplicht. Die geef ik ook oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 296 van de heer El Abassi leg ik even uit. Die verzoekt de regering bij de plaatsing van pleegkinderen expliciet rekening te houden met de cultuur, religie en afkomst van het kind en te onderzoeken in hoeverre een gebrek hieraan een rol heeft gespeeld bij de misstanden in de pleegzorg. Het eerste deel van het dictum kan ik oordeel Kamer geven, het tweede deel van het dictum niet. Daarvoor wil ik eerst het thematisch toezicht afwachten. Als dat een rol speelt, zullen we daar vanzelfsprekend aandacht aan moeten besteden, maar die signalen hebben we nu niet. Maar met het eerste deel over dat er rekening moet worden gehouden met religie, cultuur en afkomst van het kind ben ik het eens. Dat deel wil ik oordeel Kamer geven, maar het geheel niet. Als ik de motie zo mag interpreteren dat ik alleen het eerste deel van het dictum doe en voor het tweede deel van het dictum het thematisch toezicht afwacht, dan geef ik 'm graag oordeel Kamer. Maar dat is natuurlijk aan de heer El Abassi.
De voorzitter:
Ja, maar ik wil toch een eindoordeel van u hebben.
Staatssecretaris Karremans:
Anders ontraad ik de motie.
De voorzitter:
Ja, dat lijkt me ook. Het gaat toch over het geheel van de motie. Dan is de motie op stuk nr. 296 ontraden.
Staatssecretaris Karremans:
Dan de motie … Ja, zijn jullie eruit?
De voorzitter:
Ga door. Snel, voordat de heer El Abassi naar voren komt.
Staatssecretaris Karremans:
Snel door.
De motie op stuk nr. 299 van de heer Krul en mevrouw Westerveld krijgt oordeel Kamer met de interpretatie dat ik dit met LECK en andere partijen ga verkennen. Als dat oké is, dan geef ik 'm oordeel Kamer.
De voorzitter:
Ik kijk strak naar mevrouw Westerveld.
Staatssecretaris Karremans:
De heer Krul was de eerste indiener.
De voorzitter:
En naar de heer Krul.
Staatssecretaris Karremans:
Die kijkt ook strak voor zich uit.
De voorzitter:
Dat is bij dezen bevestigd.
Staatssecretaris Karremans:
Bevestiging. Fijn.
Tot slot de motie op stuk nr. 300 van de heer Krul. Die gaat over de huisarts. Bij welke huisarts het pleegkind wordt ingeschreven, hangt heel erg af van het type pleegzorgplaatsing. Bij een crisisplaatsing kan een pleegkind ingeschreven blijven bij de eigen huisarts en bij langdurige plaatsing is het gebruikelijk om het pleegkind bij de huisarts van de pleegouder in te schrijven. Dit moet ook gebeuren in overleg met de wettelijk vertegenwoordiger van het kind, de ouders met gezag of de voogd van een jeugdbeschermingsinstelling. Ik breng de aanbeveling wel onder de aandacht van de sector, want als het mogelijk is, is inschrijving bij de huisarts van het pleeggezin wenselijk. Dat wil ik dus gaan doen. Als ik de motie op die manier kan interpreteren dat ik dat ga doen, dan wil ik 'm oordeel Kamer geven. Ik zag de heer Krul ook knikken.
Dat was het.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan staatssecretaris Maeijer.
Staatssecretaris Maeijer:
Voorzitter. Ik heb één motie, de motie op stuk nr. 285 van mevrouw Van der Werf. We hadden er ook een interruptiedebatje over. Als ik de motie zo mag interpreteren dat wij gaan verkennen welke signalen en meldingen van onveiligheid rondom gezinnen beter gebundeld kunnen worden, informatie tussen organisaties nauwkeurig en volledig gedeeld kan worden, welke hulpverlening over welke informatie zou moeten beschikken en hoe we dit beter kunnen realiseren, dan kan ik 'm oordeel Kamer geven.
De voorzitter:
Mevrouw Van der Werf bevestigt dat. Dan staatssecretaris Paul, de hekkensluiter.
Staatssecretaris Paul:
Dank, voorzitter. Ik begin. Ik heb de motie van de heer Stoffer te appreciëren, maar ik begin eerst met een reflectie richting mevrouw Van der Werf over het meisje van wie de school geweten zou hebben dat zij werd mishandeld en dat thuis kwam te zitten. Ik vind dat we daarin heel precies moeten zijn. In mijn initiële beantwoording ben ik dat misschien niet geweest. Uw Kamer stelde zojuist een aantal maal dat de school in december 2023 wist dat het meisje mishandeld werd. Dat is niet het geval. In december 2023 heeft de school signalen gekregen van mishandeling. De school heeft daar direct op gehandeld. Die heeft de meldcode gebruikt en direct contact opgenomen met een van de zorgpartijen. De school heeft deze signalen gedeeld. Die middag heeft de zorginstantie de school ervan overtuigd dat zij het meisje naar huis konden brengen. Er is letterlijk het volgende gezegd. In de rapporten is dat ook te lezen. Een betrokkene van de zorginstantie heeft gezegd: ik steek mijn hand voor dit gezin in het vuur. Daarmee is de school ook op een ander spoor gezet. Die heeft het meisje naar huis gebracht. Later die maand zijn er met de zorginstanties, leerplicht en de school zelf afspraken gemaakt. Toen is ook op basis van de informatie van de zorginstanties — daar werd gesproken over zelfmutilatie en allerlei andere zaken — geconstateerd dat de directe zorg nodig was en dat onderwijs niet mogelijk was. Zo is die time-out afgesproken in die gesprekken. School, zorgorganisatie en leerplicht waren daarbij betrokken. De school heeft dat dus niet zomaar gedaan. Er waren zwaarwegende argumenten ingebracht. Achteraf kunnen we met alle informatie de we hebben, zeggen: hadden we maar een andere afweging gemaakt. Ik vind het heel belangrijk om dat in die context te zien.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dank voor dit antwoord. Ik denk dat het goed is dat de minister recht doet aan wat er op dat moment gebeurd is. Maar mijn punt was niet dat ik denk dat de school hier met kwalijke intenties dingen heeft gedaan. Mijn punt was dat het mogelijk was dat op het moment dat er duidelijk was dat er sprake zou kunnen zijn van kindermishandeling, er een time-out werd afgesproken. Ik zei net namelijk ook al niet voor niets dat het niet ging om een gehandicapt kind dat vanwege fysieke beperkingen misschien lastig naar school zou kunnen gaan, waardoor het redelijkerwijs mogelijk zou kunnen zijn dat thuisonderwijs beter was. Het ging om een situatie waarin mogelijk sprake was van onveiligheid. De minister geeft aan dat zorg boven onderwijs gaat. Maar zorg was hier niet zorg, zorg was: we sturen dit meisje naar huis. Vijf maanden lang is er door niemand naar haar omgekeken, ook niet door iemand van school. Ik wil aan de minister vragen of zij het wenselijk vindt dat dat mogelijk is.
Staatssecretaris Paul:
In deze casus is het zo dat de school op basis van de informatie van de zorginstantie heeft besloten om op die bewuste dag het meisje terug naar huis te sturen. Een maand later hebben de direct betrokken partijen, namelijk de zorginstantie, leerplicht en de school zelf, het gesprek gevoerd over wat op dat moment in het beste belang van het meisje zou zijn. Ik zeg nogmaals dat we achteraf allemaal willen dat er een andere afweging was gemaakt, maar dat was de informatie die de school op dat moment had. Daarbij was het duidelijk dat zorg voorrang moest krijgen en dat onderwijs niet goed zou zijn voor het meisje.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Dan wil ik toch aan de minister vragen of zij niet vindt …
De voorzitter:
De minister is een staatssecretaris.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Excuus, voorzitter. Ik ben normaliter niet aanwezig in de commissie voor OCW. Dan wil ik toch aan de staatssecretaris vragen of zij dan niet vindt dat er op haar ministerie gekeken moet worden of er voor dit soort situaties een extra check of een extra vlaggetje kan worden ingezet, zodat dat niet meer mogelijk is. Dus specifiek in situaties van kindermishandeling waarbij er dus een melding is gedaan, waartoe mevrouw Paul zelf net ook terecht oproept.
Staatssecretaris Paul:
Ik ben bereid om overal verder in te duiken, want ik vind dat we alles moeten aangrijpen om ervoor te zorgen dat dit soort verschrikkelijke situaties niet meer voorkomen. Maar ik blijf herhalen dat in deze casus de zorginstantie, letterlijk een betrokkene van de zorginstantie, heeft gezegd "ik steek mijn hand in het vuur, hier is geen sprake van mishandling" en dat vervolgens is geconstateerd dat het voor het meisje het beste zou zijn als ze geen onderwijs zou volgen en als ze ook niet zou worden onderworpen aan huiswerk en allerlei andere zaken, omdat die directe zorg moest plaatsvinden. Kijk, onderwijs heeft een verantwoordelijkheid, maar kan niet op de stoel van de zorgverlener gaan zitten.
De voorzitter:
Heeft de staatssecretaris al een oordeel geveld over deze motie, de motie op stuk nr. 297?
Staatssecretaris Paul:
De motie op stuk nr. 297? Nou, ik was nog niet aan de motie toegekomen.
De voorzitter:
O. Nou, dan mevrouw Van der Werf nog even.
Mevrouw Van der Werf (D66):
Mijn laatste vraag, voorzitter. Wat is hier nou de kwalificatie van zorg?
Staatssecretaris Paul:
Dat heb ik hier niet paraat, maar wat uiteindelijk in dat gesprek tussen zorginstantie, leerplicht en onderwijs naar voren is gekomen, is dat het meisje op dat moment directe zorg nodig had. Als een school daarover in gesprek is met de experts, dan is het ook logisch dat daarnaar gehandeld wordt.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Toch is dat in deze situatie niet logisch. Allereerst omdat hier geen sprake was van zorg, maar ook omdat de inspectie in het rapport naar het handelen van de school — net als mevrouw Van der Werf ga ik ook niet de schuld bij de school of docenten neerleggen — zelf zegt: "Hier was sprake van een time-out. Dat is een niet-wettelijke situatie." Wat de school had kunnen doen, is vragen om vermindering van de onderwijstijd of inderdaad ontheffing van de leerplicht. Als dat laatste gebeurt, dan lees ik in de Leerplichtwet dat er dan onafhankelijke arts of deskundige mee moet kijken. Dus in dat licht, ook van wat de inspectie beschrijft, denk ik dat hier sprake is van een situatie die onwettig was, die zeker niet wenselijk was en die in alle andere gevallen voorkomen moet worden, zeker als er sprake is van vermoedens van kindermishandeling. En daar was op de school ook sprake van, van die vermoedens.
Staatssecretaris Paul:
Voorzitter, ik zou willen voorstellen dat ik eerst ga appreciëren. Die appreciatie gaat er ook toe leiden dat ik terugkom bij de Kamer op basis van het verzoek dat de heer Stoffer doet in zijn motie. In die brief wil ik dan ook heel graag terugkomen op het punt dat gemaakt wordt door mevrouw Van der Werf en mevrouw Westerveld. Ik heb een aantal dingen niet paraat en daar wil ik gewoon zorgvuldig op terugkomen, dus dat doe ik dan in die brief als u dat goedvindt.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks-PvdA):
Ja, maar ik zou dan ook wel graag iets meer willen weten over of er nog meer van dergelijke situaties zijn, waarbij dus iets gebeurt wat niet wettig is, zegt de inspectie zelf, en waarbij er dus wel vermoedens zijn van, in dit geval, kindermishandeling — dus inderdaad geen zorg, zoals mevrouw Van der Werf zegt — juist om hier echt van te leren, omdat school zo'n belangrijke plek is voor kinderen en omdat het natuurlijk altijd heel goed is dat de school weet hoe met een kind gaat. Daar was in dit geval geen sprake van, weten we allemaal, en dat is natuurlijk, helemaal met de kennis van nu, ontzettend heftig.
Staatssecretaris Paul:
Zeker. Zoals gezegd, kom ik daarop terug in die brief.
Dan ga ik door met de motie van de heer Stoffer, de motie op stuk nr. 297. Die gaat over een mogelijke wettelijke regierol. Die motie kan ik oordeel Kamer geven, waarbij ik zou willen aangeven — dat deed ik eigenlijk al in mijn reactie op de vraag van de heer Stoffer — dat ik betwijfel of een specifieke waarborg in de wet daadwerkelijk iets toevoegt. Tegelijkertijd wil ik ook geen instrument, geen middel onbenut laten, omdat ik dit soort verschrikkelijke situaties wil voorkomen. Ik wil dus zeker een verkenning doen. In die verkenning wil ik met betrekking tot die genoemde regierol graag breder kijken dan alleen de leerplichtambtenaar, want misschien is een andere functionaris daar beter voor aangewezen. Met die kanttekening geef ik de motie op stuk nr. 297 oordeel Kamer.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan begrijp ik dat staatssecretaris Karremans nog even de motie op stuk nr. 294 gaat becommentariëren, de motie van de heer El Abassi. Het woord is aan hem.
Staatssecretaris Karremans:
De motie op stuk nr. 294 ga ik ontraden; daar kan ik kort over zijn.
Tot slot zou ik nog één zin willen toevoegen namens mijn collega's hier, als u mij dat toestaat. Wij zijn de Kamer dankbaar voor het waardige debat dat hierover gevoerd is. Dit debat houdt nu natuurlijk op, maar ons werk begint pas. Er liggen grote opgaven in de jeugdbescherming, de jeugdzorg en de pleegzorg. Daarmee gaan wij aan de slag, in de volle wetenschap dat de Kamer ons daar in de komende maanden en jaren niet alleen nauw bij zal volgen, maar ook op zal controleren. Dank daarvoor.
Ik wens u alvast een fijne avond.
De voorzitter:
Dank u wel. Dank aan de vier staatssecretarissen voor hun aanwezigheid. Tot zover het debat.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Dinsdag stemmen wij over de ingediende moties. Ik schors tot 18.30 uur.
De vergadering wordt van 16.36 uur tot 18.37 uur geschorst.