Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 569 Voorstel van wet van de leden De Hoop en Olger van Dijk tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in verband met het mogelijk maken van provinciale inbesteding van openbaar vervoerconcessies (Wet provinciale inbesteding vervoerconcessies)
Nr. 8
VERSLAG
Vastgesteld 23 mei 2025
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Het verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng
is geleverd.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende
zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel
van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
Algemeen
1
Aanleiding
2
Huidige situatie
3
Probleem
4
Verhouding tot hoger recht
7
Werking wet
7
Extra instrument
8
Nut en noodzaak
8
Voor- en nadelen
9
Gevolgen voor het huidige stelsel
10
Uitvoering
11
Relatie tot Europese regelgeving
11
Financiële gevolgen
11
Reactie Staatssecretaris
12
Consultatie
13
Provincies
13
Algemeen
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefwet Wet provinciale
inbesteding vervoersconcessies en willen de indieners daarvoor bedanken. Deze leden
staan in eerste aanleg niet negatief tegenover het wetsvoorstel. Toch willen deze
leden de indieners nog enkele vragen voorleggen, alvorens de fractie een besluit neemt.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen
van het initiatiefwetsvoorstel van de leden De Hoop en Olger van Dijk inzake de Wet
provinciale inbesteding vervoersconcessies. Deze leden hebben op dit moment geen verdere
vragen.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden zien tegenstrijdigheden in het wetsvoorstel en constateren dat sprake is
van een onvoldoende op feiten gebaseerde onderbouwing. Bovendien lijkt er geen zicht
te zijn op de financiële consequenties van dit wetsvoorstel.
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
en hebben geen verdere vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden waarderen de inzet van de indieners voor goed en betaalbaar openbaar vervoer.
Deze leden hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben met grote interesse kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel.
Deze leden complimenteren de indieners met het op tafel leggen van de discussie over
of provincies de mogelijkheid zouden moeten krijgen tot inbesteding van het openbaar
vervoer. Deze leden zijn in principe voorstander van de mogelijkheid dat provincies
hun eigen vervoersbedrijven kunnen oprichten. Deze leden achten het van cruciaal belang
dat het publieke belang en de publieke waarden van het openbaar vervoer worden geborgd.
Deze leden hebben nog diverse vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
Wet provinciale inbesteding vervoerconcessies. Deze leden bedanken de initiatiefnemers
voor de moeite die zij genomen hebben om de pen ter hand te nemen en de voorliggende
wet bij de Kamer in te dienen. Deze leden hebben nog enkele vragen over dit voorstel.
Aanleiding
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners nauwgezet en per individuele provincie
kunnen aangeven welke provincie wel of geen behoefte heeft aan dit wetsvoorstel. Deze
leden vragen of de indieners nauwgezet en per individuele provincie kunnen aangeven
welke provincies wel of niet concreet hebben uitgesproken dat zij behoefte hebben
aan dit wetsvoorstel omdat zij een eigen busbedrijf willen oprichten, of dat overwegen.
Deze leden vragen de indieners nauwgezet en per individuele provincie aan te geven
welke provincie dit wetsvoorstel ziet als de optimale oplossing voor het vervoersprobleem
dat indieners zeggen te constateren. Deze leden vragen de indieners nauwgezet en per
individuele provincie aan te geven welke provincie de voorkeur geeft aan dit wetsvoorstel
boven andere oplossingen zoals meer financiële middelen die zij aan het regionaal
openbaar vervoer kunnen besteden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indieners te reflecteren op de afgeronde
aanbesteding van het busvervoer in Zeeland. Deze leden vragen of het feit dat het
inmiddels gelukt is de OV-concessie aan te besteden nut en noodzaak van voorliggend
voorstel beïnvloedt. Deze leden vragen wat het wetsvoorstel na van kracht concreet
nog kan betekenen voor de bereikbaarheid van Zeeland.
Huidige situatie
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners uiteen kunnen zetten waarom volgens
hen sprake is van een beperkte mogelijkheid om aanvullende eisen te stellen aan het
vervoer. Kunnen zij daarbij ook ingaan op het gegeven dat er ook contracten zijn waarbij
de dienstregeling door de provincie wordt voorgeschreven, of waarbij de dienstregeling
vooraf door de provincie moet worden goedgekeurd? Deze leden vragen de indieners om
gedetailleerd uiteen te zetten waarom het beter benutten van die mogelijkheden door
provincies niet. het gestelde probleem al toereikend zou oplossen. Deze leden vragen
de indieners ten slotte of zij gedetailleerd kunnen toelichten waarom het standpunt
van de Raad van State, dat provincies in vergaande mate kunnen sturen op de dienstverlening
en op de mate waarin zij zelf (financieel) betrokken zijn en risico’s dragen, niet
zou kloppen en respectievelijk waarom bij inbesteding die sturing beter zou zijn dan
bij aanbesteding.
De leden van de VVD-fractie vragen de indieners vervolgens te concretiseren: welke
aanvullende eisen provincies zouden willen stellen, hoe vaak de behoefte om die aanvullende
eisen te stellen is gebleken over de afgelopen jaren, inclusief een opgave van de
concrete gevallen (onder vermelding van in elk geval het betrokken jaartal, provincie,
redenen, openbare vindplaats) waar dat uit blijkt, welke van die eisen daadwerkelijk
oplosbaar zijn met het onderhavige wetsvoorstel en welke van die eisen niet ook op
te lossen zijn via het bestaande stelsel van aanbesteding (inclusief de bevoegdheden
van provincies als opdrachtgever, de eisen die zij kunnen stellen via PvE’s (Programma
van eisen), de handhaving die zij kunnen uitoefenen via aanbestedingsbestekken, de
mogelijkheid om te voorzien in wijzigingsclausules op basis waarvan provincies aanvullende
eisen kunnen stellen of door overleg aanvullende wensen kunnen laten invullen).
De leden van de VVD-fractie lezen dat door groeiende onzekerheden in de markt aanbestedingsprocedures
niet altijd meer lopen zoals ze theoretisch zouden moeten lopen. Deze leden vragen
de indieners deze groeiende onzekerheden te specificeren. Deze leden vragen welke
onzekerheden in de markt een rol spelen bij aanbestedingsprocedures.
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat tijdens de coronacrisis provincies
noodgedwongen de opbrengstverantwoordelijkheid op zich moesten nemen. Zijn de indieners
het met deze leden eens dat de coronacrisis bestempeld kan worden als een uitzonderlijke
situatie, die moeilijk als voorbeeld genomen kan worden door zijn uitzonderlijke aard?
De leden van de VVD-fractie lezen dat ook na de coronacrisis het enthousiasme op de
markt voor het Nederlandse streekvervoer uitbleef. Wat zijn volgens de indieners de
voornaamste redenen voor het uitblijven van dit enthousiasme?
Bovendien lezen de leden van de VVD-fractie dat de provincie Zeeland met een alternatief
vervoersplan, waarin flexibeler vervoer en minder vaste busdiensten zijn voorgesteld,
veel heeft toegegeven aan de wensen van de markt. Deze leden vragen waarom de indieners
van mening zijn dat het iets negatiefs heeft dat de provincie Zeeland hun wensen beter
heeft laten aansluiten op de wensen van de markt?
Tevens lezen de leden van de VVD-fractie dat er becijferd is dat er de afgelopen vijf
jaar 527 bushaltes zijn verdwenen. Deze leden vragen of bij de indieners bekend is
wat de bezettingsgraad van buslijnen was bij deze verdwenen bushaltes?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of en hoe het provinciaal inbesteden van
busvervoer kan bijdragen aan de betaalbaarheid van het openbaar vervoer in Nederland.
Deze leden vragen dit met name in verband met de plannen van de huidige regering om
stevig te bezuinigen op het regionaal openbaar vervoer. Deze leden vragen of de indieners
ook van mening zijn dat, naast de mogelijkheid om busvervoer in eigen beheer te nemen,
extra middelen vereist zijn om het busvervoer in de provincies op peil te houden.
Probleem
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners gedetailleerd in kunnen gaan op
het standpunt van de Raad van State dat het wetsvoorstel vrijwel alle problemen in
de OV-sector van de afgelopen jaren aan elkaar verbindt. Achten zij die onderlinge
verbinding tussen elk van de problemen in de OV-sector legitiem en zo ja, kunnen zij
voor elk van die problemen gedetailleerd uiteenzetten waarom die allemaal onderling
zijn verbonden?
De leden van de VVD-fractie vragen de indieners gedetailleerd in te gaan op het standpunt
van de Raad van State dat het wetsvoorstel niet altijd duidelijk is over de vraag
of sprake is van een lokaal of tijdelijk probleem, of van structurele problemen. Ook
vragen deze leden in welke gevallen het onderhavige wetsvoorstel dus een te generiek
middel is om lokale of tijdelijke problemen op te lossen. Of omgekeerd, waarom is
het wetsvoorstel nodig om tijdelijke of lokale problemen aan te pakken?
De leden van de VVD-fractie vragen de indieners daarbij in elk geval te specificeren:
in welke gevallen volgens indieners sprake is van een lokaal probleem, in welke gevallen
sprake is van een tijdelijk probleem, en in welke gevallen sprake is van structurele
problemen.
De leden van de VVD-fractie vragen de indieners gedetailleerd in te gaan op het standpunt
van de Raad van State dat het wetsvoorstel oorzaak en gevolg onvoldoende onderscheidt.
Kunnen zij op een rij zetten welke oorzaken zij zien en welke gevolgen zij zien? Deze
leden vragen voor die gevolgen ook of de indieners kunnen aangeven: waarom dit wetsvoorstel
bij uitstek de oplossing daarvoor is, welke andere oplossingen voorhanden zijn, en
waarom die volgens indieners toch niet de voorkeur zouden genieten boven de oplossing
die dit wetsvoorstel voorstelt.
De leden van de VVD-fractie vragen de indieners gedetailleerd in te gaan op het standpunt
van de Raad van State dat het wetsvoorstel vooral niet duidelijk maakt of de genoemde
(deelaspecten van) problemen door het stelsel van openbare aanbesteding worden veroorzaakt,
of daar los van staan. Kunnen zij per gesteld probleem beargumenteren waarom sprake
zou zijn van een causaal verband tussen dat probleem en het stelsel van openbare aanbesteding?
Kunnen zij dat causale verband ook voorzien van kwalitatief en kwantitatief bewijs?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de indieners kijken naar de kritiek van de
Raad van State dat er geen aandacht is besteed aan oplossingen die nu al mogelijk
zijn binnen het huidige stelsel van openbare aanbesteding.
De leden van de VVD-fractie vragen de indieners nauwgezet en voorzien van een kwalitatieve
en kwantitatieve analyse in te gaan op de mogelijke gevolgen van dit wetsvoorstel
en het inroepen van de rechten daaruit voor het stelsel zoals we dat nu kennen. Deze
leden vragen of zij daarbij in elk geval in kunnen gaan op: de verhouding tussen budget
en beschikbaar vervoersaanbod en de vraag of dat aanbod zal toe- of afnemen bij gelijkblijvende
budgetten; waarom, bij gelijkblijvende budgetten van Rijk en provincies, inbesteding
beter zou zijn dan aanbesteding en tot meer openbaar vervoer zou leiden; de bewering
van indieners dat sprake zou zijn van teruglopende concurrentie (respectievelijk een
dalend aantal aanbieders) in de markt in relatie tot de beperkingen en onaantrekkelijkheid
van wetsvoorstellen zoals deze die geen uitnodiging vormen voor andere vervoerders
om de markt juist te betreden en de vraag of de indieners aldus niet zelf een neerwaartse
spiraal creëren die juist leidt tot verschraling van de aanbodzijde van de markt.
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners in het verlengde daarvan kunnen
reflecteren op de opmerking van de Raad van State dat ook sprake kan zijn van een
mogelijk tegenovergesteld effect, namelijk dat er voor marktpartijen onzekerheid ontstaat
over de markt die er voor hen resteert en dat zij zich terugtrekken uit de Nederlandse
markt, waardoor er juist minder in plaats van meer concurrentie resteert als provincies
kunnen kiezen voor inbesteding in plaats van openbare aanbesteding.
De leden van de VVD-fractie vragen of indieners dit argument onderzocht hebben en
zo ja, tot welke conclusie zij kwamen. Deze leden vragen of de indieners dat onderliggende
onderzoek kunnen delen met de Kamer en uiteenzetten welke kwalitatieve of kwantitatieve
analyse hieraan ten grondslag ligt. Deze leden vragen de indieners ook aan te geven
of en waarom (of waarom niet) zij contact hebben gezocht met de betrokken vervoersbedrijven
in Nederland om het door de Raad van State gestelde risico te toetsen, evenals de
potentiële gevolgen daarvan. Zo nee, waarom niet en zijn zij bereid om dit alsnog
te doen voordat zij tot beantwoording van de vragen overgaan?
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners de opvatting delen dat binnen beperkte
budgetten en budgetschaarste, per definitie de meest efficiënte oplossing gezocht
moet worden zodat zoveel mogelijk openbaar vervoer beschikbaar komt voor het beschikbare
budget.
De leden van de VVD-fractie vragen, aangezien Decisio de conclusie heeft getrokken
dat de efficiëntie in het regionaal vervoer juist is toegenomen door de komst van
aanbestedingen van het regionaal busvervoer, hoe de indieners het risico beoordelen
dat bij oprichting van eigen busbedrijven door provincies, die situatie van inefficiënties
weer tot leven komt.
De leden van de VVD-fractie vragen de indieners elk van de voorgaande vragen gedetailleerd
te beantwoorden en te voorzien van een kwalitatief en kwantitatief bewijs, waarbij
niet alleen wordt gekeken naar de efficiëntie over de afgelopen jaren, maar waarbij
ook een gedetailleerde vergelijking gemaakt wordt tussen de vijf jaren vóór inwerkingtreding
van de Wet Personenvervoer 2000 en de tien jaren ná inwerkingtreding van die wet.
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners kunnen garanderen dat het aanbod
aan regionaal openbaar vervoer juist afneemt omdat er voor hetzelfde budget minder
bussen en dienstregelingsuren beschikbaar zullen zijn als die oude situatie van inefficiënties
herleeft. Deze leden vragen of zij hun antwoord gedetailleerd kunnen toelichten en
voorzien van een kwalitatieve en kwantitatieve onderbouwing ingeval zij deze opvatting
niet delen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners de opvatting van de Raad van State
delen dat veel van de recente financiële moeilijkheden nauw samenhangen met tijdelijke
schokken, veroorzaakt door de Coronapandemie en de inflatie. Zo ja, kunnen zij aangeven
waarom gegeven die tijdelijke schokken, een structurele oplossing zoals het wetsvoorstel
aandraagt, bij uitstek de oplossing is, welke andere oplossingen voorhanden zijn en
waarom die niet de voorkeur genieten?
De leden van de VVD-fractie merken op dat de indieners stellen dat sprake is van beperkte
mogelijkheden om eisen aan (emissiearm) materieel te stellen. Kunnen zij toelichten
welke beperkingen zij precies zien op dit punt en waarom inbesteding van busvervoer
de enige oplossing is om dat gestelde probleem op te lossen? Deze leden vragen of
zij sluitend uiteen kunnen zetten waarom dit niet oplosbaar is bij aanbesteding, bijvoorbeeld
door aanscherping van de eisen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners tevens kunnen reflecteren op de
enorme stap die Nederland gemaakt heeft in het rijden van emissiearm materieel, in
het bijzonder in de provincies, doordat de inzet daarvan als eis bij aanbestedingen
is gesteld. Kunnen zij over de tijdspanne van de afgelopen 15 jaar aangeven hoeveel
zero-emissiebussen zijn ingevoerd in provincies en met welk tempo en daarnaast hoeveel zero-emissiebussen
in de drie steden zijn ingevoerd en met welk tempo, waar vervoersconcessies onderhands
gegund werden? Klopt het volgens de indieners dat het vooral juist (en zeker in aantallen)
de provincies waren die vooropliepen in de ingebruikname van zero-emissiebussen, vergeleken met de steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag? Erkennen
de indieners dat dit rechtstreeks verband houdt met de eisen die provincies konden
stellen bij aanbesteding van het regionaal vervoer, zoals de eis dat uitsluitend met
zero-emissiematerieel gereden mag worden? Deze leden vragen of de indieners hun antwoorden
in detail kunnen toelichten.
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners in kunnen gaan op het standpunt
van de Raad van State dat een provinciaal vervoersbedrijf minder schaalvoordelen kan
creëren dan marktpartijen die op grotere (ook internationale) schaal kunnen opereren
en dat het bereiken van voldoende schaal een belangrijke randvoorwaarde is voor het
bereiken van de noodzakelijke omvang van investeringen. Hebben de indieners dit argument
onderzocht en zo ja, tot welke conclusie kwamen zij? Kunnen de indieners dat onderliggende
onderzoek delen met de Kamer en uiteenzetten welke kwalitatieve of kwantitatieve analyse
hieraan ten grondslag ligt? Kunnen indieners ook aangeven, zo vragen deze leden, of
zij contact hebben gezocht met de betrokken vervoersbedrijven, provincies en vervoersautoriteiten
in Nederland om het door de Raad van State gestelde risico te toetsen, evenals de
potentiële gevolgen daarvan? Zo nee, waarom niet en zijn zij bereid om dit alsnog
te doen voordat zij tot beantwoording van de vragen overgaan?
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners een kwalitatieve en kwantitatieve
vergelijking kunnen maken van inbesteding volgens hun wetsvoorstel, versus de instrumenten
waarover provincies momenteel beschikken, waaruit blijkt (zoals indieners stellen)
dat de bereikbaarheid van het openbaar vervoer door inbesteding beter gewaarborgd
zou worden.
De leden van de D66-fractie merken op dat de indieners stellen dat als gevolg van
groeiende onzekerheid er weinig tot geen inschrijvingen van vervoerders voor concessies
zijn. Zo waren er in Zeeland geen aanbieders. Deze leden vragen of er naast het voorbeeld
in Zeeland nog andere situaties zijn waarin niet afdoende vervoerders waren en er
onvoldoende marktwerking was. Herkennen provincies zich in het beeld dat er onvoldoende
concurrentie plaatsvindt?
De leden van D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de concrete problemen
voor indieners zijn dat buslijnen wegvallen en de kosten van openbaar vervoer voor
mensen stijgen. Deze leden vragen de indieners of zij meer subsidiaire maatregelen
zien om deze specifieke problemen op te lossen. Zou bijvoorbeeld het subsidiëren van
specifieke lijnen het gewenste effect kunnen behalen?
De leden van de CDA-fractie vragen de indieners op welke manier dit voorstel de belangrijkste
problemen in het openbaar vervoer te lijf gaat. Deze leden vragen of de indieners
die vraag voor de verschillende problemen afzonderlijk willen beantwoorden. Als eerste
de gevolgen van de bezuinigingen op de brede doel uitkering en het studentenreisproduct.
Als tweede de gevolgen hiervan op beschikbaarheid en betaalbaarheid van het openbaar
vervoer in het algemeen, en de gevolgen hiervan voor de verschraling in de regio in
het bijzonder.
De leden van de CDA-fractie vragen de indieners hoe groot zij het risico inschatten
dat dit voorstel afleidt van de belangrijkste problemen in het openbaar vervoer, en
daarmee aandacht, tijd en geld weghaalt bij aanpak van deze problemen. Deze leden
vragen de indieners naar een reflectie op de mogelijkheid dat over een paar jaar het
op papier mogelijk is om openbaar in te besteden, maar dat ondertussen het hele openbaar
vervoer uitgekleed is. Deze leden vragen of de indieners bereid zijn het terugdraaien
van de bezuinigingen op en het tegengaan van verschraling van het openbaar vervoer,
randvoorwaardelijk te maken voor doorvoering van dit wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie wijzen op het advies van de Raad van State over de (on)helderheid
van de probleemanalyse. De leden willen de indieners met nadruk vragen de causaliteit
tussen oplossing van de belangrijkste problemen in het openbaar vervoer en hoe dit
wetsvoorstel daarvoor een oplossing biedt, verder uit te werken.
Verhouding tot hoger recht
De leden van de D66-fractie constateren dat er geen uitgesproken brede steun is vanuit
provincies of het interprovinciaal overleg voor dit initiatiefwetsvoorstel. Deze leden
vragen de indieners te reflecteren waarom dat zo is. Daarnaast vragen deze leden de
indieners van welke provincies zij verwachten dat zij binnen vijf jaar een provinciaal
vervoersbedrijf oprichten.
Werking wet
Allereerst merken de leden van de PVV-fractie op dat de Raad van State kritisch is
als het gaat om de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van de gevolgen van deze
wetswijziging. Tevens merken deze leden op dat de indieners antwoorden dat de wetswijziging
enkel de optie tot inbesteding beschikbaar maakt en daarmee niet inhoudelijk ingaat
op de door de Raad van State aangevoerde bezwaren. Deze leden vragen of de indieners
inhoudelijk in kunnen gaan op alle de door de Raad van State, in punt 4 van het advies,
gestelde kritiek. Meer specifiek, maar dus niet uitsluitend, willen deze leden daarbij
dat zeker ingegaan wordt op de beheersing van (financiële) risico’s, de exploitatie(kosten)
en de opties van provinciaal-grensoverschrijdend busvervoer.
Extra instrument
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indieners en de regering aan te geven
in welke mate provincies op dit moment bereid zijn gebruik te maken van de inbesteding
van het openbaar vervoer.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indieners nader toe te lichten hoe
de inbesteding van openbaar vervoer vormgegeven wordt op het moment dat een aanbesteding
gefaald heeft. Deze leden vragen of het noodzakelijk is dat altijd een aanbesteding
plaatsvindt. Deze leden vragen of en hoe voorwaarden voor de inbesteding worden bepaald.
Deze leden vragen of een inbesteding altijd onder dezelfde voorwaarden moet als aanbesteding,
en hoe omgegaan wordt als een provincie meer middelen beschikbaar besluit te stellen
voor inbesteding dan bij een initiële aanbesteding. Deze leden vragen of dit onder
huidige mededingingsregelgeving toegestaan is.
Nut en noodzaak
De leden van de PVV-fractie merken op dat de indieners stellen dat de wetswijziging
enkel inbesteding in de context van marktfalen toelaat. Deze leden vragen of dit inhoudt
dat inbesteding pas een optie is nadat de marktwerking niets heeft opgeleverd of dat
inbesteding parallel met marktwerking kan lopen.
De leden van de PVV-fractie lezen dat de indieners beogen om provincies een extra
instrument aan te reiken door middel van dit wetsvoorstel. Deze leden willen weten
of er signalen zijn dat provincies hier op zitten te wachten of juist niet en welke
signalen dit dan zijn.
De leden van de VVD-fractie lezen dat in dit deel van de toelichting Zeeland wordt
aangehaald als situatie waarbij er geen inschrijving op een aanbesteding was en wordt
gesteld dat op basis daarvan de markt niet goed functioneert. Deze leden vragen of
de indieners zich ervan bewust zijn dat het mislukken van de aanbesteding andere oorzaken
had. Deze leden vragen waarom de indieners niet verwijzen naar onderzoek waaruit blijkt
wat de oorzaken van het uitblijven van aanbestedingen waren. Deze leden vragen of
de indieners in overleg zijn getreden met OV-bedrijven om te vernemen welke oorzaken
hieraan ten grondslag lagen. Zo nee, waarom niet en zo ja, waarom hebben zij daar
niets mee gedaan in de motivering voor het wetsvoorstel?
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners zich ervan bewust zijn dat bij
het opnieuw onder andere voorwaarden aanbesteden van het Zeeuws busvervoer, de aanbesteding
wél meerdere inschrijvers opleverde en een succesvolle, winnende bieding. Deze leden
vragen hoe zij kijken naar die feiten in het licht van hun wetsvoorstel. Deze leden
vragen of de indieners kunnen verklaren waarom de provincie Zeeland ondanks het mislukken
van de eerste aanbesteding, toch afwijzend reageerde op een voorstel vanuit de Staten
om een eigen busbedrijf op te richten. Deze leden vragen welke betekenis de indieners
toekennen aan dit gegeven.
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners de opvatting delen dat één (door
andere oorzaken) mislukte aanbesteding onvoldoende bewijs oplevert om te stellen dat
de markt niet functioneert en/of dat inbesteding van busvervoer noodzakelijk is. Kunnen
zij hun antwoord gedetailleerd toelichten?
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners kunnen toelichten wat de redenen
zijn waarom Utrecht, die behoort tot de uitzonderingen van de plicht tot openbaar
aanbesteden, evenals Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, toch voor openbaar aanbesteden
van hun OV-diensten en niet voor inbesteden heeft gekozen. Deze leden vragen hoe kan
het dat het argument dat het een complex netwerk betreft met verschillende modaliteiten
als bus, tram en metro blijkbaar niet geldt voor Utrecht?
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de indieners stellen dat arbeidsvoorwaarden
en -omstandigheden door inbesteding beter te borgen zijn dan door aanbesteding, in
de wetenschap dat arbeidsomstandigheden onderdeel kunnen vormen van een Programma
van Eisen (PvE) bij aanbesteding en in de wetenschap dat provincies zélf dat PvE vaststellen?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de indieners kijken naar het argument van de
Raad van State dat betere arbeidsvoorwaarden ook bij aanbesteding betekent dat additioneel
publiek geld vrij moeten worden gemaakt. Deze leden vragen of de indieners hebben
onderzocht of en in welke mate efficiëntie daarbij een rol speelt, doordat een groter
budget voor verbetering van arbeidsvoorwaarden beter (efficiënter) benut kan worden
dan bij inbesteding. Als dit onderzoek niet verricht is, vragen deze leden waarom
niet en zijn indieners dan alsnog bereid om daartoe over te gaan voordat zij deze
vragen beantwoorden? Als het onderzoek wel verricht is vragen deze leden of de indieners
dat met de Kamer kunnen delen, inclusief de onderliggende kwalitatieve en kwantitatieve
onderbouwing. Deze leden vragen tevens of zij kunnen aangeven in hoeverre zij hun
standpunt en het eventueel bijbehorende onderzoek getoetst hebben bij vervoerders,
provincies en vervoersautoriteiten.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen, wat betreft beheer van assets, of het
voorliggend voorstel het mogelijk of niet onmogelijk maakt dat provincies de bussen
in eigen beheer houden en slechts het rijden van de bussen in een concessie uitgeven.
Deze leden vragen of voorliggend voorstel het mogelijk maakt of niet onmogelijk maakt
dat buschauffeurs bij provincies in dienst zijn en slechts het rijden van de bussen
in een concessie uitgeven.
Voor- en nadelen
De leden van de PVV-fractie merken op dat een succesvolle inbesteding ertoe kan leiden
dat werknemers van het provinciale busbedrijf ambtenaren worden. Deze leden willen
weten of dit zo is, waarom wel of waarom niet, en wat dit in beide scenario’s betekent
voor het totale kostenplaatje voor de provincie ten opzichte van een privaat busbedrijf.
De leden van de PVV-fractie vergelijken een potentieel toekomstig provinciaal busbedrijf
met de huidige situatie bij NS, waar het Rijk weinig te vertellen heeft. Deze leden
willen weten hoe voorkomen wordt dat de provincie straks ook geen invloed meer heeft
op het eigen busbedrijf en hoe we dergelijke schijnconstructies kunnen voorkomen.
Deze leden willen dit graag in een uitgebreid en vergelijkend antwoord.
De leden van de PVV-fractie lezen dat de indieners verwijzen naar andere EU-landen,
waar een optie tot inbesteding al mogelijk is. Daardoor willen deze leden graag weten
in welke EU-landen dit systeem al bestaat, sinds wanneer, hoeveel gevallen daarvan
succesvol zijn en hoeveel onsuccesvolle gevallen van soortgelijke inbesteding er in
die landen zijn geweest.
De leden van de PVV-fractie merken op dat in de memorie van toelichting wordt gesteld
dat dit wetsvoorstel de verschraling van openbaar vervoer op het platteland zal voorkomen.
Deze leden willen dat de indieners in een uitgebreide lijst doen toekomen welke inhoudelijke
argumenten voor deze stelling pleiten.
De leden van de PVV-fractie hebben waargenomen dat in de indieners in de memorie van
toelichting stellen dat de mogelijkheid tot inbesteding een extra prikkel voor private
bedrijven is om beter te presteren. Deze leden twijfelen hieraan en denken dat de
aanwezigheid van de kapitaalkrachtige overheid voor bedrijven een reden zal kunnen
zijn om niet langer mee te dingen naar provinciale busconcessies. Deze leden willen
weten waarom de indieners ervan overtuigd zijn dat de optie tot inbesteding een positieve
prikkel zal zijn en waarom. Daarbij willen deze leden niet dat de indieners de beantwoording
van deze vraag afdoen op dezelfde wijze als in de reactie op het advies van de Raad
van State onder punt 3.a.
De leden van de PVV-fractie concluderen dat provincies niet over de expertise beschikken
om een busbedrijf te organiseren of exploiteren. Deze leden voorzien daarbij de situatie
dat provincies in de praktijk alsnog de hulp van ervaren private bedrijven moeten
vragen of kennis en personeel moeten wegkapen. In het eerste geval leidt dat tot de
situatie waarin private bedrijven feitelijk alsnog aan het roer staan ten aanzien
van het busvervoer in de desbetreffende provincie. In het tweede geval zal dit er
toe leiden dat de kapitaalkrachtige provincies kennis en werknemers wegkapen bij private
bedrijven en dat dit dus, in navolging van de vorige vraag, een negatieve prikkel
is voor de concurrentie. Deze leden willen dat de indieners op beide gevallen uitgebreid
ingaan en in hun antwoord verwerken hoe deze hypotheses voorkomen kunnen worden.
De leden van de PVV-fractie merken op dat een provinciale inbesteding zou kunnen leiden
tot politieke inmenging. Deze leden willen weten hoe indieners denken te voorkomen
dat zittende bestuurders, en diens politieke partijen, misbruik kunnen maken van het
feit dat zij het lokale busvervoer in beheer hebben.
De leden van de VVD-fractie vragen welke prikkel inbestede OV-bedrijven zouden hebben
om te innoveren volgens de indieners. Zijn de indieners ervan overtuigd dat overheidsbedrijven
net zo kunnen innoveren, zoals op het gebied van arrangementen en het aanbod en de
marketing van kortingsproducten, samenwerkingen en technologische innovaties, als
marktpartijen? Hoe zien de indieners de innovaties die zijn bereikt en waaraan wordt
gewerkt in het kader van bijvoorbeeld OV-Pay, waarin juist marktpartijen het voortouw
nemen? Deze leden vragen of de indieners het voor zich zien dat dergelijke innovaties
bijvoorbeeld via het Interprovinciaal Overleg (IPO) tot stand zouden kunnen komen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het nodig of wenselijk is provincies
nader te ondersteunen bij het inbesteden van openbaar vervoer.
Gevolgen voor het huidige stelsel
De leden van de PVV-fractie hebben gelezen dat de Raad van State aangeeft dat het
effect van inbesteding op het huidige systeem onvoldoende toegelicht is. Deze leden
willen daarom weten of de indieners deze inhoudelijke toelichting alsnog kunnen geven.
De leden van de D66-fractie lezen dat de indieners stellen dat de mogelijkheid voor
provincies om hun eigen vervoersbedrijf op te richten zal leiden tot extra prikkel
voor de markt zal om kwaliteit te leveren. Deze leden vragen de indieners dit verder
te onderbouwen. Deze leden vragen of deze wetswijziging mogelijk ook negatieve gevolgen
zou kunnen hebben voor de concurrentie tussen vervoersbedrijven. Daarnaast vragen
deze leden of de indieners maatregelen zien waarmee de overheid marktwerking in het
openbaar vervoer zou kunnen stimuleren, naast of in plaats van het oprichten van een
publiek vervoersbedrijf.
Uitvoering
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners denken dat inbestede, provinciale
OV-bedrijven net zoveel kennis en expertise hebben over de waardeketen achter zero-emissie-technologie,
zoals bijvoorbeeld de ontwikkeling en techniek van zero-emissiebussen, batterijtechniek,
laadinfrastructuur, inkoop, risico’s en bijbehorende financiële aspecten.
De leden van de D66-fractie merken op dat de indieners stellen dat het oprichten van
een eigen vervoersdienst financieel en organisatorisch complex is. Deze leden vragen
de indieners een inschatting te maken van wat er nodig is in de bedrijfsvoering van
een provincie om een eigen vervoersbedrijf op te richten en daarbij minimaal een inschatting
te maken van de incidentele en structureel benodigde fte en daaruit voortvloeiende
kosten.
De leden van de CDA-fractie wijzen ook op de vele opmerkingen van de Raad van State
over de uitvoerbaarheid. Deze leden vragen of de indieners de uitvoerbaarheid met
betrekking tot concessies die provinciegrenzen overschrijden nader willen duiden en
uitwerken. Deze leden vragen ook of inbesteding kostentechnische voordelen heeft,
en vragen de indieners naar een reflectie op hoe de schaalgrootte van OV-bedrijven
hierop van invloed is.
Relatie tot Europese regelgeving
De leden van de VVD-fractie vragen de indieners om aan te geven in hoeverre dit wetsvoorstel
conform Europees recht is nu blijkt dat er sprake is van een functionerende markt.
Delen zij de opvatting van deze leden dat inbesteding niet per definitie een toegestane
oplossing is als de markt voldoende aanbod oplevert en kunnen zij hun antwoord toelichten?
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners contact hebben gezocht met de Europese
Commissie (EC) om hun wetsvoorstel te laten beoordelen op in elk geval (i) juridische
houdbaarheid, (ii) praktische werkbaarheid en uitvoerbaarheid en (iii) maatschappelijke
wenselijkheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunnen de indieners dan gedetailleerd aangeven
welke reactie zij van de EC ontvingen?
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners kunnen aangeven of de EC de kennelijke
opvatting van de indieners deelt, dat inbesteding van busvervoer leidt tot betere
resultaten, meer openbaar vervoer en meer efficiëntie?
De leden van de CDA-fractie vragen of in kaart kan worden gebracht welke (financiële)
risico’s er zijn met betrekking tot staatssteun-discussies.
Financiële gevolgen
De leden van de PVV-fractie constateren dat de indieners niet ingaan op de gevolgen
van deze wetswijziging. Deze leden vragen zich af wat de financiële nadelen voor medeoverheden,
en dus de belastingbetaler, kunnen zijn en willen dit in een uitgebreide analyse ontvangen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners nader onderzoek hebben verricht
naar de financiële gevolgen die door de provincie gedragen worden als de provincie
besluit tot inbesteding. Hebben zij daarbij onderzocht of de uitkomst voor de provincies
voordeliger of juist duurder uitpakt? Kunnen zij het onderzoek (inclusief kwalitatieve
en kwantitatieve analyses) delen met de Kamer en hebben zij het onderzoek en de uitkomsten
getoetst bij regionale overheden, vervoersautoriteiten en regionale vervoerders vóórdat
zij tot vaststelling van het onderzoek zijn overgegaan? Kunnen zij eventuele bevestiging
van de conclusies door die partijen ook met de Kamer delen?
De leden van de VVD-fractie vragen, als bovengenoemd onderzoek niet is verricht, waarom
niet? Delen de indieners dan de opvatting dat sprake is van een onvoldoende onderbouwde
motivering die mogelijk grote negatieve gevolgen voor de provincies veroorzaakt en
geen bijdrage levert aan verbetering van het regionaal openbaar vervoer, maar wellicht
juist een verslechtering? Kunnen zij het antwoord op deze vraag toelichten?
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners inmiddels actie ondernomen hebben
op de opmerking van de Raad van State dat zij niet in kaart hebben gebracht welke
praktische gevolgen de oprichting of verwerving van een eigen OV-bedrijf heeft voor
de provincies zelf, welke tijd, kennis en (zeker in de opstartfase) financiële middelen
dat vraagt en of dat praktisch uitvoerbaar is. Is hier nader onderzoek naar verricht
en is dat ook getoetst bij de provincies en vervoersautoriteiten? Zo nee, waarom niet
en welke consequenties verbinden de indieners daaraan in relatie tot de waarde van
dit wetsvoorstel?
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners ermee bekend zijn dat vervoersbedrijven
die zich inschrijven bij de aanbesteding van concessies vaak grote voorinvesteringen
doen om een passende inschrijving te kunnen doen. Deze leden vragen ook hoe de indieners
dit hebben meegewogen in het wetsvoorstel, de bijbehorende financiële consequenties
als provincies een eigen OV-bedrijf oprichten en het feit dat vergelijkbare voorbereidingen
dus aanvullend voor rekening van de provincie zullen komen.
De leden van de D66-fractie lezen dat de indieners stellen dat voor de Rijksfinanciën
er minimale gevolgen zijn te verwachten als gevolg van de invoering van dit wetsvoorstel
en dat ook voor provincies er geen directe financiële gevolgen zullen zijn. Tegelijkertijd
erkennen de indieners dat het oprichten van een publiek vervoersbedrijf een ingrijpende
en kostbare organisatorische verandering is. Deze leden vragen de indieners een inschatting
te maken van de incidentele en structurele kosten voor de overheid van een publiek
vervoersbedrijf.
Reactie Staatssecretaris
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de indieners voorsorteren op een scenario
waarin de marktomstandigheden verslechteren, in antwoord op de reactie van de Staatssecretaris.
Zijn de indieners niet van mening dat de marktomstandigheden op korte dan wel lange
termijn kunnen verbeteren?
De leden van de CDA-fractie vragen de indieners om een risico-inschatting te maken
van het risico op juridificering door inbesteding van het openbaar vervoer.
Consultatie
Provincies
De leden van de CDA-fractie vragen of de indieners bereid zijn bij provincies een
behoeftepeiling te doen naar dit voorstel. De leden vragen daarnaast of in overleg
met provincies nader kan worden geduid of het creëren van de mogelijkheid tot inbesteding
de invoering van innovatieve vervoerssystemen in de weg kan zitten of juist kan helpen.
Deze leden zouden het logisch vinden om deze vraag in ieder geval in overleg met de
provincie Zeeland te beantwoorden, met het oog op hun vervoerssysteem.
De voorzitter van de commissie, P. de Groot
Adjunct-griffier van de commissie, C. Martin
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
A.B. Coco Martin, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.