Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de Stand van zaken rondom het handhavingsverzoek betreffende het gebruik van kraamkooien voor zeugen in de varkenshouderij (Kamerstuk 28286-1386)
2025D16493 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur hebben
de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris
van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over de brief van 11 maart 2025
betreffende de stand van zaken rondom het handhavingsverzoek betreffende het gebruik
van kraamkooien voor zeugen in de varkenshouderij (Kamerstuk 28 286, nr. 1386).
De voorzitter van de commissie,
Aardema
De griffier van de commissie,
Jansma
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
II
Antwoord/ Reactie van de Staatssecretaris voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid
en Natuur
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
brief over de stand van zaken rondom het handhavingsverzoek betreffende het gebruik
van kraamkooien voor zeugen in de varkenshouderij. Deze leden hebben hierover nog
enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen benadrukken dat diverse wetenschappelijke
onderzoeken aantonen dat de kraamkooi een ernstige aantasting van het welzijn van
de zeug veroorzaakt, onder andere door Bureau Risicobeoordeling & onderzoek (BuRO),
European Food Safety Authority (EFSA) en Wageningen University & Research (WUR) en
European Reference Center for Animal Welfare (EURCAW). Deze leden vinden het daarom
goed dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nader onderzoek gaat doen
naar het gebruik van de kraamkooi door varkenshouders en of dit een overtreding oplevert
van artikel 1.6 van het Besluit houders van dieren (Bhd) en de mogelijke handhaving
die daaruit voortvloeit. Deze leden zijn daarom benieuwd naar de uitkomsten van dit
lopende juridische traject. Kan de Staatssecretaris een tijdspad schetsen van de drie
fasen die de NVWA doorloopt tot aan de besluitvorming?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken
rondom het handhavingsverzoek betreffende het gebruik van kraamkooien voor zeugen
in de varkenshouderij.
Deze leden willen in de eerste plaats benadrukken het zeer onwenselijk te vinden dat
een individuele ondernemer in onzekerheid zit vanwege onduidelijkheid over wet- en
regelgeving.
Op het bedrijf staan kraamboxen, thans een gangbare vorm van huisvesting in de varkenshouderij,
waarbij de NVWA tijdens een inspectie geen overtreding van het Bhd heeft geconstateerd.
Toch is deze varkenshouder lijdend voorwerp in een juridisch geschil, met mogelijke
consequenties voor de toekomst van het bedrijf. Deelt de Staatssecretaris de mening
dat deze situatie onrechtvaardig voelt? Hoe moeten andere goedwillende varkenshouders
met kraamboxen op het bedrijf naar deze zaak kijken?
De leden van de VVD-fractie constateren dat de huidige wetgeving vanwege open normen
in de praktijk leidt tot juridisch getouwtrek over dierenwelzijn en de invulling daarvan
in de veehouderij. Dit leidt tot grote onduidelijkheid voor ondernemers over hun bedrijfsvoering.
Deze leden roepen in herinnering dat de leden van de VVD-fractie een vergelijkbare
situatie vreesden bij het amendement-Vestering (Kamerstuk 35 398, nr. 23). Is de Staatssecretaris met deze leden van mening dat het aan de wetgever is om
klaarblijkelijke onduidelijkheden in wet- en regelgeving weg te nemen, in dit geval
door het invullen van open normen?
Om duidelijkheid te verschaffen over dierenwelzijnsregels heeft de Kamer vorig jaar
de Wet Dieren aangepast via het amendement-De Groot/Van Campen, zoals verwerkt in
artikel 2.3a. Deze leden hebben hier een aantal vragen over. Beaamt de Staatssecretaris
dat de aankomende algemene maatregel van bestuur (AMvB) moet leiden tot het uiterlijk
in 2040 bewerkstelligen van een dierwaardige veehouderij zoals gedefinieerd in artikel
2.3a lid 2? Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat deze AMvB een einde
moet maken aan de open normen in onze dierenwelzijnswetgeving, niet alleen in de varkenshouderij
maar ook in andere diersectoren? Denkt de Staatssecretaris dat daarmee onduidelijkheden
voor ondernemers, zoals in het voorliggende juridische geschil, voorkomen kunnen worden?
Kan de Staatssecretaris bevestigen dat de vast te stellen AMvB voor 1 juli 2025 wordt
voorgehangen bij de Kamer conform de wettelijke deadline van artikel 10.10? Indien
de Staatssecretaris een van bovenstaande vragen niet instemmend kan beantwoorden,
kan de Staatssecretaris dan uitvoerig uiteenzetten waarom niet?
Deze leden vragen wat de stand van zaken is van het convenant dierwaardige veehouderij.
In welke fase bevinden de gesprekken zich?
Tot slot willen de leden van de VVD-fractie een en ander vragen over de uitspraak
van het College van Beroep. Ten eerste, waarom is de gemachtigde van de Minister tijdens
de zitting niet ingegaan op de stelling van Varkens in Nood (ViN) dat niet vaststaat
dat het gebruik van kraamkooien biggensterfte beperkt? Kan de Staatssecretaris dat
hierbij alsnog doen, en kan de Staatssecretaris daarbij ook ingaan op het standpunt
van ViN dat daarvoor langer gebruik dan drie of vier dagen nodig zou zijn? Waarom
is de gestelde termijn van acht weken overschreden, wanneer verwacht de Staatssecretaris
een nieuwe beslissing te kunnen nemen en kan de Staatssecretaris toezeggen zijn beslissing
inclusief onderbouwing ook aan de Kamer te doen toekomen? Voorziet de Staatssecretaris
dat op basis van artikel 1.6 voor allerlei huisvestingstypen handhavingsverzoeken
zullen worden gedaan?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de stukken en hebben geen verdere
vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken
rondom het handhavingsverzoek betreffende het gebruik van kraamboxen voor zeugen in
de varkenshouderij. Deze leden hebben daar een aantal vragen over.
Het gebruik van kraamboxen is op dit moment in Nederland gangbaar in de zeugenhouderij.
Hoewel het Bhd (artikel 1.6) bepaalt dat een dier voldoende ruimte wordt gelaten voor
zijn fysiologische en ethologische behoeften, wordt niet gesteld dat het gebruik van
kraamboxen (of kraamkooien) verboden is. Sterker nog, in artikel 2.19, lid 6 staat
dat in een stal waarin een zogende zeug met biggen zich niet vrij kan bewegen of omdraaien,
beschikken de biggen over voldoende ruimte om ongehinderd te kunnen worden gezoogd.
Daarnaast staat in artikel 2.3 van datzelfde besluit wanneer een dier permanent of
geregeld wordt aangebonden, vastgeketend of geïmmobiliseerd, het voldoende ruimte
gelaten wordt voor zijn fysiologische en ethologische behoeften
Daarmee is wat de leden van de BBB-fractie betreft voldoende duidelijk gemaakt dat
het gebruik van kraamboxen is toegestaan onder het Bhd.
Als het gebruik niet expliciet verboden is, maar feitelijk expliciet toegestaan, en
het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) op 27 augustus 2024 heeft geoordeeld
dat de NVWA nader onderzoek moet doen naar het gebruik van de kraambox en moet aangeven
waarom tegen het gebruik niet hoeft te worden opgetreden, willen de leden van de BBB-fractie
vragen waarom de NVWA niet aan dat verzoek van het CBb heeft voldaan en waarom kennelijk
wordt overwogen om dat ook in de toekomst niet te doen.
Hoe ziet de Staatssecretaris dit besluit van de NVWA in het licht van artikel 2.3
en 2.19 van het Bhd, waarin expliciet wordt gesproken over de fixatie van dieren?
De leden van de BBB-fractie willen benadrukken dat artikel 1.6 van het Bhd een implementatie
is van richtlijn 98/58/EG, waarmee het houden van zeugen in kraamboxen ook op Europees
niveau toegestaan is. Het niet indienen van een goede onderbouwing van het afwijzen
van het handhavingsverzoek leidt daarmee volgens deze leden tot het implementeren
van een nationale kop op Europees beleid.
De leden van de BBB-fractie willen benadrukken dat een interventie bovendien evenredig
en proportioneel moet zijn. Ziet de Staatssecretaris het optreden tegen het gebruik
van kraamboxen in de gehele sector als evenredig en proportioneel? Wordt bij die overweging
ook rekening gehouden met het lopende traject voor meer dierwaardige veehouderij?
Wat betekent dit in termen van financiële lastenverzwaring voor ondernemers en hoe
verhoudt zich dit ten opzichte van het convenant dierwaardige veehouderij waarin de
kosten voor dierenwelzijn verwacht worden te verhogen? Worden deze kosten alleen op
ondernemers verhaald of landen deze ergens anders in de keten?
In hoeverre wordt verwacht dat de houding van de NVWA in dit geval een belemmering
vormt voor een goed verloop van het traject voor een meer dierwaardige veehouderij,
waar ook een convenant aan verbonden is waarin alle afspraken rondom de randvoorwaarden
(markt, vergunning, onderzoek) worden afgesproken?
De leden van de BBB-fractie maken zich zeer grote zorgen over de opstelling van de
NVWA, die gezien kan worden als het afdwingen van het ontstaan van jurisprudentie,
regels en wetten door een instantie die slechts als controlerende instantie zou moeten
optreden. Deze leden vragen of de Staatssecretaris deze zorgen deelt. Is de Staatssecretaris
het met deze leden eens dat de NVWA op deze wijze veel invloed heeft op het ontstaan
van jurisprudentie?
Deelt de Staatssecretaris de mening dat de NVWA zo het beleid maakt, waar dat feitelijk
overgelaten zou moeten worden aan het Kabinet en de Staten-Generaal?
Deze leden willen daarom van de Staatssecretaris weten hoe het heeft kunnen gebeuren
dat een varkenshouder die voldoet aan wettelijke eisen toch naar aanleiding van een
handhavingsverzoek het risico loopt te worden gehandhaafd of zelfs gesanctioneerd.
Wie heeft de beslissing om geen onderbouwing van de afwijzing van het handhavingsverzoek
in te dienen genomen en op basis van welke argumenten is dat gedaan?
Deelt de Staatssecretaris bovendien de mening dat de NVWA nu zonder onderbouwing een
eigen invulling geeft van de open normen in artikel 1.6 van het Bhd waarin fysiologische
en ethologische behoeften niet gedefinieerd worden?
Ook willen deze leden weten of de NVWA gedwongen kan worden om het afwijzen van dergelijke
handhavingsverzoeken, die gericht zijn op een gangbare houderijvorm in Nederland,
die niet expliciet verboden is, altijd op alle mogelijke manieren te verdedigen in
juridische procedures.
Is de Staatssecretaris het met de leden van de BBB-fractie eens dat het niet verdedigen
van de afwijzing van het handhavingsverzoek gezien kan worden als een teken van een
zeer onbetrouwbare overheid?
Het optreden tegen niet verboden, gangbare houderijvormen, kan een opmaat vormen voor
een vloedgolf aan handhavingsverzoeken tegen andere gangbare en toegestane houderijvormen.
Hoe gaan de NVWA en de Staatssecretaris zich daarop voorbereiden?
Is de Staatssecretaris het met de leden van BBB-fractie eens dat bovenstaande kan
leiden tot het einde van de varkenshouderij, terwijl de varkenshouderij zich gewoon
houdt aan Europese en Nederlandse regelgeving? Indien dit het geval is, wat gaat de
Staatssecretaris doen om dit te voorkomen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de brief over
kraamkooien in de varkenshouderij en hebben hier nog enkele vragen over.
Allereerst wijzen deze leden erop dat dit een lopend juridisch traject betreft en
dat de politiek zich hier afzijdig van zou moeten houden. Het CBb heeft de regering
opgedragen het beleid opnieuw te toetsten aan de wet, gebaseerd op de stand der wetenschap.
Het is niet aan de Kamer om hierover te oordelen en al helemaal niet om de uitspraken
van de rechter ter discussie te stellen. Kan de Staatssecretaris dat bevestigen?
De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat deze casus alles te maken heeft met het
feit dat moederzeugen nog altijd tussen metalen stangen worden gehouden, waardoor
ze nauwelijks kunnen bewegen, laat staan dat ze op een normale manier voor hun biggetjes
kunnen zorgen. Een aantal dagen voordat zeugen bevallen, worden ze vastgezet. Pas
als de biggetjes vier weken oud zijn, mogen ze de kooi verlaten. De moederzeug heeft
gedurende deze periode geen bewegingsvrijheid en kan niet voor haar biggen zorgen.
De Universiteit Utrecht concludeerde dat varkens de behoefte hebben om maternaal gedrag
te vertonen, waaronder nestbouwgedrag en zooggedrag.1 Deze kooien maken het onmogelijk om het natuurlijke gedrag te vertonen. De EFSA bevestigt
dit en stelt dat de kraamkooi de bewegingsvrijheid van de zeug ernstig beperkt en
haar natuurlijke, intrinsiek gemotiveerde gedrag – zoals het bouwen van een nest –
onmogelijk maakt.2 Onderschrijft de Staatssecretaris deze conclusies van de Universiteit Utrecht en
de EFSA? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke onderzoeken baseert de
Staatssecretaris zich dan precies?
Onderschrijft de Staatssecretaris de bevinding van Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek
van de NVWA dat het fixeren van zeugen in een kraambox één van de grootste risico’s
voor dierenwelzijn is, omdat de emotionele toestand, de beperking van het natuurlijk
gedrag en de lage waardering van de intrinsieke waarde van dieren langdurig onder
druk staat?3 Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke onderzoeken baseert de Staatssecretaris
zich dan precies? Tevens wijzen deze leden erop dat zelfs de Minister in de rechtszaak
heeft erkend dat een kraamkooi zorgt voor het lijden van dieren.4
De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat het wettelijk verboden is om de bewegingsvrijheid
van een dier te beperken zodat het dier daardoor onnodig lijdt of letsel wordt toegebracht.
Ook is het verplicht om dieren voldoende ruimte te bieden voor fysiologische en ethologische
behoeften (artikel 1.6 van het Bhd). Deelt de Staatssecretaris, op basis van bovengenoemde
rapporten en inzichten, de conclusie dat deze kooien niet «dierwaardig» zijn? Zo nee,
waarom niet en op welke wetenschappelijke onderzoeken baseert de Staatssecretaris
zich dan precies? Is de Staatssecretaris het ermee eens dat, indien wordt geoordeeld
dat deze kooien in strijd zijn met de geldende wet- en regelgeving, de NVWA hoort
te handhaven? Zo nee, waarom niet en waar baseert de Staatssecretaris zich dan op?
II Antwoord/ Reactie van de Staatssecretaris
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Aardema, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.