Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 684 Goedkeuring van het op 21 juni 2019 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake het uitbannen van geweld en intimidatie op de werkvloer (Trb. 2020, 2 en Trb. 2020, 34)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 6 maart 2025
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend
onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende
door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het
wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I
Algemeen
1
II
Verdrag
5
III
Artikelsgewijze toelichting
6
IV
Aanbeveling 206
6
V
Consultatie sociale partners
6
VI
Koninkrijkspositie
7
I Algemeen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden
hebben hier verschillende vragen over.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen een reflectie op de huidige stand van
zaken over geweld en intimidatie op de werkvloer. Deze leden vinden dat dit nog veel
te vaak voorkomt. Deze leden vragen of de regering doelen heeft op dit gebied en of
deze cijfermatig zijn uit te drukken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de opstelling van de regering bij
de onderhandelingen is geweest om een zo breed mogelijk draagvlak te creëren. Deze
leden vragen welke inhoudelijke doelstellingen de regering had.
In dit kader vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie of de regering niet van
mening is dat de wetgeving een hoger ambitieniveau moet kennen en dat het verdrag
hier ook alle aanleiding toe geeft. Volgens deze leden zijn er verschillende richtingen
denkbaar, zoals het invoeren van nieuwe middelen in de wet, het stimuleren van werkgevers
of het geven van extra bevoegdheden aan de Arbeidsinspectie. Deze leden merken op
dat Hoofdstuk III van het verdrag ook wijst op dergelijke ingrepen. Zij vragen of
de regering bereid is een stap bij te zetten om geweld en intimidatie op de werkvloer
uit te bannen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hierbij specifiek naar een aantal verplichtingen
die door de FNV naar voren zijn gebracht, namelijk een expliciet verbod op geweld
en intimidatie, expliciete verplichtingen om risico’s in kaart te brengen en aan te
pakken, een expliciete verlichting tot het vaststellen van een gedragscode, een expliciete
verplichting tot het instellen van klachtenregelingen en een expliciete verplichting
tot het uitvoeren van een deugdelijk, objectief en onafhankelijk onderzoek met onder
meer hoor en wederhoor en een vertrouwelijke en voortvarende behandeling. Deze leden
vragen of de regering is bereid deze op te nemen in de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet).
Zij vragen de regering per voorstel te reageren.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen om één
centrale wet te creëren, waarbij alle onderwerpen overzichtelijk en in samenhang bij
elkaar staan, zoals bij de Wet bescherming klokkenluiders. Deze leden vragen een reflectie
op de voordelen hiervan. De leden vragen om in dit antwoord ook te betrekken dat de
verschillende losse wetten waar de onderdelen nu zijn in geregeld qua reikwijdte verschillen.
Dit probleem is opgelost in één centrale wet.
Ook hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie enkele vragen over de verankering
in landelijke wetgeving. Deze leden vragen naar de reikwijdte van de «wereld van werk».
Deze leden merken op dat de Arbowet niet automatisch op alle categorieën die onder
de reikwijdte vallen van toepassing is, zoals zelfstandigen, waardoor de reikwijdte
niet overeenkomt. Deze leden lezen in de memorie van toelichting over het per algemene
maatregel van bestuur (AMvB) van toepassing verklaren van de Arbowet op zelfstandigen.
Deze leden vragen of de regering in dit antwoord ook de andere categorieën kan betrekken,
waaronder ook sekswerkers. In het verlengde hiervan vragen deze leden hoe de regering
dit gaat oplossen. Deze leden vragen of zij kunnen aannemen dat de regering dit dan
ook daadwerkelijk kan doen. Deze leden vragen wanneer zij in dat geval de AMvB kunnen
verwachten.
Daarnaast hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen over hoe arbeidsmigranten
vallen onder dit verdrag. Deze leden vragen welke mogelijkheid de regering ziet om
arbeidsmigranten te beschermen tegen geweld van hun werkgever of bemiddelaar buiten
de werkvloer.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat het begrip werkplek in de huidige
wetgeving daarnaast ook nauwer wordt omschreven dan in het Internationale Arbeidsorganisatie
(ILO)-verdrag. Deze leden vragen of de regering het begrip werkplek gaat verruimen
zodat ook thuiswerken hieronder valt.
Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar regelingen voor klachten en
meldingen. Deze leden merken op dat meldingsbereidheid en het gebruik van rechtsmiddelen
momenteel beperkt zijn. Deze leden vragen hoe geheimhoudingsplichten en zwijgbedingen
zich volgens de regering verhouden tot het indienen van klachten. Deze leden vragen
of de regering de opmerking deelt dat dergelijke plichten en bedingen het maken van
een melding of het indienen van een klacht tegenwerken. Deze leden vragen of het niet
wenselijk zou zijn om dergelijke plichten en bedingen nietig te verklaren in het geval
dat een klacht wordt ingediend of melding wordt gemaakt aan derden over (seksuele)
intimidatie.
Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de strafbaarstelling
van seksuele intimidatie. Deze leden vragen hoe dit op dit moment is geregeld en vragen
in dit kader een reflectie op het Verdrag van Istanbul. Deze leden vragen daarbij
ook of het klopt dat dit nu alleen strafbaar is in de openbare ruimte. Deze leden
vragen of de regering bereid is de strafbaarstelling uit te breiden, zodat seksuele
intimidatie op de werkvloer hier ook onder valt.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen verder naar psychosociale risico’s.
Deze leden merken op dat artikel 9 van het verdrag verplicht tot het nemen van passende
maatregelen tegen geweld en intimidatie, inclusief beleid over psychosociale risico’s.
Deze leden vragen naar een onderbouwing waarom artikel 5 van de Arbowet daadwerkelijk
voldoende duidt en of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Ook merken de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op dat de aanbeveling lidstaten
oproept om statistieken te verzamelen en publiceren. Deze leden vragen hoe dit nu
geregeld is en of dit voldoet aan het verdrag.
Verder merken de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op dat de regering concludeert
dat het huidige raamwerk voldoende voorziet in advisering, training en bewustwording.
Deze leden vragen op basis waarvan de regering deze conclusie trekt.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen ten slotte naar de rol die een vertrouwenspersoon
kan hebben. Deze leden merken op dat dit punt ook expliciet door FNV wordt benoemd.
Deze leden vragen of het klopt dat de vertrouwenspersoon volgens de regering een positieve
bijdrage kan hebben aan het behalen van de doelen uit dit wetsvoorstel en het achterliggende
verdrag.
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zien het belang
in van een samenleving zonder geweld en intimidatie op de werkvloer. Wel vragen deze
leden of het verdrag kan leiden tot een toename aan regels voor organisaties in Nederland.
Ziet de regering hier een potentieel risico? En zo ja, hoe monitort de regering dit?
De leden van de fractie van NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel, waarmee het op 21 juni
jl. tot stand gekomen Verdrag inzake het uitbannen van geweld en intimidatie op de
werkvloer wordt bekrachtigd. Deze leden onderschrijven van harte het doel om het recht
van eenieder op een wereld zonder geweld en intimidatie te erkennen en te beschermen,
en de aanpak van geweld en intimidatie op de werkvloer te reguleren. Deze leden lezen
in de memorie van toelichting dat ook de sociale partners de bekrachtiging van dit
verdrag van belang achten. Zij merken daarbij op dat de FNV van mening is dat met
de huidige wet- en regelgeving niet voldaan zou worden aan de verplichtingen van het
verdrag. De regering ontkent dit en geeft aan dat Nederland op grond van de bestaande
wet- regelgeving wél voldoet aan de aard en de verplichtingen die voortvloeien uit
het verdrag. Kan de regering nader motiveren waaruit dit precies blijkt en uitgebreid
ingaan op de stelling van de FNV dat dit niet het geval zou zijn? Kan daarbij concreet
worden aangeven in hoeverre werknemers die te maken krijgen met grensoverschrijdend
gedrag en intimidatie op de werkvloer een beroep kunnen doen op dit verdrag middels
dit wetsvoorstel? Tenslotte vragen deze leden de regering om aan te geven wat precies
de toegevoegde waarde is van dit wetsvoorstel ten opzichte van het staande beleid.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 21 juni 2019 te
Genève tot stand gekomen Verdrag inzake het uitbannen van geweld en intimidatie op
de werkvloer. De regering schrijft het volgende op pagina 5 van de memorie van toelichting:
«Voor de uitvoering van het verdrag is geen specifieke wijziging van weten regelgeving
noodzakelijk. Wel is het dringend noodzakelijk (seksueel) grensoverschrijdend gedrag
krachtig aan te pakken. Daartoe heeft de regering verschillende maatregelen genomen,
zoals de benoeming van de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag
en seksueel geweld en het opstellen en uitvoeren van het Nationaal actieprogramma
Aanpak Seksueel grensoverschrijdend gedrag en Seksueel geweld. De goedkeuring en daaropvolgend
de bekrachtiging van het verdrag vormen hiermee een aanvulling op deze verdere maatregelen.»
De regering is van mening dat er geen wetswijzigingen nodig zijn. Is de regering wel
voornemens nieuwe wetgeving te initiëren om grensoverschrijdend gedrag krachtig aan
te pakken? Zo ja, kan de regering deze ambities toelichten?
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Het ratificeren van verdragen van de ILO is naar de mening van de leden van de CDA-fractie
belangrijk om internationaal de standaarden op de arbeidsmarkt naar een hoger niveau
te brengen. Deze leden vragen of inderdaad de belangrijkste reden van goedkeuring
van dit verdrag gelegen is in de internationale werking hiervan. En zij vragen of
de regering nader kan aangeven welke andere landen ook ratificeren.
De leden van de CDA-fractie vragen of zij goed begrijpen dat er voor de Nederlandse
overheid, voor Nederlandse werkgevers en werknemers geen aanvullende verplichtingen
rechtstreeks of indirect uit dit verdrag volgen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Arbowet en dan specifiek het onderdeel
psychosociale arbeidsbelasting een belangrijk onderdeel vormt van de al bestaande
wet- en regelgeving om geweld en intimidatie op de werkvloer te bestrijden. Daarnaast
kent Nederland bepalingen in het strafrecht en andere wet- en regelgeving. In combinatie
voldoet de Nederlandse wet- en regelgeving al aan het verdrag, zo begrijpen deze leden.
Zij vragen een bevestiging daarvan.
Niettemin lijkt het in de ogen van de leden van de CDA-fractie wel een indirecte weg
om via psychosociale arbeidsbelasting en de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E)
deze duidelijke normen te adresseren. Deze leden vragen de regering om een nadere
reflectie hierop.
In het verdrag en de aanbeveling wordt ook het belang van bewustwording en communicatie
benadrukt, constateren de leden van de CDA-fractie. Uiteindelijk is het uitbannen
van geweld en intimidatie op de werkvloer – naast normstelling en strafbaarstelling –
ook een kwestie van gedragsverandering. Deze leden vragen of de regering in de ratificatie
van dit verdrag aanleiding ziet om op dit punt de activiteiten te intensiveren. En
daarbij in te gaan op het advies van het College voor de Rechten van de Mens, dat
ook wijst op het belang van bewustwording en advies en aansluiting op bestaande beleidsinitiatieven.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de regering. Deze leden voorzien onvoldoende
implementatie van het verdrag binnen de huidige wetgeving en verzoeken de regering
om een aparte wet op te stellen waarin de verplichtingen van het verdrag in gebundeld
kunnen worden.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Voor deze leden staat voorop dat geweld
en intimidatie op de werkvloer in alle gevallen verwerpelijk is en moet worden uitgebannen.
Daarin dragen werkgevers, werknemers en de overheid gezamenlijk een verantwoordelijkheid,
zeker ook in het beschermen van vrouwen en meisjes hiertegen. Deze leden hebben nog
enkele vragen over dit verdrag en de mogelijke goedkeuring daarvan.
II Verdrag
De leden van de SGP-fractie vragen welke toegevoegde waarde de regering ziet in goedkeuring van dit verdrag,
aangezien goedkeuring geen specifieke wijziging van Nederlandse wet- en regelgeving
vereist. Klopt het dat er nu geen aanvullende maatregelen zijn vereist?
De leden van de SGP-fractie lezen dat het verdrag ook beoogt genderstereotypes en
elkaar kruisende vormen van discriminatie en ongelijkwaardige op gender gebaseerde
machtsverhoudingen aan te pakken. Wat verstaat de regering hieronder? En hoe beoordeelt
zij dit verdrag tegen deze achtergrond? Moet niet een generieke aanpak van geweld
en intimidatie op de werkvloer het uitgangspunt zijn?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het verdrag vordert dat een lid van dat
verdrag moet bewerkstelligen dat iedereen op de werkvloer vrij is van geweld en intimidatie.
De vraag van deze leden is wel in hoeverre dit ook daadwerkelijk in de macht van een
overheid ligt. Hoe weegt de regering deze verantwoordelijkheidsclaim? Is dit niet
allereerst een verantwoordelijkheid van de desbetreffende werkgever? Hoe is dit meegewogen
bij de Nederlandse opstelling ten aanzien van dit verdrag?
De leden van de SGP-fractie lezen dat een lid zich verbindt aan een inclusieve, geïntegreerde
en genderresponsieve aanpak ter voorkoming en uitbanning van geweld en intimidatie
op de werkvloer. Wat moet specifiek worden verstaan onder een «genderresponsieve aanpak»,
en waarom en hoe is de regering voornemens hier in Nederland concreet invulling aan
te geven? Welke maatregelen worden in dit kader genomen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat goedkeuring van dit verdrag betekent dat een
lid zich verbindt aan de bepaling dat er wetten en voorschriften moeten komen die
van werkgevers verlangen dat zij passende stappen nemen om geweld en pesterijen op
de werkvloer te voorkomen. In hoeverre geeft de regering er in deze gevallen de voorkeur
aan dit via wetgeving af te dwingen in plaats van het aanspreken van het verantwoordelijkheidsgevoel
van werkgevers en de bredere samenleving?
III Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2
De leden van de SP-fractie verzoeken de regering om in de Arbowet expliciet op te nemen dat werkzoekenden, sollicitanten,
zzp’ers, vrijwilligers en ex-werknemers onder de definitie van werkenden vallen, zodat
zij ook beschermd worden tegen intimidatie en geweld.
De leden van de SP-fractie vragen welke mogelijke decreten de regering neemt voor
sectoren waarin blootstelling aan geweld en intimidatie frequenter voorkomt.
Artikel 3
De leden van de SP-fractie verzoeken de regering een brede definitie van de werkplek, zoals thuiswerken, online/telefonisch
contact, woon-werkverkeer en bedrijfsuitjes, expliciet op te nemen in de bestaande
wetgeving.
Artikel 4
De leden van de SP-fractie vragen de regering welke maatregelen worden opgenomen in de psychosociale arbeidsbelasting
die geweld en intimidatie op de werkvloer uitbannen.
De leden van de SP-fractie vragen welke mogelijkheden er zijn om de Arbeidsinspectie
te versterken zodat zij slachtoffers van geweld en agressie zouden kunnen ondersteunen.
Zijn er opties die de regering overweegt te implementeren?
De leden van de SP-fractie vragen of de regering bereid is tot een uitbreiding van
de strafbaarstelling van seksuele intimidatie tot de wereld van werk, zodat werknemers
beter beschermd zijn tegen seksuele intimidatie op de werkvloer. Zo nee, waarom maakt
de regering dan een onderscheid tussen seksuele intimidatie op de werkvloer en in
het openbaar? Volgens het wetsvoorstel Seksuele misdrijven in het Wetboek van Strafrecht
(Kamerstuk 36 222) is er wel sprake van een strafbaarstelling van seksuele intimidatie in de openbare
ruimte. Zou dit verdrag niet de aansporing kunnen zijn om seksuele intimidatie in
lijn te brengen met het Wetboek van Strafrecht?
Artikel 10
De leden van de SGP-fractie vragen wat moet worden verstaan onder genderresponsieve mechanismen voor het indienen
van klachten en geschillenbeslechting, ondersteuning, diensten en rechtsmiddelen.
Kunnen hiervan concrete voorbeelden worden genoemd?
IV Aanbeveling 206
V Consultatie sociale partners
De leden van de CDA-fractie constateren dat de FNV op verschillende onderdelen kritiek heeft op dit wetsvoorstel.
In lijn met de eerdere vraag van deze leden naar de psychosociale arbeidsbelasting
in de Arbowet is de vraag of de regering overwogen heeft om op een andere wijze dit
verdrag te implementeren. Deze leden vragen dit ook omdat de Arbowet vooral ziet op
de zorgplicht van de werkgever, terwijl dit een normstelling naar zowel werkgever
als werknemers inhoudt.
De leden van de CDA-fractie vragen ook een nadere reflectie op de meer juridische
vragen van de FNV, die stelt dat dit verdrag noodzaakt om de Arbowet/Arbobesluit aan
te passen waar het gaat om de reikwijdte en om de strafbaarstelling uit te breiden.
VI Koninkrijkspositie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen dat de medegelding van dit verdrag voor Caribisch Nederland
niet aan de orde is. Hoe verhoudt dit zich tot het wetsvoorstel om de gelijke behandelingswetgeving
van Nederland wél integraal en in één keer van toepassing te verklaren, zo vragen
deze leden aan de regering.
De voorzitter van de commissie, Tielen
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.