Lijst van vragen : Lijst van vragen over de vijfde voortgangsbrief Masterplan basisvaardigheden
2025D01986 LIJST VAN VRAGEN
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief d.d. 4 december
2024 inzake de vijfde voortgangsbrief Masterplan basisvaardigheden (Kamerstuk 31 293, nr. 775).
De voorzitter van de commissie,
Bromet
Adjunct-griffier van de commissie,
Bosnjakovic
Nr
Vraag
1
Herkent u het signaal dat steeds meer scholen problemen ervaren door de regel in het
resultatenmodel van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) voor het voortgezet
onderwijs dat een havoleerling die overgaat naar het derde leerjaar en daarna naar
een mbo-4 opleiding gaat in negatieve zin als afstromer geldt? Hoe past dit bij de
inzet om te streven naar de passende opleiding voor de leerling? Gaat de inspectie
deze regel heroverwegen?
2
Waar richt het kwantitatieve onderzoek naar de trendbreuk in de onderwijsprestaties
zich op en welke kwantificeerbare waarden meet het onderzoek?
3
Om hoeveel prioriteitscholen gaat het die in aanmerking komen voor een aparte regeling?
4
Klopt het beeld dat geschetst wordt dat het ontwikkelen van de basisvaardigheden lezen,
schrijven en rekenen op dit moment nauwelijks geïntegreerd is in vakken als geschiedenis
en economie?
5
Gaat het herziene curriculum dat voor de zomer van 2025 zal verschijnen ook meteen
in per het nieuwe schooljaar 2025–2026?
6
Waarin precies zien de deelnemende scholen de vooruitgang in de basisvaardigheden
waar ze melding van maken?
7
Hoe dragen de subsidiegelden bij aan het vergroten van de slagkracht van het personeel?
8
Wat wordt bedoeld met de zin «verder zetten scholen in op extra uren voor het bestaande
personeel»?
9
Waarom zijn er extra middelen nodig om extra uren vrij te maken voor taal, rekenen
en wiskunde voor onderwijspersoneel?
10
Hoe helpen de subsidiegelden scholen de deskundigheid van hun personeel te vergroten?
11
Welke criteria hanteren scholen bij de aanschaf van nieuwe leermiddelen voor taal,
rekenen en wiskunde als ze besluiten de subsidie voor dit specifieke doeleinde in
te zetten?
12
Houden scholen in het borgen dat de met de subsidie mogelijk gemaakte activiteiten
ook zullen voortduren na de subsidieperiode rekening met extra structurele financiering?
13
Is de duidelijke voortgang die scholen merken in de basisvaardigheden op rekenen-wiskunde
meetbaar terug te zien in de behaalde resultaten in toetsen en examens?
14
Hoeveel bedraagt het restant van het budget voor de subsidieregeling Verbetering basisvaardigheden
dat nog over is en dus nog beschikbaar is voor het kleine deel van de scholen dat
nog geen subsidie heeft ontvangen om de basisvaardigheden voor hun leerlingen te verbeteren?
15
Gaan resterende subsidiegelden bedoeld voor de subsidieregeling Verbetering basisvaardigheden
met eenzelfde vast bedrag per leerling worden ingezet op een aantal scholen die niet
eerder in aanmerking kwam voor deze subsidies of wordt het nog beschikbare budget
verdeeld over àlle scholen die niet eerder deze subsidie kregen, zodat deze in aanmerking
komen voor een lager subsidiebedrag per school?
16
Waaraan geven de schoolleiders van scholen die niet eerder de subsidie voor verbetering
van de vaardigheden ontvingen, zelf de voorkeur: € 1.000,– per leerling voor een aantal
van deze scholen, zoals alle scholen waarbij de subsidie is toegekend, hebben ontvangen,
òf een subsidie van ongeveer € 300 per leerling voor àlle scholen die in het kader
van de subsidieregeling nog niets hebben ontvangen?
17
Kunt u zeggen welk deel van de subsidie ten behoeve van het Masterplan basisvaardigheden
gaat naar externe partijen?
18
Op wat voor manieren zorgen scholen ervoor dat de activiteiten duurzaam worden geborgd
na afloop van de subsidieperiode?
19
Zijn er ook scholen die aangeven dat ze zonder de subsidie de activiteiten niet duurzaam
kunnen borgen, omdat ze bijvoorbeeld extra ondersteund personeel moeten ontslaan?
20
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel voor gerichte bekostiging verwachten?
21
Waarom kiest u er in het wetsvoorstel gerichte bekostiging voor om álle scholen een
beetje extra gerichte bekostiging toe te kennen voor de basisvaardigheden in plaats
van de scholen waar onderwijskwaliteit het meest onder druk staat méér geld toe te
kennen?
22
Kunt u nader duiden hoe het kan dat de gegunde subsidie niet door alle scholen volledig
benut is?
23
Ziet u dat scholen die de gegunde subsidie niet volledig hebben gebruikt minder voortgang
boeken in het verbeteren van de basisvaardigheden?
24
Is kwantitatief zichtbaar of de 40 procent van de leerlingen die niet bereikt wordt
met de subsidie qua voortgang achterblijven ten opzichte van de 60 procent die wel
bereikt wordt?
25
Wat waren bij de vorige subsidietranche redenen om scholen af te wijzen?
26
Hoeveel scholen zijn afgewezen in 2024 en hoe hoog zou het bedrag per leerling zijn
indien alle in 2024 afgewezen scholen recht op subsidie krijgen?
27
Klopt het dat de extra middelen uit de voorgenomen gerichte bekostiging afkomstig
zijn uit bestaande aanvullende subsidies en dat deze niet in mindering zullen worden
gebracht op de basisbekostiging?
28
Komt er, in het kader van kansengelijkheid, een regeling voor de leerlingen van de
scholen die niet hebben kunnen profiteren van de subsidiegelden bedoeld voor basisvaardigheden?
29
Welke concrete en budgettaire contouren heeft u inmiddels vastgelegd voor de implementatie
van de curriculumherziening, teneinde daarbij de bij- en nascholing van leraren gestalte
te geven, conform de motie van het lid Pijpelink1?
30
Wat wordt de precieze functie van het loket curriculumsignalen en waar wordt dit loket
ingebed?
31
Kunt u nader duiden hoe het referentiekader zich verhoudt tot de kerndoelen en het
curriculum?
32
Kunt u de beschreven kritiek en zorgen van docenten dan wel vertegenwoordigers over
de keuzes in het curriculum, die u beschrijft, met de Kamer delen?
33
Is er een tijdspad voor de verkenning naar de structuur van de bovenbouw van het voortgezet
onderwijs en kunt u die met de Kamer delen?
34
Wanneer krijgen scholen wel een oordeel op basis van de nieuwe standaard Basisvaardigheden
(OP0)?
35
Hoeveel scholen, specifiek vanuit de steekproef van de inspectie, hadden het oordeel
onvoldoende of zeer zwak gekregen als er wel een oordeel werd geveld op basis van
de standaard OP0? Kunt u dit ook uitsplitsen naar burgerschap, taal en rekenen?
36
Wordt in de ontwerpstudie naar kwaliteitseisen en gebruikerscriteria voor een leerlingenvolgsysteem
ook meegenomen wat de gevolgen van zo’n systeem in positieve, maar ook negatieve zin
kan zijn op leerlingen?
37
Klopt het dat het programma Ontwikkelkracht stopt?
38
Hoe verenigt u het stoppen van het programma Ontwikkelkracht met de wens op evidence-informed
te werken?
39
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Paternotte en Pijpelink2 over het reguleren van de onderwijsadviesmarkt en wanneer wordt dit teruggekoppeld
aan de Kamer?
40
Waarom duurt het zo lang om tot een visie op de ondersteuningsstructuur te komen?
41
Welke gesprekken heeft u tot nu toe gevoerd over de ondersteuningsstructuur en met
welke organisaties specifiek?
42
Gaat u bij het reguleren van de onderwijsadviesmarkt ook kijken naar het reguleren
van professionaliseringsaanbod van leraren?
43
Welke empirische studies worden er gedaan of zijn geraadpleegd in het kader van de
visie op de ondersteuningsstructuur?
44
Hoe zijn de expertisepunten basisvaardigheden georganiseerd? Gaat het hier om private
partijen?
45
Hoeveel leerlingen kunnen geen gebruik meer maken van het programma School en Omgeving,
gezien de geplande bezuinigingen op dit programma?
46
Wanneer verwacht u resultaten op basis van de Nationale Aanpak Professionalisering
van Leraren (NAPL)? Wanneer verwacht u specifiek de ontwikkelpaden?
X Noot
1
Kamerstuk 31 293, nr. 768
X Noot
2
Kamerstuk 27 923, nr. 480
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.