Brief commissie : Brief van de werkgroep Voor een Kamer die Werkt met stand van zaken aanbevelingen uit PEFD-rapport aan de Kamer
36 673 Voor een Kamer die Werkt
Nr. 3
BRIEF VAN DE WERKGROEP VOOR EEN KAMER DIE WERKT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2024
Hierbij biedt de werkgroep Voor een Kamer die Werkt u een brief aan waarin zij uiteenzet
wat de stand van zaken is aangaande de opvolging van de aan de Kamer gerichte aanbevelingen
uit het rapport «Blind voor mens en recht» van de Parlementaire Enquêtecommissie Fraudebeleid
en Dienstverlening (PEFD).1 Dit met het oog op de planning van het plenaire debat over dit rapport begin 2025.
De werkgroep verwacht een volledig eindverslag in het eerste kwartaal 2025 te kunnen
aanbieden aan de commissie voor de Werkwijze, waarin zij de aanbevelingen uit de rapporten
Klem tussen balie en beleid2, Meer dan de som der delen3, Grip op informatie4, Groningers boven gas5 en Blind voor mens en recht6 integraal behandelt.
De PEFD heeft in haar rapport geconcludeerd dat in een verhard politiek en maatschappelijk
klimaat de uitvoerende, rechterlijke en wetgevende macht blind zijn geweest voor mens
en recht. Om dit in de toekomst te voorkomen, doet de PEFD naast aanbevelingen aan
het kabinet, ook aanbevelingen aan de Kamer. In haar rapport wijst de PEFD de Kamer
erop dat zij al vaker is aangespoord om de (zelfstandige) kennis- en informatiepositie
te versterken, meer aandacht te schenken aan wetgeving en scherper toe te zien op
de informatievoorziening van het kabinet, maar dat dit nog niet altijd het geval is.
De PEFD roept op om onderschreven aanbevelingen ook daadwerkelijk op te volgen. Naar
aanleiding hiervan is de motie-Kamminga c.s. aangenomen.7
De werkgroep Voor een Kamer die Werkt is ingesteld door de commissie voor de Werkwijze
ter uitvoering van deze motie. De werkgroep heeft als opdracht een integraal beeld
te geven van de opvolging en samenhang van de aanbevelingen die in verschillende rapporten
zijn gedaan om de werkwijze van de Kamer te versterken, waaronder het rapport Blind
voor mens en recht. Indachtig de aanbevelingen en lessen uit dit rapport dient de
werkgroep tot aanbevelingen te komen hoe de werkwijze van de Kamer verder versterkt
kan worden. De werkgroep brengt in kaart wat de raakvlakken zijn van de aanbevelingen
die zijn gedaan aan de Tweede Kamer in de verschillende rapporten.8
De aanbevelingen van de PEFD aan de Kamer zien op vier onderwerpen: de wetgevende
taak, informatiepositie, ondersteuning van Kamerleden en de Wet op de parlementaire
enquête.
Aanbeveling: Neem de wetgevende taak serieus
De PEFD beveelt aan dat de Tweede Kamer de wetgevende taak serieus neemt. Deze aanbevelingen
vallen in een aantal punten uiteen. Ten eerste stelt de PEFD dat de Tweede Kamer voldoende
tijd moet blijven inruimen voor de zorgvuldige behandeling van wetten. Het werken
met wetgevingsrapporteurs en het binnenhalen van kennis van buiten wordt verder aangemoedigd.
Daarnaast beveelt de PEFD ten aanzien van amendementen een «afkoelperiode» aan. Ook
moet de Tweede Kamer, volgens de PEFD, vaker vragen om, en gebruik gaan maken van
invoeringstoetsen. Tenslotte wordt aanbevolen om wetten nadrukkelijker aan de Grondwet
te toetsen, in het kader van de medewetgevende en controlerende taak.
Vaste commissies kunnen op hun (strategische) procedurevergaderingen plannen maken
of verzoeken doen om tot een zorgvuldige behandeling van wetsvoorstellen te komen.
Zo kunnen de commissies planningsbrieven opvragen bij de ministeries om zicht te krijgen
op de aankomende wetgeving. De werkgroep heeft in een brief aan de Kamer van 11 november
2024 aanbevelingen gedaan aan de leden ten behoeve van de strategische procedurevergadering.9 In deze brief is ook aandacht besteed aan het tijdig vragen om een planningsbrief
van het ministerie en het verder vooruit kijken naar de wetgevingsagenda.
De «afkoelperiode» voor amendementen wordt door de PEFD aanbevolen zodat de Tweede
Kamer de tijd heeft de amendementen te beoordelen, het kabinet een lichte uitvoeringstoets
kan uitvoeren en de Kamer een meer onderbouwde appreciatie van het amendement kan
toesturen. De werkgroep onderzoekt in dit kader de mogelijkheid om als norm ten minste
een week tussen de wetsbehandeling en de stemmingen in te voeren en wat daar voor
nodig is. Daarbij worden ook de aanbevelingen over dit onderwerp meegenomen uit de
rapporten van de TCU en VFTK.
De invoeringstoets is een instrument dat door het kabinet-Rutte IV is ingevoerd om
kort na de inwerkingtreding van een nieuwe wet (ongeveer één jaar) een eerste verkenning
te doen van de effecten van de wet in de praktijk. De Staatssecretaris Rechtsbescherming
heeft op 25 oktober 2024 een brief gestuurd met de stand van zaken van de implementatie
van de invoeringstoets en de Rijksbrede handreiking voor de invoeringstoets.10 Naast de PEFD, hebben ook de TCU en VFTK op het belang van invoeringstoetsen gewezen.
De werkgroep brengt momenteel in kaart in hoeverre invoeringstoetsen door de Kamer
actief worden behandeld en of de Kamer om invoeringstoetsen vraagt bij wetsbehandelingen.
De werkgroep heeft in de eerder genoemde brief aan de Kamer van 11 november 2024 aanbevolen
om invoeringstoetsen actief te behandelen, zodat signalen over problemen in de uitvoering
vroegtijdig kunnen worden opgevangen en zo nodig kan worden ingegrepen.
Ten aanzien van het toetsen van wetten aan de Grondwet is recent de tijdelijke commissie
Grondrechten en Constitutionele toetsing door de Tweede Kamer ingesteld. Deze tijdelijke
commissie gaat adviseren over de grondrechtelijke en constitutionele aspecten van
wet- en regelgeving die de Kamer behandelt. Kamerleden en de vaste Kamercommissies
kunnen de adviezen van deze commissie gebruiken in debatten en in andere overleggen
met de regering.
Aanbeveling: Zorg ervoor dat de Kamer over de juiste informatie beschikt
De informatiepositie van de Kamer is een terugkerend thema in alle rapporten die de
werkgroep beziet. Ook de PEFD doet hierover een aanbeveling. Zo beveelt de PEFD aan
om het kabinet kritisch te controleren op de informatievoorziening. Verder wijst de
PEFD op het belang van goede (informele) gesprekken tussen Kamerleden en ambtenaren
(van departementen en uitvoeringsorganisaties), ook op initiatief van ambtenaren zelf.
Tot slot roept de PEFD op om signalen uit de uitvoering, rechtspraak en Hoge Colleges
van Staat serieus te nemen en beveelt de Kamer aan om zich actief in te zetten voor
dialoog tussen de staatsmachten.
De afgelopen periode zijn verschillende initiatieven ontplooid om de informatiepositie
van de Kamer te versterken. Denk aan een gesprek tussen de Kamervoorzitter en bewindspersoon
waarin verschillende aspecten van de informatievoorziening aan de orde komen, en afspraken
die commissies in strategische procedurevergaderingen kunnen maken tussen commissie(voorzitter)s
en bewindslieden over het aanleveren van stukken voor commissiedebatten. De werkgroep
heeft de vaste commissies op deze laatste mogelijkheid gewezen in haar brief aan de
Kamer met aanbevelingen voor de strategische procedurevergadering.11
De aanbeveling tot het kritisch controleren van het kabinet op informatievoorziening
en de aanbeveling met betrekking tot de gesprekken tussen Kamerleden en ambtenaren
hebben raakvlakken met aanbevelingen uit het rapport Grip op informatie. Daarin wordt
onder andere aanbevolen de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren
te wijzigen zodat laagdrempelig contact tussen ambtenaren en Kamerleden mogelijk wordt
gemaakt. Het kabinet nodigt de Kamer in haar reactie op het PEFD-rapport uit om gebruik
te maken van de bestaande mogelijkheden voor Kamerleden en samen met de Kamer te bezien
of en waar er knelpunten worden ervaren. Het kabinet zal eind 2024 een reactie op
het rapport Grip op informatie naar de Kamer sturen, waarover de commissie Binnenlandse
Zaken een debat zal voeren in januari 2025. De werkgroep ziet deze kabinetsreactie
met belangstelling tegemoet. Voorafgaand aan het commissiedebat heeft de werkgroep
via een brief aan de commissieleden enkele aandachtspunten meegegeven die voortvloeien
uit de eerste verkenningen die de werkgroep de afgelopen periode heeft verricht.12 Daarbij gaat het onder andere over de procedures en trends rondom informatievoorziening,
de opzet en doelstelling van beslisnota’s die aan de Kamer worden gezonden en het
contact tussen Kamer, departementen en uitvoering. In haar eindverslag pakt de werkgroep
dit onderwerp verder op.
De oproep van de PEFD om signalen uit de uitvoering, rechtspraak en Hoge Colleges
van Staat serieus te nemen en samenwerking te intensiveren is eerder gedaan door de
TCU. Sinds het rapport van de TCU zijn er verschillende nieuwe initiatieven uitgewerkt
om meer signalen te kunnen opvangen uit de uitvoering, zoals de jaarlijkse Dag van
de Publieke Dienstverlening sinds 2022. Daarnaast worden jaarlijks de Staat van de
Uitvoering en de Standen van de Uitvoering van uitvoeringsorganisaties naar de Kamer
gestuurd. Naar aanleiding van het VFTK-rapport is vanuit de commissie voor de Verzoekschriften
en de Burgerinitiatieven (CVB) de pilot Burgersignalen gestart om de vertegenwoordigende
functie van de Kamer te versterken. De commissie heeft op 3 december 2024 haar eindverslag
van deze pilot opgeleverd, waarin zij een nieuwe kennisactiviteit introduceert: het
«signalenoverleg».13 Dit is een manier om vroegtijdig signalen te kunnen opvangen en de samenwerking met
de uitvoering, rechtspraak en Hoge Colleges van Staat te intensiveren. De CVB heeft
in juni 2024 voor het eerst een signalenoverleg gevoerd met de Nationale ombudsman,
Kabinet van de Koning en de VNG. De CVB is voornemens om een signalerende, aanjagende
en coördinerende rol te spelen bij de uitvoering van de aanbevelingen. De werkgroep
juicht deze ontwikkeling toe.
In de eerder genoemde brief die de werkgroep aan de Kamer heeft gestuurd met enkele
aanbevelingen voor de strategische procedurevergadering heeft de werkgroep gewezen
op het belang van een goede relatie met departementen en uitvoeringsorganisaties en
enkele goede voorbeelden aangedragen.
Aanbeveling: Versterk de positie en ondersteuning van Kamerleden
In het PEFD-rapport wordt aanbevolen om te onderzoeken hoe de positie van individuele
Kamerleden kan worden versterkt en of zij individuele ondersteuningsbudgetten kunnen
krijgen. Op dit moment zijn het de fracties die deze ondersteuning ontvangen, niet
de Kamerleden zelf. Daarnaast doet de PEFD de aanbeveling om de ondersteuning vanuit
ambtelijke diensten in de Tweede Kamer verder te versterken, zodat meer inhoudelijke
en specialistische kennis beschikbaar komt.
De werkgroep signaleert dat de ondersteuning van de Kamerleden de afgelopen jaren
diverse ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Zo heeft de motie-Jetten c.s.14 gezorgd voor een uitbreiding van de fractiebudgetten, waarmee er meer ruimte kwam
voor ondersteuning van Kamerleden. Recent heeft een verdere uitbreiding plaatsgevonden
ten behoeve van de groepen (i.e. van fracties afgesplitste leden) in de Kamer. Daarnaast
is, mede naar aanleiding van het rapport-VFTK, gewerkt aan versterking van de ambtelijke
ondersteuning door onder meer uitbreiding van de Dienst Analyse en Onderzoek met wetgevingsadviseurs
en versterking van het team EU-adviseurs.15
De werkgroep komt in haar eindverslag terug op de ondersteuning van de Kamerleden.
Aanbevelingen aangaande de Wet op de parlementaire enquête 2008 (Wpe)
De PEFD beveelt, net als de PEAG in haar rapport, aan om bij de volgende herziening
van de Wpe helder het doel van de bijstandsverlener vast te leggen, om verwarring
over de rol en aard van de bijstandsverlening in de toekomst te voorkomen. De rol
van de bijstandsverlener is nog niet in de Wpe vastgelegd. Daarnaast beveelt de PEFD
aan om bij een herziening van de Wpe aandacht te hebben voor de kwaliteit, volledigheid
en het tijdig voldoen aan vorderingen van een enquêtecommissie.
De werkgroep behandelt naast deze twee aanbevelingen uit de PEFD ook de aanbevelingen
uit de andere rapporten aangaande de Wpe. Deze aanbevelingen worden integraal bezien.
In het eindverslag zal de werkgroep een voorstel doen ten aanzien van de opvolging
van de Wpe-gerelateerde aanbevelingen uit de verschillende rapporten.
De voorzitter van de werkgroep Voor een Kamer die Werkt, Kamminga
De griffier van de werkgroep Voor een Kamer die Werkt, Schukkink
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Roelien Kamminga, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, griffier