Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Ontwerp-Regeling stimulering verkeersveiligheidsmaatregelen 2025-2030 (Kamerstuk 29398-1132)
29 398 Maatregelen verkeersveiligheid
Nr. 1138
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 12 december 2024
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 14 november
2024 over de Ontwerp-Regeling stimulering verkeersveiligheidsmaatregelen 2025–2030
(Kamerstuk 29 398, nr. 1132).
De vragen en opmerkingen zijn op 27 november 2024 aan de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 10 december 2024 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, P. de Groot
Adjunct-griffier van de commissie, Meedendorp
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Inleiding
2
PVV-fractie
2
VVD-fractie
3
NSC-fractie
3
II
Reactie van de bewindspersoon
4
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inleiding
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsbrieven omtrent de
Ontwerp-Regeling stimulering verkeersveiligheidsmaatregelen 2025–2030 (hierna: Regeling)
en willen de Minister enkele vragen stellen hierover.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de Regeling en hebben
hier op dit moment geen vragen bij.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken behorend bij de Regeling
en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Regeling
en hebben daarover nog een enkele vraag.
PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie stellen vast dat lokale (mede)overheden aanvragen voor
rijksbijdragen kunnen doen teneinde maatregelen te treffen die de verkeersveiligheid
ten goede komen. Deze leden vragen zich af wat alle specifieke criteria zijn die worden
gebruikt bij de beoordeling of een rijksbijdrage daadwerkelijk wordt toegekend.
De leden van de PVV-fractie constateren dat de Regeling als doel heeft om de verkeersveiligheid
op het wegennet te stimuleren. Deze leden vragen zich af op welke wijze de impact
van de uitgevoerde verkeersveiligheidsmaatregelen wordt gemeten.
De leden van de PVV-fractie constateren dat de Regeling loopt tot 1 januari 2030,
maar dat de maatregelen uiterlijk 31 december 2028 moeten worden gerealiseerd. Deze
leden vragen zich af hoe deze twee data zich tot elkaar verhouden.
De leden van de PVV-fractie stellen vast dat de medeoverheden een aanvraag voor een
rijksbijdrage enkel kunnen doen tijdens een aanvraagtijdvak. Deze leden vragen hoeveel
van dit soort aanvraagtijdvakken er zijn en hoe lang deze duren.
De leden van de PVV-fractie hebben waargenomen dat voor iedere provincie, waterschap
en gemeente een budgetplafond is vastgesteld. Deze leden vragen hoe deze budgetten
tot stand zijn gekomen en zouden graag een uitgebreid schema met alle criteria inzien.
VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vinden dat het aantal verkeersdoden omlaag moet. We moeten
al het mogelijke doen om verkeersveiligheid te verbeteren en deze leden zijn daarom
blij dat er vanaf 2020 500 miljoen euro beschikbaar is gekomen voor het treffen van
verkeersveiligheidsmaatregelen. Omdat de meeste verkeersdoden vallen op het onderliggend
wegennet is het goed dat dit geld terecht komt bij provincies, gemeenten en waterschappen.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister hoe hij ervoor kan zorgen dat, zodra
aanvragen zijn gedaan, het geld zo snel mogelijk bij de provincies, gemeenten en waterschappen
terecht komt zodat er snel mogelijk maatregelen kunnen worden getroffen. Wat wordt
gedaan om snelheid te maken? Er is geen tijd te verliezen.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister in gesprek is met de beheerders
van het onderliggend wegennet over verkeersveiligheid in het algemeen. En hoe wordt
ook over de toekomst gesproken, gezien het feit dat de wegen steeds drukker en voller
worden? Welk beeld van de toekomst heeft de Minister bij de verkeersveiligheidsmaatregelen
die moeten worden getroffen op het onderliggend wegennet en het hoofdwegennet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie
van Waterschappen hebben gevraagd om de realisatiedatum van de maatregelen op te rekken
van 31 december 2028 naar 31 december 2029 en dat het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat (IenW) hier wegens hem moverende redenen geen gehoor aan heeft gegeven.
Deze leden vragen zich af hoe het besluit om de realisatiedatum niet op te rekken
zich verhoudt tot de uitdagingen op de infrastructurele portefeuille, zoals het gebrek
aan personele capaciteit. Deze leden hopen dat dit besluit er niet toe leidt dat verbeterende
maatregelen voor de verkeersveiligheid niet ten uitvoer gebracht kunnen worden, doordat
er geen capaciteit beschikbaar is en het tijdsbestek te gering is.
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat de rijksbijdrage wordt verstrekt op
basis van cofinanciering en maximaal 50% van de uitvoerings- en infrastructurele kosten
van maatregelen dekt. Deze leden vragen zich af in hoeverre de Minister commitment
heeft gekregen van decentrale overheden dat zij in de positie zijn de overige 50%
van de kosten ter verbetering van de verkeersveiligheid te kunnen dekken, mede gelet
op de bredere financiële uitdagingen waar decentrale overheden mee moeten dealen.
NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie vinden het goed dat er met deze Regeling wordt geïnvesteerd
in verkeersveiligheid en wijzen erop dat uit evaluatie blijkt dat elke geïnvesteerde
euro 1,7 keer wordt terugverdiend.
De leden van de NSC-fractie constateren dat het rijksbijdrageplafond verdeeld wordt
in verschillende plafonds per aanvrager. Deze leden vragen of bij de vorige tranches
alle aanvragers tot hun plafond gebruik hebben gemaakt van de cofinanciering van de
Regeling. Zo nee, vragen deze leden welke verklaring de Minister daarvoor heeft en
welke acties hij onderneemt om hier verandering in aan te brengen.
De leden van de NSC-fractie vragen hoe uitvoering is gegeven aan de aanbeveling van
het Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) om de menukaart
met maatregelen bij de derde tranche zoveel mogelijk te richten op de meest kosteneffectieve
maatregelen.
II Reactie van de bewindspersoon
PVV-fractie
Vraag 1
De leden van de PVV-fractie vragen zich af wat de specifieke criteria zijn die worden
gebruikt bij de beoordeling of een rijksbijdrage daadwerkelijk wordt toegekend.
De regeling bevat de specifieke criteria die worden gebruikt bij de beoordeling voor
het toekennen van een rijksbijdrage. Artikel 4, tweede lid, van de regeling bepaalt
dat de kosten die in aanmerking komen voor een rijksbijdrage de uitvoeringskosten
(onderdeel a) en de infrastructurele kosten (onderdeel b) zijn. In artikel 6 is vervolgens
bepaald dat de totale rijksbijdrage per subsidieverstrekking ten hoogste 50% van de
totale kosten bedraagt, waarbij een maximum per ontvanger geldt zoals vermeld in bijlage
2 bij deze regeling. Dit maximum verschilt per ontvanger (zie ook de beantwoording
op vraag 5). Een aanvrager mag zijn budgetplafond niet overschrijden. Tot slot bevat
artikel 7 de voorwaarden voor een aanvraag waaraan moet worden voldaan. Zo dient een
aanvraag te worden ingediend met gebruikmaking van een door de Minister ter beschikking
gesteld aanvraagformulier (lid 2) en dienen in het aanvraagformulier de volgende gegevens
te zijn opgenomen (lid 5): (a) een overzicht van de locaties waar elke maatregel wordt
gerealiseerd, (b) een beschrijving van de huidige verkeersveiligheidssituatie op elke
locatie en een toelichting op de wijze waarop het nemen van de voorgestelde maatregel
de verkeersveiligheid op de locatie verbetert en de kans op verkeersongevallen verkleint,
(c) een overzicht met de realisatiedatum van elke maatregel, (d) dat de aanvrager
een risicoanalyse heeft en (e) dat de aanvrager een uitvoeringsprogramma heeft. Op
grond van artikel 8, derde lid, kan de aanvraag worden afgewezen indien de aanvrager
in het verleden aanwijsbaar onvoldoende inspanning heeft gepleegd om eerder toegekende
maatregelen te realiseren.
Vraag 2
De leden van de PVV-fractie vragen zich af op welke wijze de impact van de uitgevoerde
verkeersveiligheidsmaatregelen wordt gemeten.
De impact van de uitgevoerde verkeersveiligheidsmaatregelen wordt bepaald met een
door het SWOV ontwikkelde methode. Daarbij worden een schatting van de verkeersveiligheidseffecten
afgezet tegen de kosten van de getroffen maatregelen. Deze methode is ontwikkeld en
toegepast na de eerste tranche. Daaruit bleek dat de bespaarde kosten vanwege vermeden
verkeersslachtoffers (verkeersdoden en (ernstig) verkeersgewonden) hoger waren dan
de kosten van de maatregelen waarvoor het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
(IenW) een rijksbijdrage heeft verstrekt. De kosteneffectiviteit (verhouding besparingen/kosten)
van de maatregelen was 1,9, wat inhoudt dat elke investering van € 1.000 een besparing
oplevert van € 1.900.1 Na de tweede tranche heeft SWOV dit onderzoek volgens dezelfde methodiek herhaald.
Uit dat onderzoek bleek dat de kosteneffectiviteit voor de tweede tranche maatregelen
1,5 was.2 SWOV heeft aangegeven dat een mogelijke verklaring voor de daling is dat er minder
(kosten)effectieve maatregelen aan het maatregelpakket zijn toegevoegd of dat er tijdens
de eerste tranche mogelijk een onderschatting is gemaakt van de totale kosten.
Vraag 3
De leden van de PVV-fractie vragen zich af hoe de looptijd van de regeling tot 2030
zich verhoudt tot de uiterlijke realisatiedatum van de maatregelen voor 31 december
2028.
In artikel 11 van de regeling is opgenomen dat de maatregelen waarvoor een rijksbijdrage
is verstrekt, uiterlijk op 31 december 2028 zijn gerealiseerd. De regeling vervalt
echter pas met ingang van 1 januari 2030. Dit heeft te maken met de SiSa-systematiek.
SiSa is de manier waarop medeoverheden (provincies en gemeenten) per jaar verantwoorden
over de besteding van specifieke uitkeringen.3 Medeoverheden dienen ieder jaar in juli hun verantwoordingsinformatie over het voorgaande
jaar elektronisch aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verstrekken. Middelen
die niet, niet tijdig of niet conform regeling zijn uitgegeven, vloeien terug naar
het mobiliteitsfonds van IenW. Dit betekent dat de middelen uiterlijk in 2029 terugvloeien
naar IenW. Met deze terugvloeiende middelen kan de Minister via een «veegronde» nog
één aanvraagtijdvak uitschrijven onder de regeling van de derde tranche.
Vraag 4
De leden van de PVV-fractie vragen zich af hoeveel aanvraagtijdvakken er zijn en hoe
lang deze duren.
Hoeveel aanvraagtijdvakken er zijn, is niet in de regeling vastgelegd, zodat kan worden
ingespeeld op de lokale beleidscycli. Vooralsnog is beoogd in 2025 een totaal van
drie aanvraagtijdvakken uit te schrijven. Een aanvraagtijdvak en het plafond worden
uiterlijk zes weken voor aanvang bekendgemaakt in de Staatscourant (artikel 5, tweede
lid). De duur van openstelling wordt per aanvraagtijdvak gecommuniceerd. In de regel
zal de openstelling circa zes weken bedragen waarbij rekening wordt gehouden met de
recesperiodes. Indien een aanvraagtijdvak overlapt met het reces, wordt een ruimer
tijdvak gehanteerd.
Vraag 5
De leden van de PVV-fractie vragen zich af hoe de budgetplafonds voor de provincies,
waterschappen en gemeenten tot stand zijn gekomen en willen graag inzicht in de gebruikte
criteria.
De budgetplafonds zijn gebaseerd op een verdeelsleutel. Daarbij is per medeoverheid
bepaald hoeveel kilometer wegen zij in beheer hebben, vermeerderd met het aantal kilometer
fietspaden en gecombineerd met het hanteren van een minimumbijdrage (drempel) ter
hoogte van € 127.600. Voor de minimumbijdrage is gekozen omdat voor overheden met
relatief weinig aantal kilometers wegen en fietspaden in beheer, het plafond dan te
laag zou uitpakken om een effectief pakket aan maatregelen aan te vragen. Door een
minimumbijdrage te hanteren kunnen deze overheden toch een zodanige rijksbijdrage
aanvragen dat het de moeite loont. De verdeling van het beschikbare rijksbudget is
gemaakt op basis van gegevens uit het Nationaal Wegenbestand (hierna: NWB). In het
NWB zijn gegevens van alle wegen in Nederland opgenomen, waaronder het type weg en
de wegbeheerder. De peildatum is 1 januari 2024, de meest recente peildatum bij het
bepalen van de plafonds (zoals opgenomen in bijlage 2 van de regeling).
VVD-fractie
Vraag 6
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister ervoor kan zorgen dat, zodra aanvragen
zijn gedaan, het geld zo snel mogelijk bij de provincies, gemeenten en waterschappen
terechtkomt zodat er zo snel mogelijk maatregelen kunnen worden getroffen. De leden
van de VVD-fractie vragen wat er wordt gedaan om snelheid te maken?
De urgentie om snelheid te maken wordt zeker gevoeld. Dat laat onverlet dat het beoordelen
van de aanvragen tijd kost. Daarom is in de regeling bepaald dat binnen dertien weken
na sluiting van het aanvraagtijdvak de beschikking tot verlening wordt afgegeven.
Als het besluit is genomen, zal het geld zo snel mogelijk beschikbaar worden gesteld.
Tegelijkertijd leert de ervaring ook dat de gewenste snelheid voor iedere medeoverheid
anders is. Omdat we in heel Nederland de verkeersveiligheid willen verbeteren, wordt
rekening gehouden met de gemeenten die minder capaciteit hebben.
Vraag 7
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister in gesprek is met de beheerders
van het onderliggend wegennet over verkeersveiligheid in het algemeen. En hoe wordt
ook over de toekomst gesproken, gezien het feit dat de wegen steeds drukker en voller
worden? Welk beeld van de toekomst heeft de Minister bij de verkeersveiligheidsmaatregelen
die moeten worden getroffen op het onderliggend wegennet en het hoofdwegennet?
Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de vervoerregio’s werken samen met maatschappelijke
partijen onder de vlag van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 (SPV). In
het SPV staat de aanpak beschreven om de verkeersveiligheid structureel te verbeteren
en is afgesproken dat eenieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid en kennis een
bijdrage levert aan de verkeersveiligheid. Het SPV kent een governancestructuur met
onder andere een kerngroep en een stuurgroep, waar de wegbeheerders (VNG, IPO) en
IenW en JenV respectievelijk minimaal 8 en 4 keer per jaar met elkaar in gesprek zijn
over verkeersveiligheid. Met deze structuur vindt op regionaal en landelijk niveau
een integrale afweging plaats op basis van een gedeelde risicoanalyse. Daarbij is
ook aandacht voor het veranderende verkeer, de toenemende verkeersdrukte en andere
maatschappelijke trends die de verkeersveiligheid beïnvloeden en bijdragen aan de
negatieve ontwikkeling van het aantal verkeersslachtoffers.
In het document Kostenkengetallen menukaart regeling stimulering verkeersveiligheidsmaatregelen (2025–2030) zijn de bewezen effectieve verkeersveiligheidsmaatregelen opgenomen waarvoor de beheerders
van het onderliggend wegennet een rijksbijdrage kunnen aanvragen.4 De maatregelen zijn voorzien van een omschrijving, waarbij ook de uitgangspunten
en resultaten zijn weergegeven. De menukaart voor de derde tranche heeft ook op inhoud
een update gehad, na evaluatie met de medeoverheden, zodat deze nog beter aansluit
bij de wensen en meest recente inzichten op het gebied van verkeersveiligheid. Voorliggende
regeling en menukaart bevatten geen verkeersveiligheidsmaatregelen die getroffen kunnen
worden op het hoofdwegennet omdat deze regeling bedoeld is voor provincies, gemeenten
en waterschappen. Op het hoofdwegennet wordt geïnvesteerd in verkeersveiligheid door
middel van het programma «Meer Veilig» en de beschikbare € 200 miljoen voor Rijks-N-wegen.
Vraag 8
De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe het besluit om de realisatiedatum niet
op te rekken van 31 december 2028 naar 31 december 2029 zich verhoudt tot de uitdagingen
op de infrastructurele portefeuille, zoals het gebrek aan personele capaciteit.
Zie antwoord op vraag 3.
Uit de gesprekken die het ministerie met de medeoverheden heeft gevoerd in aanloop
naar de derde tranche, blijkt een grote bereidwilligheid en ambitie om zo snel mogelijk
aan de slag te gaan met het realiseren van verkeersveiligheidsmaatregelen. De uitdagingen
die de leden van de VVD-fractie schetsen ten aanzien van de infrastructurele portefeuille,
zoals het gebrek aan personele capaciteit, herkent het ministerie echter wel. Dit
is ook gebleken uit de evaluatie van de tweede tranche door adviesbureau Goudappel:
(een gebrek aan) personeelscapaciteit is één van de redenen geweest voor medeoverheden
om geen aanvraag te doen. Naar aanleiding daarvan zijn een aantal verbeteringen doorgevoerd
in de ontwerpregeling, zoals bijvoorbeeld het vereenvoudigen van het aanvraagformulier
en de verantwoordingsinformatie; het werken met meerdere aanvraagtijdvakken; en de
indexatie van de kostenkengetallen (menukaart) naar 2026.
Vraag 9
De leden van de VVD-fractie vragen zich af in hoeverre de Minister commitment heeft
gekregen van decentrale overheden dat zij in de positie zijn de overige 50% van de
kosten ter verbetering van de verkeersveiligheid te kunnen dekken, mede gelet op de
bredere financiële uitdagingen waar decentrale overheden mee moeten dealen.
Het commitment van de decentrale overheden om de overige 50% van de kosten ter verbetering
van de verkeersveiligheid te dekken, is overeengekomen tijdens het Bestuurlijk Overleg
Verkeersveiligheid op 11 december 2019. Hierover is uw Kamer per brief geïnformeerd
op 25 mei 2020.5 Het Rijk en vertegenwoordigers van het Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO), de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) en de vervoerregio’s (Metropoolregio
Rotterdam Den Haag en Vervoerregio Amsterdam) hebben afgesproken om een extra impuls
te geven aan het verbeteren van de verkeersveiligheid, waarbij het Rijk voor maximaal
50% bijdraagt aan projecten van de medeoverheden om de meest verkeersonveilige locaties
en grootste risico’s op provinciale en gemeentelijke wegen aan te pakken. Doordat
het Rijk de investering van de medeoverheden verdubbelt, wordt er in totaal ruim € 1
miljard euro extra geïnvesteerd in de verkeersveiligheid in de periode 2020–2030.
Ook stellen veel provincies nog een aanvullend budget beschikbaar om de investeringen
in de verkeersveiligheid verder aan te jagen.
NSC-fractie
Vraag 10
De leden van de NSC-fractie vragen of bij de vorige tranches alle aanvragers tot hun
plafond gebruik hebben gemaakt van de cofinanciering van de Regeling. Zo nee, vragen
deze leden welke verklaring de Minister daarvoor heeft en welke acties hij onderneemt
om hier verandering in aan te brengen.
In de notitie «resultaten regeling stimulering verkeersveiligheidsmaatregelen» bij
de Kamerbrief over de tweede tranche Regeling stimulering verkeersveiligheidsmaatregelen
2022–2023 zijn de resultaten van de tweede tranche van de investeringsimpuls met uw
Kamer gedeeld.6 Daarbij is ook een overzicht opgenomen van de medeoverheden die een rijksbijdrage
hebben ontvangen voor de tweede tranche.
Samengevat is van de € 100 miljoen die het Rijk voor de tweede tranche beschikbaar
had gesteld, € 75 miljoen verdeeld over 264 medeoverheden (57 aanvragen meer dan bij
de eerste tranche). Samen met de geïnvesteerde € 165 miljoen van de eerste tranche
(verdeeld over 206 medeoverheden), komt het erop neer dat 84% van het totaal aantal
wegbeheerders via de investeringsimpuls extra heeft geïnvesteerd in de verkeersveiligheid.
De resterende middelen zijn bij de derde tranche geplust. In de Kamerbrief van 28 maart
jl. en de als bijlage aan uw Kamer verzonden evaluatie van adviesbureau Goudappel
zijn de overwegingen van medeoverheden achterhaald om geen aanvraag te doen.7 Gebleken is dat de redenen van medeoverheden om geen aanvraag te doen sterk uiteenlopen.
Vooral (een gebrek aan) personeelscapaciteit, de financieringsconstructie, een gebrek
aan plannen en de duur en het moment van openstelling van het aanvraagloket rond de
zomer speelden daarbij een rol.
In de Kamerbrief zijn verschillende verbeteringen aangekondigd voor de investeringsimpuls,
die zijn doorgevoerd in de ontwerpregeling, met als doel om een aanvraag voor de beschikbare
rijksbijdrage zo laagdrempelig en aantrekkelijk te maken. Zo is de financiële ruimte
binnen de derde tranche verruimd, wordt er gewerkt met meerdere aanvraagtijdvakken
en kent de regeling een langere looptijd. Door deze wijzigingen ontstaat er meer ruimte
voor medeoverheden om te kiezen voor grotere maatregelen, zoals een fietstunnel en
een rotonde, en geeft het medeoverheden de mogelijkheid om een aanvraagtijdvak te
kiezen dat goed aansluit bij de lokale beleidscyclus. Verder is voor het plafondbedrag
het aantal kilometer wegen in beheer vermeerderd met het aantal kilometer fietspad.
Tot slot is bij de verdeling een minimumbijdrage (drempel) gehanteerd ter hoogte van
€ 127.600 om het ook voor kleinere gemeenten mogelijk wordt om een minimaal pakket
aan verkeersveiligheidsmaatregelen te treffen.
Vraag 11
De leden van de NSC-fractie vragen hoe uitvoering is gegeven aan de aanbeveling van
het Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) om de menukaart
met maatregelen bij de derde tranche zoveel mogelijk te richten op de meest kosteneffectieve
maatregelen.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief, zet het ministerie met de derde tranche een volgende
stap in het vergroten van de effectiviteit van de investeringsimpuls.8 Als gevolg hiervan zijn overeenkomstig de aanbeveling van de SWOV enkele minder kosteneffectieve
maatregelen uit de menukaart verwijderd. De verwijderde maatregelen zijn: het verwijderen
van oneffenheden door opdruk van boomwortels, het vullen van gaten en scheuren, het
fysiek opheffen van een fietsoversteek, de aanleg van een veilige voetgangersoversteekplaats;
een geregelde oversteekplaats (GOP) op een GOW50; een voetgangersoversteekplaats (VOP)
op een GOW50 en de aanleg van een zebrapad.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
M. Meedendorp, adjunct-griffier