Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Aangescherpte conceptkerndoelen Nederlands, rekenen-wiskunde en eerste conceptexamenprogramma’s (Kamerstuk 31289-593)
2024D42384 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 11 oktober 2024 inzake de aangescherpte conceptkerndoelen
Nederlands, rekenen-wiskunde en eerste conceptexamenprogramma’s (Kamerstuk 31 289, nr. 593).
De voorzitter van de commissie,
Bromet
Adjunct-griffier van de commissie,
Arends
Inhoud
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
• Inbreng van de leden van de PVV-fractie
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
• Inbreng van de leden van de NSC-fractie
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
II Reactie van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie verzoeken de Staatssecretaris om een toelichting op de
verdeling van studielasturen, specifiek binnen de kernprofielvakken. Zoals bekend,
hebben de kernprofielvakken in de huidige situatie een groter aantal studielasturen
dan overige profielvakken en is dit vastgelegd in de wet. Hoewel de ontwerpruimte
formeel een andere status heeft dan studielasturen, lijkt het aannemelijk dat de verdeling
van studielasturen in de praktijk de verdeling van de ontwerpruimte zal volgen. Kan
de Staatssecretaris dit bevestigen?
Daarnaast is het de leden van de PVV-fractie opgevallen dat de ontwerpruimte voor
kernprofielvakken in vergelijking met de huidige situatie een afname vertoont: voor
havo met 2,5 procentpunt en voor vwo met 1,0 procentpunt. Daartegenover staat dat
de ontwerpruimte voor maatschappijleer toeneemt, met 3,25 procentpunt voor havo en
2,5 procentpunt voor vwo. Deze leden ontvangen graag een toelichting op de achtergrond
en de gewenste effecten van deze verschuivingen.
Wanneer burgerschapsvaardigheden (deels) binnen een door leerlingen gekozen profielvak
worden aangeboden, lijkt het aannemelijk dat leerlingen gemotiveerder zijn om de betreffende
vaardigheden te leren. Bovendien leren zij deze vaardigheden dan toe te passen in
een voor hen relevante context, namelijk in de richting waarin zij waarschijnlijk
een vervolgopleiding zullen kiezen en later werkzaam zullen zijn. Kan de Staatssecretaris
bevestigen dat deze benadering een positief effect kan hebben op de motivatie en de
relevantie voor scholieren?
In het verlengde daarvan stellen de leden van de PVV-fractie de vraag of het mogelijk
is om een deel van de ontwerpruimte voor maatschappijleer aan te passen. Voor het
vwo zou de ontwerpruimte voor maatschappijleer bijvoorbeeld met slechts 1,5 procentpunt
kunnen toenemen ten opzichte van de huidige situatie, in plaats van de voorgestelde
2,5 procentpunt, waardoor de resterende 1,0 procentpunt behouden blijft voor de kernprofielvakken.
Voor het havo zou deze verhoging beperkt kunnen blijven tot 0,75 procentpunt, met
de resterende 2,5 procentpunt eveneens toegewezen aan de kernprofielvakken. Hiermee
blijven de kernprofielvakken op het huidige niveau. Kan de Staatssecretaris deze mogelijkheid
overwegen?
De leden van de PVV-fractie vragen tevens om opheldering over de opdracht die het
ministerie aan de vakvernieuwingscommissies heeft verstrekt. Begrijpen deze leden
het goed dat deze commissies gevraagd is om twee versies van de conceptexamenprogramma’s
op te stellen: één versie die qua omvang binnen de nieuwe ontwerpruimte past en een
tweede versie die binnen de huidige (grotere) omvang blijft? Dit zou namelijk duidelijk
maken welke delen van de vakinhoud moeten verdwijnen, als de nieuwe ontwerpruimte
rechtstreeks vertaald wordt naar studielasturen.
Uit onderzoek blijkt dat vaardigheden effectiever onderwezen kunnen worden binnen
de context van vakinhoud. De leden van de PVV-fractie vragen de Staatssecretaris om
te bevestigen dat dit principe meegenomen wordt in de toewijzing van de eindtermen
voor burgerschap. Dit kan namelijk betekenen dat bepaalde burgerschapsvaardigheden
ondergebracht kunnen worden binnen (kern)profielvakken, zodat leerlingen deze vaardigheden
leren binnen de vakinhoud van het profiel dat zij zelf hebben gekozen. Hiermee zou
gewaarborgd worden dat alle leerlingen voldoen aan de burgerschapseindtermen, terwijl
deze vaardigheden op een voor hen relevante manier worden onderwezen.
De leden van de PVV-fractie danken de Staatssecretaris bij voorbaat voor de verduidelijking
op deze punten.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen
van de onderhavige brief. Enerzijds zien deze leden met instemming dat de conceptkerndoelen
voor Nederlands en rekenen-wiskunde zijn aangescherpt, maar anderzijds zijn zij ongelukkig
met de keuze van de Staatssecretaris om de nu opgeleverde kerndoelen opnieuw te redigeren
met een jaar vertraging als gevolg, zodat de nieuwe kerndoelen voor taal en rekenen
pas vanaf 1 augustus 2027 wettelijk kunnen worden vastgesteld. Het argument dat de
leerstof van de conceptkerndoelen overladen zou zijn, overtuigt de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
niet. Voor deze leden hangt overladenheid in de leerstof niet zomaar af van een optelling
van het aantal kerndoelen, maar vooral van de manier waarop men deze gestalte geeft.
Deelt de Staatssecretaris deze visie?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hechten aan onderwijs dat bijdraagt aan kansengelijkheid
en dat zó fungeert als een emancipatiemotor: dat onderwijs het mogelijk maakt dat
kinderen het verder schoppen dan hun ouders. Tegelijkertijd zien deze leden met lede
ogen dat ons onderwijs lang niet altijd meer zo werkt. Zij waarderen het concept van
kerndoelen, omdat deze helder maken waartoe ons onderwijs de leerlingen moet kwalificeren,
maar het doel kwalificatie valt niet te isoleren van de doelen persoonsvorming en
socialisatie. Persoonsvorming en socialisatie vormen in de samenleving van een school
tevens een voorwaarde voor de kwalificatie. Dit is ook de strekking van het proefschrift1 dat onlangs werd verdedigd aan de Vrije Universiteit: kinderen uit gezinnen met een
lage sociaaleconomische status hebben het moeilijker dan hun klasgenoten. Zij hebben
vaker moeite met relaties met leeftijdsgenoten en hebben vaker te maken met pestgedrag.
Je kunt niet leren als de basis er niet is. Kinderen moeten zich dus op sociaal-emotioneel
gebied ontwikkelen, goed met vrienden kunnen omgaan, zich fijn voelen in de nabijheid
van hun klasgenoten. Dit vormen basisbeginselen waarop ze verder kunnen bouwen. Een
krampachtige focus op basisvaardigheden die leidt tot verwaarlozing van persoonsvorming
en socialisatie, vergroot dus juist de kansenongelijkheid. Deelt de Staatssecretaris
deze analyse? Hoe beziet de Staatssecretaris in dit licht haar beslissing om de bestaande
kerndoelen, die hebben geleid tot arme en saaie lesmethoden van trucjes en ezelsbruggetjes
nog een jaar langer te handhaven?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren met de Nederlandse Vereniging
van Wiskundeleraren dat nieuwe kerndoelen voor rekenen-wiskunde een heldere focus
bieden en goed aansluiten bij de onderwijsbehoeften van deze tijd. Zij vrezen echter
dat nu het adagium «minder kerndoelen» voortkomt uit onbekendheid met de term «kerndoel».
Beseft de Staatssecretaris dat kerndoelen een globale beschrijving geven van belangrijke
onderwijsinhouden en dit echt iets anders is dan het Kerndoel van het onderwijs?
Scholen hebben terecht in de uitvoering van de kerndoelen veel vrijheid, maar daarin
schuilt ook het gevaar dat ze de leerlingen overvragen. Is de Staatssecretaris voornemens
om straks te monitoren hoe de vernieuwde kerndoelen bijdragen aan vermindering van
de werkdruk voor leerlingen?
Voor het voortgezet onderwijs maken de kerndoelen geen expliciet onderscheid tussen
praktijkonderwijs, vmbo, havo en vwo. Bij leraren leidt dit tot onzekerheid, omdat
zij behoefte hebben aan duidelijkheid over de doelen die specifiek voor hun leerlingen
gelden. Is de Staatssecretaris bereid om de differentiatie in niveau helder vast te
leggen? Of wil zij dit overlaten aan de educatieve uitgevers? Dit laatste zou niet
de voorkeur hebben van deze, want zij zien liever dat scholen de regie kunnen behouden
over het eigen onderwijsaanbod.
De onderwijswetgeving hanteert zowel kerndoelen als referentieniveaus. De leden van
de GroenLinks-PvdA-fractie zien dit als een bron van onduidelijkheid en administratieve
complexiteit. Zou de Staatssecretaris het niet voor scholen en leraren eenvoudiger
kunnen maken als er één duidelijke set zou komen zonder dubbelingen of tegenstrijdigheden?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie signaleren ook dat de Internationale Vereniging
voor Neerlandistiek (hierna: IVN) dringend aanbeveelt om de nieuwe conceptkerndoelen
voor Nederlands ongewijzigd over te nemen en dat het uitstel de verbetering van het
leesonderwijs nodeloos vertraagt. Neerlandici maken een vergelijking tussen de beoordeling
van onderwijs op de opsomming van kerndoelen met de keuring van soep op basis van
de ingrediëntenlijst, zònder het recept te hebben gelezen, laat staan het gerecht
te proeven. Deze leden wijzen erop dat het niet gaat om een lijst losstaande doelen,
maar om de blend die deze samen vormen en zien het als de kracht van de nieuwe kerndoelen
dat communicatie, taal en literatuur in het onderwijs met elkaar worden verbonden,
zodat de inhoud er weer toe doet. Zij verkiezen een geïntegreerde aanpak: onderzoek
heeft immers uitgewezen dat je vaardigheden beter kunt onderwijzen als je ze combineert
met nadenken, het verwerven van diepere inzichten en zinvolle toepassingen. Dit betekent
dat leerlingen telkens meerdere kerndoelen tegelijk aanpakken. Hoe reflecteert de
Staatssecretaris op deze vergelijking met de soepkeuring en de overwegingen die door
neerlandici hierbij naar voren worden gebracht?
Schrappen van kerndoelen zal volgens de IVN de verbetering van de taalvaardigheid
van leerlingen bedreigen, hun kansenongelijkheid vergroten en hun motivatie voor lezen
verder doen afnemen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie geloven ook niet dat
de gedachte van de Staatssecretaris dat scholen ook al eerder aan de slag mogen met
de nieuwe kerndoelen enig soelaas biedt, want zolang er nog wordt geschrapt in de
kerndoelen zullen educatieve uitgevers minder haast maken met het publiceren van nieuwe
schoolboeken en wordt het voor leraren moeilijk om met de nieuwe kerndoelen aan de
slag te gaan. Hoe weegt de Staatssecretaris deze nadelen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de concepteindtermen voor havo
en vwo zijn gebonden aan een ontwerpruimte per vak. Pas in 2026 wil de Staatssecretaris
met een studielasturentabel komen. Deze leden zouden het wenselijk vinden dat dit
eerder gebeurt, want pas dan kunnen scholen een goede vergelijking maken tussen de
oude en de nieuwe situatie per vak. Is de Staatssecretaris daartoe bereid?
De leden van de GroenLinks-PvdA- fractie constateren dat SLO2 de eerste conceptexamenprogramma’s heeft opgeleverd voor de bovenbouw van het voortgezet
onderwijs, voor de schoolvakken Nederlands, wiskunde havo-vwo, moderne vreemde talen,
maatschappijleer, klassieke talen en Fries, maar dat de conceptexamenprogramma’s voor
de natuurwetenschappelijke vakken pas begin 2025 worden verwacht. Nu worden de conceptexamenprogramma’s
sterk bepaald door de omvang (ontwerpruimte) die vakken hebben toegewezen gekregen.
Daarom hebben deze leden een aantal vragen over de ontwerpruimte die is toegewezen
aan profielvakken en aan de vaardigheden burgerschap en digitale geletterdheid. Klopt
het beeld dat ervan uitgegaan kan worden dat de verdeling van de studielasturen in
principe conform zal zijn aan de verdeling van de ontwerpruimte, ook al is ontwerpruimte
formeel iets anders dan de studielasturen? Klopt het beeld dat de manier waarop ruimte
voor vaardigheden burgerschap en digitale geletterdheid is toegewezen aan de vakken
als volgt is verlopen: een eerste oormerking van de ontwerpruimte voor burgerschap
en digitale geletterdheid die plaatsvond in 2021 in het SLO Basismodel, waarna het
advies van de Wetenschappelijke Curriculumcommissie volgde om deze inhouden te integreren
in bestaande relevante vakken3, maar vervolgens een besluit van SLO en OCW viel in het SLO Kader4 – zonder raadpleging van politiek of onderwijsveld – om deze ontwerpruimte grotendeels
toe te wijzen aan maatschappijleer, Nederlands en wiskunde? Klopt het beeld dat de
ontwerpruimte voor de kernprofielvakken nu is afgenomen ten opzichte van de huidige
situatie met 2,5 procentpunt op havo en 1,0 procentpunt op vwo maar dat de ontwerpruimte
voor maatschappijleer is toegenomen ten opzichte van de huidige situatie met 3.25
procentpunt op havo en 2.5 procentpunt op vwo? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
merken op dat artikel 2.21 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs bepaalt dat de verdeling
van de studielasturen bij algemene maatregel van bestuur moet worden vastgelegd en
dat uit de algemene maatregel van bestuur die nu van kracht is, volgt dat de kernprofielvakken
bewust een groter aantal studielasturen hebben dan de overige profielvakken. Hoe verhoudt
de ontwerpruimteverdeling over de verschillende vakken, zoals die de Staatssecretaris
voor ogen staat, zich tot wat dit in de wet is vastgelegd?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie menen dat het succes van de curriculumvernieuwing
sterk afhankelijk is van de mate waarin onderwijzend personeel in staat wordt gesteld
om zich tijdig de leerstof en de bijpassende didactiek eigen te maken. Deelt de Staatssecretaris
deze mening? De Nederlandse Vereniging voor de Ontwikkeling van Reken-WiskundeOnderwijs
(NVORWO) noemt het van groot belang dat vakdidactisch onderzoek plaatsvindt naar rekenen-wiskunde
in Nederland, waarbij wetenschap en praktijk elkaar ontmoeten en samen optrekken.
Hoe beoordeelt de Staatssecretaris de onderzoeksagenda die de NVORWO heeft laten opstellen5, waarin een mogelijke inrichting van het reken-wiskundeonderwijs in de basisschool
die past bij door de overheid gestelde doelen voor rekenen-wiskunde een belangrijk
onderzoeksthema vormt? Hoe gaat de Staatssecretaris hiermee aan de slag?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de Staatssecretaris voor het toesturen van de brief
omtrent de aangescherpte conceptkerndoelen Nederlands, rekenen-wiskunde en eerste
conceptexamenprogramma’s en hebben daar de volgende vragen over.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de definitie van een kerndoel in de praktijk
per leergebied zal verschillen en dat het bij mens & maatschappij erg vaag kan zijn.
De leden vragen wat de gevolgen hiervan in de praktijk kunnen zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen eveneens, nu de kerndoelen worden herzien, of ook
de referentiekaders worden aangepast.
De leden van de VVD-fractie lezen dat scholen zelf al aan de gang kunnen met de herziene
kerndoelen. Deze leden vragen hoe zich dat uit in de praktijk aangezien veel scholen
met lesmethodes werken.
Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie dat de conceptdoelen volgens leraren en
schoolleiders leiden tot meer focus. Deze leden vragen met welke afvaardiging van
leraren en schoolleiders is gesproken en hoe dit was georganiseerd.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de aangescherpte conceptkerndoelen
Nederlands, rekenen-wiskunde en eerste conceptexamenprogramma’s. Deze leden hebben
hierover de volgende vragen.
De leden van de NSC-fractie vinden het belangrijk dat de nadruk wordt gelegd op het
tegengaan van overladenheid van het curriculum en concretisering van de kerndoelen.
Lezen, schrijven en rekenen staan hierbij centraal, zoals in de brief beschreven staat.
Kan de Staatssecretaris aangeven hoe dit zich verhoudt tot de kerndoelen voor burgerschap
en digitale geletterdheid? Is de Staatssecretaris nog steeds van mening dat deze genoemde
leergebieden onder de basisvaardigheden vallen? Kan de Staatssecretaris toelichten
wat het betekent voor verdere uitwerking, tempo en uitvoering als burgerschap en digitale
geletterdheid al dan niet worden gezien als basisvaardigheden?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met grote teleurstelling kennisgenomen van het
uitstel van de curriculumherziening door het kabinet. vinden het absoluut onverantwoord
om, terwijl de onderwijssector na een tien jaar durend proces op één lijn zit en het
kabinet forse bezuinigingen doorvoert op het onderwijs, het verbeteren van de onderwijskwaliteit
nog verder uit te stellen.
Uitstel
De leden van de D66-fractie merken op dat het hier louter gaat om een cosmetische
ingreep om onenigheid in het kabinet te bezweren, ondanks stellige beweringen van
de Staatssecretaris dat er een inhoudelijke weging plaatsvindt. In de beslisnota lezen
deze leden dat er nieuwe, meer abstracte, kopdoelen worden geformuleerd om het aantal
kerndoelen zogenaamd terug te brengen. De huidige kerndoelen worden daarmee zogenaamde
«subdoelen». Daarmee gaat de Staatssecretaris rechtstreeks in tegen de wens van leraren,
scholen en de Kamer om concretere kerndoelen te bewerkstelligen. De leden vragen daarom
wat in het vervolg leidend gaat zijn voor leraren in de praktijk: de kopdoelen of
de subdoelen. Waarom creëert de Staatssecretaris deze onduidelijkheid?
Bovendien vragen de leden van de D66-fractie in hoeverre het zin heeft om de curriculumherziening
een jaar uit te stellen als dat vervolgens resulteert in een andere indeling van kopjes,
als leraren vervolgens toch uitvoering moeten geven aan de subdoelen en niet aan de
kopdoelen. Deze leden lezen in de beslisnota namelijk dat de subdoelen, die logisch
geordend zouden moeten worden onder kopdoelen, alsnog onderdeel blijven van de wettelijke
opdracht aan scholen. Wat levert deze exercitie van herschikkingen per saldo op? Daarbij
vragen deze leden specifiek of de Staatssecretaris kan ingaan en kan reflecteren op
haar eerdere uitspraken, zoals in de voortgangsbrieven voor het masterplan basisvaardigheden,
waarin zij telkens spreekt over «glasheldere doelen». In de beslisnota bij de brief
van 11 oktober 20246 lezen de leden van de D66-fractie op pagina 2 dat de nieuw te formuleren kerndoelen
abstracter worden dan de huidige kerndoelen en dat dat niet in lijn is met eerdere
toezeggingen aan de Kamer, het onderwijsveld en adviezen van de Onderwijsraad. Kan
de Staatssecretaris uitleggen hoe deze ambtelijke waarschuwing voor abstractere doelen
zich verhoudt tot de reeds genoemde «glasheldere doelen»? Kan de Staatssecretaris
daarnaast deze toezeggingen aan de Kamer op een rij zetten en per toezegging toelichten
hoe de Staatssecretaris hier afwijkt?
De leden van de D66-fractie lezen daarnaast in de beslisnota dat de ervaring van leraren
zal zijn dat de definitie van een kerndoel in de praktijk per leergebied zal verschillen
en dat deze bij taal redelijk concreet is maar bij mens & maatschappij erg vaag is.
Hoe reflecteert de Staatssecretaris daarop in het licht van haar eerdere uitspraken
over «glasheldere doelen»?
De leden van de D66-fractie vragen bovendien hoe de Staatssecretaris inmiddels reflecteert
op haar eigen uitspraken in de voortgangsbrief van mei 2024, waarin zij stelt dat
het belangrijk is om «koers te houden», dat het «ontwikkelproces volledig [is] afgerond»
en er in principe geen aanpassingen meer worden gedaan, en dat we al lang genoeg wachten
op concrete kerndoelen.
Het valt deze leden daarnaast op dat de Staatssecretaris van de twee varianten in
de reeds genoemde beslisnota, de variant kiest die het meeste tijd kost. Hoe reflecteert
zij daarop in het licht van haar eerdere uitspraken over het belang van koers houden
en dat we al te lang wachten op nieuwe kerndoelen?
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de Staatssecretaris helder kan omschrijven
wanneer er volgens de Staatssecretaris is voldaan aan «fors minder» kerndoelen. Hoeveel
kerndoelen moeten er minder en wanneer is het precies voldoende? Kan de Staatssecretaris
bevestigen dat, zoals het er nu voor staat, zij niet akkoord gaat met enkel een herschikking
van kop- en subdoelen waarbij er meer kopdoelen komen voor taal en rekenen?
De leden van de D66-fractie maken zich grote zorgen over het verloop van het proces.
De huidige conceptkerndoelen zijn uitvoerig getest in de praktijk. Deze leden vragen
of uit deze praktijktoets overtuigend is gebleken dat de huidige conceptkerndoelen
te veel zijn. Daarnaast vragen zij of de vagere kopdoelen en subdoelen, zoals de Staatssecretaris
dat nu voor ogen heeft, ook in de praktijk getest worden op duidelijkheid en concreetheid.
In algemenere zin vragen de leden van de D66-fractie wat er in de werkopdracht aan
SLO staat (of komt te staan), welk tijdspad daarin wordt aangehouden en of deze werkopdracht
zo snel mogelijk gedeeld kan worden met de Kamer.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Staatssecretaris in de beslisnota pleit voor
een grootschalige communicatiecampagne, onder andere via een sticky note met de tekst
«DUS communicatie campagne!» op pagina 4 van de beslisnota7, om de door haarzelf gecreëerde onduidelijkheid recht proberen te zetten. Deze leden
vragen expliciet of de Staatssecretaris afzonderlijk kan beantwoorden hoeveel geld
dit gaat kosten, waar deze middelen vandaan komen, waar het ten koste van gaat, hoeveel
uren van ambtenaren of externe organisaties hierin gaat zitten en of de Staatssecretaris
vindt dat ze het juiste aan het doen is door zelf vaagheid en onduidelijkheid te creëren
wat vervolgens rechtgezet moet worden via een communicatiecampagne. Daarnaast vragen
zij hoe het voornemen van het kabinet voor een communicatiecampagne wegens deze zelfgecreëerde
onduidelijkheid, zich verhoudt tot de ambitie van ditzelfde kabinet om minder te doen
aan externe inhuur en te komen tot een vermindering van ambtenaren. Vindt de Staatssecretaris
dit niet ook onnodige werkverschaffing, waarvoor ambtenaren hun tijd beter kunnen
gebruiken?
Ontwerpruimte en SLU8
De leden van de D66-fractie ervaren veel onduidelijkheid rond de ontwerpruimte en
de studielasturen. Er gaan verschillende tabellen en aannames rond, zoals een artikel
van het Onderwijsblad van de AOb9 van 28 maart 2024 waarin een berekening is gemaakt. Deze leden vragen of de Staatssecretaris
een tabel voor alle vakken/vakgebieden kan geven met de toe- en afname in uren en
percentages ten opzichte van de huidige ontwerpruimte en of zij kan bevestigen dat
deze berekening van de AOb klopt. Daarnaast vragen zij om een tabel met de wijziging
in studielasturen, met een overzicht in toe- en afname in uren en percentages ten
opzichte van de huidige studielasturentabel.
Daarnaast merken de leden van de D66-fractie op dat er in de werkopdracht aan SLO
5% extra ontwerpruimte voor havo/vwo wordt gereserveerd voor burgerschap en digitale
geletterdheid. Deze leden vragen waar deze extra ontwerpruimte nu precies voor gebruikt
wordt.
Tot slot vragen de leden hoe de Staatssecretaris gaat borgen dat burgerschap niet
als apart vak wordt ingericht in de praktijk.
II Reactie van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.