Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 643 (R2202) Wijziging van de Paspoortwet in verband met de ontvlechting van de Nederlandse identiteitskaart
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. Algemeen deel
1. Inleiding
Het doel van dit voorstel van rijkswet is om alle bepalingen in de Paspoortwet over
de (uitgifte van de) Nederlandse identiteitskaart (hierna: NIK) en de vervangende
NIK uit de Paspoortwet te schrappen om die vervolgens in een «gewone» wet onder te
brengen, de Wet op de Nederlandse identiteitskaart (een apart, parallel lopend wetsvoorstel).
Inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de huidige regelgeving zijn (op één verouderde
bepaling na) niet beoogd.
De NIK is thans in de Paspoortwet (een rijkswet) ondergebracht. Bij de invoering in
19951 van de Europese identiteitskaart2 als – toen nog – reisdocument van Nederland en als nationale identiteitskaart, is
voor een regeling bij rijkswet gekozen.3 Een van de argumenten voor opname in een rijkswet was destijds de rechtstreekse betrokkenheid
van de wetgevers in de landen bij het wetgevingsproces, zodat zij konden beoordelen
of de belangen van hun landen in het voorstel tot hun recht kwamen. Een ander argument
was de (toenmalige) status van de NIK als reisdocument en daarmee aspecten van buitenlandse
betrekkingen zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van het Statuut
voor het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: Statuut).4 Naar de huidige stand van zaken zijn deze argumenten echter niet meer onverkort van
toepassing. De reden om de regeling van de (uitgifte van de) NIK niet meer in een
rijkswet op te nemen, maar in een «gewone» wet, is tweeledig.
Ten eerste is de (regelgeving rond de) NIK een nationale aangelegenheid van het Europese
deel van Nederland. De andere landen van het Koninkrijk (en Caribisch Nederland) hebben
hun eigen identiteitskaarten. Zij hebben daarvoor ook hun eigen regelgeving die geen
onderdeel is van de Paspoortwet. Zowel Nederland als de Caribische landen zien de
regeling van identiteitskaarten als een aangelegenheid van het desbetreffende land.
De landen hebben er herhaaldelijk op gewezen dat een regeling van de NIK in een rijkswet
– en dus hun betrokkenheid – niet noodzakelijk is.5 De NIK is bovendien sinds 2013 in de Paspoortwet niet meer aangemerkt als een reisdocument van het Koninkrijk, maar als identiteitskaart van het Europese deel van Nederland.6 Gelet hierop kan worden betoogd dat de NIK geen aangelegenheid van buitenlandse betrekkingen
en dus geen Koninkrijksaangelegenheid is. De belangen van de Caribische landen zijn
niet (rechtstreeks) betrokken en de voorziening (regeling van de NIK) kan geen gewichtige
gevolgen voor hun belangen hebben en valt dus buiten de reikwijdte van artikel 3,
eerste lid, onderdeel b, in samenhang met artikel 11, derde lid, van het Statuut7, zodat gelet op artikel 14 van het Statuut een regeling bij rijkswet niet is vereist.
De tweede reden is meer een praktische en tegelijk een gevolg van het feit dat het
Statuut niet tot een regeling bij rijkswet noopt. De ontvlechting van de NIK uit de
Paspoortwet leidt ertoe dat in het vervolg, indien er wijzigingen in de wetgeving
voor de (uitgifte van de) NIK doorgevoerd dienen te worden, geen rijkswetprocedure
meer doorlopen hoeft te worden. Het is nu voor de Caribische landen van het Koninkrijk
onnodig belastend en voor Nederland tijdrovend dat wijzigingen met betrekking tot
de NIK, die uitsluitend Nederland aangaan, steeds een procedure van (een wijziging
van) een rijkswet (Paspoortwet) tot gevolg hebben. De (regelgeving rond de) NIK is
zoals gezegd een nationale aangelegenheid van het land Nederland. Met het wetsvoorstel
kan ook met het oog op de EU-ontwikkelingen de nodige flexibiliteit en armslag bij
de implementatie hiervan worden gerealiseerd. Het feit dat sinds 1 januari 2021 (Stb. 2020, 484) de NIK in het Paspoortbesluit is aangewezen als document waarop een publiek identificatiemiddel
voor elektronische identificatie wordt geplaatst, illustreert een ontwikkeling waarbij
de NIK voor nieuwe Nederlandse doelen wordt gebruikt. Europese initiatieven op het
gebied van elektronische identificatie8 kunnen in de toekomst tot nieuwe aanpassingen in de wetgeving over de NIK leiden.
Het is niet wenselijk om de andere landen hiermee te belasten. Waar het gaat om wijzigingen
in verband met Europese regelgeving speelt bovendien het tijdsaspect een grote rol,
gelet op de strakke Europese implementatiedeadlines die aan verordeningen en richtlijnen
zijn verbonden is voortvarendheid gewenst. Een recent voorbeeld daarvan is de rijkswet
tot wijziging van de Paspoortwet in verband met de uitvoering van Verordening (EU)
2019/1157 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de versterking
van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten
afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer
uitoefenen (PbEU 2019, L 188) (uitvoering verordening identiteitskaarten).9
Ten slotte is de meer concrete aanleiding om dit voorstel van rijkswet nu ter hand
te nemen een aantal vragen van de leden van de MAN-fractie en de PAR-fractie in het
verslag van de Staten van Curaçao bij het voorstel van rijkswet tot wijziging van
de Paspoortwet in verband met de invoering van elektronische identificatie met een
publiek identificatiemiddel en het uitbreiden van het basisregister reisdocumenten.10 Zij vragen waarom de regeling over de NIK nog steeds in de Paspoortwet is opgenomen,
nu dit gelet op het Statuut niet meer nodig is.11 Zij refereren daarbij aan het advies van de Raad van Advies van 10 juli 2018.12 De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: Minister van BZK)
heeft in reactie op deze vragen toegezegd te bezien of en op welke wijze aan de regeling
van de NIK op een andere wijze vorm kan worden gegeven.13 Deze toezegging is herhaald in reactie op vragen van de United Sint Maarten Party-fractie
bij het hiervoor al genoemde voorstel van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet
in verband met de uitvoering van Verordening (EU) 2019/1157.14
2. Inhoud van het voorstel
2.1 Algemeen
Algemeen
Het grootste gedeelte van dit voorstel van rijkswet betreft het eenvoudigweg schrappen
van artikelen, artikelleden of zinnen in de Paspoortwet die betrekking hebben op de
(vervangende) NIK. Deze worden overgeheveld naar het parallelle voorstel van wet,
houdende regels in verband met de uitgifte van de Nederlandse identiteitskaart (Wet
op de Nederlandse identiteitskaart, hierna: het parallelle wetsvoorstel). De kern
zit in het schrappen van artikel 2, tweede lid, van de Paspoortwet, op grond waarvan
hetgeen bij of krachtens de Paspoortwet is bepaald van overeenkomstige toepassing
is op de NIK en de vervangende NIK (zie artikel I, onderdeel B, onder 1, van dit voorstel
van rijkswet). Ook wordt een definitiebepaling toegevoegd voor de Nederlandse identiteitskaart
(zie artikel I, onderdeel A, van dit voorstel van rijkswet).
Aanpassing van de artikelen 29, 30, 32 en 42 van de Paspoortwet is gecompliceerder
dan het enkel schrappen van artikelen of onderdelen daarvan. Het samenstel van deze
artikelen regelt, kort gezegd, ten eerste dat het op grond van de Paspoortwet mogelijk
is om zowel houder te zijn van een NIK als van een reisdocument. Ten tweede wordt
geregeld dat wordt voorkomen dat iemand beschikt over twee geldige NIK’s of over een
reisdocument of NIK naast een vervangende NIK. Deze uitgangspunten blijven in stand,
maar zullen straks zowel regeling behoeven in de Paspoortwet als in de nieuwe Wet
op de NIK. Zie verder de toelichting bij artikel I, onderdelen L, M, N en U, van dit
voorstel van rijkswet.
Verder is gebleken dat artikel 35 van de Paspoortwet zodanig is verouderd dat wordt
voorgesteld het te schappen (zie verder de toelichting bij artikel I, onderdeel R,
van dit voorstel van rijkswet)
Ten slotte vervalt artikel 66a (uitgewerkte overgangsbepaling met betrekking tot nationale
paspoorten en de NIK, zie verder de toelichting bij artikel I, onderdeel FF, van dit
voorstel van rijkswet). Ook een in het verleden vergeten vernummering van artikelleden
in artikel 38 van de Paspoortwet wordt hersteld (artikel I, onderdeel T, van dit voorstel
van rijkswet).
Registraties
Op grond van de Paspoortwet bestaan op centraal niveau twee registraties: het basisregister
reisdocumenten en het register paspoortsignaleringen15 (hierna: RPS).16 Op deze registraties wordt in de volgende paragraaf uitgebreider ingegaan. De gegevens
over de NIK worden thans in deze registraties opgenomen. Deze praktijk wordt voortgezet.
De grondslag voor die registraties blijft de Paspoortwet en de gegevens over de NIK
blijven onderdeel van die registraties.
Het voorgaande betekent dat de verantwoordlijkheden, verplichtingen en bevoegdheden
van de Minister van BZK met betrekking tot de centrale registraties (waar ook de NIK-gegevens
zijn opgenomen) geregeld blijven in de Paspoortwet. Om de bestaande situatie met betrekking
tot die registraties voort te zetten, zijn wel enkele aanpassingen nodig in de Paspoortwet.
Daarbij gaat het om juridisch-technische aanpassingen omdat de NIK uit de Paspoortwet
wordt gehaald, maar bepaalde bepalingen over de registraties wel van toepassing moeten
blijven voor de NIK. Denk aan wijzigingen in de beschrijving van de te registreren
gegevens, de doelen waarvoor gegevens worden geregistreerd en verstrekt en de autoriteiten
aan wie gegevens (kunnen) worden verstrekt. Op al deze punten wijzigt er dus inhoudelijk
niets ten opzichte van de huidige situatie waarin de regelgeving over de NIK in de
Paspoortwet is ondergebracht. Waar nodig zijn expliciete verwijzingen naar de NIK
of de Wet op de Nederlandse identiteitskaart opgenomen om die bestaande situatie met
betrekking tot de registraties te laten voortbestaan bij regeling van de NIK in een
afzonderlijke wet.
In het parallelle wetsvoorstel zullen wat betreft deze centrale registraties bepaalde
onderdelen uit de Paspoortwet worden overgenomen (en in formulering toegeschreven
op de NIK). Het gaat dan om de onderdelen van de artikelen over registraties die verplichtingen
opleggen aan de tot uitgifte van reisdocumenten bevoegde autoriteiten. Die autoriteiten
ontlenen hun bevoegdheden met betrekking tot de uitgifte van de NIK straks immers
aan bepalingen in het parallelle wetsvoorstel en niet meer aan de Paspoortwet en aldus
is het parallelle wetsvoorstel de aangewezen plek om de verplichtingen van die autoriteiten
vast te leggen. Ook zal in het parallelle wetsvoorstel (en dus niet in de Paspoortwet)
worden bepaald welke gegevens omtrent de NIK in de registraties geregistreerd worden.
Meer specifiek voor het RPS geldt dat, wat betreft de weigeringsgronden die (kunnen)
leiden tot registratie in het RPS, in de Paspoortwet de verplichtingen geregeld blijven
die bij de Minister van BZK liggen vanaf het moment van registratie van gegevens in
het RPS (bv. verplichtingen tot verwijdering uit het RPS). Deze verplichtingen zullen
op grond van de Paspoortwet ook gaan gelden met betrekking tot registraties in het
RPS op grond van het parallelle wetsvoorstel naar aanleiding van verzoeken tot weigering
van de NIK (zie verder de toelichting bij artikel I, onderdeel K). De verzoeken tot
weigering zullen op grond van het parallelle wetsvoorstel worden beoordeeld door de
Minister van BZK en ook zal de Minister van BZK de gegevens van de betrokken persoon
in het RPS registreren. De te beoordelen voorwaarden voor een weigering en de te registreren
gegevens zijn namelijk ook geregeld in het parallelle wetsvoorstel.
Naast de weigeringsgronden zijn er nog andere gronden voor registratie in het RPS,
namelijk registraties in verband met het van rechtswege vervallen van een NIK op bepaalde
gronden (artikel 47, tweede lid, van de Paspoortwet) en registraties in verband met
het ontbreken van een verklaring van toestemming bij minderjarigen jonger dan twaalf
jaar (artikel 49, derde lid, van de Paspoortwet). Per artikel is bekeken wat de beste
verdeling is van bevoegdheden op grond van de Paspoortwet of op grond van de nieuwe
Wet op de Nederlandse identiteitskaart.
Naast de genoemde centrale registraties bestaan er lokale zogenaamde reisdocumentenadministraties
die elke tot uitreiking bevoegde autoriteit moet voeren op grond van artikel 3 van
de Paspoortwet. Eenzelfde verplichting, maar dan voor de NIK, is opgenomen in het
parallelle wetsvoorstel. In de praktijk zal zowel de reisdocumentenadministratie als
de Nederlandse-identiteitskaartenadministratie onderdeel uitmaken van de bestaande
decentrale apparatuur en programmatuur voor reisdocumenten17, waar ook nu de belangrijkste18 gegevens over de uitgifte van zowel reisdocumenten als NIK’s decentraal zijn geregistreerd.
Verstrekkingen uit de lokale reisdocumentenadministraties en straks de Nederlandse-identiteitskaartenadministraties
((bij of krachtens algemene maatregel van (rijks) bestuur op grond van artikel 3,
achtste lid, van de Paspoortwet en artikel 3, zevende lid, van het parallelle wetsvoorstel)
kunnen straks geschieden ter uitvoering van beide wetten. Dat is nodig om de huidige
situatie onder de Paspoortwet in stand te houden na onderbrenging van de NIK in een
aparte wet.
In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de achtergrond van de hiervoor beschreven
keuzes.
2.2 Het belang van registraties en gegevensuitwisseling
Met het nieuwe basisregister reisdocumenten dat per 1 januari 2021 is ingevoerd,19 is een register ontstaan waarin de volledige levensloop van alle reisdocumenten en
Nederlandse identiteitskaarten is vastgelegd, dat voortdurend wordt geactualiseerd
en op ieder moment, waar ook ter wereld kan worden geraadpleegd door de autoriteiten
die belast zijn met de uitvoering van de Paspoortwet. Dat is noodzakelijk voor een
goed werkend, betrouwbaar aanvraag- en uitgifteproces van reisdocumenten en NIK’s
en van belang voor het voorkomen en bestrijden van fraude met en misbruik van reisdocumenten
en NIK’s.20 Voor de NIK komt daarbij dat het basisregister ook een rol speelt in het kader van
het stelsel van elektronische dienstverlening, omdat de NIK een drager is van het
publiek identificatiemiddel. Naast het basisregister reisdocumenten zijn ook andere
registraties relevant in verband met het in ontvangst nemen van aanvragen en het uitreiken,
verstrekken, weigeren, wijzigen, vervallen verklaren, inhouden, dan wel definitief
aan het verkeer onttrekken van reisdocumenten en NIK’s, namelijk het RPS en de lokale
reisdocumentenadministraties.
In het aanvraag- en uitgifteproces kunnen de bevoegde autoriteiten zowel beschikken
over gegevens over reisdocumenten van de aanvrager als over gegevens over (vervangende)
NIK’s van de aanvrager, ongeacht welk nieuw document op dat moment wordt aangevraagd.
Deze gegevens kunnen komen uit de genoemde registraties of uit de door de aanvrager
bij de aanvraag overgelegde documenten. Het beschikken over deze gegevens is, zoals
hiervoor gezegd, noodzakelijk voor een goed werkend, betrouwbaar aanvraag- en uitgifteproces
en van belang voor het voorkomen en bestrijden van fraude en misbruik. Meer concreet
hangt dit samen met:
1. het eigendomsrecht van de Staat van de documenten en daarmee het belang dat documenten
die niet meer geldig zijn, worden ingeleverd;
2. het belang om, behoudens uitzonderingen, te voorkomen dat iemand twee of meer documenten
bezit die hij niet gelijktijdig in bezit mag hebben (zie verder de toelichting bij
artikel I, onderdelen M, N en U, van dit voorstel van rijkswet);
3. identiteitsvaststelling en vaststelling van het Nederlanderschap bij de aanvraag van
een nieuw document (artikel 28 Paspoortwet en bijvoorbeeld artikel 2.1 en 2.16 van
het Paspoortbesluit);
4. de noodzaak om bepaalde documenten in te kunnen houden. De in dit kader relevante
gronden voor inhouding van een reisdocument zijn de volgende:
1°. de tot inhouding bevoegde autoriteit heeft van de Minister van BZK een mededeling
ontvangen dat de houder is vermeld in het RPS (artikel 53 van de Paspoortwet). Opname
in het RPS geschiedt bv. vanwege een gegrond vermoeden dat iemand zich aan een de
tenuitvoerlegging van een zware straf of de invordering van bepaalde geldschulden
zal onttrekken (artikel 25 van de Paspoortwet in samenhang met de artikelen 18 respectievelijk
22 van die wet) of vanwege het gegronde vermoeden dat iemand handelingen heeft verricht
of zal verrichten met of met betrekking tot reisdocumenten die het vertrouwen in reisdocumenten
hebben geschaad of zullen schaden dan wel opzettelijk een ander in de gelegenheid
heeft gesteld of zal stellen om zulke handelingen te verrichten met of met betrekking
tot een aan de betrokken persoon verstrekt reisdocument (artikel 25 Paspoortwet in
samenhang met artikel 24 van die wet);
2°. de gronden in artikel 54, eerste lid, van de Paspoortwet, zoals het van rechtswege
vervallen van het document (bv. na het verstrijken van de geldigheidsduur of bij een
door de houder gedane melding van vermissing of fraude, artikel 47 Paspoortwet), ernstige
beschadiging of een verouderde gezichtsopname.
Ook als de regelgeving over de NIK in een eigen wet wordt ondergebracht, is en blijft
het noodzakelijk om deze bestaande situatie in stand te houden van één register waarin
de volledige levensloop van alle reisdocumenten en NIK’s is vastgelegd, het basisregister
reisdocumenten (en het daarvoor ook relevante RPS). Daarbij horen ook de mogelijkheden
voor de bevoegde autoriteiten om in het aanvraag- en uitgifteproces te kunnen beschikken
over gegevens van reisdocumenten én (vervangende) NIK’s van de aanvrager. Daartoe
zullen in het kader van de ontvlechting het basisregister reisdocumenten en het RPS
straks juridisch op de Paspoortwet gebaseerd blijven en technisch ook dezelfde registraties
blijven.
Zoals in paragraaf 2.1 al is aangegeven, is het noodzakelijk om in de Paspoortwet
enkele aanpassingen door te voeren om het bestaande systeem van gezamenlijke centrale
registraties van zowel reisdocumenten als de NIK voort te kunnen zetten op grond van
de bepalingen in die wet. Verder zullen een aantal bepalingen met betrekking tot de
centrale registraties die zich richten tot de bevoegde autoriteiten en tot de Minister
van BZK wat betreft de (beslissing over) vermelding in het RPS in het parallelle wetsvoorstel
worden opgenomen. Zie verder de toelichting bij artikel I, onderdelen E en F en onderdeel
K, van dit voorstel van rijkswet. Voor de lokale administraties wordt bij of krachtens
algemene maatregel van (rijks)bestuur geregeld dat verstrekkingen van gegevens over
reisdocumenten en NIK’s uit die administraties mogelijk zijn aan zowel de autoriteiten
die belast zijn met de uitvoering van de Paspoortwet als aan autoriteiten die belast
zijn met de uitvoering van het parallelle wetsvoorstel.
Ten slotte is het nodig om expliciet te bepalen dat bij een aanvraag van een reisdocument
ook (vervangende) NIK’s worden overgelegd (zie verder de toelichting bij artikel I,
onderdelen N en P, van dit voorstel van rijkswet). In het parallelle wetsvoorstel
zal het omgekeerde worden geregeld.
De voorgestelde wijzigingen in de Paspoortwet zijn noodzakelijk om de bestaande grondslagen
en verplichtingen van het bestaande stelsel te behouden op het moment dat de Nederlandse
identiteitskaart niet meer in de Paspoortwet is geregeld.
3. Verhouding tot het Statuut, samenhangende wetsvoorstellen en privacyregelgeving
3.1. Het Statuut
Op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van het Statuut zijn buitenlandse
betrekkingen een aangelegenheid van het Koninkrijk. Op het moment dat de NIK in Nederland
werd geïntroduceerd, werd deze beschouwd als reisdocument van Nederland (en als nationale
identiteitskaart).21 Een van de argumenten destijds om de regeling van de NIK in een rijkswet onder te
brengen was dat de (toenmalige) status van de NIK als reisdocument een aspect van
buitenlandse betrekkingen was zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b,
van het Statuut.
Naar de huidige stand van zaken is dat argument niet meer onverkort van toepassing.
Sinds 18 december 2013 is de NIK in de Paspoortwet niet meer aangemerkt als reisdocument van Nederland, maar als identiteitskaart van het Europees deel van Nederland.22 Ook beschouwen de Caribische landen de regeling van de NIK als een aangelegenheid
van Nederland.23
Gelet hierop kan worden betoogd dat niet langer sprake is van buitenlandse betrekkingen
als bedoeld in artikel 11, derde lid, van het Statuut: de belangen van de Caribische
landen zijn niet (rechtstreeks) betrokken en de voorziening (regeling van de NIK)
kan geen gewichtige gevolgen voor hun belangen hebben. Een regeling bij rijkswet is
daarom, gelet op artikel 14 van het Statuut, niet vereist. Dit voorstel van rijkswet
heeft daarom tot doel om voor de NIK alsnog een «gewone» wet tot stand te brengen.
Zie verder de inleiding van deze memorie van toelichting voor meer achtergrond over
de aanleiding voor dit voorstel van rijkswet.
3.2. Voorstel van wet, houdende regels in verband met de verstrekking van de Nederlandse
identiteitskaart (Wet op de Nederlandse identiteitskaart)
Het overbrengen van bepalingen rond de uitgifte van de (vervangende) NIK uit een rijkswet
naar een gewone wet vergt twee wetsvoorstellen. Enerzijds een wijziging van de Paspoortwet,
volgens de gebruikelijke procedure voor voorstellen van rijkswet, met het doel om
de bepalingen rond de uitgifte van de NIK uit die rijkswet te schrappen. Anderzijds
het voorstel van wet, houdende regels in verband met de verstrekking van de Nederlandse
identiteitskaart (Wet op de Nederlandse identiteitskaart; het parallelle wetsvoorstel).
Beide wetgevingstrajecten zullen zoveel mogelijk parallel moeten verlopen en de inwerkingtreding
van beide voorstellen zal, indien en nadat zij beide zullen zijn aangenomen en tot
(rijks) wet zullen zijn verheven, gelijktijdig zijn.
3.3. Voorstel van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet in verband met het schrappen
van de geslachtsvermelding op de Nederlandse identiteitskaart
Naast het onderhavige voorstel van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet is nog
een ander voorstel van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet in procedure, dat
ziet op het niet meer vermelden van de geslachtsaanduiding op de NIK.24 Er zal in een samenloopbepaling worden voorzien, opdat die wijziging, ongeacht of
het onderhavige voorstel of dat voorstel eerder in werking zal treden nadat beide
Kamers der Staten-Generaal hebben besloten het voorstel aan te nemen, ook terecht
zal komen in de nieuwe Wet op de Nederlandse identiteitskaart.
3.4. Voorstel van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet in verband met de invoering
van een centrale voorziening voor de verwerking van de gezichtsopname, handtekening
en vingerafdrukken ten behoeve van reisdocumenten, het schrappen van de geslachtsvermelding
op de identiteitskaart, alsmede enige andere wijzigingen
Naast het onderhavige voorstel van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet is, behalve
het in paragraaf 3.3 genoemde voorstel, nog een ander voorstel van rijkswet tot wijziging
van de Paspoortwet in procedure, dat ziet op de invoering van een centrale voorziening
voor de verwerking van de gezichtsopname, handtekening en vingerafdrukken ten behoeve
van reisdocumenten, het schrappen van de geslachtsvermelding op de identiteitskaart,
alsmede enige andere wijzigingen (hierna: voorstel van rijkswet centrale voorziening).25 De inhoudelijke en procedurele ontwikkelingen in en rond beide voorstellen zullen
nauwlettend op elkaar worden afgestemd en waar nodig zullen zogenaamde samenloopbepalingen
worden opgesteld in één van beide of beide voorstellen.
3.5. Privacyregelgeving
De verwerking van persoonsgegevens in het kader van de aanvraag en uitgifte van reisdocumenten
betekent in het algemeen een inmenging in grondrechten van burgers en moet in dit
voorstel worden beoordeeld in het licht van het Europees Verdrag voor de Rechten van
de Mens en Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM), de Grondwet, het Handvest van de
Grondrechten van de Europese Unie (hierna: EU-Handvest) en de Algemene Verordening
gegevensbescherming (hierna: AVG). In het bijzonder zijn relevant het recht op de
eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in de zin van artikel 8, eerste lid,
van het EVRM en artikel 10, eerste lid, van de Grondwet, in het bijzonder de bescherming
van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens
in de zin van artikel 10, tweede en derde lid, van de Grondwet.
De AVG vormt het leidende juridische kader waaraan de verwerking van persoonsgegevens
dient te voldoen. De voorwaarden die de AVG aan de gegevensverwerking stelt komen
deels overeen met de eisen die de Grondwet en het EVRM stellen.
Dit voorstel van rijkswet introduceert geen nieuwe gegevensverwerkingen en de nieuwe
situatie waarin de regelgeving over de NIK wordt ondergebracht in een afzonderlijke
wet in plaats van in de Paspoortwet verschilt vanuit de verwerkingen bezien niet wezenlijk
van de bestaande praktijk onder de Paspoortwet. Dat betekent dat de verwerkingen zoals
die op grond van het voorstel zullen plaatsvinden aan de AVG voldoen. Voor de volledigheid
wordt toch kort bij de privacyaspecten stilgestaan.
Zoals in paragraaf 2.1 al is aangegeven, is ervoor gekozen de registraties die nu
op grond van de Paspoortwet op centraal niveau bestaan (het basisregister reisdocumenten
en het RPS) voort te zetten op grond van de Paspoortwet, inclusief de registratie
van gegevens met betrekking tot de NIK’s, die ook nu onderdeel uitmaken van die registraties.
In dit voorstel van rijkswet worden in dit licht wijzigingen voorgesteld in de beschrijving
van de te registreren gegevens, de doelen waarvoor gegevens worden geregistreerd en
verstrekt, de autoriteiten aan wie gegevens (kunnen) worden verstrekt, de bewaartermijn
van de vingerafdrukken en gegevensuitwisselingen in verband met het RPS. Deze wijzigingen
zijn ten opzichte van de huidige situatie geen inhoudelijke wijzigingen, maar enkel
juridisch-technische aanpassingen door verwijzingen op te nemen naar de Wet op de
Nederlandse identiteitskaart. Ze zijn noodzakelijk om de bestaande situatie omtrent
de centrale registraties in stand te houden, ook als de uitgifte van de NIK in een
eigen wet zal zijn ondergebracht. Die aanpassingen zijn noodzakelijk opdat de verwerkingen
blijven voldoen aan de algemene beginselen van de AVG (artikel 5 van de AVG, met name
de rechtmatigheid, behoorlijkheid en transparantie, doelbinding en opslagbeperking).
Ook voor de decentrale administraties geldt dat de bestaande situatie wordt voortgezet,
ook als de NIK in een eigen wet zal zijn ondergebracht.
In de memorie van toelichting bij het parallelle wetsvoorstel wordt uitgebreider op
de grondrechten, waaronder die op het gebied van privacy, ingegaan, omdat dat een
nieuwe wet betreft.
4. Gevolgen van het voorstel van rijkswet
4.1. Algemeen
Aangezien het voorstel van rijkswet uitsluitend tot doel heeft om één onderwerp, de
uitgifte van de NIK, uit de Paspoortwet te halen en in een aparte wet onder te brengen,
heeft dit voorstel geringe gevolgen qua regeldruk, verwachte neveneffecten van de
regeling, financiën, ICT en bestuurlijke lasten.
4.2. Administratieve lasten en financiële gevolgen voor de burger
De lasten voor burgers, bedrijven en professionals zullen geheel afwezig zijn, aangezien
er in het aanvraag- en uitgifteproces van de NIK voor burgers helemaal niets verandert
als gevolg van de overheveling van de regeling van de uitgifte van de NIK naar een
eigen wet.
4.3. Uitvoeringslasten en financiële gevolgen voor de overheid
De voorgestelde wijzigingen hebben tot gevolg dat in de bestaande (ICT-) systemen
en de registraties, waarin nu verwezen wordt naar de Paspoortwet, na de inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel ook naar de Wet op de Nederlandse identiteitskaart zal moeten
worden verwezen.
Zo zullen verwijzingen naar de huidige centrale registraties (Basisregister reisdocumenten
en het RPS), en de hardware en software, met de introductie van de Wet op de Nederlandse
identiteitskaart worden aangevuld met dan wel vervangen door verwijzingen naar de
Wet op de Nederlandse identiteitskaart. De software en de handleidingen van het reisdocumentenaanvraag-
en archiefstation (RAAS26) en het aanvraagstation (AS27) zullen dus moeten worden aangepast waar zij naar de Paspoortwet verwijzen. Om een
voorbeeld te geven: waar nu bij een controle of iemand gesignaleerd staat in het RPS
bij een hit in veel gevallen wordt verwezen naar het artikel in de Paspoortwet dat ten grondslag
ligt aan de signalering, zal in het vervolg ook moeten worden verwezen naar de grondslag
hiervoor in de Wet op de Nederlandse identiteitskaart als die ook aan de signalering
ten grondslag heeft gelegen.
Behalve in de (ICT-) systemen en registraties zullen de verwijzingen naar de Paspoortwet
in diverse verstrekkingenbesluiten, met name op grond van de Wet basisregistratie
personen (verstrekking van gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de
Paspoortwet, bijvoorbeeld het soort reisdocument, documentnummer en de datum van verstrekking,
zie ook de toelichting bij artikel 45 van dit wetsvoorstel) en diverse formulieren
(de zogenaamde B- en C-formulieren) moeten worden aangepast.
Het onderbrengen van de bepalingen met betrekking tot de (vervangende) NIK in een
nieuwe wet zal ook tot gevolg hebben dat de communicatie en online informatievoorziening
van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) moeten worden aangepast. Op de
website wordt verwezen naar de relevante wetgeving in de Paspoortwet. Deze moet worden
aangevuld met of vervangen door een verwijzing naar de Wet op de Nederlandse identiteitskaart.
Enkele circulaires zullen om dezelfde reden moeten worden aangepast. Ook zal onderzocht
moeten worden of er een aparte zelfevaluatie wordt opgesteld voor de NIK.
Een van de gevolgen van het overhevelen van bepalingen over de NIK uit de Paspoortwet
naar een specifieke wet voor de NIK is verder dat de Minister van Justitie en Veiligheid
een verzoek tot weigering van de afgifte van reisdocumenten en een NIK, indien de
betrokken persoon een verbod is opgelegd als bedoeld in artikel 3 van de Tijdelijke
wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (hierna: Twbmt), zal moeten baseren
op zowel artikel 23b van de Paspoortwet als artikel 13 van de Wet op de Nederlandse
identiteitskaart. In beide gevallen gaat de melding naar de Minister van BZK, waardoor
het nauwelijks een extra uitvoeringslast oplevert.
5. Toezicht en handhaving
Zoals hierboven is aangegeven, verandert er in de praktijk rond de aanvraag en uitgifte
van de NIK, afgezien van hetgeen in het voorgaande hoofdstuk is opgemerkt over de
gevolgen van dit voorstel van rijkswet, niets door de overheveling van de NIK vanuit
de Paspoortwet naar een eigen wet. Ook voor het toezicht op de uitvoering van de wet,
dat op grond van artikel 58 van de Paspoortwet en een gelijkluidende bepaling in de
nieuwe Wet op de NIK berust bij de Minister van BZK, heeft dit voorstel geen gevolgen.
Wat betreft de (handhaving van) misdrijven en overtredingen met betrekking tot NIK’s
zijn en blijven de artikelen 231, 440 en 447b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Die artikelen hebben betrekking op bepaalde strafbare handelingen met betrekking tot
(onder andere) reisdocumenten en identiteitsbewijzen als bedoeld in artikel 1 van
de Wet op de identificatieplicht. In het parallelle wetsvoorstel wordt voorgesteld
de Wet op de identificatieplicht aan te passen door voor de NIK en de vervangende
NIK niet langer te verwijzen naar de Paspoortwet, maar naar de Wet op de Nederlandse
identiteitskaart. Daarmee blijft de strafrechtelijke handhaving ongewijzigd ten opzichte
van de huidige regeling van de NIK in de Paspoortwet.
In de wetboeken van strafrecht van de landen Aruba28, Curaçao29 en Sint Maarten30 komen dezelfde artikelen ook voor, al wordt daar enkel gesproken over reisdocumenten
of reis-en identiteitsdocumenten, zonder verwijzingen naar de Paspoortwet. Die artikelen
hoeven dus niet te worden aangepast naar aanleiding van het overhevelen van de regelgeving
over de NIK naar een eigen wet.
6. Overgangsrecht en inwerkingtreding
Het streven is om dit voorstel van rijkswet en het parallelle wetsvoorstel zo spoedig
mogelijk in werking te laten treden, maar wel pas zodra de benodigde ICT-aanpassingen
gereed zijn. Zie verder de toelichting bij artikel VI.
Het onderbrengen van de NIK in een aparte wet leidt, zoals gezegd, niet tot veranderingen
in het proces van aanvraag- en uitreiking, dus overgangsrecht is niet nodig. De twee
wetsvoorstellen zullen, indien en nadat ze zullen zijn vastgesteld, onmiddellijke
werking hebben. Aanvragen voor een (vervangende) NIK zullen, afhankelijk van de fase
van het proces waarin ze zich bevinden, worden behandeld op basis van de dan geldende
wetgeving. Het kan dus zo zijn dat een aanvraag wordt gedaan op grond van de Paspoortwet,
maar dat de uitreiking van het aangevraagde document geschiedt op basis van de Wet
op de Nederlandse identiteitskaart, als die laatste tussen het moment van aanvraag
en uitreiking in werking is getreden.
De uitgevende instanties zullen door de Staatssecretaris van BZK per brief op de hoogte
worden gebracht van de wijzigingen (zie met name paragraaf 4.3). De Rijksdienst voor
Identiteitsgegevens (RvIG) zal daarna via de eigen kanalen (zoals de website en de
nieuwsbrief) verdere voorlichting geven over de gevolgen van de wijzigingen voor de
uitgevende instanties.
7. Advies en consultatie31
7.1. Advies van de Autoriteit persoonsgegevens
De Autoriteit persoonsgegevens heeft op 21 maart 2023 advies uitgebracht over een
concept van het onderhavige voorstel van rijkswet.32 Zij heeft geen opmerkingen over het concept.
7.2. Advies van het Adviescollege toetsing regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft het dossier niet geselecteerd voor een
formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
7.3. Internetconsultatie
Een conceptversie van het voorstel van rijkswet is op 16 december 2022 gepubliceerd
in het kader van een internetconsultatie die tot en met 31 januari 2023 heeft geduurd.
De drie openbare reacties (van de in totaal zes reacties) hadden betrekking op het
parallelle wetsvoorstel en worden daarom in de memorie van toelichting bij dat voorstel
besproken.
7.4. Reactie van de Vereniging van Nederlandse gemeenten en de Nederlandse Vereniging
voor Burgerzaken
De Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) heeft per brief van 15 april gereageerd
op het concept van het onderhavige voorstel van rijkswet en het parallelle wetsvoorstel.
Zij kan zich in algemene zin vinden in de voorstellen en spreekt haar waardering uit
voor de uitgebreide toelichting op de wetsteksten. Wel wordt specifiek aandacht gevraagd
voor de gevolgen die de wetsvoorstellen hebben voor de gemeenten, zowel in organisatorische,
technische als financiële zin. In de toelichting op beide wetsvoorstellen wordt slechts
beperkt op deze gevolgen ingegaan, waardoor de impact van de nieuwe regelgeving voor
gemeenten niet duidelijk is. Hoewel blijkens de toelichting wordt gestreefd naar een
logische en samenhangende invoering van de verschillende wettelijke regelingen, zodat
deze zo efficiënt mogelijk kan geschieden, bestaat daarover geen zekerheid. Daarmee
is het niet duidelijk wat de omvang van de gevolgen voor de gemeenten kan zijn.
De VNG heeft ook aangegeven voor deze wijziging in de regelgeving in opdracht van
het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een impactanalyse uit
te kunnen voeren en daarover graag in overleg te treden. Het ministerie zal hierover
in gesprek gaan met de VNG.
Met de voorwaarde dat de impact van beide voorstellen nader onderzocht wordt en gemeenten
voor de financiële gevolgen worden gecompenseerd, kan de VNG met de voorstellen instemmen.
De VNG had verder nog diverse redactionele opmerkingen bij het wetsvoorstel en de
memorie van toelichting, die grotendeels zijn overgenomen. Ook waren er wat meer inhoudelijke
opmerkingen en tekstvoorstellen over de aanleiding van het wetsvoorstel in samenhang
met de verhouding van het wetsvoorstel tot het Statuut (paragrafen 1.1 en 3.1); deze
zijn niet allemaal overgenomen, maar hebben wel geleid tot meer precisering en nuancering
van de tekst.
De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken onderstreept het belang van het voorstel
en ondersteunt graag bij het informeren van gemeenten over dit onderwerp. Zij hadden
één specifiek aandachtspunt bij het parallelle wetsvoorstel (zie de memorie van toelichting
daarbij).
II. Artikelsgewijs deel
Artikel I, onderdeel A
Voorgesteld wordt om in artikel 1 van de Paspoortwet een definitie van de Nederlandse
identiteitskaart op te nemen. Binnen de Paspoortwet zal daarmee zowel de Nederlandse
identiteitskaart als de vervangende Nederlandse identiteitskaart worden bedoeld. Voor
de beschrijving wordt verwezen naar de artikelen 11 en 12 van de Wet op de Nederlandse
identiteitskaart, waarin de aanspraken op en geldigheidsduur van beide kaarten worden
geregeld. Een aparte definitie voor de vervangende Nederlandse identiteitskaart wordt
niet voorgesteld. De reden daarvoor is dat de vervangende NIK zal vervallen, zodra
de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (hierna: Twbmt) vervalt
(voorzien per 1 maart 2027). Het opnemen van een aparte definitie en vervolgens in
alle relevante bepalingen zowel de NIK als de vervangende NIK vermelden, zou veel
bepalingen vereisen in artikel III om per 1 maart 2027 de vervangende NIK weer te
laten vervallen. In het kleine aantal bepalingen dat uitsluitend betrekking heeft
op de vervangende NIK wordt deze expliciet genoemd, ook onder verwijzing naar de Wet
op de Nederlandse identiteitskaart.
Artikel I, onderdelen B, C, H, I, L, M, Q, S, T, V, X, Y en AA
Alle bepalingen of onderdelen van bepalingen in de Paspoortwet die uitsluitend betrekking
hebben op de NIK en/of de vervangende NIK vervallen, namelijk artikel 2, tweede lid,
de tweede zinnen van artikel 3, tweede en vijfde lid, artikel 7, zesde lid, paragraaf
3A van hoofdstuk II (met daarin de artikelen 16a en 17), de artikelen 26, vierde lid,
een zinsdeel in artikel 28, derde lid, 34, zesde lid, 37, tweede lid, 40, vierde lid,
en 46a.
In artikel 2, derde lid, van de Paspoortwet staan nu twee zinnen, waarbij de eerste
betrekking heeft op reisdocumenten en NIK’s en de tweede alleen op reisdocumenten.
Omdat de NIK’s in dit artikellid gaan vervallen, wordt in onderdeel B, onder 2, van
dit wetsvoorstel voorgesteld om beide zinnen samen te voegen in het nieuwe (vernummerde)
tweede lid. Verder vervalt in onderdeel B, onder 3, van dit wetsvoorstel de verwijzing
in artikel 2, derde lid (nieuw), van de Paspoortwet naar het vervallen tweede lid
van dat artikel.
Door het vervallen van artikel 37, tweede lid (onderdeel S), van de Paspoortwet wordt
het derde lid van artikel 37 vernummerd tot tweede lid. Om die reden worden de verwijzingen
naar artikel 37, derde lid, in de artikelen 38, derde lid (vernummerd), en 48, tweede
lid, onderdeel a, van de Paspoortwet vervangen door een verwijzing naar artikel 37,
tweede lid (artikel I, onderdelen T, onder 2, en AA, van het wetsvoorstel).
Door het vervallen van artikel 46a zou het aan artikel 46a voorafgaande artikel 46a0
gevolgd worden door artikel 46b. Omdat dat geen logische nummering zou zijn, wordt
in onderdeel X voorgesteld om, in afwijking van de algemene regel om artikelen in
beginsel niet te vernummeren, artikel 46a0 te vernummeren tot artikel 46a.
Onderdeel D
In artikel I, onderdeel Cc, van de Rijkswet van 6 maart 2020 houdende wijziging van
de Paspoortwet in verband met de invoering van elektronische identificatie met een
publiek identificatiemiddel en het uitbreiden van het basisregister reisdocumenten
(Stb. 2020, 104) is bepaald dat artikel 4a van de Paspoortwet over het register vermiste of vervallen
reisdocumenten (hierna: RVVR) komt te vervallen. Dat onderdeel van artikel I is nog
niet in werking getreden33 en zal op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip alsnog in werking treden.
Toen die rijkswet, met uitzondering van artikel I, onderdeel Cc, op 1 januari 2021
in werking trad, is het nieuwe basisregister reisdocumenten in gebruik genomen (artikelen
4c, 4d en 4e van de Paspoortwet). De verstrekkingen konden echter nog niet vanaf die
datum vanuit het basisregister reisdocumenten plaatsvinden, omdat de datamigratie
naar dat register nog plaats moest vinden. Daarom is tijdelijk ook het oude register,
van «basisregister reisdocumenten» omgedoopt tot «het register vermiste of vervallen
reisdocumenten», geregeld in artikel 4a van de Paspoortwet, nog in gebruik. Er is
dus sprake van een overgangssituatie waarin de wettelijke bepalingen voor zowel het
oude als voor het nieuwe register tijdelijk naast elkaar bestaan.34 Op dit moment is de datamigratie voltooid. Behalve datamigratie is ook nodig dat
de afnemers van het RVVR technisch worden aangesloten en juridisch geautoriseerd om
de gegevens voortaan verstrekt te kunnen krijgen vanuit het basisregister reisdocumenten.
De verwachting is dat dat proces halverwege 2025 zal zijn voltooid. Voor het geval
het onderhavige voorstel van rijkswet tot rijkswet wordt verheven en eerder in werking
treedt dan het moment waarop het proces van aansluiting is voltooid en artikel 4a
van de Paspoortwet dus kan vervallen, wordt voorgesteld om in artikel 4a van de Paspoortwet,
net als in de artikelen over het basisregister reisdocumenten, er rekening mee te
houden dat daarin ook gegevens opgenomen blijven met betrekking tot NIK’s, waarbij
ook wordt verwezen naar de Wet op de Nederlandse identiteitskaart voor de gronden
voor het van rechtswege vervallen van die documenten (artikel 4a, derde lid, van de
Paspoortwet). Ook wordt voorgesteld om in de beschrijving van het doel van het register
(tweede lid) en de in verband met een document in het register te vermelden gegevens
(vijfde lid) te expliciteren dat het naast reisdocumenten ook gaat om de NIK.
Artikel I, onderdelen E en F
De voorgestelde aanpassingen in de artikel 4d en 4e van de Paspoortwet hebben tot
doel om de bestaande praktijk van gegevensuitwisseling onder de Paspoortwet in verband
met het in ontvangst nemen van aanvragen en het uitreiken, verstrekken, weigeren,
wijzigen, vervallen verklaren, inhouden, dan wel definitief aan het verkeer onttrekken
van reisdocumenten en NIK’s in stand te houden na ontvlechting van de NIK en de vervangende
NIK uit de Paspoortwet (zie paragraaf 2.2 van het algemeen deel).
Ten eerste wordt voorgesteld om aan artikel 4d, eerste lid, (artikel I, onderdeel
E, van het wetsvoorstel) toe te voegen dat in het basisregister reisdocumenten ook
de gegevens worden opgenomen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de
Nederlandse identiteitskaart (onder andere geslachtsnaam, voornamen, geboortedatum,
geboorteplaats, nationaliteit, lengte, burgerservicenummer, einde geldigheidsduur,
en de status van de identiteitskaart als publiek identificatiemiddel). Dat is niet
anders dan de huidige situatie, maar verwijzing naar de Wet op de Nederlandse identiteitskaart
is door de ontvlechting noodzakelijk om de bestaande situatie in stand te houden.
Ten tweede wordt wat betreft de verstrekkingen voorgesteld om:
1. voor de taken of werkzaamheden voor het in ontvangst nemen van aanvragen en het uitreiken,
verstrekken, weigeren, inhouden, dan wel definitief aan het verkeer onttrekken van
NIK’s, de autoriteiten die belast zijn met deze taken op grond van de Wet op de Nederlandse
identiteitskaart of de Paspoortwet toe te voegen aan het lijstje van taken of werkzaamheden
ten behoeve waarvan aan de daarmee belaste organen en instellingen gegevens verstrekt
kunnen worden uit het basisregister reisdocumenten (artikel 4e, eerste lid, onderdeel
b, en in samenhang daarmee artikel 4e, derde lid: artikel I, onderdeel F, van het
wetsvoorstel), en
2. voor het uitvoeren van artikel 14 van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart (registratie
in het RPS), de Minister van BZK («Onze Minister») en Onze Minister die het aangaat,
bedoeld in artikel 15 van die wet, toe te voegen aan het lijstje van taken of werkzaamheden
ten behoeve waarvan aan de daarmee belaste organen en instellingen gegevens verstrekt
kunnen worden uit het basisregister reisdocumenten (artikel 4e, eerste lid, onderdeel
d (artikel I, onderdeel F, van het wetsvoorstel); vgl. artikel 4e, eerste lid, onderdeel
c (verletterd van b naar c), voor de uitvoering van artikel 25 van de Paspoortwet).
De voorgestelde wijzigingen in artikel 4e werken ook door in het doel van het basisregister
reisdocumenten in artikel 4c. Het doel van dat register is de autoriteiten, instellingen
en personen bedoeld in artikel 4e te voorzien van de in het basisregister reisdocumenten
opgenomen gegevens voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de vervulling van
hun taken en werkzaamheden bedoeld in dat artikel. Op grond van de voorgestelde wijziging
in artikel 4d worden de in het basisregister reisdocumenten op te nemen gegevens al
uitgebreid met gegevens over de NIK. Door het voorstel om de autoriteiten in artikel 4e
aan te vullen met autoriteiten die taken hebben met betrekking tot NIK’s op grond
van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart of de Paspoortwet, is ook het doel van
het basisregister weer in lijn met de daarin op te nemen gegevens.
Dat het overigens nodig is om wat betreft de taken of werkzaamheden met betrekking
tot de NIK naast de autoriteiten die daartoe bevoegd zijn op grond van de Wet op de
Nederlandse identiteitskaart ook de Paspoortwet te noemen, heeft te maken met het
feit dat de bestaande bevoegdheden van de Gouverneur om NIK’s in te houden en definitief
aan het verkeer te onttrekken in stand moeten blijven, wat enkel in de Paspoortwet
geregeld kan worden (zie verder de toelichting bij artikel I, onderdelen N en CC,
en onderdeel EE).
Al deze wijzigingen leiden niet tot een nieuwe situatie, maar zijn juist bedoeld om
de bestaande situatie ook na de ontvlechting van de NIK uit de Paspoortwet in stand
te houden.
Artikel I, onderdeel G
Voorgesteld wordt om in artikel 5, ter handhaving van de huidige wetgeving en praktijk,
expliciet toe te voegen dat inlevering van een reisdocument waarvan degene die hem
in zijn bezit heeft niet de houder is (behoudens de in het artikel genoemde uitzonderingssituaties)
ook kan geschieden bij de autoriteiten die op grond van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart
bevoegd zijn om reisdocumenten in te houden. Die autoriteiten blijven op grond van
artikel 50b, eerste lid, onderdeel d (nieuw), van de Paspoortwet ook bevoegd om reisdocumenten
in te houden.35 Zie verder ook de toelichting bij artikel I, onderdelen N en CC.
Artikel I, onderdeel J
Een aangevraagd document kan worden geweigerd, indien de gronden tot weigering die
hebben geleid tot opname in het RPS nog bestaan (artikel 44, vierde lid, van de Paspoortwet).
Een van de gronden voor weigering is het gegronde vermoeden bestaat dat de betrokken
persoon handelingen heeft verricht of zal verrichten met of met betrekking tot reisdocumenten
die het vertrouwen in reisdocumenten hebben geschaad of zullen schaden dan wel opzettelijk
een ander in de gelegenheid heeft gesteld of zal stellen om zulke handelingen te verrichten
met of met betrekking tot een aan de betrokken persoon verstrekt reisdocument (artikel 24,
aanhef en onderdeel b, van de Paspoortwet). Het is, gelet op het uitgangspunt om beleidsmatig
geen veranderingen aan te brengen in de bestaande regels, wenselijk om, nu de Paspoortwet
niet meer van toepassing zal zijn op de NIK, in artikel 24, onderdeel b, van de Paspoortwet
te bepalen dat een reisdocument ook kan worden geweigerd indien het schadelijke handelingen
betreft met of met betrekking tot de NIK of de vervangende NIK. Mocht iemand bijvoorbeeld
bij de aanvraag van een reisdocument een NIK overleggen (zie hierover ook de voorgestelde
aanpassing in artikel 29 van de Paspoortwet (artikel I, onderdeel N, van het wetsvoorstel))
en het vermoeden bestaat dat schadelijke handelingen als bedoeld in artikel 24, onderdeel
b, met of met betrekking tot die identiteitskaart zijn verricht (het geboortejaar
is bijvoorbeeld veranderd of het document is gebroken), dan kan de baliemedewerker
een verzoek tot weigering van verstrekking van reisdocumenten doen bij de Minister
van BZK (art. 25, eerste lid, van de Paspoortwet). De Minister van BZK kan de persoon
vervolgens op grond van artikel 25, derde lid, van de Paspoortwet vermelden in het
RPS. De bevoegde autoriteiten, waaronder de gemeente die het verzoek heeft gedaan,
krijgen daarvan een melding (artikel 25, vierde lid, van de Paspoortwet), waarna,
indien de gronden nog bestaan, het aangevraagde reisdocument kan worden geweigerd
op grond van artikel 44 van de Paspoortwet.
Overigens hoeft noch in dit voorstel van rijkswet, noch in het parallelle wetsvoorstel
iets geregeld te worden voor de situatie dat iemand bij de aanvraag van een (vervangende)
NIK een reisdocument overlegt waarbij het vermoeden bestaat dat schadelijke handelingen
als bedoeld in artikel 24, onderdeel b, van de Paspoortwet met of met betrekking tot
dat reisdocument zijn verricht. Op grond van artikel 46a van de Paspoortwet, en dat
blijft in stand in de nieuwe Wet op de Nederlandse identiteitskaart, kunnen de NIK
en de vervangende NIK niet worden geweigerd of vervallen verklaard, met als enige
uitzondering weigering van de NIK indien de betrokken persoon een verbod is opgelegd
als bedoeld in artikel 3 van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding
(artikel 23b van de Paspoortwet). Mocht iemand schadelijke handelingen hebben verricht
met of met betrekking tot een reisdocument en mocht dat blijken bij overlegging aan
de balie op het moment dat hij een NIK aanvraagt, dan kan dat niet leiden tot vermelding
van de persoon in het RPS met het doel om een NIK te kunnen weigeren (maar dus wel
met het doel om een reisdocument te weigeren of vervallen te verklaren; zie vorige
alinea).
Artikel I, onderdeel K
Gebleken is dat in artikel 25 van de Paspoortwet enige aanscherping wenselijk is.
Voorgesteld wordt om in het tweede lid te preciseren dat de Minister van BZK of de
Gouverneur ook in kennis moeten worden gesteld indien de bezwaren vervallen die tegen
een persoon bestaan. In de huidige tekst wordt enkel gesproken over kennisgeving van
het vervallen van de gronden die, gelet op het eerste lid, niet zien op de weigeringsgrond
van artikel 23b van de Paspoortwet (een uitreisverbod als bedoeld in artikel 3 van
de Twbmt). Het is buiten twijfel dat ook het vervallen van een uitreisverbod moet
worden gemeld aan de Minister van BZK, zodat ook in dat geval de vermelding in het
RPS wordt verwijderd op grond van het vijfde lid.
Verder wordt voorgesteld in het vierde lid van artikel 25 toe te voegen dat mededelingen
over personen die in het RPS worden vermeld, ook moeten worden gedaan aan de autoriteiten
die bevoegd zijn een NIK te verstrekken dan wel in te houden op grond van de Wet op
de Nederlandse identiteitskaart. Verder wordt voorgesteld om bij die mededelingen
naast reisdocumenten ook de NIK te noemen bij de documenten die aan bepaalde personen
die zijn vermeld in het RPS geweigerd dan wel ingehouden moeten worden op grond van in dat geval de Wet op de Nederlandse identiteitskaart. Het is
niet nodig om de NIK naast reisdocumenten te noemen als document dat aan die personen
kan worden geweigerd, omdat voor de NIK maar één weigeringsgrond bestaat (namelijk een
verbod als bedoeld in artikel 3 van de Twbmt, het huidige artikel 23b van de Paspoortwet)
en die weigeringsgrond is verplicht.
Ook wordt voorgesteld om in het vierde lid toe te voegen dat de vermelding in het
register ook kan volgen uit de artikelen 30, tweede lid, en 32, tweede lid, van de
Wet op de Nederlandse identiteitskaart (het van rechtswege vervallen van een NIK op
bepaalde gronden respectievelijk de inleverplicht vanwege het van rechtswege vervallen
van de NIK wegens intrekking van de verklaring van toestemming die nodig is voor aanvragen
door of ten behoeve van minderjarigen jonger dan twaalf jaar, vergelijk artikel 49,
derde lid, van de Paspoortwet). Deze wijzigingen leiden niet tot een andere situatie
dan de huidige, maar door onderbrenging van de NIK in een aparte wet zijn vermelding
van de NIK en verwijzingen naar de Wet op de Nederlandse identiteitskaart noodzakelijk
om de bestaande situatie in stand te houden.
Een laatste wijziging is dat wordt voorgesteld om naast de autoriteiten die bevoegd
zijn om documenten te verstrekken of in te houden, ook de autoriteiten te noemen die
bevoegd zijn om documenten uit te reiken. Weliswaar zijn de autoriteiten die bevoegd
zijn om documenten te verstrekken dezelfde als de autoriteiten die bevoegd zijn om
ze uit te reiken, maar voor alle duidelijkheid verdient het de voorkeur om de tot
uitreiking bevoegde autoriteiten expliciet te noemen, omdat zij in artikel 42, derde
lid, onderdeel b, van de Paspoortwet worden genoemd als autoriteiten die de mededeling
als bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de Paspoortwet ontvangen.
Voor de leesbaarheid is ervoor gekozen om het vierde lid opnieuw vast te stellen.
De laatste volzin van het vierde lid is daarbij overigens (behoudens ook hier de toevoeging
van de tot uitreiking bevoegde autoriteiten) ongewijzigd. Deze laatste zin richt zich
uitsluitend op de autoriteiten die bevoegd zijn tot verstrekking en uitreiking van
reisdocumenten en bevat een verplichting om een administratie bij te houden van de
ontvangen meldingen. Dezelfde verplichting zal voor de autoriteiten die bevoegd zijn
tot verstrekking en uitreiking van de NIK straks gaan gelden op grond van de Wet op
de Nederlandse identiteitskaart.
In het vijfde lid ten slotte wordt voorgesteld om toe te voegen dat de vermelding
in het RPS ook moet worden verwijderd, indien een kennisgeving op grond van de Wet
op de Nederlandse identiteitskaart wordt ontvangen dat eerdere bezwaren tegen een
persoon niet meer bestaan. Ook hier blijft de bestaande situatie in stand. Verder
wordt toegevoegd dat ook van een verwijdering uit het register op grond van artikel 33,
derde lid, van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart (kort gezegd: verwijdering
van vermelding in verband met het ontbreken van een verklaring van toestemming bij
minderjarigen jonger dan twaalf jaar, vergelijk artikel 50 van de Paspoortwet) door
de Minister van BZK kennis wordt gegeven aan de autoriteiten aan wie hij eerder de
mededeling had gedaan dat voor de betreffende persoon een NIK moet worden geweigerd
of ingehouden. Ook dit is conform de huidige situatie en is nu geregeld in artikel 50,
derde lid, van de Paspoortwet. De laatste volzin van het vijfde lid blijft ongewijzigd
en richt zich uitsluitend tot de autoriteiten die bevoegd zijn tot verstrekking van
reisdocumenten; zij zijn verplicht om de vermelding in verband met het RPS in hun
eigen administratie terstond te verwijderen als zij een kennisgeving van de Minister
van BZK hebben ontvangen dat de gronden of bezwaren ten aanzien van een persoon niet
meer bestaan. Dezelfde verplichting gaat voor de autoriteiten die bevoegd zijn tot
verstrekking van de NIK straks gelden op grond van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart.
Artikel I, onderdelen N en CC
In onderdeel N wordt voorgesteld in artikel 29, eerste lid, van de Paspoortwet expliciet
«Nederlandse identiteitskaarten» toe te voegen, zodat aan het begin van het aanvraagproces
van reisdocumenten net als nu alle relevante documenten ter inzage worden overgelegd.
In paragraaf 2.2 van het algemeen deel is uitgelegd waarom dat nodig is.
Het is in de Paspoortwet steeds zo geweest dat de NIK of de vervangende NIK moeten
worden overlegd bij de aanvraag van reisdocumenten en vice versa. Het verschijnen
aan de balie bij de aanvraag van een nieuw document is bij uitstek de gelegenheid
om andere documenten die in het bezit zijn van de houder te controleren in verband
met de doelen, genoemd in paragraaf 2.2 van het algemeen deel.
Om de mogelijkheid te behouden om een reisdocument aan de balie in te houden op het
moment dat iemand een NIK of een vervangende NIK aanvraagt, is het bij onderbrenging
van de NIK in een aparte wet nodig om in artikel 50b van de Paspoortwet te bepalen
dat ook de autoriteiten, die bevoegd zijn tot het in ontvangst nemen van een aanvraag
voor een NIK, bevoegd zijn om reisdocumenten in te houden (artikel I, onderdeel CC,
van het wetsvoorstel: nieuw onderdeel d in (nieuw) eerste lid van artikel 50b). Daarmee
blijft de huidige situatie in stand dat elk van de autoriteiten die bevoegd is tot
het in ontvangst nemen van een aanvraag van een reisdocument (waaronder in de Paspoortwet
dus ook NIKs vallen, zie artikel 2, tweede lid, van de Paspoortwet), ook bevoegd is
tot inhouding van elk type reisdocument, indien daar op grond van de wettelijke bepalingen
aanleiding toe bestaat. Daaronder vallen dus ook de reisdocumenten, die door de inhoudende
autoriteit zelf niet uitgereikt mogen worden of waarvoor bij de desbetreffende autoriteit
zelf geen aanvraag kan worden ingediend.36
Verder is het, om deze uitvoeringspraktijk in stand te houden, noodzakelijk om te
bepalen dat de Gouverneur van Aruba, Curaçao of Sint Maarten ook bevoegd blijft om
NIK’s in te houden. Deze bevoegdheid van de Gouverneur kan alleen in rijkswetgeving
worden vastgelegd, niet in de Wet op de Nederlandse identiteitskaart. Daartoe wordt
voorgesteld om in artikel 50b een tweede lid toe te voegen. Daarbij wordt ook artikel 54
van de Paspoortwet, waarin de noodzakelijke bepalingen rond inhouding zijn geregeld,
van overeenkomstige toepassing verklaard (met waar nodig verwijzingen naar de toepasselijke
overeenkomstige bepalingen in de Wet op de Nederlandse identiteitskaart).
Artikel I, onderdelen O, P en W
Uit artikel 30, eerste en tweede lid, van de Paspoortwet volgt dat iemand zowel houder
kan zijn van een NIK als van een reisdocument. Dat is gedaan door in het eerste lid
te bepalen dat bij de aanvraag voor een reisdocument een verzoek kan worden gedaan
om houder te blijven van een geldig Nederlands reisdocument en in het tweede lid te
bepalen dat zo’n verzoek niet nodig is als het aangevraagde document of het document
waarvan de aanvrager de houder wenst te blijven, een NIK is. Het principe dat iemand
zowel houder kan zijn van een NIK als van een reisdocument blijft overeind. Daarvoor
is echter, bij onderbrenging van de NIK in een aparte wet, geen expliciete bepaling
als artikel 30, tweede lid, meer nodig. De Paspoortwet zal immers niet meer van toepassing
zijn op de uitgifte van de NIK. De mogelijkheid van het eerste lid van artikel 30
om bij de aanvraag voor een reisdocument een verzoek te doen om houder te blijven
van een geldig Nederlands reisdocument, heeft dus straks geen betrekking meer op de
NIK. Het tweede lid van artikel 30 is daarmee ook overbodig geworden en kan dus vervallen
(artikel I, onderdeel O, van het wetsvoorstel).
Ook artikel 30, derde lid, van de Paspoortwet kan vervallen (artikel I, onderdeel
O, van het wetsvoorstel). In dat artikellid is geregeld dat een verzoek om houder
te mogen blijven van een geldig Nederlands reisdocument als bedoeld in het eerste
lid wordt afgewezen indien 1) zowel het aangevraagde document als het document waarvan
de aanvrager houder wenst te blijven, een NIK is, of indien 2) het document waarvan
de aanvrager houder wenst te blijven een vervangende NIK is. Dit is zo bepaald om
te voorkomen dat iemand beschikt over twee geldige NIK’s of een reisdocument of NIK
naast een vervangende NIK. Nu de mogelijkheid van het eerste lid van artikel 30 van
de Paspoortwet om bij de aanvraag voor een reisdocument een verzoek te doen om houder
te blijven van een geldig Nederlands reisdocument, niet meer ziet op de NIK (zie hiervoor),
is het derde lid over de afwijzing van zo’n verzoek dus overbodig.
Voor de vervangende NIK moet wel blijven gelden dat deze niet kan worden behouden
zodra een reisdocument wordt verstrekt; dat is voortzetting van bestaand beleid. In
de Paspoortwet is in dat verband aanpassing van de artikelen 32 en 42 nodig. In artikel I,
onderdeel P, van het wetsvoorstel wordt voorgesteld om in artikel 32, eerste lid,
van de Paspoortwet te bepalen dat een aanvrager van een reisdocument, naast inlevering
van in zijn bezit zijnde reisdocumenten die op zijn naam zijn gesteld overeenkomstig
het eerste lid, ook een vervangende NIK moet inleveren bij de uitreiking van het aangevraagde
reisdocument, tenzij de aanvrager op grond van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart
melding heeft gedaan dat zijn eerder uitgereikte identiteitskaart is vermist of mogelijk
voorwerp is van fraude. Levert hij de vervangende NIK niet in, dan zal uitreiking
van het reisdocument niet plaatsvinden op grond van artikel 42, derde lid, onderdeel
a, van de Paspoortwet waarin voortaan de vervangende NIK ook expliciet zal worden
genoemd naast de in te leveren reisdocumenten (artikel I, onderdeel W, van het wetsvoorstel).
In de nieuwe Wet op de Nederlandse identiteitskaart zal overigens in lijn met het
te vervallen derde lid van artikel 30 van de Paspoortwet worden geregeld dat iemand
nooit houder kan zijn van twee (vervangende) NIK’s of een NIK naast een vervangende
NIK. Ook wordt geregeld dat een reisdocument moet worden ingeleverd als een vervangende
NIK wordt uitgereikt.
Artikel I, onderdeel R
In artikel 35 van de Paspoortwet is geregeld dat aan de minderjarige die in werkelijke
militaire dienst is, een reisdocument wordt verstrekt indien en voor zolang de daartoe
aangewezen militaire autoriteit verklaart, dat zulks in het belang van de dienst is.
Dat reisdocument geldt dan uiterlijk tot het tijdstip waarop de dienst wordt verlaten.
Bij de overheveling van de bepalingen over de NIK naar het parallelle wetsvoorstel,
kwam de vraag naar de waarde van dit artikel naar voren. Het artikel komt uit de tijd
van de actieve dienstplicht en de tijd dat men pas met 21 jaar meerderjarig was. In
de huidige tijd is dit artikel niet meer van belang. Op grond van artikel 1a, tweede
lid, van de Wet ambtenaren defensie kunnen 17-jarigen als aspirant-militair ambtenaar
worden aangesteld. Zij komen in die hoedanigheid de grens niet over. Artikel 35 van
de Paspoortwet is dus niet meer nodig, reden waarom wordt voorgesteld het te laten
vervallen.
Artikel I, onderdeel T
In artikel I, onderdeel T, onder 1, van het wetsvoorstel worden de leden vier tot
en met zeven van artikel 38 vernummerd tot drie tot en met zes. Bij Rijkswet van 8 maart
2001 tot wijziging van de Paspoortwet, onder andere in verband met het daarin opnemen
van enige bepalingen ter voorkoming van misbruik van reisdocumenten (Stb. 2001, 132) is artikel 38, derde lid, vervallen, maar zijn per abuis de overige artikelleden
niet vernummerd.
De wijziging in artikel I, onderdeel T, onder 2, is al toegelicht in de toelichting
bij artikel I, onderdelenC, H, I, L, M, Q, S, T, V, X, Y en AA, van dit wetsvoorstel.
Artikel I, onderdelen U en DD
In de artikelen 39 en 51 van de Paspoortwet is een regeling voorzien voor verstrekking
van een nooddocument. Een nooddocument kan op grond van artikel 39 van de Paspoortwet
worden verstrekt vooruitlopend op een rechterlijke uitspraak of beschikking ter zake
van een vervangende verklaring van toestemming voor handelingsonbekwamen. Verstrekking
op grond van artikel 51 van de Paspoortwet kan in het geval dat een reisdocument door
de Minister van Buitenlandse Zaken of de Gouverneur is ingehouden in verband met een
aan de houder verstrekte geldlening of ten behoeve van de houder gemaakte kosten.
Beide situaties waarin nooddocumenten verstrekt kunnen worden kunnen zich ook voordoen
op grond van de nieuwe Wet op de Nederlandse identiteitskaart, maar de bevoegdheid
om in die situaties nooddocumenten te verstrekken hoort thuis in de Paspoortwet. Om
die reden wordt voorgesteld om in beide artikelen toe te voegen dat de bedoelde regelingen
ook gelden voor de overeenkomstige situaties in de Wet op de Nederlandse identiteitskaart
(de artikelen 22, eerste lid, respectievelijk 36 van die wet). Zie verder de toelichting
bij de artikelen 22 tot en met 24 en 36 in de memorie van toelichting bij het parallelle
wetsvoorstel.
Artikel I, onderdeel Z
Voorgesteld wordt om in in artikel 47, eerste lid, onderdeel i, van de Paspoortwet
«vervangende Nederlandse identiteitskaart» te vervangen door «vervangende Nederlandse
identiteitskaart als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart».
Artikel 47, eerste lid, van de Paspoortwet gaat over de gronden voor verval van rechtswege,
in dit geval de grond dat aan de houder van het reisdocument een verbod is opgelegd
als bedoeld in artikel 3 van de Twbmt en dat reisdocument geen vervangende NIK is
(de vervangende NIK is immers bedoeld voor personen die een uitreisverbod opgelegd
hebben gekregen).
Artikel I, onderdeel BB
De voorgestelde aanpassing in artikel 50, derde lid, van de Paspoortwet betreft een
technische correctie. De verwijzing naar «het daarbedoelde register» in samenhang
met de verwijzing naar artikel 48, eerste lid, van de Paspoortwet in datzelfde artikellid,
is onjuist, omdat in artikel 48, eerste lid, geen register wordt genoemd. Uit artikel 49,
derde lid, van de Paspoortwet is af te leiden dat bedoeld is het register in artikel 25,
derde lid, het RPS.
Artikel I, onderdeel EE
De bevoegdheid in artikel 57 van de Paspoortwet om reisdocumenten definitief aan het
verkeer te onttrekken, is neergelegd bij de autoriteiten die bevoegd zijn tot verstrekking,
weigering of vervallenverklaring van reisdocumenten. Daarbij er geen sprake is van
een koppeling van die ene bevoegdheid aan de andere bevoegdheden met betrekking tot
een specifiek reisdocument. Met andere woorden: elk van deze autoriteiten is bevoegd
tot het definitief aan het verkeer onttrekken van elk type reisdocument, indien daar
op grond van de wettelijke bepalingen aanleiding toe bestaat. Dat geldt dus ook voor
reisdocumenten die door de definitief aan het verkeer onttrekkende autoriteit zelf
niet verstrekt, geweigerd of vervallen verklaard kunnen worden.37
Aangezien dit voorstel van rijkswet niets beoogt te veranderen in de uitvoeringspraktijk
rond reisdocumenten en NIK’s, wordt voorgesteld om in artikel 57 van de Paspoortwet
toe te voegen dat ook de autoriteiten die straks bevoegd zijn om op grond van de Wet
op de Nederlandse identiteitskaart NIK’s te verstrekken of te weigeren (vervallen
verklaren van NIK’s is niet mogelijk, zie artikel 46a van de Paspoortwet), net als
nu ook bevoegd zijn om reisdocumenten definitief aan het verkeer te onttrekken (nieuw
eerste lid van artikel 57). In het parallelle wetsvoorstel wordt hetzelfde, maar dan
omgekeerd, voorgesteld.
Verder is het, om deze uitvoeringspraktijk in stand te houden, noodzakelijk om te
bepalen dat de Gouverneur van Aruba, Curaçao of Sint Maarten ook bevoegd blijft om
NIK’s definitief aan het verkeer te onttrekken. Deze bevoegdheid van de Gouverneur
kan alleen in rijkswetgeving worden vastgelegd, niet in de Wet op de Nederlandse identiteitskaart.
Daartoe wordt een nieuw tweede lid voorgesteld in artikel 57.
De bestaande opdracht om bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur regels
te stellen over de gronden voor en de wijze van het onttrekken aan het verkeer (nu
de tweede zin van artikel 57) wordt opgenomen in een nieuw derde lid.
Artikel I, onderdeel FF
Artikel 66a van de Paspoortwet bevat overgangsrecht in verband met de Wijziging van
de Paspoortwet in verband met onder meer de status van de Nederlandse identiteitskaart,
waarin de geldigheid van nationale paspoorten en de NIK voor meerderjarigen werd verlengd
van vijf jaar naar 10 jaar. Ingevolge het eerste lid behouden nationale paspoorten,
verstrekt voor de datum van inwerkingtreding van de daartoe strekkende wijziging van
de Paspoortwet, zijnde 9 maart 2014 (Stb. 2014, 97) de oorspronkelijke geldigheid van vijf jaar. Hetzelfde geldt voor de NIK’s.
Ingevolge het tweede lid geldt de wijziging van de status van de NIK en de daaruit
voortvloeiende regeling om daarin niet langer vingerafdrukken op te nemen, alleen
voor de identiteitskaarten die worden verstrekt vanaf de datum van inwerkingtreding
van de daartoe strekkende wijziging van de Paspoortwet, zijnde 20 januari 2014 (Stb. 2014, 11). Aangezien inmiddels meer dan vijf jaar zijn verstreken sinds 9 maart 2014 respectievelijk
20 januari 2014, heeft het bepaalde in artikel 66a van de Paspoortwet geen functie
meer en kan het artikel om die reden vervallen.
Artikel II
Belastingverordeningen van gemeenten en openbare lichamen berusten voor de heffing
van rechten voor de NIK en de vervangende NIK nu op artikel 7, tweede lid, en artikel 7,
zesde lid, in samenhang met artikel 7, tweede lid, van de Paspoortwet. Artikel II
zorgt ervoor dat na de inwerkingtreding van het onderhavige voorstel van rijkswet
(waarin artikel 7, zesde lid, vervalt; zie artikel I, onderdeel H) de betreffende
verordeningen voor de heffing voor de aanvraag van NIK’s en vervangende NIK’s berusten
op artikel 9, tweede lid, van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart. Artikel 10
van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart en de artikelen I, onderdeel H, en IV
van dit wetsvoorstel zullen gelijktijdig in werking treden. Daarmee wordt voorkomen
dat gemeenten en openbare lichamen reeds vastgestelde belastingverordeningen opnieuw
zouden moeten vaststellen enkel en alleen vanwege de inwerkingtreding van de twee
wetsvoorstellen. Voor de maxima van de te heffen rechten voor de NIK en de vervangende
NIK die gelden voor het jaar waarin de wetsvoorstellen in werking zullen treden op
grond van het Besluit paspoortgelden, is het de bedoeling dat deze maxima zonder verlaging
naar nieuwe regelgeving onder dit wetsvoorstel zullen worden overgeheveld, opdat ook
de in de verordeningen vastgelegde rechten in overeenstemming zullen zijn en blijven
met de voor dat jaar vastgestelde maxima.
Artikel III
Voorgesteld wordt om artikel 15, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap
aan te passen, zodat voor de (vervangende) NIK wordt verwezen naar de Wet op de Nederlandse
identiteitskaart in plaats van de Paspoortwet.
Artikelen IV en V
Op grond van artikel 13, tweede lid, van de Twbmt vervalt die wet met ingang van 1 maart
2027. Met ingang van die datum treedt onder andere artikel VIa van de Rijkswet van
10 februari 2017 tot wijziging van de Paspoortwet in verband met het van rechtswege
laten vervallen van reisdocumenten van personen aan wie een uitreisverbod is opgelegd
(Stb. 2017, 53; hierna Rijkswet van 10 februari 2017) in werking. Artikel VIa brengt de Paspoortwet
dan terug in de staat zoals die luidde voordat de vervangende NIK voor personen aan
wie een uitreisverbod is opgelegd in de Paspoortwet werd opgenomen en is gebaseerd
op de tekst van de Paspoortwet zoals die luidde op 10 februari 2017. Wel is daarna
nog een samenloopbepaling opgenomen in artikel IV, tweede lid, onderdelen A en B,
van de Rijkswet van 17 mei 2017 tot wijziging van de Paspoortwet in verband met het
vervallen van de verplichting een proces-verbaal bij de politie op te maken over een
vermist reisdocument en enkele andere wijzigingen (Stb. 2017, 217; hierna Rijkswet van 17 mei 2017), opdat op het moment dat de Twbmt vervalt, onderdeel
j van artikel 47, eerste lid, van de Paspoortwet (ingevoerd bij Rijkswet 17 mei 2017)
in plaats komt van onderdeel i (dat als gevolg van het vervallen van de Twbmt vervalt).
Ook is in die samenloopbepaling geregeld dat de verwijzingen naar artikel 47, eerste
lid, van de Paspoortwet in artikel 4a van de Paspoortwet correct blijven.
Voorgesteld wordt nu om artikel VIa van de Rijkswet van 10 februari 2017 wederom aan
te passen (artikel IV, onderdeel A). Veel onderdelen van artikel VIa van de Rijkswet
van 10 februari 2017 keren niet terug, omdat deze betrekking hebben op bepalingen
die voortaan in de Wet op de Nederlandse identiteitskaart terecht zullen komen en
dus niet meer in de Paspoortwet geregeld zullen zijn. Andere onderdelen keren terug,
al dan niet aangepast aan de wijzigingen die in de Paspoortwet worden voorgesteld
in het onderhavige voorstel van rijkswet. Daarbij is ook rekening gehouden met andere
wijzigingen van de Paspoortwet van de afgelopen jaren.38 Als gevolg van dit nieuwe artikel VIa, is artikel IV, tweede lid, onderdelen A en
B, van de Rijkswet van 17 mei 2017 overbodig geworden en om die reden komen die onderdelen
te vervallen (artikel V).
Aanpassing van artikel VIb van de Rijkswet van 10 februari 2017, waarin voor vier
andere wetten wordt geregeld dat deze terug worden gebracht in de staat zoals die
luidde voordat de Twbmt en de vervangende NIK tot stand kwamen, is ook nodig (artikel IV,
onderdeel B). Het gaat om de Rijkswet op het Nederlanderschap, de Wet betreffende
de positie van Molukkers, het Wetboek van Strafrecht BES en de Wet op de identificatieplicht.
De wijzigingen die op grond van artikel VIb van de Rijkswet van 10 februari 2017 in
die wetten worden voorgesteld, zouden niet meer werken op het moment dat de TWBMT
vervalt, omdat de betreffende artikelen in het onderhavige voorstel van rijkswet en
in het parallelle wetsvoorstel worden gewijzigd. In dit voorstel van rijkswet wordt
daarom voorgesteld om artikel VIb, eerste lid, van de Rijkswet van 10 februari 2017
in lijn te brengen met de wijzigingen die in artikel III van het onderhavige voorstel
van rijkswet in de Rijkswet op het Nederlanderschap worden aangebracht. De wijzigingen
die op grond van artikel VIb, tweede en derde lid, van de Rijkswet van 10 februari
2017 in die wetten worden voorgesteld in de Wet betreffende de positie van Molukkers
en het Wetboek van Strafrecht BES, blijven juist, ook als de wijzigingen die in het
onderhavige voorstel van rijkswet en het parallelle wetsvoorstel in die wetten worden
voorgesteld, tot stand zullen zijn gekomen. Deze worden dus ongewijzigd gehandhaafd
in artikel VIb van de Rijkswet van 10 februari 2017. De wijziging van de Wet op de
identificatieplicht in artikel VIb, vierde lid, van de Rijkswet van 10 februari 2017
is niet meer nodig, nu als gevolg van de wijziging die in artikel 48 van het parallelle
wetsvoorstel in de Wet op de identificatieplicht wordt voorgesteld, het begrip «vervangende
Nederlandse identiteitskaart» niet meer wordt gebruikt. De benodigde wijzigingen blijven
voor de overzichtelijkheid geregeld in het onderhavige voorstel van rijkswet, omdat
de genoemde rijkswet en wetten in artikel VIb van de Rijkswet van 10 februari 2017
ook in één artikel zijn geregeld.
Artikel VI
In artikel VI is een zogenaamde samenloopbepaling opgenomen met het voorstel van rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet in verband met het schrappen van de
geslachtsvermelding op de Nederlandse identiteitskaart39 (zie paragraaf 3.3 van het algemeen deel). Het artikel zal slechts werking hebben
indien beide voorstellen door het parlement worden aangenomen en tot wet zullen worden
verheven en pas op het moment van inwerkingtreding, zodat de wijzigingen van beide
voorstellen in de juiste wetten zullen doorwerken.
Onderdeel a zorgt ervoor dat, als het voorstel van rijkswet waarin de geslachtsvermelding
op de NIK wordt geschrapt tot wet wordt verheven en eerder in werking treedt dan het
onderhavige voorstel van rijkswet, de wijzigingen van dat voorstel in de Paspoortwet
weer worden geschrapt. Het niet meer vermelden van de geslachtsvermelding op de NIK
zal dan vanaf inwerkingtreding van de Wet op de Nederlandse identiteitskaart in die
wet worden voortgezet op grond van een samenloopbepaling in het parallelle wetsvoorstel
(artikel 53).
Onderdeel b regelt de omgekeerde situatie, waarin het onderhavige voorstel van wet,
als het tot wet wordt verheven, eerder in werking treedt dan het voorstel van rijkswet
waarin de geslachtsvermelding op de NIK wordt geschrapt. In dat geval zal dat laatste
voorstel van rijkswet de Wet op de Nederlandse identiteitskaart wijzigen in plaats
van de Paspoortwet. Overigens wordt de vervangende NIK, anders dan in het voorstel
van rijkswet waarin de geslachtsvermelding op de NIK wordt geschrapt, niet genoemd
in het voorgestelde artikel 30, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de Nederlandse
identiteitskaart. De reden daarvoor is dat in artikel 2, tweede lid, van het parallelle
wetsvoorstel is geregeld dat hetgeen bij of krachtens de Wet op de Nederlandse identiteitskaart
is bepaald ten aanzien van de NIK van overeenkomstige toepassing op de vervangende
NIK (tenzij anders bepaald).
Artikel VII
Het is wenselijk dat dit voorstel van rijkswet zo spoedig mogelijk in werking treedt,
om samenloop met bestaande en eventueel nieuwe voorstellen tot wijziging van de Paspoortwet
zoveel mogelijk te voorkomen. Het regelen van die samenloop is namelijk ingewikkeld,
omdat als gevolg van het onderhavige voorstel en het parallelle wetsvoorstel er een
aparte wet zal ontstaan voor de regels rond de (uitgifte van de) NIK. Het precieze
tijdstip van inwerkingtreding zal bij koninklijk besluit nader worden bepaald, waarbij
mogelijk zal moeten worden afgeweken van de vaste verandermomenten of de minimuminvoeringstermijn
van drie maanden voor regelgeving die direct relevant is voor medeoverheden. Voor
rijkswetgeving gelden die vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn niet,
wat op zich voldoende reden is om ook voor het parallelle wetsvoorstel dat gelijktijdig
met het onderhavige voorstel van rijkswet in werking moet treden, niet van deze eisen
uit te gaan. Er zijn daarnaast ook andere redenen voor afwijking en die zijn gelegen
in de voor inwerkingtreding noodzakelijke ICT-technische aanpassingen; het plannen
van invoering van ICT-technische aanpassingen precies op de vaste verandermomenten
is in de praktijk nauwelijks uitvoerbaar en zou leiden tot aanmerkelijke ongewenste
publieke nadelen in de zin van kosten en uitvoerbaarheid. Alle artikelen van dit voorstel
van rijkswet en het parallelle wetsvoorstel zullen gelijktijdig in werking treden.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
F.Z. Szabó
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.Z. Szabó, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.