Initiatiefnota : Initiatiefnota
36 624 Initiatiefnota van het lid Hertzberger over een kritische reflectie op euthanasie bij psychisch lijden van jonge mensen
Nr. 2 INITIATIEFNOTA
            
1. Samenvatting
               
Deze initiatiefnota richt zich op de groei van euthanasie bij jonge mensen met psychisch
                  lijden en heeft als doel om tot een kritische reflectie te komen op deze ontwikkeling.
                  Het aantal euthanasiegevallen in de geestelijke gezondheidszorg is de afgelopen jaren
                  sterk toegenomen, vooral onder vrouwen onder de 30 jaar. Deze toename vindt plaats
                  tegen de achtergrond van een verschraald zorgaanbod in de geestelijke gezondheidszorg
                  (GGZ), lange wachtlijsten en een verslechtering van het mentale welzijn. Daarnaast
                  is er veel media-aandacht geweest voor euthanasiegevallen met steeds een golf van
                  euthanasieverzoeken tot gevolg.
               
De huidige euthanasiewet biedt ruimte voor euthanasie bij psychisch lijden. Toch zijn
                  de termen van de wet bij psychisch lijden lastiger toe te passen dan bij somatische
                  aandoeningen. Er bestaat meer onzekerheid over de prognose van een patiënt en de effectiviteit
                  van behandelingen. Ook de lage bereidheid tot euthanasie binnen de beroepsgroep van
                  GGZ-behandelaren leidt tot een concentratie van euthanasieverzoeken bij een klein
                  aantal artsen en het Expertisecentrum Euthanasie. Deze onzekerheid, specialisatie
                  en media-aandacht brengen risico’s met zich mee voor het vertrouwen in de euthanasiepraktijk
                  bij psychisch lijden.
               
In deze nota staan een aantal voorstellen voor wetenschappelijk onderzoek naar uitzichtloosheid
                  bij psychiatrische aandoeningen en de invloed van het beperkte zorgaanbod op euthanasieverzoeken.
                  Ook stelt initiatiefnemer voor om een commissie van wijzen samen te stellen om te
                  adviseren over de invulling van de zorgvuldigheidscriteria en de inrichting van de
                  euthanasiepraktijk in het licht van de geringe bereidheid. Daarnaast pleit de nota
                  voor een vrijwillige mediarichtlijn voor veiliger berichtgeving over euthanasiegevallen,
                  gezien de mogelijke besmettingseffecten die ook bij zelfdoding zijn beschreven.
               
2. Aanleiding
               
De afgelopen jaren is het aantal euthanasiegevallen in de geestelijke gezondheidszorg
                  sterk toegenomen. Vóór 2010 was euthanasie bij een patiënt vanwege psychisch lijden
                  zeer zeldzaam. In 2020 ging het om 68 gevallen. Inmiddels is het aantal meldingen
                  bij de regionale toetsingscommissie euthanasie verdubbeld.1 Binnen die patiëntenpopulatie vindt bovendien een verschuiving plaats naar jongere
                  patiënten. Het aantal keren dat euthanasie is toegepast bij mensen met een psychische
                  stoornis jonger dan 30 jaar is gegroeid van 5 in 2020 naar 22 in 2023, in totaal 52
                  in 4 jaar. Die toename is vrijwel volledig toe te schrijven aan vrouwen onder de 30.2
Deze ontwikkeling vindt plaats in een context van een sterk verschraald aanbod in
                  de GGZ, waar de kwaliteit van de zorg onder druk staat en er bijna 100.000 patiënten
                  op de wachtlijst staan.3 Daarnaast is er sprake van een verslechtering van het algemene mentale welzijn met
                  name bij jonge vrouwen.4 Euthanasiegevallen bij jonge mensen werden breed uitgemeten in de media, met een
                  klein aantal uitvoerende psychiaters in de hoofdrol. Die media-aandacht heeft steeds
                  een stevige toename van euthanasieverzoeken bij het expertisecentrum tot gevolg gehad.5
Van oudsher is een kleine minderheid van artsen bereid tot euthanasie bij psychisch
                  lijden, en dat geringe draagvlak duurt voort ook nu de wet twintig jaar van kracht
                  is.6 De kleinere groep artsen die wél bereid is tot euthanasie is zeer vocaal in het oproepen
                  van collega’s om welwillender om te springen met euthanasieverzoeken. Zij zien euthanasie
                  als een manier om suïcides bij deze groep terug te dringen en zijn zeer actief in
                  de media om een klimaat te creëren waarin euthanasie vaker mogelijk is en de wachtlijsten
                  korter worden. Ook geven zij cursussen en workshops aan jeugdzorg- en GGZ-professionals
                  met als doel kennis te verspreiden over de mogelijkheden binnen de euthanasiewet,
                  ook voor jonge mensen die psychisch lijden.
               
De wet biedt klaarblijkelijk ook de ruimte voor euthanasie van jonge mensen die psychisch
                  lijden. De euthanasiemeldingen werden door de regionale toetsingscommissie euthanasie
                  (RTE) zonder uitzondering als zorgvuldig getoetst. In de Wet Toetsing Levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: Wtl) zijn bewust geen beperkingen opgenomen in medische diagnose, fysiek
                  of psychisch lijden of levensverwachting van de patiënt. Ook bevat de wet geen nadere
                  omschrijvingen van de termen «ondraaglijk» of «uitzichtloos». De wet eist slechts
                  dat de arts en de SCEN-consulent «de overtuiging (moeten hebben) gekregen» dat het
                  lijden van de patiënt aan de criteria in de wet voldoet.7
Daarmee doet de wet recht aan de realiteit dat verschillende soorten medische aandoeningen
                  in verschillende levensstadia ondraaglijk en uitzichtloos lijden tot gevolg kunnen
                  hebben. Tegelijkertijd vereist deze brede formulering dat de samenleving groot vertrouwen
                  heeft in de beoordeling van de behandelend arts en de onafhankelijke SCEN-arts. Ook
                  de commissie die achteraf toetst is vrijwel volledig afhankelijk van de beoordeling
                  van de betrokken artsen. Als onafhankelijke psychiaters en/of een SCEN-consulent vaststellen
                  dat het lijden van een patiënt ondraaglijk en uitzichtloos is, dat er geen redelijk
                  alternatief is voor euthanasie of hulp bij zelfdoding, en de artsen onderbouwen deze
                  conclusie, dan neemt de toetsingscommissie in de praktijk ook aan dat dit het geval
                  is.
               
Bij het beëindigen van een mensenleven, zeker wanneer dat gaat om het leven van een
                  jong, kwetsbaar mens, is het van immens belang dat de betrokken artsen met gezag optreden.
                  De maatschappij moet ervan uit kunnen gaan dat de betrokken artsen op groot vertrouwen
                  en draagvlak kunnen rekenen bij hun collega’s.
               
Door de ontwikkelingen en de openlijke onenigheid in de GGZ is daar twijfel over ontstaan.
                  Verschillende psychiaters lieten een tegengeluid horen in brieven en opiniestukken
                  waarin zij hun zorgen uiten8. Zij zien hoe de nooduitgang die nu steeds wijder wordt opengezet effect heeft op
                  de zorg voor de patiëntengroep. Zowel de voorstanders als de kritische psychiaters
                  signaleren dat patiënten soms alleen nog op zoek zijn naar artsen die hun verzoek
                  willen inwilligen, in plaats van naar therapeuten of behandelingen die hen kunnen
                  helpen beter te worden. De uitgebreide aandacht en toename van de mogelijkheid tot
                  euthanasie heeft gevolgen voor de motivatie van patiënten met een doodswens om daadwerkelijk
                  beter te worden. Deze patiënten zouden steeds vaker bezig zijn met behandelingen «afvinken»,
                  «voor het cv» om in aanmerking te komen voor euthanasie.9
Artsen en onderzoekers maken zich ook zorgen over de eenzijdige weergave van de kleine
                  minderheid van jonge mensen wiens euthanasieverzoek wordt ingewilligd.10 Dat leidt tot het risico op een vervormde realiteit en draagt bij aan gevoelens van
                  hopeloosheid, fatalisme, een fixatie op de dood. Ondertussen worden andere verhalen
                  veel minder vaak verteld. De euthanasieverzoeken die werden ingetrokken omdat patiënten
                  ondanks hun ernstige lijden toch een verbetering in hun kwaliteit van leven ervaarden
                  of zelfs herstelden.11
De euthanasiepraktijk in de psychiatrie
Initiatiefnemer vindt dat de huidige wet volstaat maar is zeer kritisch op de verschuiving
                  in de euthanasiepraktijk bij psychiatrie. Euthanasie wordt in Nederland al tweeëntwintig
                  jaar zeer zorgvuldig uitgevoerd. In 2023 werden meer dan 9000 meldingen van euthanasie
                  gedaan waarvan slechts in vijf gevallen de toetsingscommissie tot de conclusie kwam
                  dat de arts niet in overeenstemming met de zorgvuldigheidscriteria heeft gehandeld.
                  Kortom, de euthanasiepraktijk is in algemene zin van hoge kwaliteit en artsen springen
                  consciëntieus en behoedzaam om met de ruimte die de wet biedt om het leven van een
                  patiënt te beëindigen.
               
Minder dan 2% van het totale aantal euthanasiemeldingen betreft mensen die alleen
                  psychisch lijden. Nog een veel kleiner aantal daarvan betreft jonge mensen. Toch zijn
                  deze snelle maatschappelijk zeer gevoelige verschuivingen riskant als ze niet kritisch
                  worden gemonitord. Artsen leunen zwaar op de geformuleerde criteria, maar de vraag
                  is of die toereikend zijn als het gaat om psychisch lijden, in het bijzonder bij jonge
                  mensen. De euthanasiecode uit 2022 stelt: «euthanasieverzoek (dat) in overwegende
                  mate voortkomt uit lijden dat het gevolg is van een psychische stoornis wordt van
                  de arts grote behoedzaamheid verwacht.»12 De maatschappij moet ervan uit kunnen gaan dat een arts die grote behoedzaamheid
                  inderdaad betracht. Het geringe draagvlak binnen de beroepsgroep, de omgang met de
                  media en de kritiek binnen de psychiatrie zetten dat vertrouwen onder druk.
               
Met deze nota beoogt de initiatiefnemer meer duidelijkheid te krijgen over hoe deze
                  verschuiving van de euthanasiepraktijk past binnen de Wtl. Een commissie van wijzen
                  zou meer duidelijkheid moeten geven of de inrichting van de Wtl volstaat voor psychisch
                  lijden, Daarnaast bevat deze nota een verzoek om met artsenorganisaties en media een
                  gedragscode vast te stellen voor berichtgeving over dit soort euthanasiegevallen.
               
3. Uitzichtloosheid
               
De Wtl stelt een aantal criteria aan euthanasie. Het verzoek moet vrijwillig en weloverwogen
                  zijn, het lijden moet ondraaglijk en uitzichtloos zijn. Alleen wanneer aan deze en
                  aanvullende zorgvuldigheidsvereisten wordt voldaan is euthanasie of hulp bij zelfdoding
                  uitgesloten van strafbaarstelling. In de eerste jaren na de invoering van de Wtl was
                  euthanasie voorbehouden aan ziektes die zonder uitzondering progressief zijn: ziektes
                  zoals ALS, MS, Parkinsonisme en sommige vormen en stadia van kanker. Wanneer alle
                  redelijke behandelingen zijn geprobeerd en er geen andere opties meer zijn is de situatie
                  voor deze patiënten uitzichtloos.
               
Twee aspecten van uitzichtloosheid
De uitzichtloosheid wordt hierin bepaald door twee aspecten. Allereerst het gebrek
                  aan behandelopties, oftewel het niets meer kunnen «doen». Zoals beschreven in de euthanasiecode:
                  de aandoening is «niet te genezen». En «curatieve of palliatieve behandelopties» ontbreken.
                  Dit aspect van de betekenis van uitzichtloosheid vinden we ook terug in de richtlijn
                  «Levensbeëindiging op verzoek bij patiënten met een psychische stoornis» van de Nederlandse
                  Vereniging voor Psychiatrie.13 Daarin wordt uitzichtloosheid ook alleen beschreven aan de hand van opties tot verlichten,
                  verzachten, verdragen of wegnemen. Nadrukkelijk wordt uitgesloten dat het gaat om
                  een «algemeen oordeel over uitzichtloosheid gegeven de psychische diagnose». Deze
                  invulling van uitzichtloosheid heeft tot gevolg dat dit zorgvuldigheidscriterium vrijwel
                  volledig samenvalt met een ander zorgvuldigheidscriterium, namelijk de afwezigheid
                  van een redelijk behandelalternatief.
               
Een tweede aspect van uitzichtloosheid is de verwachting van het ziektebeloop: dat
                  is de vraag wat het langjarige vooruitzicht is voor de patiënt en de kans dat er een
                  verbetering dan wel verslechtering in de ernst van de symptomen en de kwaliteit van
                  leven optreedt.
               
Aan deze twee aspecten wordt in de euthanasiecode niet hetzelfde gewicht gegeven.
                  In de code wordt de nadruk gelegd op het eerste aspect: het wel of niet kunnen behandelen
                  of de symptomen te kunnen verzachten. Uitzichtloosheid wordt in nauwe samenhang bekeken
                  met het zorgvuldigheidscriterium van het ontbreken van redelijke alternatieve oplossingen.
                  Maar aan het tweede aspect, de prognose van de ziekte zelf, wordt veel minder aandacht
                  besteed. Dat is met name opvallend wanneer het patiënten betreft met een psychische
                  aandoening, omdat er een belangrijk verschil bestaat met somatische aandoeningen.
               
Voor somatische aandoeningen zijn vaak prognoses beschikbaar voor de kwaliteit van
                  leven, voor de ernst van symptomen en voor langjarige overleving. Deze prognoses worden
                  onderbouwd door follow-up studies en cohortenstudies. Vaak zijn deze prognoses met
                  enige zekerheid vast te stellen. Psychiaters benadrukken dat er aanzienlijke variatie
                  bestaat binnen een diagnose, dat het gaat om veelal complexe ziektebeelden en dat
                  er grote verschillen zijn in beloop en de mate waarin behandelingen aanslaan.
               
Wanneer is psychisch lijden uitzichtloos?
Er bestaan wetenschappelijke studies over de prognose van, bijvoorbeeld, een ernstige
                  angststoornis of depressie op jonge leeftijd. Maar deze worden niet meegenomen in
                  de beoordeling van het euthanasieverzoek. Ook in de beschreven euthanasiemeldingen
                  bij de RTE’s speelt de prognose van een ziekte een minder centrale rol. De uitzichtloosheid
                  wordt veelal onderbouwd met de beschikbaarheid van alternatieven. De RTE’s varen hierin
                  volledig op de beroepsgroep en beoordelen zelf niet wat de verwachting is van het
                  ziektebeloop.
               
Dat de psychiatrische patiënten die een euthanasieverzoek doen ernstig lijden is vaak
                  duidelijk. Maar de vraag of dit lijden ook uitzichtloos is, is minder makkelijk te
                  beantwoorden. Bij angststoornissen en depressie kunnen patiënten alle behandelingen
                  hebben doorlopen, uitbehandeld zijn en alleen nog verpleegd worden met als doel comfort
                  te bieden toch is de situatie dan niet uitzichtloos. Op termijn kan een deel van de
                  patiënten dan toch een verbetering van hun kwaliteit van leven ervaren. Dat is een
                  belangrijk verschil met somatische aandoeningen en dit verschil wordt nu onvoldoende
                  erkend. Bij euthanasie bij psychisch lijden moet veel meer onzekerheid en houvast
                  geaccepteerd worden dan bij euthanasie vanwege een somatische aandoening.
               
Vaststellen van uitzichtloosheid en het zorgvuldigheidscriterium
De vraag is of uitzichtloosheid van een situatie wel met voldoende zekerheid kan worden
                  vastgesteld wanneer er zo weinig bekend is over het ziektebeloop en dit beloop ook
                  nog eens sterk individueel bepaald is. Juist de open normen van de wet vereisen dat
                  artsen moeten «handelen naar – min of meer – te objectiveren normen.», zo stelt Esther
                  Pans in haar boek De normatieve grondslagen van het Nederlandse euthanasierecht14. Ook destijds tijdens de wetsbehandeling werd benadrukt dat uitzichtloos volgens
                  geobjectiveerde medische maatstaven moest worden vastgesteld.15 Het is onduidelijk of met het kennisniveau over ziektemechanisme, ziektebeloop en
                  behandelingen in de psychiatrie kan worden voldaan aan deze vereiste.
               
Voorstel 1
Initiatiefnemer wil onderzoek laten uitvoeren naar hoe uitzichtloosheid bij psychiatrische
                  aandoeningen moet worden bezien als zorgvuldigheidscriterium, los van het criterium
                  van de afwezigheid van een redelijk behandelalternatief. De vraag is met welke zekerheid
                  iets kan worden gezegd over prognoses van veel voorkomende psychiatrische aandoeningen.
                  Wat de verwachting van het ziektebeloop is en hoe factoren als leeftijd, ernst van
                  de symptomen, risico op suïcide of zelfbeschadiging en de mate waarin een aandoening
                  therapieresistent de kans op verbetering van de kwaliteit van leven beïnvloeden. Ook
                  is de vraag hoe de prognose van psychiatrische aandoeningen zich verhoudt tot die
                  van somatische aandoeningen waarbij euthanasieverzoeken worden ingewilligd. Dit onderzoek
                  moet voortbouwen op eerder onderzoek naar uitzichtloosheid bij euthanasie binnen de
                  psychiatrie.16
Voorstel 2
Ten tweede wil initiatiefnemer een commissie van wijzen vragen advies uit te brengen
                  over welke aspecten moeten worden meegenomen bij het beoordelen van de uitzichtloosheid
                  van de situatie. Staat dit zorgvuldigheidscriterium voldoende op zichzelf, en op welke
                  wijze wordt deze ingevuld los van het criterium van redelijke behandelopties? Is er
                  sprake van de geobjectiveerde medische maatstaven? Welke mate van onzekerheid over
                  de prognose is acceptabel bij euthanasie?
               
Deze aanbevelingen zouden op termijn kunnen leiden tot een scherpere omschrijving
                  en methode om uitzichtloosheid te kunnen vaststellen, zodat de euthanasiewetgeving
                  en -code ook toereikend is voor psychisch lijden.
               
4. Redelijke behandelalternatieven
               
De jeugdzorg en de GGZ staan sterk onder druk. Er staan bijna 100.000 mensen op de
                  wachtlijst. Met name het aanbod voor complexe patiënten met meerdere psychische aandoeningen
                  is verschraald. Patiënten met een complex ziektebeeld moeten nog langer wachten op
                  passende zorg of kunnen die in zijn geheel niet vinden. De specialisatie die in de
                  gehele gezondheidszorg plaatsvindt is ook te zien in de geestelijke gezondheidszorg.
                  Dat betekent dat patiënten vaak meerdere behandelaren, soms in korte tijd na elkaar,
                  aan deelaspecten van hun gehele ziektebeeld werken. De behandelrelatie tussen psychiaters
                  en patiënt staat daarmee onder druk.
               
Euthanasie wordt niet uitgevoerd bij patiënten die op een wachtlijst staan, er moeten
                  immers geen redelijke oplossingen meer zijn voor het verzachten van het lijden. Toch
                  is het aannemelijk dat de lange wachtlijsten van een therapie meespelen bij de vraag
                  of het als een «redelijke oplossing» kan worden beschouwd. Ook op andere manieren
                  kan het versoberde zorgaanbod binnen de geestelijke gezondheidszorg indirect meespelen
                  in de beslissing tot euthanasie. Als artsen geen passende behandeling meer zien is
                  er binnen het aanbod in de GGZ weinig opties tot zorg. In sommige publicaties wordt
                  hier gesproken over «palliatieve» psychiatrische zorg», ook al is het gezien de vragen
                  rondom uitzichtloosheid twijfelachtig of deze patiënten inderdaad geen verbetering
                  in hun kwaliteit van leven meer zullen ervaren. In een recent artikel wordt aangestipt
                  dat in België wél zorg beschikbaar is, gericht op comfort in plaats van verbetering,
                  voor chronisch zieke patiënten.17
Voorstel 3
Initiatiefnemer wil onderzoek laten uitvoeren naar de staat van de GGZ, de beschikbaarheid
                  van redelijke alternatieve oplossingen, de wachtlijsten en de invloed hiervan op euthanasieverzoeken.
                  Welke rol speelt de situatie in de jeugdzorg en de GGZ bij de groei in het aantal
                  euthanasieverzoeken en euthanasiemeldingen? Zijn er behandelalternatieven die met
                  de hervorming van de jeugdzorg en de GGZ uit het aanbod zijn weggevallen en die nog
                  kansrijk zijn om het lijden te verlichten? Wanneer een patiënt «uitbehandeld» is,
                  welke redelijke oplossingen zijn er nog voor zijn/haar lijden? Op welke wijze kunnen
                  deze patiënten zo goed mogelijk verzorgd worden, welke internationale voorbeelden
                  zijn hier te vinden en is deze zorg beschikbaar in Nederland?
               
5. Euthanasie als specialisatie
               
Een relatief gering aantal psychiaters is verantwoordelijk voor veel van de euthanasie-uitvoeringen,
                  second opinions en SCEN-consulten bij jongen mensen. Van de 52 gevallen tussen 2020
                  en 2023 onder de 30 jaar werden er door één psychiater bijvoorbeeld twaalf uitgevoerd.
                  Van het aantal artsen dat betrokken was bij de SCEN-consulten zijn geen gegevens bekend.
               
Veel euthanasiemeldingen bij psychisch lijden komen van het expertisecentrum euthanasie,
                  de voortzetting van de Levenseindekliniek, dat gespecialiseerd is in euthanasie. Artsen
                  sturen patiënten door naar dit expertisecentrum wanneer zij niet tot euthanasie over
                  willen gaan, of de casus ingewikkeld vinden. Waar het expertisecentrum in 2023 meer
                  dan de helft van de euthanasie bij psychisch lijden voor zijn rekening neemt is dat
                  bij alle euthanasiegevallen in Nederland minder dan 15%.
               
Voor de vierde wetsevaluatie werd de euthanasie-bereidheid van artsen onderzocht.
                  Twee derde van de ondervraagde artsen gaf in 2022 aan bij psychisch lijden het ondenkbaar
                  te vinden ooit euthanasie te verlenen, terwijl dat bij kankerpatiënten maar 18% is.
                  Voor euthanasie bij minderjarigen, met welke oorzaak dan ook, geldt hetzelfde. Ook
                  daar was in 2022 een meerderheid niet bereid om mee te werken aan een verzoek (64%).
                  Dit is een relatief stabiel aandeel, in 2016 betrof dit 63% van de artsen, in 2011
                  66%. Opvallend is dat het percentage bereidwillige artsen is gedaald ten opzichte
                  van de jaren negentig terwijl bij euthanasie op basis van somatisch aandoeningen deze
                  is gestegen.
               
De retrospectieve dossierstudie «Psychiatrische patiënten bij Expertisecentrum Euthanasie»18 over de tijdsperiode 2012–2018 geeft inzicht in de oorzaken van die specialisatie.
                  Veruit de grote meerderheid van psychiaters is niet bereid een euthanasieverzoek in
                  te willigen omdat ze vinden dat er niet aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen is
                  voldaan. Van de GGZ-behandelaren die zelf een patiënt hadden doorverwezen (n=104)
                  was het aandeel dat zichzelf niet bekwaam achtte voor de beoordeling net zo groot
                  als de groep psychiaters die nog behandelmogelijkheden zag.
               
Wachtlijsten
Euthanasiegevallen bij psychisch lijden, ook bij jonge mensen, zijn bijna zonder uitzondering
                  achteraf als zorgvuldig beoordeeld door de toetsingscommissie. Er is dus beleidsmatig
                  en juridisch ruimte binnen de zorgvuldigheidscriteria voor euthanasie bij deze doelgroep.
                  Echter, in praktijk is die ruimte veel kleiner door de beperkte uitvoeringsbereidheid
                  bij de beroepsgroep. GGZ-behandelaars zijn veelal niet bereid tot euthanasie, omdat
                  zij vinden dat de verzoeken niet voldoen aan de zorgvuldigheidscriteria. Zij verwijzen
                  dan soms door naar de expertisecentra maar veruit het grootste aantal aanmeldingen
                  (85%) doen patiënten op eigen initiatief. Bij het expertisecentrum zijn lange wachtlijsten
                  ontstaan voor het in behandeling nemen van een verzoek.
               
Cijfers ontbreken maar het is waarschijnlijk dat de bereidheid om tot euthanasie over
                  te gaan nog lager ligt naarmate de patiënt jonger is. Die verantwoordelijkheid komt
                  dan bij een nog kleinere groep psychiaters te liggen. Dit patroon valt vervolgens
                  ook te verwachten bij de tweede onafhankelijke psychiater, die volgens de richtlijn
                  moet worden geconsulteerd en de SCEN-arts. Het gevolg is dat patiënten met zeer ernstige
                  complexe psychiatrische problematiek soms jarenlang op een wachtlijst staan met een
                  euthanasieverzoek waarna 90% alsnog wordt afgewezen. Dit heeft grote frustratie, teleurstelling
                  en hopeloosheid tot gevolg.
               
Onwenselijke gevolgen van specialisatie
In verschillende medische beroepsgroepen zijn er gewetensbezwaarde artsen die niet
                  bereid zijn tot euthanasie, ook niet bij somatische aandoeningen. Zij verwijzen hiervoor
                  door naar collega’s. Echter, wanneer de vraag groot is en zichzelf versterkt, en het
                  aantal behandelaars dat verzoeken wil inwilligen zo klein is ontstaan er onwenselijke
                  situaties. De vraag is hoe onafhankelijk deze specialisten zijn als er slechts een
                  beperkte groep psychiaters met overeenkomend medisch-ethische perspectief beschikbaar
                  is om euthanasie uit te voeren, die groep elkaar goed kent en steeds weet te vinden
                  bijvoorbeeld in app-groepen. Er zijn een aantal waarborgen binnen de richtlijnen over
                  de onafhankelijkheid van de arts die de second opinion en het SCEN-consult uitvoert,
                  maar onduidelijk is wat de uitwerking van onafhankelijkheid nog is naarmate het aandeel
                  bereidwillige artsen kleiner wordt.
               
Het is belangrijk dat de wachtlijsten niet (alleen) worden gezien als logistiek/praktisch
                  probleem maar er ook naar de ethische bezwaren wordt gekeken die achter de verdeelde
                  vakgroep schuil gaat. In de huidige situatie leiden de grote individuele verschillen
                  tussen GGZ-behandelaars in hoe zij omspringen met een euthanasieverzoek, zeker bij
                  een jongere patiënten groep, tot willekeur, ongelijkheid en onzekerheid. Die situatie
                  is schrijnend omdat het gaat over de ultieme keuze, namelijk die van levensbeëindiging
                  van de patiënt.
               
Tijdens de oorspronkelijk wetsbehandeling van de Wtl was deze euthanasie-specialisatie
                  binnen de psychiatrische beroepsgroep niet voorzien. Aanvankelijk werd voorgesorteerd
                  op een centralere rol van de behandelend arts bij euthanasie. Bij voorkeur zou de
                  arts die de patiënt in behandeling kent ook de uitvoering op zich nemen. De behandelrelatie
                  tussen patiënt en arts werd als waardevol gezien waardoor de uitvoerend arts, die
                  dus bij voorkeur ook de behandelend arts is. Bij de oprichting van de levenseindekliniek,
                  nu het expertisecentrum euthanasie, tekende KNMG dan ook bezwaar aan omdat zonder
                  een langdurige behandelrelatie en vertrouwensband de arts niet goed tot de overtuiging
                  zou kunnen komen dat een verzoek vrijwillig en weloverwogen is.19
De continuïteit en de kwaliteit van de behandelrelatie staat nu sterk onder druk.
                  In de organisatie van het GGZ-stelsel is sprake van een versnippering en een verschraling
                  van het aanbod. Vooral aanbod voor complexe problematiek, waar sprake is van meerdere
                  stoornissen, is nauwelijks beschikbaar. Patiënten zijn jaren bezig met het vinden
                  van de juiste zorg. Gespecialiseerde GGZ-instellingen behandelen vaak maar één aspect
                  van de problemen, maar kunnen niet uit de voeten met aanvullende problematiek. Daardoor
                  wordt de behandelrelatie tussen arts en patiënt uitgehold. Het betekent dat patiënten
                  vaker switchen, en bij een euthanasieverzoek gaan zij eerder op eigen initiatief op
                  zoek naar hulp. Deze zoektocht wordt gefaciliteerd als artsen in de media zeer publiekelijk
                  de indruk wekken dat zij wél op korte termijn welwillend euthanasieverzoeken in overweging
                  nemen. Ook signaleren GGZ-behandelaren dat in sommige gevallen patiënten soms plotseling
                  en buiten hun weten om worden «overgenomen» door collega’s en euthanasie krijgen,
                  ondanks het feit dat zij zelf wel behandelmogelijkheden zagen.
               
Het geheel van bovengenoemde factoren -geringe draagvlak bij de beroepsgroep, de eroderende
                  behandelrelatie en verschraalde versnipperde zorg- leidt tot de vraag of de inrichting
                  van actieve levensbeëindiging nog wel volstaat bij psychisch lijden.
               
Voorstel 4
Initiatiefnemer wil daarom advies laten uitbrengen door een commissie van wijzen over
                  de risico’s van deze specialisatie voor de euthanasiepraktijk en de achterliggende
                  ethische bezwaren binnen de beroepsgroep. Daarbij zouden de volgende aandachtspunten
                  moeten worden meegenomen:
               
– de rol van de behandelend arts in de beoordeling van een euthanasieverzoek.
– De rol van de uitvoerend arts, de onafhankelijk psychiater en/of de SCEN-arts, in
                        welke mate er sprake is van specialisatie en onafhankelijkheid.
                     
– De wijze waarop de verschillende consulten en beoordelingen van euthanasieverzoeken
                        van één patiënt moeten meewegen in de uiteindelijke beslissing tot euthanasie en hoe
                        deze in het verslag moeten worden opgenomen.
                     
6. Media
               
De afgelopen jaren is er steeds meer media-aandacht gekomen voor euthanasie bij psychisch
                  lijden, met name van jonge mensen. Een wetenschappelijk overzichtsartikel concludeert
                  dat er nauwelijks aandacht was voor euthanasie bij terminaal zieke mensen in de media
                  maar er des te meer aandacht is voor «sensationele» euthanasiegevallen van jonge mensen
                  die psychisch lijden.20
Eén groep psychiaters verenigd in Stichting Kea trad daarbij sterk op de voorgrond.
                  De stichting heeft als doelstelling om «kennis over, begrip voor, en toegankelijkheid
                  van een euthanasietraject bij psychische aandoeningen vergroten».21 Zij bereikt haar doelen onder meer door cursussen aan zorgmedewerkers en jeugdzorgprofessionals
                  om meer bekendheid te geven aan de mogelijkheden binnen de wet. Zij verspreiden positieve
                  verhalen van de verschillende casussen en zochten actief de media op om deze verhalen
                  aandacht te bieden. De aan de Stichting verbonden psychiaters deden meermaals de oproep
                  aan collega’s om zich over hun «ongemak en handelingsverlegenheid» te zetten. D66
                  politica Pia Dijkstra sloot zich als Minister van medische zorg aan bij deze oproep
                  tot het verminderen van terughoudendheid.22
Het is bekend dat publieke aandacht voor zelfmoord kan leiden tot meer zelfmoorden,
                  dit fenomeen heet het Werther-effect. Media springen daarom uiterst voorzichtig om
                  met berichtgeving hierover, en laten details zoals zelfdodingsmethode achterwege.23 Daarnaast gaan berichten over zelfdoding altijd gepaard met een verwijzing naar zelfmoordpreventie-hulplijn
                  113. Ook bij zelfbeschadiging is dit besmettingseffect goed gedocumenteerd.
               
Bij euthanasie speelt naar alle waarschijnlijkheid ook een besmettingseffect. Zowel
                  Stichting 113 zelfmoorpreventielijn, het expertisecentrum euthanasie als de verschillende
                  GGZ-instellingen signaleren dat media-aandacht steevast leidt tot een golf in het
                  aantal euthanasieverzoeken. Bij het expertisecentrum euthanasie bleef het aantal euthanasieverzoeken
                  van mensen jonger dan 30 beperkt tot 30 per jaar. In 2023 is het aantal verzoeken
                  gestegen tot 895 per jaar.24 Het is aannemelijk dat de toegenomen media-aandacht ook verband houdt met groei in
                  het aantal euthanasieverzoeken van jonge patiënten.
               
Daarnaast is de berichtgeving over deze euthanasiegevallen zeer eenzijdig. De media-aandacht
                  is met name gericht op euthanasieverzoeken van jonge mensen die ook daadwerkelijk
                  worden ingewilligd. Echter, in werkelijkheid wordt 10% van de euthanasieverzoeken
                  bij het expertisecentrum ingewilligd. Van de ingewilligde euthanasieverzoeken vanwege
                  psychisch lijden is de gemiddelde leeftijd 58 jaar.
               
Er is veel minder aandacht voor andere uitkomsten van een euthanasietraject dan euthanasie.
                  Een meerderheid van de mensen die een verzoek indienen trekt dit terug. Ook kan er
                  alsnog een oplossing worden gevonden zoals bijvoorbeeld bij een casus die werd beschreven
                  in het proefschrift van dr. Van Veen waar de onafhankelijke second opinion leidde
                  tot een andere diagnose, met een andere behandeling resulterende in remissie.25 Door de afwezigheid van de minder sensationele euthanasieverhalen is er geen kans
                  voor het tegenovergestelde van het besmettingseffect, het zogeheten Papageno-effect
                  waarbij een hoopvoller verhaal ook minder fatalisme en doodsfixatie tot gevolg kan
                  hebben.
               
Initiatiefnemer waardeert dat het expertisecentrum euthanasie in samenwerking met
                  experts het voortouw heeft genomen om tot een vrijwillige richtlijn voor mediaberichtgeving
                  te komen.
               
Voorstel 5
Initiatiefnemer verzoekt de regering om het initiatief van het expertisecentrum euthanasie
                  richting een vrijwillige mediarichtlijn over euthanasie te omarmen en waar mogelijk
                  te bevorderen.
               
7. Beslispunten
               
Deze initiatiefnota presenteert een aantal voorstellen die helderheid moeten bieden
                  over de invulling van en media-aandacht voor euthanasie bij psychisch lijden van jonge
                  mensen. Daartoe stelt initiatiefnemer de Kamer voor ermee in te stemmen de betrokken
                  bewindspersoon te verzoeken om de volgende voorstellen uit te voeren.
               
Beslispunt 1
Wetenschappelijk onderzoek laten uitvoeren naar wat er gesteld kan worden over de
                  prognose van veelvoorkomende psychiatrische aandoeningen die hebben geleid tot euthanasie-aanvragen
                  en welk aspect factoren zoals leeftijd hierin speelt.
               
Beslispunt 2
Een advisering door een commissie van wijzen over uitzichtloosheid als zorgvuldigheidscriterium
                  losstaand van het zorgvuldigheidscriterium van het ontbreken van een redelijk alternatief.
               
Beslispunt 3
Wetenschappelijk onderzoek naar de staat van de GGZ, de invloed op euthanasieverzoeken
                  en -meldingen en de beschikbaarheid van redelijke alternatieve oplossingen voor jonge
                  psychiatrische patiënten die een euthanasieverzoek indienen.
               
Beslispunt 4
Een advisering door een commissie van wijzen over de rol van de behandelend arts,
                  de uitvoerend arts, de psychiater die een second opinion geeft en een SCEN arts en
                  de gevolgen van het geringe draagvlak voor de euthanasiepraktijk bij de psychiatrie.
               
Beslispunt 5
Het initiatief uit het veld voor een vrijwillige mediarichtlijn voor berichtgeving
                  over euthanasie te omarmen en waar mogelijk de steunen en bevorderen.
               
De beslispunten 1 en 3 waar wetenschappelijk onderzoek wordt gevraagd zouden kunnen
                  worden neergelegd bij een onderzoeksorganisatie. De Gezondheidsraad gezien zijn taakopvatting
                  en de beschikbare wetenschappelijke kennis en literatuur zou hiervoor een optie zijn.
                  Voor voorstel 2 en 4 stelt initiatiefnemer voor om een commissie van wijzen te vragen
                  zich hierover te buigen en een advies te schrijven. Eerder bracht een commissie van
                  wijzen onder leiding van Prof. Dr. Paul Schnabel advies uit over de juridische mogelijkheden
                  en de maatschappelijke dilemma’s met betrekking tot hulp bij zelfdoding aan mensen
                  die hun leven voltooid achten.
               
8. Financiële paragraaf
               
Inschatting is dat het gevraagde onderzoek ongeveer een jaar zal duren en 170.000 euro
                  zal kosten. Dit kan uit het vaste kamerbudget voor gezondheidsraad-adviezen komen.
                  Daarnaast is budget voor commissie nodig voor 1 jaar van 100.000 euro. Dat kan binnen
                  het budget van ZonMw.
               
Hertzberger
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
Rosanne Hertzberger, Tweede Kamerlid 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.