Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 612 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter uitvoering van Verordening (EU) 2023/2631 betreffende Europese groene obligaties en optionele openbaarmakingen voor obligaties die als ecologisch duurzame obligaties op de markt worden gebracht en voor aan duurzaamheid gekoppelde obligaties (Uitvoeringswet verordening Europese groene obligaties)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN
1. Inleiding
Dit wetsvoorstel strekt ter uitvoering van de Verordening (EU) 2023/2631 betreffende
Europese groene obligaties en optionele openbaarmakingen voor obligaties die als ecologisch
duurzame obligaties op de markt worden gebracht en voor aan duurzaamheid gekoppelde
obligaties (hierna: verordening Europese groene obligaties).
De verordening Europese groene obligaties is bedoeld om de interne markt en de kapitaalmarktunie
beter te benutten om bij te dragen aan de klimaat- en milieudoelstellingen van de
Unie overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs van 20161 inzake klimaatverandering en de Europese Green Deal. In de overeenkomst van Parijs
wordt als doel gesteld de mondiale reactie op de dreiging van klimaatverandering te
versterken, onder meer door geldstromen in lijn te brengen met klimaatbestendige ontwikkeling.
In de Green Deal wordt met name benadrukt dat het voor investeerders en bedrijven
makkelijker moet zijn om ecologisch duurzame beleggingen te identificeren en de betrouwbaarheid
ervan na te gaan. Groene obligaties vormen op dit moment slechts een fractie van de
totale uitgifte van obligaties. Verdere groei van de markt voor groene obligaties
zal een aanzienlijke bron van groene investeringen zijn.
De verordening Europese groene obligaties heeft tot doel investeringen in duurzame
activiteiten te stimuleren door de invoering van geharmoniseerde normen voor ecologisch
duurzame obligaties. Het voorstel stelt eisen aan instellingen die willen voldoen
aan de EU-standaard en daarmee een duurzame obligatie mogen uitgeven met het label
«Europese groene obligatie» of «EuGB». Beleggers kunnen op die manier de Europese
groene obligaties beter met elkaar vergelijken. Dit vermindert de risico’s op groenwassen.
De artikelen 45 en 49 van de verordening Europese groene obligaties dienen uiterlijk
op 21 december 2024 te zijn geïmplementeerd in nationale wetgeving. De verordening
is vanaf 21 december 2024 van toepassing. In artikel 72, derde lid, van de verordening
Europese groene obligaties is een aantal artikelen opgenomen (voornamelijk gericht
aan ESMA en de Europese Commissie) die van toepassing zijn vanaf 20 december 2023
en in artikel 72, vierde lid, is opgenomen dat de artikelen 40, 42, eerste tot en
met achtste lid, en 43 met betrekking tot externe toetsingsinstanties uit een derde
land van toepassing zijn met ingang van 21 juni 2026.
In hoofdstuk 2 wordt stilgestaan bij de inhoud van de verordening Europese groene
obligaties. In hoofdstuk 3 wordt kort stilgestaan bij de inhoud van dit wetsvoorstel.
De regeldrukkosten worden in hoofdstuk 4 behandeld. In hoofdstuk 5 is aangegeven dat
het wetsvoorstel niet is geconsulteerd en wordt ingegaan op de uitvoeringstoets van
de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De transponeringstabel is in de bijlage opgenomen.
2. Inhoud verordening Europese groene obligaties
De verordening Europese groene obligaties biedt een kader voor alle uitgevende instellingen
van groene obligaties met inbegrip van uitgevende instellingen uit de publieke en
particuliere sector en zowel financiële als niet-financiële ondernemingen. De verordening
introduceert uniforme eisen voor uitgevende instellingen die voor hun ecologisch duurzame
obligaties de benaming «Europese Groene Obligatie» of «EuGB» willen gebruiken. Een
uitgevende instelling die een Europese groene obligatie wil uitgeven dient een factsheet
op te stellen. Een externe toetsingsinstantie (al dan niet uit een derde land) dient
voor uitgifte van de obligatie te controleren of er een factsheet is opgesteld en
de Europese groene obligatie voldoet aan de eisen zoals opgenomen in de verordening.
De opbrengsten van deze obligatie moeten worden geïnvesteerd in duurzame economische
activiteiten die vallen onder de EU taxonomievereisten. De uitgevende instelling dient
jaarlijks een toewijzingsverslag op te stellen. Hierin wordt aangegeven hoe de opbrengsten
van de obligatie worden toegewezen aan op de taxonomie afgestemde projecten. De externe
toetsingsinstantie toetst deze toewijzingsverslagen. De uitgevende instelling dient
de toewijzingsverslagen te publiceren. Om transparantie richting beleggers te verbeteren
moeten uitgevende instellingen ook het milieueffect van hun obligaties bekendmaken
door, ten minste eenmaal tijdens de looptijd van de obligatie en na de volledige toewijzing
van de opbrengsten van dergelijke obligaties, een impactverslag te publiceren. Het
impactverslag kan de uitgevende instelling laten toetsen door een externe toetsingsinstantie.
De externe toetsingsinstantie dient te zijn geregistreerd en onder toezicht te staan
bij de European Securities and Markets Authority (ESMA). Verder stelt de verordening
Europese groene obligaties eisen aan de externe toetsingsinstantie onder andere ten
aanzien van de deskundigheid van het senior management en het waarborgen van de onafhankelijkheid
van het toetsingsproces en de interne organisatie.
De verordening bevat twee lidstaatopties. Artikel 49, tweede lid, bevat de lidstaatoptie
om bepaalde bepalingen niet bestuursrechtelijk te sanctioneren, indien deze reeds
in het nationale recht aan strafrechtelijke sancties zijn onderworpen. Hiervan is
geen gebruik gemaakt. Artikel 49, vijfde lid, van de verordening betreft de lidstaatoptie
om in aanvullende sancties of maatregelen te voorzien en hogere bestuurlijke boetes
vast te stellen. Voor wat betreft de hoogte van de bestuurlijke boetes is gebruik
gemaakt van deze lidstaatoptie. Aangesloten wordt bij de bestaande hoogte van de bestuurlijke
boetes (boetecategorie 2 is maximum € 1.000.000). De toezichthouders kunnen bovendien
op grond van artikel 1:83 Wft in afwijking van artikel 1:81 Wft een bestuurlijke boete
opleggen van ten hoogste driemaal het bedrag van het voordeel dat de overtreder door
de overtreding heeft gekregen.
3. Inhoud wetsvoorstel
De verordening Europese groene obligaties voorziet in specifieke handhavingsbevoegdheden
voor de bevoegde autoriteiten die nog geen deel uitmaken van de bestaande handhavingsbevoegdheden
in de Wet op het financieel toezicht (Wft). In het Besluit EU-verordeningen Wft zal
de AFM worden aangewezen als bevoegde autoriteit in de zin van deze verordening en
worden belast met de uitvoering en handhaving van de bij of krachtens deze verordening
gestelde regels. Voor bepaalde gesecuritiseerde Europese Groene Obligaties zal de
Nederlandsche Bank (DNB) worden aangewezen als bevoegde autoriteit. Met onderhavig
wetsvoorstel worden de bevoegdheden voor de toezichthouders die de verordening voorschrijft,
maar die nog geen onderdeel zijn van het handhavingsinstrumentarium in de Wft daar
alsnog in opgenomen. Het gaat bijvoorbeeld om de bevoegdheid om een aanbieding of
de toelating tot de handel op een gereglementeerde markt van Europese groene obligaties
voor maximaal tien opeenvolgende werkdagen onder bepaalde voorwaarden te schorsen
of te verbieden. Ook krijgen de AFM en DNB bevoegdheden met betrekking tot reclame-uitingen
(zoals de mogelijkheid reclame-uitingen maximaal tien opeenvolgende werkdagen te schorsen)
en kunnen zij openbaar maken dat een uitgevende instelling van Europese groene obligaties
haar verplichtingen uit de verordening Europese groene obligaties niet nakomt en de
overtreder verplichten om informatie die is opgenomen in de openbare verklaring op
zijn website te publiceren. Verder kunnen zij verbieden Europese groene obligaties
uit te geven gedurende een periode van maximaal één jaar.
4. Regeldrukkosten
Dit wetsvoorstel geeft uitvoering aan de verordening en bestaat uitsluitend uit de
introductie van nieuwe handhavingsbevoegdheden voor de toezichthouders. Daarmee levert
het onderhavige wetsvoorstel geen regeldruk op aangezien alle verplichtingen voor
uitgevende instellingen die Europese groene obligaties willen uitgeven, volgen uit
de verordening zelf. Voor de regeldrukeffecten van de verordening wordt verwezen naar
de impact assessment van de Europese Commissie.2
Het wetsvoorstel is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk
(ATR). De ATR heeft dit wetsvoorstel niet geselecteerd voor een formeel advies.
5. Consultatiereacties
Gezien de aard en de zeer beperkte omvang van de in dit wetsvoorstel opgenomen wijzigingen
is afgezien van het openbaar consulteren van dit wetsvoorstel.
De AFM heeft een uitvoeringstoets uitgevoerd en geeft aan dat de nieuwe bevoegdheden
en verplichtingen uitvoerbaar zijn. Zij wijst er wel op dat de Nederlandsche Bank
(DNB) een rol heeft bij bepaalde securitisatieobligaties en dat dit moet worden vastgelegd.
Tevens geeft de AFM aan dat de bevoegdheid dient te worden opgenomen om openbaar te
maken dat de Europese obligatie niet langer voldoet aan artikel 3 wat betreft het
gebruik van de benaming «Europese groene obligatie». Dit zal worden geregeld in het
Besluit EU-verordeningen Wft.
ARTIKELSGEWIJS
ARTIKEL I
A
In artikel 1:1 Wft wordt ten behoeve van het nieuwe artikel 1:77o een definitie opgenomen
van Verordening (EU) 2023/2631 van het Europees Parlement en de Raad van 22 november
2023 betreffende Europese groene obligaties en optionele openbaarmakingen voor obligaties
die als ecologisch duurzame obligaties op de markt worden gebracht en voor aan duurzaamheid
gekoppelde obligaties.
B
Artikel 46 van de verordening Europese groene obligaties schrijft voor dat de bevoegde
autoriteiten van de verschillende lidstaten dienen samen te werken bij de toepassing
van de verordening. Andere verordeningen bevatten dikwijls vergelijkbare verplichtingen
tot samenwerking, voor de bevoegde autoriteiten onderling maar ook met de Europese
toezichtautoriteiten.3 Voor een belangrijk deel werken deze artikelen rechtstreeks, namelijk waar zij tot
de bevoegde autoriteiten zelf zijn gericht. Er is echter één aspect dat niet rechtstreeks
werkt, maar nadere uitvoering behoeft: de uitoefening van bepaalde bevoegdheden ten
behoeve van de samenwerking met toezichthoudende instanties van andere lidstaten.
Voor (de bestuursorganen) DNB en de AFM voorziet artikel 1:74 Wft reeds in de bevoegdheid
om ook ten behoeve van de samenwerking met toezichthoudende instanties van andere
lidstaten inlichtingen te vorderen. De zinsnede «ten behoeve van de uitoefening van
een taak ingevolge deze wet» omvat ook de uitvoering van verordeningen waarmee DNB
en de AFM op grond van de artikelen 1:24, derde lid, en 1:25, derde lid, Wft kunnen
worden belast. Dat ligt anders voor de op grond van artikel 1:72 Wft aangewezen personen,
die belast zijn met nalevingstoezicht in de zin van titel 5.2 Algemene wet bestuursrecht
(Awb). Hun taak omvat op grond van titel 5.2 Awb alleen het uitoefenen van toezicht
op, kort gezegd, in Nederland onder toezicht staande personen, niet het verlenen van
bijstand aan toezichthoudende instanties van andere lidstaten bij het toezicht op
in andere lidstaten onder toezicht staande personen. Om hun bevoegdheden op grond
van titel 5.2 Awb ook ten behoeve van de samenwerking met andere toezichthoudende
instanties te kunnen aanwenden, is een afzonderlijke wettelijke grondslag nodig. Het
nieuwe artikel 1:57a Wft beoogt daarin te voorzien. In de praktijk zal dit artikel
vooral van belang zijn voor «inspecties en onderzoeken ter plaatse», waarom toezichthoudende
instanties van andere lidstaten kunnen verzoeken (zie artikel 46, derde lid, van de
verordening). Het verschaffen van inlichtingen (en kopieën van documenten) aan andere
toezichthoudende instanties zal veelal al op grond van artikel 1:74 Wft mogelijk zijn,
maar voor het uitvoeren van een inspectie of onderzoek ter plaatse is de tussenkomst
van natuurlijke personen nodig: de op grond van artikel 1:72 Wft aangewezen personen.
Zij kunnen het benodigde onderzoek ter plaatse zelf uitvoeren, maar artikel 5:15,
derde lid, Awb maakt het ook mogelijk dat zij zich daarbij laten «vergezellen» door
medewerkers van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat.
In het tweede lid van artikel 1:57a Wft worden de gebruikelijke artikelen uit titel
5.2 Awb van overeenkomstige toepassing verklaard, die ook bij de uitoefening van het
nalevingstoezicht gelden. Het gaat onder meer om de verplichting van de toezichthouder
om een legitimatiebewijs bij zich te dragen (artikel 5:12 Awb) en het evenredigheidsbeginsel
(artikel 5:13 Awb), maar ook om de medewerkingsplicht uit artikel 5:20, eerste lid,
Awb en de bevoegdheid van DNB of AFM om ter handhaving van die medewerkingsplicht
een last onder bestuursdwang (of onder dwangsom) op te leggen (artikel 5:20, derde
lid, Awb). Verder zijn, evenals bij het reguliere nalevingstoezicht, de bevoegdheden
tot «onderzoek, opneming en monsterneming» (artikel 5:18 Awb) en «onderzoek van vervoermiddelen»
(artikel 5:19 Awb) uitgesloten (vgl. artikel 1:73, eerste lid, Wft).
C
In het Besluit EU-verordeningen Wft wordt geregeld dat de AFM en DNB (voor bepaalde
gesecuritiseerde groene obligaties) worden aangewezen als bevoegde autoriteit in de
zin van de verordening Europese groene obligaties. In artikel 1:77o Wft wordt geregeld
dat ten behoeve van het toezicht op de naleving van de verordening Europese groene
obligaties de toezichthouders beschikken over de in artikel 45, eerste lid, van die
verordening genoemde bevoegdheden. Hieronder worden deze bevoegdheden nader toegelicht.
Het gaat om de bevoegdheid om bij overtreding van bepaalde artikelen uit de verordening
Europese groene obligaties de aanbieding of toelating tot de handel op een gereglementeerde
markt van Europese groene obligaties voor maximaal tien opeenvolgende werkdagen te
schorsen of de aanbieding of toelating tot de handel op een gereglementeerde markt
te verbieden (artikel 1:77o, eerste lid, onderdelen a en b, Wft). Ook kunnen de AFM
en DNB reclame-uitingen schorsen voor maximaal tien werkdagen of reclame-uitingen
verbieden of verplichten reclame-uitingen te staken (artikel 1:77o, eerste lid, onderdelen
c en d, Wft). Verder kunnen de toezichthouders verbieden Europese groene obligaties
uit te geven gedurende een periode van maximaal één jaar (artikel 1:77o, eerste lid,
onderdeel e, Wft).
D
Artikel 1:94, eerste lid, aanhef en onderdeel i, en derde lid, verwerkt artikel 45,
eerste lid, onderdelen l en n, van de verordening Europese groene obligaties. Op grond
van artikel 1:94, eerste lid, aanhef en onderdeel i, heeft de toezichthouder de bevoegdheid
om overtredingen en de naam van de overtreder openbaar te maken bij een overtreding
van een voorschrift waarvoor dit ter uitvoering van een bindende EU-rechtshandeling
bij algemene maatregel van bestuur is bepaald. De verordening Europese groene obligaties
zal worden opgenomen in de bijlagen bij het Besluit EU-verordeningen Wft. Op grond
van artikel 3, derde lid, onderdeel b, van het Besluit EU-verordeningen Wft zullen
de AFM en DNB de bevoegdheid krijgen om openbaar te maken dat een uitgevende instelling
van Europese groene obligaties (of de initiator als het gaat om gesecuritiseerde obligaties)
niet meer aan de verordening Europese groene obligaties voldoet of dat de uitgevende
instelling/initiator niet langer voldoet aan artikel 3 van de verordening wat betreft
het gebruik van de benaming «Europese groene obligatie» of «EuGB». In artikel 1:94,
derde lid, Wft wordt opgenomen dat de toezichthouder de overtreder ertoe kan verplichten
de informatie die is opgenomen in de openbare verklaring ook op zijn website te publiceren
indien een verordening als bedoeld in artikel 1:24, derde lid, of 1:25, derde lid,
Wft in die bevoegdheid voorziet. DNB en de AFM zullen op grond van artikel 1:24, derde
lid, en 1:25, derde lid, Wft worden belast met het toezicht op de verordening Europese
groene obligaties op grond van artikel 2 Besluit EU-verordeningen Wft. De AFM en DNB
kunnen de overtreder van de verordening Europese groene obligaties verplichten om
de informatie die is opgenomen in de openbare verklaring op zijn website te publiceren.
E
Artikel 2:124.0a, tweede lid, Wft wordt aangepast zodat duidelijk is dat de mogelijkheid
van intrekking van de kennisgeving ook van toepassing is op de verhandeling van aandelenklassen.
Hiermee wordt een onvolledige implementatie van artikel 93bis, eerste lid, aanhef,
van richtlijn (EU) 2019/1160 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019
tot wijziging van Richtlijnen 2009/65/EG en 2011/61/EU met betrekking tot de grensoverschrijdende
distributie van instellingen voor collectieve belegging hersteld.
ARTIKEL II
Dit artikel regelt de inwerkingtreding. Op grond van artikel 72, vijfde lid, van de
verordening Europese groene obligaties dienen de lidstaten uiterlijk op 21 december
2024 de nodige maatregelen te hebben getroffen om te voldoen aan de artikelen 45 en
49 van de verordening Europese groene obligaties. Artikel 1:77o verwerkt artikel 45,
eerste lid, en artikel 49, vierde lid, onderdeel c, van de verordening. Derhalve is
het voornemen om artikel 1:77o in werking te laten treden op 21 december 2024. Hiermee
wordt afgeweken van de vaste verandermomenten voor wetgeving in verband met de uitvoering
van EU-wetgeving.
De Minister van Financiën,
E. Heinen
BIJLAGE. TRANSPONERINGSTABEL
Awb:
Algemene Wet bestuursrecht
BEUv
Besluit EU-verordeningen Wft
BGfo:
Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft
Wft:
Wet op het financieel toezicht
Bepaling EU-
regeling
Bepaling in implementatieregeling of bestaande regeling
Omschrijving
Beleidsruimte
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte
artikelen 1–19
Behoeven naar hun aard geen implementatie, hebben rechtstreekse werking.
artikel 20, eerste lid
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot de Europese Commissie.
artikel 20, tweede t/m vierde lid
Behoeven naar hun aard geen implementatie, hebben rechtstreekse werking.
artikel 21, eerste t/m derde lid
Behoeven naar hun aard geen implementatie, hebben rechtstreekse werking.
artikel 21, vierde lid
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot de Europese Commissie.
artikelen 22 en 23, eerste lid
Behoeven naar hun aard geen implementatie, hebben rechtstreekse werking.
artikel 23, tweede t/m vijfde lid
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
artikel 23, zesde lid
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA en Europese Commissie.
artikel 24, eerste lid, eerste alinea
Behoeft geen implementatie, heeft rechtstreekse werking.
artikel 24, eerste lid, tweede alinea en tweede lid, eerste t/m derde alinea
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
artikel 24, tweede lid, vierde alinea
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot Europese Commissie.
artikel 25 en 26, eerste en tweede lid
Behoeft geen implementatie, heeft rechtstreekse werking.
artikel 26, derde lid, eerste en tweede alinea
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
artikel 26, derde lid, derde alinea
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot Europese Commissie.
artikel 27, eerste lid
Behoeft geen implementatie, heeft rechtstreekse werking
artikel 27, tweede lid, eerste en tweede alinea
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
artikel 27, tweede lid, derde alinea
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot Europese Commissie.
artikel 28, eerste en tweede lid
Behoeft geen implementatie, heeft rechtstreekse werking.
artikel 28, derde lid, eerste en tweede alinea
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
artikel 28, derde lid, derde alinea
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot Europese Commissie.
artikel 29, eerste t/m derde lid
Behoeft geen implementatie, heeft rechtstreekse werking.
artikel 29, vierde lid, eerste en tweede alinea
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
artikel 29, vierde lid, derde alinea
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot Europese Commissie.
artikel 30, eerste en tweede lid
Behoeft geen implementatie, heeft rechtstreekse werking.
artikel 30, derde lid, eerste en tweede alinea
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
artikel 30, derde lid, derde alinea
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot Europese Commissie.
artikel 31, eerste t/m derde lid
Behoeft geen implementatie, heeft rechtstreekse werking.
artikel 31, vierde lid, eerste en tweede alinea
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
artikel 31, vierde lid, derde alinea
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot Europese Commissie.
artikelen 32 en 33, eerste t/m zesde lid
Behoeft geen implementatie, heeft rechtstreekse werking.
artikel 33, zevende lid, eerste en tweede alinea
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
artikel 33, zevende lid, derde alinea
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot Europese Commissie.
artikelen 34 t/m 39, eerste lid
Behoeft geen implementatie, heeft rechtstreekse werking.
artikel 39, tweede lid
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
artikel 39, derde t/m vijfde lid
Behoeft geen implementatie, heeft rechtstreekse werking.
artikel 39, zesde en zevende lid
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
artikel 39, achtste lid
Behoeft geen implementatie, heeft rechtstreekse werking.
artikel 40, eerste en tweede lid
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot Europese Commissie.
artikel 40, derde lid
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
artikel 40, vierde en vijfde lid
Behoeft geen implementatie, heeft rechtstreekse werking.
artikel 41, eerste t/m derde lid
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
artikel 41, vierde lid
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot Europese Commissie.
artikel 42, eerste t/m vierde lid
Behoeft geen implementatie, heeft rechtstreekse werking.
artikel 42, vijfde t/m achtste lid, eerste en tweede alinea
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
artikel 42, achtste lid, derde alinea
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot Europese Commissie.
artikel 43, eerste en tweede lid
Behoeft geen implementatie, heeft rechtstreekse werking.
artikel 43, derde lid
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
artikel 43, vierde en vijfde lid
Behoeft geen implementatie, heeft rechtstreekse werking.
artikel 43, zesde lid
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot ESMA.
artikel 43, zevende en achtste lid
Behoeft geen implementatie, heeft rechtstreekse werking.
artikel 44
artikel 1:25, derde lid, Wft jo. artikel 2 BEUv.
artikel 45, eerste lid, onderdelen a t/m d
artikelen 1:3a, eerste en tweede lid, 1:72 en 1:75 Wft jo. artikel 15, eerste lid,
onderdelen a, b, d, e, f en h, verordening Europese groene obligaties en artikelen
1:79 en 1:80 Wft jo. BEUv
artikel 45, eerste lid, onderdeel e
artikelen 1:3a, eerste lid, 1:72 Wft jo. artikelen 5:16 en 5:17 Awb; artikel 1:3,
eerste lid, Wft jo. 1:74, eerste lid, Wft.
artikel 45, eerste lid, onderdeel f
artikel 1:3a, eerste en tweede lid, 1:72 en 1:75 Wft jo. artikel 21, tweede lid, verordening
Europese groene obligaties en artikelen 1:79 en 1:80 Wft jo. BEUv.
artikel 45, eerste lid, onderdeel g
artikelen 1:3a, eerste lid, 1:72 Wft jo. artikelen 5:16 en 5:17 Awb; artikel 1:3,
eerste lid, Wft jo. 1:74, eerste lid, Wft.
artikel 45, eerste lid, onderdeel h
artikel 1:77o, eerste lid,
onderdeel a.
artikel 45, eerste lid, onderdeel i
artikel 1:77o, eerste lid,
onderdeel b.
artikel 45, eerste lid, onderdeel j
artikel 1:77o, eerste lid,
onderdeel c.
artikel 45, eerste lid, onderdeel k
artikel 1:77o, eerste lid, onderdeel d.
artikel 45, eerste lid, onderdeel l
artikel 1:94, eerste lid, onderdeel i, en derde lid, en BEUv
artikel 45, eerste lid, onderdeel m
artikel 1:77o, eerste lid, onderdeel e.
artikel 45, eerste lid, onderdeel n
artikel 1:94, eerste lid, onderdeel i, en derde lid, en BEUv
Artikel 45, eerste lid, onderdeel o
artikelen 1:3a, eerste lid, en 1:72 Wft jo. artikel 5:15, Awb.
artikel 45, eerste lid, tweede alinea
Behoeft in Nederlandse
situatie geen implementatie.
artikel 45, tweede lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, heeft
rechtstreekse werking.
artikel 45, derde lid
Volgt uit hoofdstukken 1.3 en 1.4 Wft en BEUv.
artikel 45, vierde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, heeft
rechtstreekse werking.
artikel 46, eerste lid, eerste alinea
Heeft grotendeels rechtstreekse werking en is verder geoperationaliseerd in artikel
1:57a Wft jo. artikelen 5:12 tot en met 5:17 en 5:20 Awb en artikel 1:74 Wft.
artikel 46, eerste lid, tweede alinea
Bepaling is gericht aan de lidstaat. Behoeft geen implementatie aangezien er niet
is gekozen voor strafrechtelijke sancties.
artikel 46, tweede tot en met vijfde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, heeft
rechtstreekse werking.
artikel 46, zesde en zevende lid, eerste alinea
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA).
artikel 46, zevende lid, tweede alinea
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan de Europese Commissie).
artikelen 47 en 48
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, heeft
rechtstreekse werking.
artikel 49, eerste lid, onderdeel a
artikel 3 en bijlagen BEUv.
artikel 49, eerste lid, onderdeel b
artikel 5:20 Awb, artikel 1:80 Wft en artikel 3 en bijlagen BEUv.
artikel 49, tweede lid
Behoeft geen implementatie.
Lidstaatoptie om bepalingen als bedoeld in artikel 49, eerste lid, niet bestuursrechtelijk
te sanctioneren, indien deze reeds in het nationale recht aan strafrechtelijke sancties
zijn onderworpen.
Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt.
artikel 49, derde lid
Behoeft geen implementatie. Betreft een meldplicht van de lidstaten aan de Europese
Commissie en ESMA.
artikel 49, vierde lid, onderdeel a
artikel 1:94, eerste lid, aanhef en onderdeel i jo. artikel 3, derde lid, onderdeel
b, BEUv.
artikel 49, vierde lid, onderdeel b
artikelen 1:75 en 1:79 Wft + BEUv.
artikel 49, vierde lid, onderdeel c
artikel 1:77o, eerste lid, onderdeel e, Wft.
artikel 49, vierde lid, onderdeel d
artikel 1:83 Wft.
artikel 49, vierde lid, onderdeel e
artikelen 1:81 en 1:82, eerste lid, Wft + BEUv.
Overtredingen worden beboetbaar gesteld in BEUv (boetecategorie 2 zal van toepassing
zijn)
artikel 49, vierde lid, onderdeel f
artikel 1:81, derde lid, Wft + BEUv.
Overtredingen worden beboetbaar gesteld in BEUv (boetecategorie 2 zal van toepassing
zijn)
Artikel 49, vierde lid, tweede alinea
artikel 1:82, derde lid, Wft.
artikel 49, vijfde lid
Bepaling is gericht aan lidstaat.
Lidstaatoptie om te voorzien in aanvullende sancties of maatregelen vast te stellen
en in hogere bestuursrechtelijke geldboeten.
Aangesloten is bij de bestaande hogere bestuurlijke boetes (boetecategorie 2 is maximum
€ 1.000.000 + artikel 1:83 (ten hoogste drie maal het bedrag van het voordeel dat
de overtreder door de overtreding heeft verkregen i.p.v. twee keer het bedrag).
artikel 50
Behoeft naar zijn aard geen implementatie, heeft rechtstreekse werking.
artikel 51
artikel 1:3a, derde lid, Wft jo Awb.
artikel 52, eerste lid
artikel 1:94, eerste lid, aanhef en onderdeel i, 1:97 Wft en artikel 3, derde lid,
onderdeel b, BEUv.
artikel 52, tweede tot en met vierde lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht tot de bevoegde autoriteiten).
artikel 53, eerste lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht tot de bevoegde autoriteiten).
artikel 53, tweede lid
Er is niet gekozen voor strafrechtelijke sanctionering. Derhalve behoeft dit lid geen
implementatie.
artikel 53, derde en vierde lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan de bevoegde autoriteiten en ESMA).
artikel 54, eerste t/m derde lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA).
artikel 54, vierde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie.
artikel 54, vijfde lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA).
artikel 55, eerste tot en met vijfde lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA).
artikel 55, zesde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie.
artikel 56
Behoeft naar zijn aard geen implementatie.
artikel 57
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA).
artikel 58, eerste en tweede lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie.
artikel 59 t/m 62
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA).
artikel 63, eerste t/m negende lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA).
artikel 63, tiende lid
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht aan de Europese Commissie.
artikel 63, elfde lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA).
artikel 64, eerste en tweede lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA).
artikel 64, derde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie.
artikel 65
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht tot Hof van Justitie).
artikel 66, eerste en tweede lid, eerste alinea
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA).
artikel 66, tweede lid, tweede alinea, derde en vierde lid
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht aan de Europese Commissie.
artikel 67
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA).
artikel 68, eerste en tweede lid
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot de Europese Commissie.
artikel 68, derde lid
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot Europees Parlement en de Raad.
artikel 68, vierde en vijfde lid
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot de Europese Commissie.
artikel 68, zesde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie.
artikelen 69 en 70
Behoeft naar zijn aard geen implementatie. Betreft overgangsbepalingen.
artikel 71 eerste t/m vierde lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan de Europese Commissie).
artikel 71, vijfde lid
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot EBA.
artikel 71, zesde lid
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot de Europese Commissie.
artikel 71, zevende lid
Behoeft geen implementatie. Bepaling is gericht tot de Europese toezichthoudende autoriteiten.
artikel 71, achtste lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan de Europese Commissie).
artikel 72
Behoeft geen implementatie, betreft de inwerkingtreding.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. Heinen, minister van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.