Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 558 Wijziging van de Gemeentewet, Provinciewet, Waterschapswet, Wet gemeenschappelijke regelingen en Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba in verband met een permanente regeling die beraadslagen en besluiten langs de elektronische weg voor decentrale volksvertegenwoordigingen mogelijk maakt (Wet digitaal vergaderen decentrale overheden)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 5 juli 2024
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN DEEL
1
1.
Inleiding
3
2.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
3
2.1
Aanleiding en doel van de regeling
4
2.2
Rapporten en verkenningen
4
2.3
Keuzes voor het wetsvoorstel
5
2.4
Hybride vergaderingen
7
3.
Verhouding tot hoger recht
9
4.
Gevolgen voor burgers, bedrijven en medeoverheden
9
5.
Uitvoering
9
6.
Advies en consultatie
9
I. ALGEMEEN DEEL
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
het wetsvoorstel om digitaal vergaderen door vertegenwoordigende lichamen van decentrale
overheden mogelijk te maken. Deze leden hebben over het voorliggende wetsvoorstel
enkele zorgen en een aantal vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen goed dat tijdens specifieke noodsituaties,
zoals bijvoorbeeld tijdens de hevige pieken van de COVID-19 pandemie, het wenselijk
kan zijn om door vertegenwoordigende lichamen digitaal vergaderen mogelijk te maken.
Het democratisch proces moet immers ook in dergelijke situaties voortgang kunnen vinden.
Deze leden lezen in het voorliggende wetsvoorstel dat de permanente mogelijkheid wordt
gecreëerd om digitaal vergaderen mogelijk te maken. Zij vinden het verstandig dat
er een regeling is voor noodsituaties, maar hebben – net als de Afdeling advisering
van de Raad van State en bijvoorbeeld de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden (hierna:
NVvR) en StatenlidNu – zorgen over het verschuiven van fysieke vergaderingen naar
digitale vergadering. Deze leden vinden de openbaarheid van vergaderingen van groot
belang en zij delen dan ook de zorgen van de genoemde adviezen. Ook wijzen deze leden
op het belang van het contact tussen volksvertegenwoordigers onderling en met andere
betrokkenen rondom fysieke vergaderingen.
Tot slot hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie nog een zorg over de transparantie
van vergaderingen van algemene besturen van gemeenschappelijke regelingen. Hier worden
soms besluiten genomen die veel impact kunnen hebben op de lokale of regionale samenleving,
maar er is hierover vaak veel onbekend bij inwoners. Deelt de regering deze zorgen?
De voorliggende wet wijzigt ook de Wet gemeenschappelijke regeling. Kan de regering
aangeven hoe de vergaderingen die onder deze wet plaatsvinden meer onder de aandacht
kunnen worden gebracht van inwoners en hoe geborgd wordt dat ook digitale vergaderingen
onder deze wet breed bekend worden gemaakt?
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel met betrekking
tot digitaal vergaderen van decentrale overheden. Daar waar deze leden het hebben
over het gemeentelijk niveau doelen zij tevens op de andere decentrale overheden,
waar het wetsvoorstel betrekking op heeft. Graag willen zij een aantal vragen aan
de regering stellen.
De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Wel hebben deze leden nog een negental vragen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de Raad van State zorgen heeft over het steeds
verder normaliseren van het hybride en online vergaderen. Hoe reflecteert de regering
hierop en ziet zij een volledige gelijkstelling van fysiek, online en hybride vergaderen
op termijn als een mogelijkheid?
De leden van de NSC-fractie constateren dat er, naast voordelen, ook risico’s zijn
verbonden aan online en hybride vergaderen. In lijn daarmee vragen deze leden welke
kaders en richtlijnen de regering mee wil geven om de veiligheid van dergelijke vergaderingen
te waarborgen. Wil de regering daarbij ook specifiek ingaan op de wijze waarop identificatie
gewaarborgd wordt?
De leden van de NSC-fractie constateren dat veel data van online vergaderingen en
online chats in andere landen wordt bewaard en opgeslagen. In deze landen gelden soms
andere privacyregels en -wetgeving. Welke maatregelen wil de regering nemen om deze
data – indien nodig – zo veel mogelijk te beschermen?
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende
voorstel. Deze leden ondersteunen de wens om de Tijdelijke wet digitaal vergaderen
decentrale overheden (hierna: Tijdelijke wet) die digitaal vergaderen voor decentrale
overheden mogelijk maakt een permanent karakter te geven. Zij zien ook dat er zorg
is gedragen voor de toegankelijkheid en openbaarheid van de raadsvergaderingen, zoals
vastgelegd in artikel 125 van de Grondwet. Zij benadrukken het belang hiervan. Zij
hebben nog wel enkele vragen over de wijze waarop besloten kan worden tot digitaal
vergaderen.
De leden van de SP-fractie hebben de Wet digitaal vergaderen decentrale overheden
gelezen. Deze leden hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden
vinden het onvoldoende duidelijk wat de precieze reikwijdte van het voorstel is die
de regering beoogt. Deze leden vinden het positief dat naar aanleiding van het advies
van de Afdeling advisering van de Raad van State aanscherpingen zijn doorgevoerd,
maar zij hebben de indruk dat aan het bijzondere karakter van de fysieke bijeenkomsten
van de volksvertegenwoordiging nog onvoldoende recht wordt gedaan.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet
digitaal vergaderen decentrale overheden. Deze leden zijn zeer kritisch op voorliggend
wetsvoorstel omdat het wetsvoorstel het belang miskent van fysiek vergaderen door
volksvertegenwoordigers voor een volwaardig democratisch proces. Deze leden maken
van de gelegenheid gebruik vragen te stellen over voorliggend wetsvoorstel.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie achten het in het algemeen een goede zaak dat er wettelijk
wordt geregeld dat gemeenteraden in bepaalde bijzondere omstandigheden digitaal bijeen
kunnen komen en besluiten kunnen nemen, want ook in die bijzondere omstandigheden
moet er bestuurd kunnen worden. Dan is een digitale vergadering te verkiezen boven
het in het geheel niet bijeenkomen als gemeenteraad. Ook in de praktijk is er, zo
is gebleken, behoefte aan een permanente regeling. Maar het is goed dat fysiek vergaderen
het uitgangspunt blijft. Fysiek vergaderen heeft in een democratie zeker een meerwaarde,
zo menen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering klip en klaar te stellen dat
de norm voor vergaderingen van volksvertegenwoordigers een fysieke vergadering is
die, tenzij besloten, laagdrempelig bezocht kan worden voor geïnteresseerde bewoners,
pers of andere belangstellenden. Erkent de regering dat met voorliggend wetsvoorstel
deze norm onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
Met het wetsvoorstel maakt de regering het mogelijk voor decentrale overheden om digitaal
te vergaderen. De regering laat daarbij nadrukkelijk ruimte voor lokale afwegingen,
waarmee de digitale vergaderwijze in meer situaties is toegestaan dan alleen in landelijke
noodgevallen, zoals de COVID-19 crisis. De leden van de VVD-fractie vragen de regering
dit nader te motiveren. Hoe past deze bredere reikwijdte van het wetsvoorstel in de
wijziging die de regering in het wetsvoorstel heeft aangebracht naar aanleiding van
het advies van de Raad van State? Met die wijziging is er immers voor gekozen om de
digitale vergadering niet gelijkwaardig te laten zijn aan de fysieke vergadering en
dat de digitale vergadering alleen als een alternatief mag dienen in het geval van
bijzondere omstandigheden. Door in dezen ruimte te laten voor lokale afwegingen kunnen
er grote verschillen tussen gemeenten ontstaan. De ene gemeente zal eerder tot digitaal
beraadslagen overgaan dan de andere gemeente. Zijn er criteria die aan gemeenteraden
kunnen worden meegegeven? Waarom is er niet voor gekozen om in de wet een algemeen
geformuleerde bepaling op te nemen, waaruit blijkt dat digitaal vergaderen de uitzondering
is? In hoeverre biedt het wetsvoorstel de mogelijkheid dat in een gemeente digitaal
vergaderen de norm wordt? Dit zou wat deze leden betreft onwenselijk zijn. In hoeverre
zal er straks een afwisseling plaatsvinden tussen digitaal dan wel fysiek vergaderen?
Het komt deze leden voor dat er geen sprake van bijzondere omstandigheden kan zijn
als er afwisselend fysiek en digitaal kan worden vergaderd, tenzij er zich kort achter
elkaar bijvoorbeeld een grote ordeverstoring en een grote brand voordoen. Deze leden
krijgen graag een reactie van de regering op de hier gestelde vragen en aangestipte
punten.
Wat als later blijkt dat het niet nodig was om een digitale vergadering te houden,
maar de raad gewoon fysiek bijeen had kunnen komen? Graag krijgen de leden van de
VVD-fractie een reactie.
In de memorie van toelichting wordt het voorbeeld genoemd van het houden van een spoedeisende
vergadering in de zomer omdat er iets niet goed in het bestemmingsplan is geregeld.
In hoeverre is die situatie een bijzondere omstandigheid die een digitale vergadering
noodzakelijk maakt? Graag krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.
2.1 Aanleiding en doel van de regeling
De leden van de SP-fractie constateren dat de digitale vergadering alleen bij hoge
uitzondering plaatsvindt. Deze leden constateren ook dat dit dus niet alleen geldt
voor infectieziektes, maar ook dat andere gevallen zich kunnen voordoen. Kan de regering
aangeven wanneer dit kan gebeuren en dit ook met een aantal voorbeelden illustreren?
2.2 Rapporten en verkenningen
Een belangrijk democratische waarborging in een digitale setting is de identificatie
van raadsleden. Zoals de regering stelt, zijn er geen noemenswaardige bezwaren voortgekomen
uit de evaluatie van de Tijdelijke wet en dat het digitaal vergaderen voldeed aan
de eisen. Echter, in het licht van de snelle ontwikkelingen die elkaar opvolgen in
het digitale domein en in het licht van de huidige geopolitieke situatie, vragen de
leden van de VVD-fractie zich af in hoeverre dit wetsvoorstel voldoende houvast biedt
voor toekomstige ontwikkelingen. Hoe kunnen bijvoorbeeld deepfakes tegengegaan worden?
In hoeverre blijft de identificatie echt voldoende verzekerd digitaal, nu en in de
toekomst? Deze leden vragen om een nadere reactie van de regering hierop.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering te reflecteren op de reikwijdte van
het wetsvoorstel in relatie tot de behoeften van volksvertegenwoordigers die uit de
peilingen blijken. Deze leden wijzen erop dat een groeiend deel van de vertegenwoordigers
in veel meer reguliere situaties gebruik zouden willen maken van digitaal vergaderen,
terwijl de toelichting geen aanleiding geeft om te veronderstellen dat het voorstel
daarvoor ruimte biedt. Tegelijk zouden volksvertegenwoordigers aan het onderstrepen
van het belang van lokale autonomie en het onbepaalde criterium bijzondere omstandigheden
de verwachtingen kunnen ontlenen dat zij in veel meer situaties digitaal kunnen vergaderen.
Deze leden vragen of de regering onderkent dat de tekst van het voorstel te hoge verwachtingen
en daarmee ook teleurstellingen kan oproepen.
De leden van de SGP-fractie vragen of de erkenning dat digitaal vergaderen belangrijke
beperkingen kent inzake communicatie niet tot een uitdrukkelijker onderstreping van
het uitzonderingskarakter van het wetsvoorstel zou moeten leiden. Deze leden wijzen
erop dat het aspect «communicatie» de kern raakt van het functioneren van een volksvertegenwoordiging.
De constatering dat het digitaal vergaderen belangrijke manco’s kent, zou tot grote
terughoudendheid moeten nopen. Deze leden proeven die terughoudendheid niet in de
wijze waarop het digitaal vergaderen wordt besproken.
De leden van de SGP-fractie vragen wat de implicaties zijn van de constatering uit
onderzoeken en ervaringen van politici dat communicatie bij digitaal vergaderen wezenlijke
beperkingen kent voor de toepassing van het grondwettelijke begrip «vergaderen van
de volksvertegenwoordiging». Onderkent de regering dat met goed recht betoogd kan
worden dat van vergaderen in wezenlijke, volle zin geen sprake is bij het digitaal
samenkomen van een volksvertegenwoordiging en dat de grondwettelijke ruimte daarom
erg beperkt is?
De leden van de ChristenUnie-fractie herkennen zich in het standpunt van de Raad van
State dat fysiek vergaderen en digitaal vergaderen juridisch niet gelijkwaardig zijn
aan elkaar, zoals de oorspronkelijke stellingname was. Deze leden zijn daarom blij
dat de regering zich deze kritiek heeft aangetrokken en deze stellingname heeft ingetrokken.
De regering ging, zoals de Raad van State stelde, voorbij aan «de intrinsieke waarde
van de fysieke vergadering van een volksvertegenwoordiging waarbij, voor iedereen
zichtbaar en in een daarvoor speciaal ingerichte zaal, de eenheid van de politieke
gemeenschap tot uitdrukking wordt gebracht en de leden in gezamenlijkheid en in onderlinge
interactie beraadslagen en besluiten. Deze samenkomst, vaak met rituelen omgeven,
heeft als zodanig een publieke betekenis, waaraan een volksvertegenwoordiging mede
zijn gezag ontleent.»
2.3 Keuzes voor het wetsvoorstel
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn blij dat de regering de kritiek op het
oorspronkelijke wetsvoorstel ter harte heeft genomen en nu ook het uitgangspunt hanteert
dat vergaderingen fysiek zijn, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die digitaal
vergaderen noodzakelijk maakt. Deze leden vragen de regering om nader in te gaan op
wat nu precies verstaan moet worden onder het begrip «bijzondere omstandigheden».
Kan de regering hier een specifiekere definitie over formuleren? In de memorie van
toelichting wordt nu gesproken over «samengevat gaat het om situaties die onvoorspelbaar
zijn, die niet beïnvloedbaar zijn door het gemeentebestuur zelf, en die daadwerkelijk
een belemmering vormen voor een vergadering in fysieke vorm». Deze leden vragen zich
af of deze definitie helder genoeg is om te voorkomen dat er digitaal vergaderd wordt
om redenen die eigenlijk niet met het voorliggende wetsvoorstel worden bedoeld. Kan
de regering nader op deze zorgen ingaan? Kan de regering ook aangeven op welke wijze
gemonitord wordt dat de definitie door provinciale staten, gemeenteraden, eilandraden
en algemene besturen niet breder wordt geïnterpreteerd?
Voorgesteld wordt om in geval van «bijzondere omstandigheden» de raad te kunnen laten
vergaderen langs elektronische weg. Het gaat daarbij om situaties die onvoorspelbaar
zijn, die niet beïnvloedbaar zijn door het gemeentebestuur zelf, en die daadwerkelijk
een belemmering vormen voor een vergadering in fysieke vorm. Het wetsvoorstel is daarmee
qua reikwijdte breder dan «crises». De leden van de VVD-fractie vragen de regering
nader te motiveren waarom het wetsvoorstel qua reikwijdte breder is dan «crisessituaties».
De leden van de NSC-fractie constateren dat digitaal vergaderen alleen mogelijk zal
zijn in bijzondere omstandigheden, maar dat deze bijzondere omstandigheden in het
wetsvoorstel niet ingevuld of gelimiteerd worden. De leden begrijpen dat een limitatieve
lijst aan omstandigheden onwenselijk is, maar vinden tegelijkertijd dat dit criterium
niet volledig ter vrije bepaling gelaten moet worden. Welke manieren zijn er om het
criterium van «bijzondere omstandigheden» nader in te vullen, zodat er meer richtlijnen
komen waaraan getoetst kan worden?
De leden van de NSC-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de invulling van
het criterium «bijzondere omstandigheden» voorbehouden is aan de decentrale volksvertegenwoordiging.
De mogelijkheid kan zich daarom voordoen dat de raden dit criterium zodanig breed
interpreteren dat bij een kleine belemmering (denk aan gemiddelde tot hevige regenval)
al een beroep wordt gedaan op deze bijzondere omstandigheid. Wat doet de regering
als reden een te brede invulling geven aan het criterium van «bijzondere omstandigheden»?
De leden van de NSC-factie lezen in de memorie van toelichting dat de meerderheid
van de raad de vergadermodaliteit bepaalt. Uit het evaluatierapport blijkt dat politieke
partijen de verschillende vergadermodaliteiten gebruiken om besluiten door te drukken.
Met name bij raden waar de sfeer al negatief is dit een groot risico, blijkt uit het
evaluatierapport. In hoeverre is het wenselijk dat de keuze voor vergadermodaliteit
gepolitiseerd wordt? Welke maatregelen kunnen in het huidig wetsvoorstel genomen worden
om ervoor te zorgen dat de keuze voor de vergadermodaliteit niet gepolitiseerd wordt?
De leden van de NSC-factie lezen in de memorie van toelichting dat de meerderheid
van de raad de vergadermodaliteit bepaalt. Uit het evaluatierapport blijkt dat politieke
partijen de verschillende vergadermodaliteiten kunnen gebruiken om besluiten door
te drukken. Welke mogelijkheden hebben minderheidsfracties om de beslissing van de
meerderheid aan te vechten?
De leden van de NSC-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het gebrek aan
sociaal contact en debat nadelen van digitaal vergaderen zijn. De leden kunnen zich
inbeelden dat deze nadelen met name bezwarend zijn als belangrijke of gevoelige besluiten
op de agenda van de raad staan. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat met dit huidig
wetsvoorstel er voldoende ruimte is voor debat bij belangrijke en gevoelige besluiten?
Heeft de regering onderzocht of debatten waarin belangrijke en gevoelige besluiten
genomen worden, uitgesloten kunnen worden van de mogelijkheid om digitaal te vergaderen?
De leden van de NSC-fractie constateren dat het huidig wetsvoorstel veel ruimte laat
aan raden om zelf in een reglement van orde nadere regels vast te stellen over digitale
en fysieke vergaderingen. Nederland heeft ongeveer 340 gemeentes. Het risico bestaat
dus dat er een grote variëteit aan regels komt die van wisselende kwaliteit kan zijn.
Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om minimumregels vast te stellen, zodat
de kwaliteit gewaarborgd blijft en er minder kans bestaat op politisering?
De leden van de D66-fractie lezen dat de raad zelf bij meerderheid kan beslissen of
een vergadering digitaal plaatsvindt. Deze leden begrijpen deze keuze. Wel vragen
zij de regering op welke wijze is geborgd dat een minderheid zich niet consequent
gepasseerd ziet in de keuze voor digitaal vergaderen. Is het denkbaar dat een meerderheid
voor een langere periode vergaderingen digitaal laat plaatsvinden, met de genoemde
negatieven van dien, en daarmee een minderheid van bijvoorbeeld oppositiepartijen
op een achterstand zet, zo vragen zij. Welke mogelijkheid heeft een minderheid om
tegen het besluit van de meerderheid bezwaar aan te tekenen of in beroep te gaan?
Door wie en op basis van welke criteria kan getoetst worden of er op passende wijze
gebruik wordt gemaakt van een beroep op «bijzondere omstandigheden»?
De leden van de D66-fractie ondersteunen dat er voor bepaalde vergaderingen uitzonderingen
worden gemaakt op het digitaal vergaderen. Reguliere stemmingen behoren niet tot die
lijst van uitzonderingen. Op welke manier wordt gewaarborgd dat raadsleden vrij en
onafhankelijk kunnen spreken en stemmen tijdens digitale vergaderingen, zo vragen
deze leden. Zij denken bijvoorbeeld aan een situatie waarbij een raadslid buiten beeld
van de camera onder druk kan worden gezet om op een bepaalde manier te stemmen die
niet denkbaar is in de omgeving van een Raadszaal. Mogen bijvoorbeeld andere personen
plaatsnemen naast de raadsleden tijdens de digitale vergaderingen, vragen zij tevens.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering het logisch zou vinden dat gemeenteraden
in hun reglement de keuze voor digitaal neerleggen. Deze leden vragen waarom het wetsvoorstel,
gelet op het belang ervan, niet uitdrukkelijk bepaalt dat gemeenten vastleggen in
welke situaties digitaal vergaderen aan de orde kan zijn. Zij wijzen op het advies
van het genootschap van burgemeesters dat een dergelijke verplichting het risico op
politisering kan verkleinen.
De leden van de SGP-fractie hebben de indruk dat het criterium «bijzondere omstandigheden»
te weinig uitdrukt wat de bedoeling van de regering blijkens de toelichting is. Het
criterium «bijzondere omstandigheden» is als zodanig erg onbepaald en kan in de praktijk
eenvoudig opgerekt worden. Uit de toelichting hebben deze leden echter twee kernelementen
opgemaakt die tot een zeer strikte interpretatie van dit criterium zouden moeten leiden,
namelijk dat sprake is van calamiteiten en dat sprake is van een belemmering voor
het daadwerkelijk bijwonen van een fysieke vergadering. Deze leden vragen waarom de
regering deze kernelementen niet specifieker tot uitdrukking heeft gebracht, met behoud
van de lokale vrijheid om deze elementen in de praktijk toe te passen. Zij vinden
het belangrijk dat de regering meer duidelijkheid biedt over de specifieke bedoeling
van het wetsvoorstel.
De leden van de SGP-fractie menen dat de regering erg minimalistisch te werk is gegaan
bij het regelen van de uitzonderingen. Deze leden vragen waarom bijvoorbeeld naast
de procedure rond het benoemen van de burgemeester niet ook de benoeming van wethouders
opgenomen is. En waarom zijn belangrijke besluiten zoals het instemmen met een gemeentelijke
grenscorrectie niet uitgesloten van digitaal vergaderen? Zou de regering nog eens
grondig willen overwegen of voor de zekerheid een ruimere categorie in het voorstel
afgebakend kan worden om zeker te stellen dat digitaal vergaderen bij bijzondere momenten
niet aan de orde zal zijn?
De Raad van State acht, in lijn met de evaluatie van de tijdelijke regeling, een voorziening
nodig voor noodsituaties en acht het voorstelbaar om digitaal vergaderen in specifieke
gevallen mogelijk te maken voor zaken die betrekking hebben op zuiver interne aangelegenheden
van de raad. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om expliciet
uit te leggen hoe het uiteindelijke wetsvoorstel zich verhoudt tot dit advies van
de Raad van State en eventuele afwijkingen te motiveren.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn zeer kritisch op de keuze van de regering
om digitaal vergaderen permanent mogelijk te maken en de invulling hiervan aan gemeenteraden
over te laten. De Raad van State is op dit punt ook zeer kritisch en vraagt de regering
om de term «noodsituaties» te definiëren. Kan de regering nader motiveren waarom niet
gekozen is om de kritiek van de Raad van State te volgen en niet gekozen is voor een
wettelijke beperking van de mogelijkheden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader uit te leggen voor welke
situaties er de mogelijkheid zal komen om digitaal te vergaderen. Deze leden vragen
de regering of dit enkel beperkt is tot crisissituaties waar fysieke beraadslaging
niet mogelijk is en de normale gang van zaken van de lokale democratie belemmerd zou
worden. Op welke wijze zijn de bijzondere omstandigheden nu gedefinieerd en is dit
naar overtuiging van de regering voldoende beperkt tot crisissituaties? Is het wetsvoorstel
enkel beperkt tot deze situaties, zo vragen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering wat de verhouding is tussen
de termen «crisissituatie» en «bijzondere omstandigheden».
2.4 Hybride vergaderingen
Een ander vraag die de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben, betreft de maximale
duur van de mogelijkheid om te experimenteren met hybride vergaderingen. Waarom is
er voor drie jaar gekozen door de regering? Deelt de regering de zorg dat dit wel
een groot deel is van een legislatuur van vier jaar? Waarom is er bijvoorbeeld niet
gekozen voor een periode van maximaal een jaar, met daarna de mogelijkheid om dit
te verlengen na een zorgvuldige evaluatie?
Voorgesteld wordt om te gaan experimenteren met hybride vergaderingen, waarbij een
deel van de gemeenteraadsleden gezamenlijk fysiek aanwezig is, terwijl gelijktijdig
een ander deel online deelneemt aan dezelfde vergadering. Bij algemene maatregel van
bestuur kunnen daartoe aangewezen gemeenten voor de periode van ten hoogste drie jaren
gebruik maken van de mogelijkheid om hybride te vergaderen. De leden van de VVD-fractie
willen de regering daarover graag een aantal vragen stellen.
Is het voor hybride vergaderingen ook nodig dat er sprake is van «bijzondere omstandigheden»
of kunnen de aangewezen gemeenten in het algemeen besluiten om hybride te vergaderen?
Waarop is de termijn van «ten hoogste drie jaren» gebaseerd? In hoeverre is het mogelijk
om in een korter tijdsbestek dan drie jaar een goed beeld van het experiment te hebben?
De leden van de VVD-fractie gaan ervan uit dat de Minister van BZK overleg heeft met
de gemeenten die het ministerie in gedachten heeft voor dit experiment en gemeenten
ook kunnen weigeren om aan dat experiment deel te nemen, klopt dit? Behoort verlenging
van de AMvB tot de mogelijkheden? Wanneer, zo is de verwachting, zal de regering de
onderhavige AMvB aan de beide Kamers voorleggen? Graag krijgen deze leden een reactie.
De leden van de VVD-fractie lezen dat ingevolge lid 5 van het nieuwe artikel 19b van
de Gemeentewet de Minister van BZK voor het einde van de werkingsduur van de AMvB
een verslag aan de Staten-Generaal zendt over de doeltreffendheid en de effecten van
het experiment. In hoeverre kan daaruit voortvloeien dat er bij de Kamer een wetsvoorstel
wordt ingediend om hybride vergaderen permanent mogelijk te maken? In lid 6 van het
voorgestelde artikel 19b staat namelijk dat het vijfde lid niet van toepassing is
indien voor het einde van de werkingsduur een voordracht plaatsvindt van een voorstel
van wet waarmee in het onderwerp van de AMvB wordt voorzien. Hoe verhoudt een en ander
qua tijdsverloop zich tot elkaar? Waarom wordt het experiment niet eerst gewoon geëvalueerd
en wordt daarna besloten om al dan niet een wetsvoorstel in te dienen waarmee het
hybride vergaderen permanent en in het algemeen mogelijk wordt?
Verder vragen de leden van de VVD-fractie aandacht voor het volgende. De NVvR suggereert
experimenten met hybride vormen van vergaderen te beproeven in andere vergadervormen
dan de besluitvormende raadsvergadering, bijvoorbeeld de commissievergadering of vergaderingen
van het presidium. Hoe beoordeelt de regering deze suggestie? Graag krijgen deze leden
een reactie van de regering.
Herkent de regering de zorg dat voorliggend wetsvoorstel de route opent om hybride
vergaderingen mogelijk te maken waarmee het belang van fysiek vergaderen wordt ondermijnd,
zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. De NVvR is zeer kritisch op voorliggend
wetsvoorstel. Deze leden herkennen zich in veel zaken die de NVvR naar voren brengt.
Zij stellen dat de raadsvergadering geen plek moet zijn voor experimenten. Deze leden
vragen de regering hierop te reageren.
Welk doel dient het experimenteren met andere vormen van vergaderen dan de klassieke
vergadering, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Vormen deze experimenten
een bijdrage aan het functioneren van het democratisch debat? En zo ja, op welke wijze?
Welke inhoudelijke verschillen ziet de regering tussen digitaal en fysiek vergaderen
wanneer het gaat om vergadercultuur, ruimte voor debat en besluitvorming, zo vragen
de leden van de ChristenUnie-fractie. Erkent de regering het belangrijke uitgangspunt
van voldoende tijd en ruimte voor het democratisch debat in de raad en met de samenleving?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering waarom niet gekozen is om
de experimenteerbepaling te beperken tot bijvoorbeeld commissievergaderingen in plaats
van de raadsvergadering. Deze leden vragen de regering of via de experimenteerbepaling
de standaard fysieke vergadervorm niet aan erosie onderhevig wordt.
3. Verhouding tot hoger recht
De leden van de SGP-fractie vinden dat de regering op erg povere wijze ingaat het
constitutionele kader uitwerkt en behandelt. Deze leden hebben de indruk dat dit primair
te maken heeft met de wijze waarop de Grondwet wordt beschouwd. De regering volstaat
vrijwel uitsluitend met een instrumentalistische lezing van de Grondwet waarin de
twee begrippen «vergaderen» en «openbaarheid» vooral taalkundig worden bezien. Welk
gewicht kent de regering toe aan het feit dat de Grondwetgever zich geen andere situatie
kon voorstellen dat die van de fysieke vergadering met de bijbehorende bijzondere
kenmerken? Vergt die constatering niet een veel terughoudender opstelling en staat
die constatering niet in ieder geval in de weg aan de algemene stelling dat de Grondwet
digitaal vergaderen toelaat? Deze leden vinden dat de door de regering aangevoerde
taalkundige analyse te weinig gewicht in de schaal legt om afwijkingen van de lange
constitutionele traditie van de fysieke vergadering in algemene zin te kunnen rechtvaardigen.
4. Gevolgen voor burgers, bedrijven en medeoverheden
De leden van de SP-fractie vragen net als bij de Nederlandse regelgeving omtrent digitaal
vergaderen ook aandacht voor de toegankelijkheid van mensen met beperkte of geen digitale
toegang. Deze leden zien, net als de regering, de voordelen van digitaal vergaderen
voor mensen met een fysieke beperking, maar ziet daar tegenover dat dit ook weer barrières
opwerpt voor groepen die geen toegang hebben tot goed internet, ook vanwege financiële
redenen, of mensen die niet vaardig zijn in het digitale domein. Dit geldt voor zowel
bezoekers als raadsleden zelf. In hoeverre heeft de regering in deze wetgeving oog
voor deze digitale barrières? Is de regering het met deze leden eens dat digitaal
vergaderen nog steeds een minder ideaal alternatief is op fysiek vergaderen? In hoeverre
komt deze voorkeur voor fysiek vergaderen terug in dit wetsvoorstel?
5. Uitvoering
De leden van de SP-fractie zien dat een evaluatiecommissie zich gebogen heeft over
de Tijdelijke wet waarin een aantal aanbevelingen worden gedaan. Los van de aanbeveling
om een mogelijkheid te bieden voor digitaal vergaderen worden nog meer aanbevelingen
gedaan zoals het verbeteren van het vergadersysteem, een onderzoek naar effecten van
hybride vergaderen, zelfregulering, het bevorderen van de toegang voor journalisten
en het publiek en ten slotte het versterken van de positie van de griffier. Op welke
manier geeft dit wetsvoorstel gehoor aan deze aanbevelingen? Is de regering het met
deze leden eens dat ook deze aanbevelingen zullen moeten worden opgevolgd voor een
effectief systeem van digitaal vergaderen?
6. Advies en consultatie
Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie in de brief van de NVvR, naar inzien van
deze leden een belangrijke actor op dit dossier, dat de NVvR kritisch is op het huidige
wetsvoorstel. De NVvR meent dat digitaal vergaderen alleen mogelijk dient te zijn
wanneer sprake is van een crisissituatie. Dit wetsvoorstel gaat in huidige vorm verder
dan dat en leidt mogelijk tot grote onderlinge verschillen tussen gemeenten hoe zij
«bijzondere omstandigheden» duiden. Is het, om die grote verschillen te voorkomen,
door de regering overwogen om digitaal vergaderen alleen mogelijk te maken in crisessituaties
en hierover een richtlijn te bieden? Graag krijgen deze leden een reactie van de regering.
De NVvR vindt dat digitaal beraadslagen en besluiten door de raad alleen noodzakelijk
is wanneer er sprake is van een crisissituatie, waardoor fysieke beraadslaging niet
mogelijk blijkt en de normale gang van de lokale democratie daarmee belemmerd zou
worden. In alle overige gevallen behoort de vergadering van de raad fysiek te worden
uitgevoerd omdat deze het beste past bij de raad als plek en sluitstuk van het democratisch
debat in de samenleving. De leden van de SP-fractie vragen zich af of de regering
het met deze uitleg eens is.
De fungerend voorzitter van de commissie, P. de Groot
Adjunct-griffier van de commissie, Easton
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
G.C. Honsbeek, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.