Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 549 Invoering van regels met betrekking tot het loopbaanvervolg van bewindspersonen, alsmede een tweetal wijzigingen van de Wetadviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers (Wet regels vervolgfuncties bewindspersonen)
Nr. 5 VERSLAG
Vastgesteld 20 juni 2024
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit
wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
Blz.
I.
ALGEMEEN DEEL
1
1.
Inhoud
3
2.
Hoofdlijnen van het voorstel
4
2.1
Afkoelperiode met verplicht advies over toelaatbaarheid vervolgfunctie of commerciële
opdracht
4
2.2
Lobbyverbod
6
2.3
Draaideurverbod
7
3.
Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving
8
4.
Gevolgen
8
5.
Uitvoering, toezicht en handhaving
8
6.
Advies en consultatie
9
II.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
10
I. ALGEMEEN DEEL
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
met betrekking tot regels vervolgfuncties bewindspersonen. Graag willen deze leden
de regering daarover een aantal vragen stellen.
Allereerst merken de leden van de VVD-fractie op dat het goed is dat er nu een wetsvoorstel
voorligt dat regels stelt voor vervolgfuncties van (gewezen) bewindspersonen na hun
ambtsperiode. Al enige tijd wordt immers over dit onderwerp gesproken. Deze leden
onderschrijven dat integriteit van groot belang is voor het vertrouwen in het openbaar
bestuur.
In feite bestrijkt dit wetsvoorstel een deel van de vraagstukken die met integriteit
en openbaar bestuur samenhangen. Zijn er nog andere wetsvoorstellen op dit terrein
in voorbereiding dan wel wordt aan andere wetsvoorstellen gedacht c.q. gewerkt? Wat
behelzen die eventuele andere wetsvoorstellen? Graag krijgen zij een reactie van de
regering.
De leden van de VVD-fractie merken op dat sinds 23 december 2022 de Gedragscode integriteit
bewindspersonen geldt. Daarin staan regels voor bewindspersonen, waar zij zich aan
moeten houden. Krijgt deze gedragscode nog een wettelijke basis?
De leden van de NSC-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel
Invoering van regels met betrekking tot het loopbaanvervolg van bewindspersonen, alsmede
een tweetal wijzigingen van de Wet adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers.
Wel hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen over dit wetsvoorstel.
De leden van de NSC-fractie constateren dat in het vijfde evaluatierapport van de
Group of States against Corruption (hierna: GRECO) in randnummer 43 staat dat Nederland
een handhaving- en sanctiemechanisme moet implementeren. In het huidige wetsvoorstel
ontbreek een dergelijk mechanisme. Voldoet Nederland nog wel aan deze aanbeveling?
Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet? Zo nee, is het een bewuste keuze van de regering
om deze specifieke aanbeveling van GRECO niet over te nemen?
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van dit voorstel. De
praktijk heeft uitgewezen dat dergelijke wetgeving nodig is om belangenverstrengeling
te voorkomen. Ook de GRECO stelt dat Nederland tot nu toe onvoldoende maatregelen
heeft genomen om belangenverstrengeling bij het betreden van een vervolgfunctie door
gewezen bewindspersonen tegen te gaan. Middels de motie Sneller heeft de Kamer de
regering opgeroepen om bij de verdere uitwerking van het lobbyverbod, draaideurverbod
en de afkoelperiode in deze voorstellen een bredere reikwijdte, minder uitzonderingsmogelijkheden
en strengere handhaving op te nemen en deze daarom een steviger (wettelijke) grondslag
te geven. Deze leden beoordelen het voorliggende wetsvoorstel langs deze lijnen en
hebben daarom nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben de Wet regels vervolgfuncties bewindspersonen gelezen.
Deze leden hebben hier nog een aantal vragen over.
De leden van de SP-fractie vragen al geruime tijd aandacht voor de risico’s van bewindspersonen
die vlak na hun aanstelling kiezen voor een baan die sterk gerelateerd is aan het
werk in de Tweede Kamer. Zowel de draaideurbanen als het werken bij een bedrijf dat
geregeld lobbyt bij de Tweede Kamer is een slechte zaak. Op deze manier kan gebruik
worden gemaakt van gevoelige informatie en kunnen de bedrijven waar de ex-bewindspersonen
aan de slag gaan worden bevooroordeeld. Dit schept een verkeerd precedent en schaadt
het vertrouwen van de samenleving in het instituut Tweede Kamer. Ex-bewindspersonen
zijn hier in het verleden veelvuldig niet zorgvuldig mee omgegaan dus zijn regels
noodzakelijk. Deze wet waarmee een afkoelperiode en een gedeeltelijk draaideur en
lobbyverbod wordt bewerkstelligd is daarmee een voorzichtige eerste stap in de goede
richting, maar wat betreft deze leden niet voldoende.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden menen dat wettelijke regels nuttig kunnen zijn, maar dat deze dienstbaar
moeten zijn aan de eigen verantwoordelijkheid en dat schadelijke effecten voor betrokkenen
voorkomen moeten worden.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het
wetsvoorstel Wet regels vervolgfuncties bewindspersonen. Vertrouwen in de democratie
kan broos zijn en kan worden beschadigd wanneer voormalig bewindspersonen in hun vervolgfuncties
niet of weinig integer handelen. Deze leden maken van de gelegenheid gebruik enkele
vragen te stellen over het voorliggend wetsvoorstel.
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de Wet regels
vervolgfuncties bewindspersonen. Het is goed dat er eindelijk stappen worden gezet
door het demissionaire kabinet, om integriteit van bewindspersonen ook bij wet te
bevorderen. Over het voorstel hebben deze leden nog wel enkele vragen.
1. Inhoud
De leden van de NSC-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering meermaals
aangeeft dat de huidige integriteitsstrategie meer gericht is op preventie. Ook geeft
de regering meermaals aan dat het voorkomen van integriteitsschendingen de voorkeur
heeft boven achteraf handhaven- en sanctioneren. Waarom brengt de regering zo’n strikte
scheiding aan tussen enerzijds preventie en anderzijds handhaven en sanctioneren?
Hoe kijkt de regering aan tegen een integraal strategiebeleid waarin zowel preventie
als sanctionerende maatregelen genomen worden om maximaal effectief te zijn?
De leden van de NSC-fractie lezen in de memorie van toelichting meermaals dat de regering
aangeeft dat preventie de voorkeur heeft boven handhaven-en sanctioneren. Zoals algemeen
bekend kunnen sancties echter ook een preventief effectief hebben. In hoeverre heeft
de regering meegenomen dat handhaving- en sanctionering ook een preventieve werking
heeft? Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om een handhaving- en sanctioneringmechanisme
in het wetsvoorstel op te nemen, juist ook vanwege de preventieve werking?
De leden van de NSC-fractie lezen in de memorie van toelichting dat er geen handhavings-
en sanctiemechanisme is opgenomen in het wetsvoorstel en dat de regering vertrouwt
op de preventieve kracht van «naming-and-shaming». Deze insteek van het wetsvoorstel
brengt het zwaarwegende risico met zich mee dat er niet opgetreden kan worden tegen
gewezen bewindspersonen die het advies van het Adviescollege rechtspositie politieke
ambtsdragers (hierna: adviescollege) negeren. Deze leden achten het daarom van belang
dat dit risico adequaat in kaart moet worden gebracht. Hoe groot is de kans volgens
de regering dat dit risico zich voordoet? In welke gevallen zal dit risico volgens
de regering zich voordoen? Kan de regering een risicoanalyse maken?
De leden van de NSC-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering voldoet
aan de GRECO-aanbevelingen ten aanzien van gewezen bewindspersonen. Kan de regering
nader onderbouwen om welke aanbevelingen dit specifiek gaat en waarom het wetsvoorstel
volgens haar aan de GRECO-aanbevelingen voldoet? Kan de regering ook onderbouwen aan
welke GRECO-aanbevelingen zij niet voldoet en waarom dit is zo is?
2. Hoofdlijnen van het voorstel
2.1 Afkoelperiode met verplicht advies over toelaatbaarheid vervolgfunctie of commerciële
opdracht
De leden van de VVD-fractie merken op dat het wetsvoorstel geen beroepsverbod voor
gewezen bewindspersonen beoogt, zo staat in de memorie van toelichting. Er zijn immers
nog veel vervolgfuncties voor gewezen bewindspersonen mogelijk, ook op het voormalige
beleidsterrein. In hoeverre zijn vervolgfuncties in de publieke en semipublieke sector
nu mogelijk? Graag krijgen deze leden een nadere verduidelijking. Hoe wordt afgewogen
of zo een vervolgfunctie, ook op het voormalige beleidsterrein, aanvaardbaar is? Verder
vragen zij de regering om een verduidelijking van het advies «aanvaardbaar onder voorwaarden».
Waar moet dan aan worden gedacht? Zijn hier algemene richtlijnen voor te geven, opdat
er geen willekeur kan ontstaan? Wat als de gewezen bewindspersoon zich niet houdt
aan de gestelde voorwaarden?
Als de leden van de VVD-fractie het goed zien, hoeft er geen advies aan het Adviescollege
rechtspositie politieke ambtsdragers te worden gevraagd als het gaat om een vervolgfunctie
voor een bewindspersoon waar geen bezoldiging tegenover staat. Wat is daarvan de reden?
Zou er ook in dat geval geen sprake kunnen zijn van belangenverstrengeling? Deze leden
vragen de regering daarop in te gaan.
De leden van de VVD-fractie merken op dat het adviescollege dat om advies door een
(gewezen) bewindspersoon wordt gevraagd, is gehouden binnen twee dan wel vier weken
te adviseren. Wat nu als het het adviescollege niet lukt om zich te houden aan de
gestelde termijnen die de wet stelt, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie lezen dat het lobbyverbod enkel geldt voor het voormalige
ministerie en aanpalende ministeries van de gewezen bewindspersoon. Waarom heeft de
regering voor deze beperking gekozen? Deze leden zijn van mening dat veel van de argumenten
voor een lobbyverbod bij het eigen ministerie ook van kracht zijn voor andere ministeries.
Voormalig bewindspersonen hebben ook daar een netwerk en genieten vanwege hun vorige
functie bijzonder aanzien. Ook hun aanwezigheid bij de ministerraad en onderraden
geeft hun bijzondere informatie die zij tijdens hun lobbywerk kunnen inzetten en mogelijkheden
tot beïnvloeding waar achteraf vragen over kunnen rijzen in het licht van hun vervolgfunctie,
ook over ministeries die niet de hunne waren. Bovendien vrezen deze leden afbakeningsvraagstukken,
die voor ruis zullen zorgen. Hoe weegt de regering deze risico’s, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie merken op dat het voorliggende voorstel enkel op het contact
tussen voormalige bewindspersonen en ambtenaren ziet. Zakelijk contact tussen een
zittende bewindspersoon een voormalige bewindspersoon blijft met deze regels dus mogelijk.
Deze leden zien niet in waarom het risico op (oneigenlijke) beïnvloeding in dat geval
minder groot zou zijn. Waarom heeft de regering ervoor gekozen om de zittende bewindspersonen
niet op te nemen in deze wet, zo vragen zij. Ziet de regering hier geen of minder
risico’s? Juist de bewindspersoon heeft een grote invloed het beleid en is daarom
een interessant contact voor lobbyisten. Waarom dan juist deze groep niet meenemen
in het verbod, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie lezen dat bewindspersonen een ontheffing kunnen ontvangen
van het lobby- en draaideurverbod. De nieuwe Minister kan hiertoe beslissen maar zal
deze bevoegdheid doorgaans delegeren aan diens secretaris-generaal, zo lezen deze
leden. Dit is een persoon die gedurende een lange tijd nauw met de bewindspersoon
heeft samengewerkt, waarbij ook sprake is van een machtsverhouding. Deze leden zien
hierin een ernstig risico. Deze twee personen hebben vaak jarenlang samengewerkt en
een nauwe band en afhankelijkheidsrelatie opgebouwd. Dat uitgerekend deze persoon
zou moeten beslissen over een eventuele uitzondering vinden deze leden een opmerkelijke
en onverstandige keuze. Waarom heeft de regering besloten tot het opnemen van een
uitzonderingsmogelijkheid, zo vragen zij. Welke andere opties hebben zij overwogen
voor het beleggen van de beslissingsbevoegdheid, vragen zij tevens. Welke risico’s
ziet de regering in het beleggen van deze beslissingsbevoegdheid bij de voormalig
ondergeschikte van de betreffende gewezen bewindspersoon, en waarom zijn deze risico’s
niet benoemd in de memorie van toelichting? Waarom is bij het verlenen van deze ontheffingen
een adviesaanvraag bij het adviescollege niet als verplichting gesteld? Heeft de regering
overwogen om het advies van het college bindend te verklaren?
De leden van de D66-fractie vragen hoe de regering de publieke sector, de semipublieke
sector en de private sector definieert.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom het wetsvoorstel
in belangrijke mate aansluit bij de praktijk in het Verenigd Koninkrijk en waarom
niet gekozen is voor landen in de EU.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering niet ingaat op de mogelijke
juridische gevolgen van het verplichte advies voor (gewezen) bewindspersonen, bijvoorbeeld
wanneer derden het advies in procedures zouden gebruiken. De regering volstaat met
te stellen dat het advies niet bindend zou zijn en dat slechts schandpaaleffecten
aan de orde zijn. Deze leden vragen de regering om een reflectie wat de status van
het wettelijk verplichte advies, en bijvoorbeeld ook het niet vragen ervan, kan zijn
als burgers juridische acties zouden instellen. In hoeverre kan bijvoorbeeld een geslaagd
beroep op onrechtmatige daad worden gedaan, waarbij door het wetsvoorstel het niet
vragen van het advies kan gelden als strijdigheid met de wet. Deze leden vinden het
van belang dat de wetgever op voorhand duidelijkheid verschaft over de reikwijdte
van het wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het advies van de Raad van State dat
zij aandacht vraagt voor de praktische uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Deze
leden kunnen zich goed vinden in het standpunt van de Raad van State. Procedures rond
benoemingen voor vervolgfuncties staan vaak onder grote tijdsdruk. Zij vragen de regering
nader uiteen te zetten hoe het adviescollege op zorgvuldige wijze kan adviseren, ook
wanneer een dergelijk proces onder grote tijdsdruk staat.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de Raad van State constateert dat
de punten waarop het adviescollege zijn oordeel baseert moeilijk te definiëren zijn.
Deze leden vragen de regering of zij op dit punt van gedachte heeft gewisseld met
het adviescollege, wat het standpunt van het adviescollege is op dit punt en hoe voorkomen
wordt dat een en ander verzandt in discussies over definities. Zij vragen de regering
dit nader uit te leggen.
De leden van de Volt-fractie hebben ten aanzien van het adviescollege enkele vragen:
allereerst vragen deze leden waarom is gekozen voor het niet-bindende karakter. Welke
juridische bezwaren zijn er tegen het verbinden van een bindend karakter aan de adviezen?
Welke argumenten voor en tegen zijn daarbij meegewogen? Welke belangen en rechten
botsten daar? Zij horen ook graag welke afweging is gemaakt om niet het inwinnen van
advies niet te verplichten.
2.2 Lobbyverbod
De leden van de VVD-fractie merken op dat het voorgestelde lobbyverbod niet geldt
in verhouding tussen gewezen bewindspersonen en zittende bewindspersonen. Wat is daarvan
de reden? Zou ook in deze relatie geen sprake kunnen zijn van belangenverstrengeling?
Deze leden vragen de regering daarop in te gaan.
De leden van de VVD-fractie merken op dat een gewezen bewindspersoon binnen twee jaar
geen zakelijke contacten met ambtenaren van zijn voormalige ministerie mag onderhouden,
noch met ambtenaren van andere departementen over beleidsterreinen waar hij intensief
en meer dan incidenteel contact mee had. Deze leden krijgen graag een nadere verduidelijking
van de begrippen «intensief en meer dan incidenteel contact». Wat wordt daaronder
verstaan? Wat moet in dezen worden verstaan onder het begrip «aanpalend», zo vragen
zij. Over deze begrippen kan immers snel onduidelijkheid ontstaan. In het verlengde
hiervan hebben zij de volgende vraag: mag een gewezen bewindspersoon bij een organisatie
in dienst treden die zich bezighoudt met de onderwerpen waar de gewezen bewindspersoon
zich ook mee bezighield toen hij bewindspersoon was? Of mag hij in zijn nieuwe functie
bij die organisatie geen zakelijke contacten met ambtenaren onderhouden? Graag krijgen
deze leden een verduidelijking.
De leden van de NSC-factie begrijpen dat de reikwijdte van het lobbyverbod uitgebreid
is naar aanpalende beleidsterreinen. Een belangrijke reden van de regering voor deze
uitbreiding was dat de gewezen bewindspersoon tijdens zijn ambt ook vertrouwelijke
en gevoelige inzichten op kan doen over deze aanpalende beleidsterreinen. Deze leden
constateren echter dat bewindspersonen op allerlei manieren vertrouwelijke en gevoelige
inzichten kunnen opdoen over andere beleidsterreinen, zoals tijdens ministerraden.
Ook kunnen bewindspersonen informeel contact hebben met elkaar over ontwikkelingen
op hun beleidsterreinen. Het is daarom zeer waarschijnlijk dat de gewezen bewindspersonen
ook veel kennis hebben opgedaan over andere beleidsterreinen. In hoeverre heeft de
regering meegewogen bij het wetsvoorstel dat de kennis van de (gewezen) bewindspersonen
vaak niet beperkt is tot het eigen of aanpalende ministeries? In hoeverre vindt de
regering het wenselijk dat de (gewezen) bewindspersonen nog steeds gebruik kunnen
maken van deze vertrouwelijke en gevoelige kennis bij lobbywerkzaamheden?
De leden van de NSC-factie begrijpen dat in het huidige wetsvoorstel het lobbyverbod
beperkt is tot de zakelijke contacten die de gewezen bewindspersoon zelf heeft. Gewezen
bewindspersonen kunnen ook op de achtergrond een lobbykantoor helpen door gevoelige
en vertrouwelijke kennis en zakelijke contacten te delen, zonder zelf direct contact
te hebben. In hoeverre is het voor een gewezen bewindspersoon in het huidige wetsvoorstel
toegestaan om direct na ontslag in dienst te treden bij een lobbykantoor als bijvoorbeeld
adviseur of bestuurder? Indien dit mogelijk is, waarom acht de regering dit wenselijk?
De leden van de SP-fractie constateren dat de motie van Baarle (Kamerstukken II, 2021/2022,
28 844, nr. 240) niet wordt uitgevoerd terwijl deze wel is aangenomen door een meerderheid van de
Kamer. Hierin wordt een Rijksbreed lobbyverbod gevraagd. De regering geeft enkel aan
dat zij dit onderdeel «te zwaar» achten. De regering heeft uiteraard het recht om
deze mening te verkondigen, maar heeft dat reeds ook gedaan in het debat en vervolgens
heeft de Kamer in meerderheid besloten deze motie toch aan te nemen. Daarmee heeft
de Kamer duidelijk aangegeven deze motie te nodig te vinden en gaat de regering hier
lijnrecht tegenin zonder dat hier een goede reden voor wordt gegeven. Deze leden storen
zich aan deze laconieke reactie van de regering en aan het niet respecteren van de
wensen van deze Kamer. Waarom heeft de regering ervoor gekozen om deze motie zomaar
opzij te schuiven? Kan de regering in ieder geval een inhoudelijke reden geven waarom
deze motie niet wordt uitgevoerd, anders dan dat zij deze «te ver» vinden gaan?
De leden van de SP-fractie voelen enig ongemak bij het feit dat een Minister kan bepalen
dat een uitzonderingspositie van het lobbyverbod kan gelden voor personen. Deze leden
vinden het verkeerd dat hiermee een mate van subjectiviteit wordt toegevoegd hierdoor.
Het maakt een Minister zelf vatbaar voor druk op het maken van een uitzondering en
bovendien zorgt het voor verwarring en kunnen de criteria voor het uitzonderen van
een lobbyverbod nooit volledig objectief worden gemaakt. De criteria die zijn aangegeven
door de regering zijn onder andere de duur, de nabijheid, de kring van contacten,
het type opdracht en de aard van het bedrijf en zijn allemaal relatief. Zo kan er
ook een willekeur ontstaan die niet gewenst is. Zij vragen de regering naar de inhoudelijke
reden voor deze keuze. Deelt de regering de mening dat dit altijd zal zorgen voor
een zekere mate van willekeur? Hoe kan het mogelijk maken van lobbyen van zo’n dusdanig
belang zijn dat de mogelijkheid voor een uitzondering is gerechtvaardigd? Is de regering
van mening dat met name het garanderen van objectiviteit en duidelijke regels zwaarder
weegt hierin?
De leden van de Volt-fractie zien een gat in het voorstel in het gegeven dat het lobbyverbod
niet geldt ten aanzien van bewindspersonen en zittende bewindspersonen. Het verbod
ziet nu op een verbod tussen oud-bewindspersonen en ambtenaren. Dit zorgt voor een
uitzondering die niet rijmt met de geest en de doelstelling van de wet. Kan de regering
nader toelichten waarom zij hiervoor hebben gekozen? Delen zij de opvatting dat dit
mogelijke risico's oplevert? Zo ja, welke? Zo niet, waarom niet?
De leden van de Volt-fractie zien eenzelfde gat in de wet bij de mogelijkheid van
bewindspersonen om contact te hebben met «niet-aanpalende» ministeries. De bijzondere
positie van oud-bewindspersonen, hun netwerk en (informele) toegang tot informatie
en kennis zorgen ervoor dat zij een voorsprong hebben ten aanzien van andere belangenbehartigers.
Het doel van de wet zou ook moeten zijn om een gelijker speelveld te creëren. Deelt
de regering deze opvatting over de doelstelling of heeft de wet volgens hen andere
doeleinden? Kan de regering daarbij ingaan op de verschillende doelstellingen voor
legitieme belangenvertegenwoordiging uit het onderzoek van prof. dr. C.H.J.M. Braun
en dr. B. Fraussen van de Universiteit Leiden (Kamerstukken II, 2023/2024, 36 101, nr. 15)? Kan de regering toelichten of zij bereid is om het verbod breder te trekken om
de bovenstaande redenen? Zo niet, waarom willen zij dat niet?
2.3 Draaideurverbod
De leden van de VVD-fractie merken op dat er ontheffing van het draaideurverbod mogelijk
is. Dat wordt dan verleend door de Minister die het aangaat. Is overwogen om bij de
beslissing over ontheffing ook een rol te geven aan het adviescollege in de zin dat
zij voorafgaand aan de beslissing een advies uitbrengt? Zo hebben deze leden dezelfde
vraag als het gaat om het verlenen van ontheffing van het lobbyverbod.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat in uitzonderlijke gevallen een ontheffing
van het lobby- en draaideurverbod kan worden verleend. Op verzoek kan het adviescollege
hierover adviseren. Deze leden vragen de regering nader toe te lichten waarom hier
gekozen is voor een kan-bepaling en waarom bij het verlenen van een ontheffing een
adviesaanvraag niet als verplichting is gesteld.
De leden van de Volt-fractie stellen merken op dat in de initiatiefnota van de Volt-fractie
in samenwerking met het Lid Omtzigt ook is voorgesteld om – in lijn met de aanbevelingen
van GRECO – de verplichtingen uit dit wetsvoorstel van toepassing te maken op politiek
assistenten en topambtenaren (Kamerstukken II, 2023/2024, 36 101, nr. 2). De regering kiest ervoor om dit niet te doen. Kan de regering aangeven hoe dit
in andere (gelijkgestemde) Europese landen is geregeld en in hoeverre Nederland van
de norm afwijkt? Voor zover daarvan is afgeweken, kan de regering toelichten waarom
daarvoor is gekozen? In hoeverre wordt daarmee voldaan aan de GRECO-aanbevelingen?
3. Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving
De leden van de VVD-fractie merken op dat op pagina zeventien van de memorie van toelichting
het volgende staat: «Daarnaast zijn het draaideurverbod en het lobbyverbod beperkt
tot het eigen voormalige departement en het lobbyverbod bovendien ook tot aanpalende
beleidsterreinen.» Deze zin wekt de indruk dat het draaideurverbod alleen het eigen
voormalige departement omhelst en dat het lobbyverbod zowel het eigen voormalige departement,
als ook aanpalende beleidsterreinen omvat. Dit terwijl voorgenoemde leden uit de artikelsgewijze
toelichting, specifiek de artikelen 3 en 4, opmaken dat zowel het draaideurverbod
als het lobbyverbod beperkt zijn tot het eigen voormalige departement en aanpalende
beleidsterreinen. Graag krijgen deze leden hierover een verduidelijking.
4. Gevolgen
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering een beeld kan schetsen hoe vaak
het voorkwam dat gewezen bewindspersonen in de afgelopen decennia binnen een termijn
van twee jaar activiteiten ontplooiden die nu door het wetsvoorstel worden uitgesloten.
5. Uitvoering, toezicht en handhaving
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering geen sanctie verbindt aan het niet
opvolgen van het advies over toelaatbaarheid vervolgfunctie of commerciële opdracht.
Zij vertrouwt op de werking van «naming and shaming» door middel van het openbaar
maken van het uitgebrachte advies. Op basis waarvan verwachten zij dat dit voldoende
afschrikwekkend zal werken, zo vragen deze leden. Tot op heden heeft negatieve berichtgeving
in de media ook niet voorkomen dat voormalig bewindspersonen functies of opdrachten
aanvaarden die zich slecht verhielden met hun voormalige portefeuille vanuit het oogpunt
van belangenstrengeling. Daar heeft naming and shaming blijkbaar onvoldoende effect
gesorteerd. Baseert de regering zich hierbij op internationaal vergelijkbare regelingen?
Zo ja, kan de regering deze ervaringen hier dan delen, zo vragen zij. Ook vragen zij
waarom de regering niet heeft gekozen voor een bindend advies, zoals ook onder andere
Transparancy International Nederland (hierna: TI-NL) de Open State Foundation (hierna:
OSF) en Wallaart & Kusse adviseren. Erkent de regering dat zij zonder bindend advies
of een sanctie geen enkele stok achter de deur heeft om de ongewenste belangenverstrengeling
te voorkomen, zo vragen zij. Ierland heeft bijvoorbeeld ervaring met een bindend advies.
Hoe reflecteert de regering op de praktijk in Ierland en wat zijn de argumenten om
niet een soortgelijk stelsel op te tuigen in Nederland?
De leden van de SP-fractie sluiten zich aan bij zorgen die TI-NL heeft gedeeld over
het onafhankelijke adviescollege. Aangezien het hier gaat over een orgaan vanuit de
Rijksoverheid zelf heeft dit een zeker gehalte van een «slager die zijn eigen vlees
keurt». Deze leden zijn dan ook met TI-NL van mening dat er een onafhankelijke commissie
moet komen wat zich kan uitgroeien tot expertisecentrum volgende uit de huidige integriteitswet.
Kan de regering explicieter reageren op dit voorstel? Deze leden hebben de indruk
dat de woorden van TI-NL in de consultatie verkeerd worden geïnterpreteerd door de
regering aangezien zij uitgaat van een voorstel voor diverse colleges met allen verschillende
competenties wat zou leiden tot verwarring. Deze leden delen de mening niet dat verschillende
competenties voor het college iets negatiefs is en zouden dit juist willen stimuleren.
TI-NL refereert echter ook niet aan diverse colleges, maar één onafhankelijke commissie
die in de verre toekomst ook samengesteld en geleverd wordt vanuit dit expertisecentrum
om de kwaliteit van de beoordelingen te bevorderen en objectiviteit te maximaliseren.
Kan de regering hierop reflecteren?
De leden van de SP-fractie vinden het een goed idee om ook het instrument van sancties
te verbinden aan het niet naleven van de afspraken betreffende deze vereisten in de
wet door een ex-bewindspersoon. Dit wordt ook geopperd door de OSF die aangeven dat
dit ook in Ierland reeds het geval is. Kan de regering aangeven hoe dit in Ierland
is geregeld waarin ook wordt ingegaan op het soort sancties en of deze al gebruikt
zijn? Deze leden zijn het volstrekt oneens met de constatering van de regering dat
sancties niet verenigbaar zijn met een preventieve integriteitsstrategie zoals de
regering zelf meent na te streven met deze wet. Sancties zijn bij uitstek een middel
van preventie. De dreiging van een sanctie kan er in de praktijk wel degelijk voor
zorgen dat een ex-bewindspersoon de regels schendt in deze nieuwe wet. Kan de regering
hierop reflecteren? Waarom is de regering terughoudend in het gebruiken van dit instrument
aangezien het alleen gebruikt hoeft te worden bij een schending van de regels door
ex-bewindspersonen?
De leden van de Volt-fractie vragen hoe de regering verwacht dat de bepalingen uit
het wetsvoorstel – waaronder het opvolgen van adviezen van het adviescollege – uit
vrije beweging zullen worden nageleefd door bewindspersonen. Waarom is ervoor gekozen
om geen sanctiemechanisme te koppelen aan de verplichtingen uit de wet? Welke risico's
kleven eraan het ontbreken van een handhavings- en sanctiemechanisme?
6. Advies en consultatie
De leden van de NSC-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de OSF kritische
vragen heeft gesteld over het ontbreken van een sanctiebeleid bij niet-naleving van
de wet. De regering antwoordt daarop dat de integriteitsstrategie is gericht op preventie
en de verwachting is dat zwaarwegende advisering en openbaarmaking («naming-and-shaming»)
al voldoende preventief zal werken. De afgelopen jaren zijn er echter meerdere personen
geweest die, ondanks de hevige en maatschappelijke kritiek op hun overstap naar lobbykantoren,
toch de vervolgfunctie hebben aanvaard, bijvoorbeeld Cora van Nieuwenhuizen met haar
overstap naar Energie-Nederland en Stientje van Veldhoven met de vervolgstap naar
World Resources Institute. In het licht hiervan, waar is de verwachting van de regering
op gebaseerd dat naming and shaming voldoende effectief zal zijn? Heeft volgens de
regering het verleden uitgewezen dat naming and shaming voldoende effectief zal zijn?
De leden van de NSC-fractie constateren dat het adviescollege heeft geadviseerd om
duidelijk te maken dat het lobbyverbod niet omzeild mag worden door het contact via
derden te laten verlopen. De tekstuele wijziging die het adviescollege in dat kader
heeft gedaan is echter niet overgenomen door de regering. Betekent dit dat de regering
het niet eens is met deze suggestie van het adviescollege? Zo ja, waarom? Zo nee,
welke andere manieren zijn er om in het wetsvoorstel duidelijk te maken dat het lobbyverbod
niet omzeild mag worden door het contact te laten lopen via derden?
De leden van de NSC-factie begrijpen dat in het huidige wetsvoorstel het lobbyverbod
niet geldt als de gewezen bewindspersoon een dienstverband aangaat bij een rechtspersoon
of instelling als bedoeld onder artikel 1.2 Wet Normering Topinkomens (hierna: WNT).
Hoeveel van de gewezen bewindspersonen van de afgelopen tien jaar zijn uiteindelijk
een functie gaan vervullen die valt onder de WNT?
De leden van de NSC-factie begrijpen dat in het huidige wetsvoorstel het lobbyverbod
niet geldt als de gewezen bewindspersoon een dienstverband aangaat bij een rechtspersoon
of instelling als bedoeld onder artikel 1.2 WNT. Deze leden constateren dat het adviescollege
zich kritisch heeft uitgelaten over deze beperkte reikwijdte van het wetsvoorstel,
omdat ook bij ngo’s en semipublieke instellingen sprake kan zijn van belangenverstrengeling.
Waarom zijn er in het huidige wetsvoorstel geen beperkingen opgenomen voor lobbyactiviteiten
van bewindspersonen die een dienstverband hebben die onder de WTN valt? Welke mogelijke
beperkingen kunnen in het wetsvoorstel opgenomen worden om het risico op belangenverstrengeling
te voorkomen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om de reactie van het adviescollege
en de Autoriteit Persoonsgegevens op voorliggend wetsvoorstel openbaar te maken.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 2
De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering gekozen heeft voor de aanduiding
«maatschappelijke carrière». Deze leden vinden deze terminologie niet zo passend in
het wetsvoorstel, zeker niet in verbinding met het ambt van bewindspersoon. Bovendien
zou het volgens deze leden voor de hand liggen om aan te sluiten bij het opschrift
en de considerans, bijvoorbeeld door te spreken van de maatschappelijke loopbaan.
De leden van de SGP-fractie vragen of de twee subonderdelen van het derde lid, onderdeel
a, een uitputtende opsomming vormen van de aspecten die betrokken worden bij de toets
op het risico van belangenverstrengeling.
Artikel 3
De leden van de NSC-factie lezen in de memorie van toelichting dat in het huidige
wetsvoorstel het draaiverbod niet geldt bij deelname aan adviescolleges omdat dit
een eenzijdige benoeming betreft. Kan de regering uitleggen waarom eenzijdige benoemingen
zijn uitgezonderd van het draaideurverbod en waarom de regering dit wenselijk acht?
De leden van de SGP-fractie vragen of de aanduiding «intensief en meer dan incidenteel»
cumulatieve vereisten beoogt te bieden. Deze leden vragen waarom de intensieve betrokkenheid
bij een kort, eenmalig project niet voldoende reden zou zijn om een dienstverband
uit te sluiten.
De fungerend voorzitter van de commissie, Peter de Groot
Adjunct-griffier van de commissie, Easton
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
A.E.W. Easton, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.