Brief regering : Kabinetsreactie WODC-onderzoek naar ‘oneigenlijk gebruik’ van proceskostenvergoedingen
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 864
                   BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 juni 2024
Hierbij bied ik uw Kamer het onderzoeksrapport «Op (proces)kosten gejaagd?, onderzoek naar «oneigenlijk gebruik» van bestuursrechtelijke
                     procedures met het oog op proceskostenvergoedingen» aan dat Pro Facto heeft uitgevoerd voor het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Datacentrum
                  (WODC) in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
               
Aanleiding van het onderzoek
De laatste jaren is sprake van een sterke toename van het aantal procedures over de
                  waardering van onroerende zaken (WOZ), belasting van personenauto’s en motorrijwielen
                  (bpm) en verkeersboetes ingevolge de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften
                  (Wahv). Steeds vaker wordt de belanghebbende daarbij vertegenwoordigd door bedrijven
                  die juridische ondersteuning aanbieden op basis van het principe van no cure no pay
                  (hierna: ncnp).
               
Ncnp-bedrijven brengen op voorhand geen kosten voor hun diensten in rekening bij de
                  burger. In plaats daarvan wordt afgesproken dat het ncnp-bedrijf de eventuele proceskostenvergoeding
                  die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) wordt toegekend,
                  de vergoeding van immateriële schade bij het overschrijden van de behandeltermijn
                  van juridische procedures of dwangsom ontvangt. De burger heeft hierdoor eenvoudig
                  toegang tot ondersteuning bij een bezwaar- of beroepsprocedure bij een bestuursorgaan
                  of rechter. Op zichzelf is er dan ook geen bezwaar tegen deze wijze van bijstand verlenen.
                  Bij de procedures die worden gevoerd door ncnp-bedrijven lijkt echter niet altijd
                  het belang van de burger voorop te staan, maar de proceskostenvergoeding of immateriële
                  schadevergoeding als verdienmodel. Bovendien heeft de grote toename van dit type bezwaar-
                  en beroepszaken tot gevolg dat de keten overbelast raakt. Dit zorgt ook voor langere
                  doorlooptijden in andere procedures en leidt tot hogere kosten voor de rechtspraak
                  en uitvoeringsorganisaties. De Rechtspraak heeft daarom aandacht gevraagd voor deze
                  problematiek in haar jaarverslagen over 2022 en 2023.
               
Dit is voor het kabinet aanleiding geweest het WODC opdracht te geven onderzoek te
                  doen naar «oneigenlijk gebruik» van bestuursrechtelijke procedures met het oog op
                  het verkrijgen van de proceskostenvergoeding. De onderzoekers is gevraagd te onderzoeken
                  in welke mate en op welke terreinen van het bestuursrecht dat oneigenlijk gebruik
                  voorkomt en op welke manieren dat oneigenlijke gebruik zou kunnen worden ingedamd.1 Het onderzoek had meerdere doelen. Allereerst is met het onderzoek beoogd inzicht
                  te verkrijgen in wat bekend is over eventueel oneigenlijk gebruik in relatie tot het
                  Bpb en hoe dat oneigenlijk gebruik kan worden omschreven of gedefinieerd. De onderzoekers
                  is gevraagd inzicht te verschaffen in hoe een toetsingskader eruit kan zien op basis
                  waarvan duidelijk gemaakt kan worden wanneer sprake is van oneigenlijk gebruik. Een
                  tweede doel was inzicht te krijgen in hoeverre bepaalde factoren in wet- en regelgeving
                  eraan bijdragen dat mogelijk oneigenlijk gebruik plaatsvindt dan wel of andere factoren
                  daarvoor zorgen. Het derde doel was nagaan of en, zo ja, met welke aanpassingen van
                  het Bpb mogelijk oneigenlijk gebruik kan worden voorkomen. Het onderzoek is uitgevoerd
                  in de periode van september 2023 tot en met april 2024.
               
Resultaten van het onderzoek en voorgestelde oplossingsrichtingen
Het onderzoek heeft niet geresulteerd in een eenduidige definitie van «oneigenlijk
                  gebruik» en een daarop geënt toetsingskader, omdat de onderzoekers geen duidelijk
                  onderscheid hebben kunnen aanbrengen tussen «eigenlijk» en «oneigenlijk» gebruik en
                  misbruik van recht. Wel heeft het onderzoek geleid tot een definitie op systeemniveau
                  en zaaksniveau aan de hand waarvan indicatoren voor oneigenlijk gebruik zijn opgesteld.
               
Op systeemniveau wordt oneigenlijk gebruik door de onderzoekers geassocieerd met het
                  verkrijgen van aanzienlijke bedragen aan proceskostenvergoedingen door het instellen
                  van een groot aantal rechtsmiddelen. Oneigenlijk gebruik kenmerkt zich volgens de
                  onderzoekers op systeemniveau doordat dit gebruik is gericht op het uitlokken van
                  «systeemfalen». Dit kan zich uiten in het door gemachtigden, waaronder ncnp-bedrijven,
                  aanhangig maken van (zeer) veel bezwaar- en beroepsprocedures die vervolgens zo langdurig
                  en complex mogelijk worden gemaakt. Dit zorgt voor vertraging en extra belasting voor
                  het bestuursorgaan en de rechter. Op zaaksniveau kan het een indicatie voor oneigenlijk
                  gebruik zijn wanneer het eigen belang van de gemachtigde bij het voeren van een procedure
                  groter is dan dat van de belanghebbende. Het doel van de procedure is dan niet primair
                  gericht op het behartigen van de belangen van de rechtzoekende maar op financieel
                  gewin van de gemachtigde zelf, zo komt naar voren in het onderzoek.
               
De onderzoekers benadrukken de noodzaak van een evenwichtige benadering bij het beoordelen
                     of sprake is van oneigenlijk gebruik. Omdat de mogelijke opbrengsten van procedures
                     in de eerdergenoemde rechtsgebieden vaak relatief gering zijn en de kosten van reguliere
                     rechtshulpverleners veelal hoger zijn dan de mogelijke opbrengsten, zal een belanghebbende
                     om die reden waarschijnlijk niet snel gebruik maken van reguliere rechtsbijstand.
                     Daardoor ontstaat behoefte aan het type rechtsbijstand dat ncnp-bedrijven bieden.
                  
Het onderzoek heeft, zoals hiervoor aangegeven, niet geresulteerd in een toetsingskader.
                     Als alternatief hebben de onderzoekers gezocht naar indicatoren voor oneigenlijk gebruik.
                     Indicatoren die wijzen op mogelijk oneigenlijk gebruik zijn gevonden in onder meer
                     het opnemen van niet-relevante gronden in een bezwaar- of beroepsschrift, het gebruik
                     van standaardgronden die geen betrekking hebben op de zaak, het benutten van elke
                     proceshandeling ook al heeft dit voor de zaak geen toegevoegde waarde, het indienen
                     van gronden die geen materiële gevolgen hebben voor belanghebbende, het laat indienen
                     van nadere gronden en bewijsstukken en de verhouding tussen het financiële eigenbelang
                     van de gemachtigde en het belang van de belanghebbende. Voor een totaaloverzicht van
                     de genoemde indicatoren verwijs ik naar pagina 46 van het onderzoeksrapport.
                  
De onderzoekers hebben eveneens verklarende factoren voor oneigenlijk gebruik in wet-
                  en regelgeving in beeld gebracht. Verklarende factoren worden in algemene zin gevonden
                  in regelgeving die ruimte biedt voor een groot aantal (deels) geautomatiseerde beschikkingen
                  en de mogelijkheid om op grote schaal en op geautomatiseerde wijze bezwaar- en beroepschriften
                  op te stellen. Daarbij wordt geconstateerd dat de hoogte van de immateriële schadevergoeding
                  bij overschrijding van de redelijke termijn aanzienlijk is, hetgeen volgens de onderzoekers
                  als een prikkel kan werken om bestuursorganen en rechtspraak zodanig zwaar te belasten
                  met bezwaar- en beroepschriften dat overbelasting ontstaat. Ook gaan de onderzoekers
                  in op verklarende factoren binnen sectorspecifieke wetgeving. Zo zijn de besluiten
                  over de WOZ-waarde, bpm en Wahv om verschillende redenen kwetsbaar voor bezwaren.
               
Daarnaast constateren de onderzoekers dat hoewel er sprake is van een sterke toename
                  in de mogelijkheden van automatisering van processen bij professionele dienstverleners,
                  de normbedragen per punt hier niet op aangepast zijn. De consequentie is dat proceskostenvergoedingen
                  in WOZ-, bpm- en Wahv-zaken niet louter een tegemoetkoming in de kosten zijn. Ze zijn
                  voor deze zaken niet alleen volledig kostendekkend op dossierniveau, maar dusdanig
                  hoger dat ncnp-gemachtigden ook de kosten van andere, niet succesvolle, bezwaarprocedures
                  ermee kunnen dekken. Dit is de basis van het verdienmodel voor dienstverlening op
                  basis van no cure no pay, aldus het onderzoek.
               
In het onderzoek komt verder naar voren dat oneigenlijk gebruik in hoofdzaak voorkomt
                  binnen de rechtsgebieden die al in beeld zijn, namelijk WOZ, bpm en Wahv. Daarnaast
                  lijken sommige ncnp-bureaus zich steeds meer te richten op bezwaren tegen naheffingsaanslagen
                  parkeerbelasting. Er zijn volgens het onderzoek geen signalen voor oneigenlijk gebruik
                  binnen andere rechtsgebieden.
               
Op de door de onderzoekers genoemde maatregelen zal in de volgende paragaaf nader
                  worden ingegaan.
               
Kabinetsreactie op het onderzoek
Het WODC-onderzoek uitgevoerd door Pro Facto is inventariserend van aard en biedt
                  allereerst een uitgebreid overzicht van belangrijke ontwikkelingen die de laatste
                  jaren hebben plaatsgevonden op het gebied van proceskostenvergoedingen in relatie
                  tot oneigenlijk gebruik. Hoewel het onderzoek geen sluitende definitie van oneigenlijk
                  gebruik van bestuursrechtelijke procedures heeft opgeleverd, hebben de onderzoekers
                  wel op zaak- en systeemniveau inzicht gegeven in indicatoren voor oneigenlijk gebruik.
                  Tevens is een overzicht gemaakt van de verschillende factoren in wet- en regelgeving
                  die aanleiding kunnen geven voor oneigenlijk gebruik.
               
Positief is dat uit het onderzoek naar voren komt dat het oneigenlijk gebruik in hoofdzaak
                  voorkomt in de rechtsgebieden die al in beeld zijn, namelijk WOZ, bpm en Wahv. Om
                  het oneigenlijk gebruik binnen deze rechtsgebieden tegen te gaan zijn al verschillende
                  maatregelen genomen. Zo is op 1 januari 2024, gedurende de looptijd van het onderzoek,
                  de Wet herwaardering proceskostenvergoeding WOZ en bpm (Wet herwaardering) in werking
                  getreden. Deze wet heeft voor de WOZ, bpm en Wahv2 de proceskostenvergoeding naar beneden bijgesteld en meer in lijn gebracht met de
                  reële werklast van ncnp-gemachtigden. Daarnaast is met de Wet herwaardering de hoogte
                  van de vergoeding voor immateriële schade bij overschrijding van de redelijke termijn
                  verlaagd en is geregeld dat proceskostenvergoedingen en de immateriële schadevergoeding
                  voortaan alleen aan de belanghebbende worden uitbetaald. Hiermee is een belangrijke
                  financiële prikkel, waar de onderzoekers in het onderzoek ook op wijzen, uit de wetgeving
                  gehaald. De verwachting is dat het aantal bezwaren en beroepen (ingediend door ncnp-bedrijven)
                  daardoor zal afnemen. Het kabinet monitort de effecten van de wetswijziging met betrekking
                  tot de Wahv en zal begin 2025, een invoeringstoets doen.3
Het kabinet zet daarnaast, zoals hieronder wordt toegelicht, in op verbetering en
                  versterking van het primair proces met als doel de kwaliteit en aanvaardbaarheid van
                  primaire besluiten te verbeteren. Daartoe zijn de afgelopen periode zowel binnen de
                  WOZ, de bpm en de Wahv de nodige stappen gezet.
               
Zoals hiervoor aangegeven lijken volgens de onderzoekers sommige ncnp-bureaus zich
                  steeds meer te richten op bezwaren tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting. De
                  onderzoekers merken hierbij op dat in alle zaken over naheffingsaanslagen parkeerbelasting
                  wordt uitgegaan van de wegingsfactor «licht» in het Bpb als gevolg waarvan een lagere
                  proceskostenvergoeding wordt uitgekeerd. Op basis daarvan concluderen de onderzoekers
                  dat de bewerkelijkheid en gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee samenhangende
                  werkbelasting van de rechtshulpverlener kennelijk altijd relatief gering worden geacht
                  bij zaken over naheffingsaanslag parkeerbelasting. De onderzoekers geven verder aan
                  dat de opkomst van de ncnp-bedrijven bij bezwaren tegen deze naheffingsaanslagen nog
                  dermate recent is, dat in dit onderzoek nog geen ideeën zijn opgedaan over het tegengaan
                  van deze ontwikkeling. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
                  zal daarom in de komende periode een expertmeeting organiseren met de betrokken organisaties
                  om te verkennen welke oplossingsrichtingen voor oneigenlijk gebruik bij procedures
                  tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting kunnen worden uitgewerkt. Overigens hebben,
                  volgens de onderzoekers, de bestuursorganen waar veel bezwaren worden ingediend tegen
                  naheffingsaanslagen parkeerbelasting reeds werkafspraken gemaakt met ncnp-bedrijven,
                  bijvoorbeeld over de wijze van indienen en digitale communicatie.
               
Algemene maatregelen
De onderzoekers noemen in het onderzoek twee maatregelen die in algemene zin genomen
                  kunnen worden om oneigenlijk gebruik tegen te gaan, namelijk 1) een regeling waarmee
                  meer duidelijkheid wordt verschaft aan de Rechtspraak wanneer aanleiding kan bestaan
                  voor een lagere proceskostenvergoeding vanwege bijzondere omstandigheden (artikel
                  2, derde lid, Bpb) en 2) regulering van en toezicht op ncnp-markten. Aangezien voor
                  de rechtsgebieden waar de problematiek het meeste voorkomt, namelijk WOZ, bpm en Wahv,
                  de proceskostenvergoeding met de Wet herwaardering reeds aanzienlijk is verlaagd,
                  en op het gebied van de naheffingsaanslag parkeerbelasting reeds wordt uitgegaan van
                  de wegingsfactor «licht» in het Bpb, ben ik van mening dat de toegevoegde waarde van
                  de eerste maatregel beperkt is. Mocht hier in een later stadium toch behoefte aan
                  blijken te bestaan, dan kan dit alsnog worden overwogen.
               
De tweede maatregel die de onderzoekers voorstellen, regulering van en toezicht op
                  ncnp-markten, vergt een stelselwijziging waarvan de implicaties niet goed zijn te
                  overzien. Het onderzoek geeft hiervoor ook geen kaders of een nadere invulling. Daarom
                  acht het kabinet het wenselijk om eerst alle ingezette maatregelen uit te voeren.
                  Aan de hand daarvan, en op grond van de monitoring en de invoeringstoets van de Wet
                  herwaardering, zal worden bezien of de wetswijziging en de in gang gezette overige
                  maatregelen het beoogde effect sorteren en of aanvullende maatregelen nodig zijn.
               
Het bestuursrecht kent geen verplichte procesvertegenwoordiging. Beroepsmatig verleende
                  rechtsbijstand kan in het bestuursrecht worden verleend door advocaten of door gemachtigden
                  die geen advocaat zijn. Voor wat betreft gemachtigden die geen advocaat zijn kan geconstateerd
                  worden dat niet al deze gemachtigden, indien zij beroepsmatige bijstand verlenen,
                  lid zijn van een beroepsvereniging en op die manier gehouden zijn aan bepaalde kwaliteitseisen
                  en/of gedragsregels. Het gedrag of de kwaliteit van de dienstverlening van gemachtigden
                  kan weliswaar door de rechter aan de orde worden gesteld, maar de rechter kan, als
                  het gedrag daar aanleiding toe geeft, gemachtigden niet voor langere tijd en voor
                  meerdere zaken weigeren. Dat is zelfs niet mogelijk als het gedrag van een gemachtigde
                  ten nadele werkt van de belanghebbenden die hij vertegenwoordigt. Op dit moment kan
                  de bestuursrechter op basis van artikel 8:25 Algemene wet bestuursrecht een gemachtigde,
                  tegen wie ernstige bezwaren bestaan, weigeren voor een bepaalde zaak. Deze bevoegdheid
                  bestaat overigens niet ten aanzien van advocaten, aangezien de Advocatenwet al voorziet
                  in de mogelijkheid van uitsluiting als tuchtrechtelijke sanctie.
               
Bij de bestuursrechtspraak bestaat de behoefte om de bevoegdheid te hebben om gemachtigden,
                  tegen wie ernstige bezwaren bestaan, voor langere tijd en voor meerdere zaken te kunnen
                  weigeren. Om die reden wordt, overeenkomstig het verzoek van de Rechtspraak, de komende
                  periode bezien of de wettelijke bevoegdheid van de bestuursrechter om gemachtigden
                  te kunnen weigeren kan worden uitgebreid.4 Een dergelijke ruimere bevoegdheid is overigens niet nieuw. In civiele zaken heeft
                  de kantonrechter deze, in artikel 81 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
                  neergelegde, bevoegdheid al.
               
Sectorspecifieke maatregelen
De onderzoekers hebben ook een aantal voorstellen voor sectorspecifieke maatregelen
                  gedaan. Ik zal hieronder per rechtsgebied op deze maatregelen ingaan.
               
WOZ
Tijdens de door de onderzoekers gehouden interviews zijn voor de WOZ de volgende maatregelen
                  genoemd:
               
• Hervormen van het stelsel van de WOZ door de WOZ-waarde bijvoorbeeld niet jaarlijks,
                        maar eens in de twee of drie jaar vast te stellen waardoor het aantal jaarlijks te
                        nemen besluiten minimaal zal halveren.
                     
• De WOZ-waarde niet langer op één bedrag waarderen, maar aan te geven tussen welke
                        bedragen de WOZ-waarde zich bevindt.
                     
• Gebruik van vooraankondigingen waarbij de belanghebbende vóór de vaststelling van
                        de WOZ-waarde op de hoogte wordt gebracht van de relevante kenmerken van de onroerende
                        zaak, met de vraag of deze moeten worden aangevuld of aangepast.
                     
Ter verbetering van het WOZ-proces worden er, naast de maatregelen die zijn uitgewerkt
                  in de Wet herwaardering, door het Ministerie van Financiën nog een aantal aanvullende
                  maatregelen verkend.5 In de brief van 11 december 2023 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de
                  verkenning van deze maatregelen.6
De door de onderzoekers voorgestelde vooraankondiging is één van de maatregelen die
                  momenteel door het Ministerie van Financiën wordt verkend. Deze vooraankondiging is
                  door het kabinet eerder aangeduid als verplicht informeel traject. De andere twee
                  maatregelen vormen een ingrijpende wijziging van de waarderingssystematiek van de
                  WOZ en maken daarom nog geen deel uit van de verkenning. Het kabinet heeft deze maatregelen
                  wel in beeld om in overweging te nemen, indien zou blijken dat de ingezette maatregelen
                  onvoldoende effect sorteren.
               
Bpm
Voor bpm hebben de onderzoekers geen maatregelen voorgesteld.
Wahv
Voor de Wahv hebben de onderzoekers de volgende maatregelen voorgesteld:
• Investeren in het terugkoppelen van de kwaliteit van het besluit aan opsporingsinstanties
                        (feedbackloops) zodat een meer gestructureerde informatievoorziening ontstaat vanuit
                        de partijen die betrokken zijn bij de behandeling van bezwaar en (administratief)
                        beroep en de handhavingsinstanties die de primaire besluiten nemen.
                     
• Voorzien in betere informatievoorziening bij beschikkingen en boetes zodat belanghebbenden
                        een vollediger beeld krijgen van de grondslag van het besluit en mogelijk minder vaak
                        bezwaar indienen.
                     
• Doorvoeren van een wetswijziging waardoor voor Wahv-zaken geen aanspraak bestaat op
                        proceskostenvergoeding wanneer het primair besluit gebrekkig is onderbouwd, maar het
                        bedrag juist is vastgesteld.
                     
• Doorvoeren van een aanpassing waardoor foutieve omschrijvingen van de gedraging of
                        feitcodes niet automatisch tot toekenning van proceskostenvergoeding hoeven te leiden,
                        maar alleen als er sprake is van een wijziging van het boetebedrag.
                     
• Onderzoek doen naar een systeem van digitaal procederen met tussenkomst van een arbitrageforum.
Ter verbetering van het Wahv-proces zijn al de nodige maatregelen genomen. Parket
                  Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (hierna: Parket CVOM) koppelt de kwaliteit
                  van de beschikkingen terug aan de opsporingsambtenaren in het geval van vernietiging
                  of wijziging in beroepsprocedures, zodat de opsporende instanties maatregelen kunnen
                  nemen om dit in het vervolg te voorkomen. Daarnaast is reeds ingezet op verbetering
                  van de kwaliteit van het Wahv-proces door alle betrokkenen en gemachtigden in de gelegenheid
                  te stellen door Parket CVOM te worden gehoord. Tijdens hoorzittingen kan makkelijker
                  aanvullende informatie worden verkregen waardoor de kwaliteit van de beslissing van
                  de officier van justitie vergroot wordt.
               
De door de onderzoekers voorgestelde maatregel ten aanzien van het voorzien in uitgebreidere
                  informatievoorziening zal worden betrokken bij de hierboven ingezette acties ten aanzien
                  van het Wahv-proces.
               
Daarnaast wil ik noemen dat de Wahv op dit moment geëvalueerd wordt. Deze wetsevaluatie
                  ziet op de bredere vraag of de afdoening van verkeersvoorschriften conform de doelen
                  van de wet gebeurt en of zowel de inrichting van de wet zelf als de uitvoering daarvan
                  efficiënt en effectief zijn. De uitkomsten van het onderzoek worden in 2025 verwacht.
                  Ten aanzien van de aanbeveling op pagina 68 van het onderzoeksrapport om een wetswijziging
                  door te voeren waardoor geen aanspraak bestaat op proceskostenvergoeding wanneer het
                  primaire besluit gebrekkig is onderbouwd, maar het bedrag juist is vastgesteld, wordt
                  het volgende opgemerkt. Op basis van de artikelen 7:15 en 7:28 van de Algemene wet
                  bestuursrecht is geen proceskostenvergoeding verschuldigd indien een besluit niet
                  wordt herroepen maar uitsluitend de motivering van het besluit wordt aangevuld. In
                  de jurisprudentie over proceskostenvergoedingen in Wahv-zaken is voorts bepaald dat
                  toekenning van proceskostenvergoeding uitsluitend aan de orde is indien de inleidende
                  beschikking wordt vernietigd of wordt gewijzigd voor wat betreft het sanctiebedrag,
                  de omschrijving van de gedraging en/of de feitcode.7 Indien enkel sprake is van een gebrekkige motivering maar dit niet leidt tot wijziging
                  van een van bovenstaande punten is er, zoals ook elders in het onderzoeksrapport wordt
                  gesuggereerd, naar huidig recht al geen grond voor toekenning van een proceskostenvergoeding.
                  Op pagina 59 van het onderzoeksrapport wordt de aanbeveling gedaan die ziet op een
                  aanpassing waardoor foutieve omschrijvingen van de gedraging of feitcodes niet automatisch
                  tot toekenning van de proceskostenvergoeding hoeven te leiden, maar alleen als er
                  sprake is van een wijziging van het boetebedrag. Na afloop van de hierboven genoemde
                  evaluatie van de Wahv zal worden bezien of het opvolgen van deze aanbeveling nodig
                  of wenselijk is. Dit geldt ook voor de aanbeveling wat betreft het onderzoek naar
                  een systeem van digitaal procederen met tussenkomst van een arbitrageforum.
               
Tot slot
Aankomende periode wordt ingezet op verbetering en versterking van het primaire proces
                  met als doel de kwaliteit en aanvaardbaarheid van primaire besluiten te verbeteren.
                  Daarnaast monitort het kabinet de effecten van de Wet herwaardering WOZ en Bpm met
                  betrekking tot de Wahv en zal het kabinet begin 2025, een invoeringstoets doen. Mede
                  aan de hand daarvan wordt beoordeeld of aanvullende maatregelen nodig zijn.
               
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
