Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg o.a. de Geannoteerde Agenda JBZ-Raad 13-14 juni 2024 (Kamerstuk 32317-879)
32 317 JBZ-Raad
Nr. 880 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 12 juni 2024
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid, voor Rechtsbescherming en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de JBZ-Raad van 13 en 14 juni
2024 (algemeen) (Kamerstuk 32 317, nr. 879) en de JBZ-Raad van 4 en 5 maart 2024 (algemeen) (Kamerstuk 32 317, nr. 873 en Kamerstuk 32 317, nr. 877) en het Fiche: Herziening richtlijn bestrijding van seksueel kindermisbruik en materiaal
betreffende kindermisbruik (Kamerstuk 22 112, nr. 3950).
De vragen en opmerkingen zijn op 10 juni 2024 aan de Ministers van Justitie en Veiligheid,
voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voorgelegd.
Bij brief van 12 juni 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Nispen
Adjunct-griffier van de commissie, Vroege
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
10
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
11
II
Reactie van de Minister
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het verslag
van de JBZ-Raad van 4 en 5 maart 2024 en van de agenda van de JBZ-Raad van 13 en 14 juni
2024. Deze leden stellen graag nog enkele vragen.
Verslag JBZ-raad 4–5 maart
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling in het verslag van de JBZ-Raad
gelezen dat er door het voorzitterschap een nieuw tekstvoorstel is verspreid betreffende
de Verordening tot vaststelling van regels ter voorkoming en bestrijding van seksueel
misbruik van kinderen (CSAM-verordening) en dat de technische discussies hierover
zijn aangevangen. Kan de Minister schetsen hoe deze discussies verliepen – ook in
het licht van de moeizame voortgang op deze verordening? Waaruit bestond het nieuwe
voorstel van het voorzitterschap? Waren dit tekstsuggesties waar de Minister zich
in kon vinden?
Antwoord
Het Belgische voorzitterschap heeft zich de afgelopen maanden met name ingezet om
nadere waarborgen te stellen aan de toepassing van het zogeheten, en veelbesproken,
detectiebevel. De technische discussies hierover verliepen constructief, maar laten
tegelijk zien dat lidstaten nog niet op één lijn liggen met betrekking tot de regeling
over het detectiebevel. Nederland kan zich op onderdelen vinden in het tekstvoorstel
van het Voorzitterschap, maar blijft, zoals uw Kamer weet, geen voorstander van detectie
van onbekend materiaal en grooming.1
EU-agenda 2024–2029
De leden van de VVD-fractie weten dat er met de verkiezing van een nieuw Europees
Parlement (EP) ook een nieuw samengestelde Europese Commissie (EC) in zicht komt,
met daarbij een nieuw Europese Unie (EU)-werkprogramma. Klopt het, zo vragen de leden
van de VVD-fractie, dat de Minister al actief bezig is met een lobby richting de EC
om de Nederlandse belangen goed in dat werkprogramma te krijgen? Waaruit bestaat de
lobby van de Minister? Welke onderwerpen wil de Minister terugzien in het EU-werkprogramma?
Heeft zij ook contact met gelijkgestemde lidstaten voor een gezamenlijke lobby richting
het EC? Zo ja, om welke gezamenlijke prioriteiten gaat het dan?
Antwoord
Ter verankering van de Nederlandse prioriteiten op het gebied van Justitie en Veiligheid
in de beleidsagenda van de nieuwe Commissie is een aantal non-papers opgesteld en
breed verspreid. De non-papers zijn op 23 februari jl. met uw Kamer gedeeld.2 Met deze non-papers als uitgangspunt worden de Nederlandse standpunten en prioriteiten
zowel op ambtelijk – bijvoorbeeld in raadswerkgroepen – als op ministerieel niveau
– in individuele gesprekken op politiek niveau en in de JBZ-Raad – actief uitgedragen.
Hierbij wordt zoveel mogelijk samenwerking gezocht met gelijkgestemde lidstaten. Het
verschilt per onderwerp welke landen dit betreft. Zo trekt Nederland nauw op met de
landen uit de coalitie tegen ondermijning, maar wordt ook breed gezocht naar andere
lidstaten die de Nederlandse standpunten delen.
De non-papers richten zich op de JenV-prioriteiten zoals de aanpak van georganiseerde
criminaliteit, waaronder de bestuurlijke aanpak en het tegengaan van voortgezet handelen
in detentie, maar ook het tegengaan van illegaal vuurwerk. Ook vraagt het kabinet
aandacht voor het mogelijk maken van GPS-tracken van voertuigen in andere lidstaten
in het kader van het Europees Opsporingsbevel en het codificeren van het verzamelen
van persoonsgegevens in het kader van rechtshandhaving. Op het gebied van migratie
onderstrepen de non-papers wat Nederland op dit moment verwacht van de nieuwe Commissie
op het gebied van asiel en migratie, en in het bijzonder bij de implementatie van
het asiel- en migratiepact, en ten aanzien van de uitdagingen aan de grenzen, het
verbeteren van terugkeer en de externe dimensie (waaronder de samenwerking met derde
landen). Tot slot pleit het kabinet voor een meer integrale aanpak van de interne
veiligheid van de EU.
Het kabinet verwijst de leden van de VVD-fractie voor de volledigheid ook naar het
verslag van het schriftelijk overleg over de non-papers.3
CSAM-verordening / Tijdelijke wetgeving
De leden van de VVD-fractie constateren dat, alle pogingen van het Belgische voorzitterschap
ten spijt, er nog steeds geen doorbraak is bereikt in de onderhandelingen over de
CSAM-verordening. Waar zit nu, zo vragen deze leden, de bottleneck voor een mogelijk
akkoord? In hoeverre heeft de Minister er vertrouwen in dat het Hongaarse voorzitterschap
met dezelfde ijver gaat werken aan een doorbraak op de CSAM-verordening als het Belgische
voorzitterschap? Verandert de nieuwe samenstelling van het EP iets aan de positie
van dat parlement in deze discussie? De leden benadrukken het belang van deze wetgeving
en horen graag wat de inzet van de Minister is om tot een akkoord te komen.
De leden van de VVD-fractie lezen over tijdelijke wetgeving om verdachte activiteit
vrijwillig te detecteren, rapporteren en verwijderen. Deze wetgeving is nu tot 3 april
2026 van kracht. In hoeverre wordt de mogelijkheid tot vrijwillige detectie vooralsnog
benut door web providers?
Antwoord
Het is niet te zeggen hoeveel webproviders gebruik maken van de mogelijkheid tot vrijwillige
detectie. De keuze om dit te doen, ligt bij deze partijen zelf. Met de VVD-fractie
deelt het kabinet dat het van belang is dat voor deze problematiek in EU-verband wetgeving
tot stand komt. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat dit belang ook door het Hongaarse
voorzitterschap wordt gedeeld. Het krachtenveld binnen het Europees Parlement in nieuwe
samenstelling is nog niet bekend.
In algemene zin geldt dat de meeste discussies over de inhoud van de Verordening zich
hebben toegespitst op het zogeheten detectiebevel. Discussies gaan met name over de
vraag of een dergelijk detectiebevel van de Verordening deel moet uitmaken, waarop
het betrekking zou moeten hebben en welke voorwaarden aan de toepassing daarvan moeten
worden verbonden.
Aanscherping EU-regels inzake de confiscatie van vermogensbestandsdelen
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het akkoord betreffende
de ontneming en confiscatie van vermogensbestandsdelen. Met dit akkoord komen er nieuwe
regels die lidstaten in staat stellen om onverklaarde rijkdom in beslag te nemen,
indien deze voortvloeit uit criminele gedragingen. Deze leden vragen de Minister in
te gaan op de nationale implicaties van dit akkoord. Hoe wordt het wetsvoorstel confiscatie
criminele goederen om crimineel vermogen af te pakken door dit akkoord beïnvloedt?
Betekent dit een enkele wijziging in het huidige wetsvoorstel of een compleet nieuwe
wet? Hoe lopen de gesprekken met de betrokken partijen in de strafrechtketen over
dit onderwerp? Wanneer verwacht de Minister met de uitwerking van deze richtlijn naar
de Kamer te komen?
Antwoord
Uw Kamer is op 15 maart jl. geïnformeerd over de implicatie die de nieuwe richtlijn
voor de ontneming en confiscatie van vermogensbestanddelen (hierna: confiscatierichtlijn)
heeft voor een nationale procedure inzake non conviction based confiscation (hierna:
NCBC).4 Bij het verslag van de JBZ-Raad van 4 en 5 maart jl.5 heeft het kabinet de nationale implicaties van dit akkoord op een rij gezet, en bij
separate brief is specifiek ingegaan op de gevolgen voor het wetsvoorstel confiscatie
criminele goederen (hierna: CCG).6 De confiscatierichtlijn verplicht lidstaten onder meer tot het gebruik maken van
een strafrechtelijke procedure voor de confiscatie van vermogen zonder voorafgaande
veroordeling. Mede als gevolg hiervan heeft het kabinet besloten het wetsvoorstel
CCG, dat voorzag in een civielrechtelijke procedure NCBC, niet in te dienen en in
plaats hiervan een nieuw conceptwetsvoorstel ter implementatie van de confiscatierichtlijn
op te stellen, waarvan de procedure NCBC onderdeel zal uitmaken. Over de uitwerking
van dit nieuwe wetsvoorstel worden regulier gesprekken gevoerd met betrokken partijen
uit de strafrechtketen. Beoogd wordt om een conceptwetsvoorstel rond het einde van
het jaar in consultatie te brengen.
Richtlijn slachtofferrechten
De leden van de VVD-fractie lezen dat naar verwachting een algemene oriëntatie kan
worden bereikt in de Raad over de richtlijn slachtofferrechten. Kan nader worden toegelicht
hoe de punten waar de Minister aanvankelijk erg kritisch op was, nu worden geadresseerd
in het voorliggende voorstel?
Antwoord
Uw Kamer is in oktober 2023 middels BNC-fiche geïnformeerd over het voorstel en de
kabinetsinzet.7 In het BNC-fiche heeft het kabinet aangegeven met betrekking tot een aantal punten
kritisch te zijn. Het betrof onder meer de voorstellen rondom procedurele rechten
voor slachtoffers in de strafprocedure, het faciliteren van schadeverhaal (inclusief
onmiddellijk voorschieten) in de strafprocedure, kosteloze psychologische ondersteuning
en het aanscherpen van de individuele beoordeling. De redenen voor de kritische houding
met betrekking tot deze voorstellen waren: de consequenties voor het stelsel van het
Nederlandse strafprocesrecht, de grote gevolgen voor de ketenorganisaties en de doorlooptijden.
Deze onderwerpen zijn in de algemene oriëntatie significant aangepast waarbij er nu
voldoende ruimte is om de verplichtingen in te passen in het Nederlandse stelsel en
waardoor Nederland de tekst kan steunen.
Kan voor elk van de kritiekpunten worden aangegeven hoe de algemene oriëntatie deze
kritiekpunten zijn geadresseerd? Op welke wijze zijn de teksten substantieel gewijzigd
ten opzichte van het initiële commissievoorstel? De leden van de VVD-fractie vragen
voorts hoe de richtlijn straks ervoor zorgt dat de privacy van slachtoffers beter
wordt gewaarborgd.
Antwoord
Ten aanzien van het initiële voorstel van de Europese Commissie (hierna: het voorstel)
is een aantal elementen substantieel gewijzigd.
In het voorstel werd voorgesteld dat het slachtoffer het recht krijgt op herziening
van een aantal beslissingen dat op de terechtzitting wordt genomen. In de tekst van
de algemene oriëntatie staat dat lidstaten ervoor dienen te zorgen dat slachtoffers
worden geïnformeerd over beslissingen, ten aanzien van bepaalde beschermingsmaatregelen,
die op de terechtzitting zijn genomen. Het nationale recht kan voorzien in de mogelijkheid
voor slachtoffers om een herziening te vragen van dergelijke beslissingen die op de
terechtzitting zijn genomen. De richtlijn verplicht volgens deze tekst dus niet tot
het bieden van een recht op herziening.
Het kabinet heeft zich bij de onderhandelingen ook ingezet voor het vinden van een
goede balans tussen het beschermen van de privacy van slachtoffers en het feit dat
persoonsgegevens in sommige gevallen relevante informatie vormt voor de strafvordering
en om die reden in het dossier moeten worden opgenomen. In het voorstel stond dat
lidstaten ervoor dienen te zorgen dat persoonsgegevens van een slachtoffer aan de
hand waarvan de dader de woonplaats van het slachtoffer kan achterhalen of anderszins
op enigerlei wijze contact met het slachtoffer kan opnemen, niet direct of indirect
aan de dader worden verstrekt. In de algemene oriëntatie staat dat lidstaten de nodige
maatregelen moeten treffen om te verzekeren dat als de bevoegde autoriteiten, ambtshalve
of gebaseerd op een verzoek van het slachtoffer, vaststellen dat er een risico kan
zijn dat het slachtoffer of een derde persoon kan worden blootgesteld aan bedreigingen
of geweld, persoonsgegevens inzake de woonplaats van het slachtoffer of andere gelijkwaardige
contactgegevens niet gegeven worden aan de overtreder, tenzij het niet bekend maken
van de informatie afbreuk zou doen aan de rechten van de verdediging.
Een andere wijziging betreft de in het voorstel opgenomen verplichting voor de lidstaten
dat de Staat de toegekende schadevergoeding voorschiet aan het slachtoffer en vervolgens
probeert om dit bedrag te innen. Het kabinet heeft in het BNC-fiche reeds aangegeven
hier geen voorstander van te zijn. Dit past namelijk niet bij het uitgangspunt dat
de overheid niet verantwoordelijk is voor de volledige vergoeding van door een strafbaar
feit geleden schade die door een ander is veroorzaakt. Nederland is wel voorstander
van beleid ter ondersteuning van slachtoffers in hun schadevergoedingsaanspraak op
de dader zoals we dat in Nederland hebben, met name door de rol van de Staat om schadevergoeding
te innen als een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Nederland heeft zich in de
onderhandelingen ingezet voor dit alternatief, dat minder ver gaat dan het Commissievoorstel,
mede in het licht van het feit dat veel lidstaten op dit gebied nog niets hebben geregeld.
Voor het Commissievoorstel was bij de lidstaten op dit punt onvoldoende draagvlak.
Er was echter evenmin voldoende steun voor het alternatief van Nederland. De bepaling
ten aanzien van schadevergoeding is geschrapt. Dit betekent dat de algemene oriëntatie
geen wijziging omvat van het bestaande artikel 16 van de Richtlijn 2012/29/EU ten
aanzien van het recht op een beslissing inzake schadevergoeding door de dader in de
loop van de strafprocedure.
Nadat de JBZ-Raad heeft ingestemd met de algemene oriëntatie wordt de tekst openbaar.
Met het verslag van de JBZ-raad zal het kabinet de algemene oriëntatie naar uw Kamer
sturen, zodat u kennis kan nemen van de wijzigingen.
Ook vragen deze leden hoe de voorstellen van de commissie-Donner om een beter toegankelijke
voorschotregeling voor schadevergoeding zich verhouden tot de teksten van de richtlijn
die nu voorliggen? Klopt de inschatting van deze leden dat de richtlijn lidstaten
verplicht om een laagdrempelige en snelle voorschotregeling in hun nationale recht
op te nemen voor slachtoffers?
Antwoord
De Commissie Donner typeert de bestaande Nederlandse voorschotregeling als een garantstelling
en stelt onder meer voor om de Nederlandse systematiek te wijzigen. Zo adviseert de
Commissie Donner «om het ongerechtvaardigde verschil dat gelegen is in de op onderdelen
ongelimiteerde garantstelling, weg te nemen door de voorschotregeling om te buigen
naar een voorschot voor alle slachtoffers van een strafbaar feit, ter hoogte van wat
redelijkerwijze verwacht kan worden dat geïnd zal worden. In plaats van een gegarandeerde
schadevergoeding voor slachtoffers van bepaalde strafbare feiten, ongeacht de hoogte
daarvan, komt er dan een gegarandeerd reëel voorschot voor slachtoffers van alle strafbare
feiten.»8 Voor de kabinetsreactie op het advies van de Commissie Donner verwijst het kabinet
naar de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 2 juni 2023.9 Het oorspronkelijke voorstel van de Commissie gaat verder dan het advies van de Commissie
Donner. De Commissie stelde voor dat de staat verplicht werd om de toegekende schadevergoeding
in alle gevallen voor te schieten aan het slachtoffer. Zoals hiervoor aangegeven is
in de algemene oriëntatie de bepaling ten aanzien van schadevergoeding geschrapt.
Tot slot vragen de leden hoe de Minister aan kijkt tegen het voorstel van de schaduwrapporteur
in het Europees Parlement om ook rechtspersonen onder het toepassingsbereik van de
richtlijn te laten vallen.
Antwoord
Voorop wordt gesteld dat de vigerende richtlijn 2012/29/EU uitsluitend van toepassing
is op natuurlijke personen. Ook in het voorstel voor aanpassing van de richtlijn is
dit het uitgangspunt.
De amendementen van het Europees Parlement zullen later dit jaar worden besproken
in het kader van de triloog tussen Europees Parlement, Europese Commissie en Raad.
Er is nog geen inbreng bepaald voor de positie van de Raad ten aanzien van de door
het Europees Parlement voorgestelde amendementen. Dat geldt ook voor het voorstel
van de schaduwrapporteur om rechtspersonen onder het toepassingsbereik van de richtlijn
te laten vallen. De gevolgen van dit voorstel vergen een grondige analyse van alle
bepalingen uit de bestaande richtlijn en van de wijzigingen die de aanhangige richtlijn
aanbrengt. In het Nederlandse Wetboek van Strafvordering kan een slachtoffer overigens
ook een rechtspersoon zijn, die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade
of ander nadeel heeft ondervonden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda van de
JBZ-Raad op 13 en 14 juni 2024. Deze leden stellen graag nog enkele vragen.
De leden van de NSC-fractie hebben vragen over de Verordening tot vaststelling van
regels ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen (CSAM-verordening).
Deze leden zijn met de Minister groot voorstander van een gezamenlijke aanpak van
online seksueel kindermisbruik. Online seksueel kindermisbruik is een afschuwelijk
vergrijp dat niet binnen de eigen landgrenzen blijft. Voor een effectieve aanpak van
online seksueel kindermisbruik is Europese samenwerking volgens deze leden van groot
belang. De CSAM-verordening zet in haar huidige vorm in op een inperking van encryptie
van elektronisch berichtenverkeer waarbij ook het berichtenverkeer van niet-verdachten
gescand wordt. Dit leidt tot massasurveillance, hetgeen volgens de leden van de NSC-fractie
het risico teweegbrengt van een niet te rechtvaardigen inbreuk op grondrechten, zoals
onder meer het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Er zijn creatieve
oplossingen aangedragen, waaronder het vragen aan gebruikers van instemming dat berichtenverkeer
op hun apparaten op CSAM wordt gescand en/of een risicoclassificatie van verdacht
materiaal waarbij web providers via wier diensten het berichtenverkeer loopt naarmate
het risico hoger wordt ingeschat aan zwaardere waarborgen zouden moeten voldoen. De
leden van de NSC-fractie vragen naar de positie van de Minister ten opzichte van deze
oplossingen? Is voor de Minister voldoende duidelijk hoe deze oplossingen werken?
En is de Minister ervan overtuigd dat deze oplossingen niet leiden tot enige vorm
van massasurveillance? Zijn er, naast deze oplossingen, ook andere oplossingen?
Antwoord
Zoals uw Kamer weet, steunt Nederland geen voorstellen ten aanzien van de detectie
van onbekend materiaal of grooming. Bovendien is het, zoals eerder met uw Kamer gedeeld, mogelijk te detecteren zonder
end-to-end encryptie onmogelijk te maken. Conform de motie-Van Raan c.s. is dat ook
steeds de Nederlandse inzet in Brussel.10 Wel is het kabinet het met de leden van de NSC-fractie eens dat detectie alleen mogelijk
moet zijn als last resort en dat daaraan strikte voorwaarden moeten worden verbonden. Deze uitgangspunten zijn
voor het kabinet nog steeds leidend, ook bij de appreciatie van nieuwe voorstellen.
De leden van de NSC-fractie hebben ook vragen over de herziening van de Richtlijn
ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen (CSA-richtlijn).
De Minister geeft aan kritisch te zijn over de herziening van de CSA-richtlijn omdat
het voorstel niet verder mag gaan dan strikt noodzakelijk om het doel te verwezenlijken
en de bepalingen inpasbaar moeten zijn in het Nederlandse stelsel van strafbaarstellingen.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister welke punten uit de CSA-richtlijn verder
beogen te gaan dan strikt noodzakelijk? Ook vragen deze leden welke bepalingen niet
inpasbaar zijn in het Nederlandse stelsel van strafbaarstellingen?
Antwoord
Voorop wordt gesteld dat het kabinet het voorstel tot herziening van de Richtlijn
2011/93/EU ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen
(hierna: CSA-richtlijn) verwelkomt. Een gezamenlijke aanpak van (online) seksueel
kindermisbruik en seksuele uitbuiting van kinderen is gezien het grensoverschrijdende
karakter ervan essentieel voor een effectieve bestrijding van deze vorm van criminaliteit.
Het kabinet is in het algemeen positief over het voorstel om de strafbaarstellingen
in de richtlijn verder aan te scherpen. De aanpassingen sluiten over het algemeen
goed aan bij recente Nederlandse wetgeving op dit terrein, waaronder de nieuwe Wet
seksuele misdrijven (Stb. 2024, 59), die per 1 juli van dit jaar in werking treedt. In reactie op eerdere vragen van
Uw Kamer is nader ingegaan op de wijze waarop de in het richtlijnvoorstel opgenomen
aangescherpte strafbaarstellingen in de Nederlandse wetgeving strafbaar zijn gesteld.11
Op een aantal punten meent het kabinet echter dat de exacte afbakening van de voorgestelde
bepalingen in het richtlijnvoorstel van de Commissie nog aandacht vraagt. Zo wordt
er in EU-verband nader gesproken over de mate waarin gedragingen met kindersekspoppen
onder het bereik van de aangepaste richtlijn zouden (moeten) vallen en hoe dit zou
moeten worden vormgegeven. Zoals in de eerdergenoemde reactie op Kamervragen aangegeven
zal Nederland zich hierover – tegen de achtergrond van het aanvaarde amendement-Michon
Derkzen over dit onderwerp – in positieve zin uitlaten en daarbij de inhoud van het
amendement als leidraad nemen. Een ander voorbeeld is het voorstel om instructief
materiaal over het seksueel misbruiken van kinderen onder het bereik van de richtlijn
te brengen. Het kabinet staat hier positief tegenover, maar dat materiaal wordt – zoals
ook in het BNC-fiche uiteengezet – in de voorstellen nu gelijkgesteld met kinderpornografisch
materiaal (visuele weergaven van seksueel misbruik van kinderen). Deze gelijkstelling
vindt het kabinet minder gelukkig omdat daarmee beschrijvend materiaal dat strekt
tot het instrueren over seksueel misbruik van kinderen – en daarom een meer voorbereidend
karakter heeft – op een lijn wordt gesteld met visuele weergaves van daadwerkelijk
seksueel misbruik van kinderen. Ook kan het kabinet zich in het algemeen goed vinden
in de voorgestelde aanscherping van de strafmaten. Met de Wet seksuele misdrijven
worden verschillende strafmaxima voor seksuele misdrijven gepleegd tegen kinderen
verhoogd. Met die wet is voorzien in een raamwerk van passende en onderling op elkaar
afgestemde strafmaxima. Over het algemeen sluiten de in de richtlijn voorgeschreven
strafniveaus hierbij aan.
Op enkele onderdelen voorziet het voorstel van de Commissie op dit moment echter in
een strafmaat die tot aanpassing van de Nederlandse wetgeving zou leiden. Dit houdt
er met name mee verband dat in de richtlijn – ook ten aanzien van de strafniveaus –
slechts een onderscheid wordt gemaakt tussen seksueel minder- en seksueel meerderjarigen,
terwijl in de Nederlandse wetgeving niet alleen een onderscheid is gemaakt tussen
seksueel meerderjarige kinderen (16 tot 18-jarigen) en seksueel minderjarigen (kinderen
jonger dan 16 jaar), maar ook binnen de categorie seksueel minderjarigen in gedifferentieerde
strafmaxima is voorzien voor gedragingen ten aanzien van minderjarigen jonger dan
twaalf jaar en minderjarigen tussen de twaalf en zestien jaar. Dat dit laatste onderscheid
in de richtlijn niet wordt gemaakt, betekent dat de richtlijnvoorstellen op een aantal
punten onvoldoende ruimte laten om voor deze laatste leeftijdscategorie (12- tot 16-jarigen)
in afzonderlijke strafbepalingen met een eigen strafmaximum te voorzien. Het kabinet
zal – ook vanwege het belang dat lidstaten voldoende ruimte hebben om een evenwichtig
stelsel van strafmaxima voor seksuele misdrijven te kunnen waarborgen – zich er in
de onderhandelingen dan ook hard voor maken dat lidstaten de ruimte houden om dit
soort maatwerk in hun wetgeving te kunnen blijven bieden.
Kort samengevat steunt dit kabinet de voorgestelde aanpassingen ten aanzien van de
strafbaarstellingen en strafmaten en sluiten deze over het algemeen aan bij Nederlandse
wetgeving. Op enkele punten zal echter worden ingezet op (technische) verbeteringen
en aanpassingen, zodat Nederland en andere lidstaten voldoende ruimte houden om de
voorstellen op een evenwichtige wijze in te passen in de nationale stelsels.
De leden van de NSC-fractie hebben tot slot vragen over de lobby die de Minister inzet
om het werkprogramma 2024–2029 van de nieuwe Europese Commissie te beïnvloeden. Heeft
de Minister zicht op of de onderwerpen die Nederland op het werkprogramma wil zien
ook worden gesteund door andere lidstaten? Heeft de Minister zicht op onderwerpen
die andere lidstaten in het werkprogramma willen opnemen?
Antwoord
Het kabinet verwijst naar het antwoord op bovenstaande vraag van de leden van de VVD-fractie
over de inzet om het werkprogramma 2024–2029 van de nieuwe Europese Commissie te beïnvloeden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
JBZ-Raad op 13 en 14 juni 2024 in Luxemburg. Deze leden maken graag van de gelegenheid
gebruik om nog enkele vragen te stellen hierover aan de Minister.
Afronding richtlijn aanpak mensenhandel
De leden van de CDA-fractie lezen dat op 23 april 2024 het Europees Parlement heeft
ingestemd met de mensenhandel-richtlijn. In deze richtlijn worden verschillende maatregelen
genomen om middels een Europees juridisch kader mensenhandel te voorkomen en slachtoffers
te beschermen. De leden van de CDA-fractie vragen hoe deze richtlijn zich verhoudt
tot het wetsvoorstel modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel (36 547), dat op dit moment aanhangig is bij de Tweede Kamer? Heeft de richtlijn gevolgen
voor de inhoud van dit wetsvoorstel?
Antwoord
Na de inwerkingtreding van de herziene mensenhandelrichtlijn hebben de lidstaten twee
jaar de tijd om de desbetreffende bepalingen om te zetten in hun nationale beleid
of wetgeving. De noodzakelijke wetgevende maatregelen die in het kader van die implementatie
moeten worden genomen, zullen worden neergelegd in een separaat implementatiewetsvoorstel
dat afzonderlijk in procedure zal worden gebracht. Het Wetsvoorstel tot modernisering
en uitbreiding van de strafbaarstelling van mensenhandel, dat op dit moment bij uw
Kamer aanhangig is, bevat geen onderdelen die na inwerkingtreding van de herziene
mensenhandelrichtlijn ongedaan moeten worden gemaakt.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister graag had gezien dat de aparte rol
van een Nationale Rapporteur, zoals die voorheen in artikel 19 van de richtlijn stond,
behouden was gebleven. Wat is de reden dat dit niet in de finale versie van de richtlijn
terecht is gekomen? Heeft Nederland hier over onderhandeld en welke lidstaten zaten
hier met Nederland op een lijn?
Antwoord
Nederland heeft tot aan het einde van de onderhandeling aangegeven dat het de voorkeur
heeft om de tekst van de huidige richtlijn op het punt van de Nationale Rapporteur
te behouden. Er was echter een aantal grote lidstaten die een andere mening waren
toegedaan omdat het voorstel niet in hun nationale systeem paste, waardoor het compromisvoorstel
van het Voorzitterschap is aangenomen. Met de huidige tekst konden de lidstaten, waaronder
ook Nederland, uit de voeten.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het Europees Parlement heeft voorgesteld om
het non-punishment beginsel binnen artikel 8 van de richtlijn te verruimen door alle
strafrechtelijke procedures te staken ten aanzien van een vermoedelijk slachtoffer.
In overeenstemming met het huidige beleid is, mede op verzoek van Nederland, in de
richtlijn aan de lidstaten de ruimte gelaten voor de wijze waarop nationaal op de
meest doeltreffende wijze uitvoering kan worden gegeven aan het non-punishment beginsel.
De leden van de CDA-fractie vragen aan de Minister of ter sprake is gekomen bij de
onderhandeling of het non-punishment beginsel wettelijk verankerd zou moeten worden.
Deze leden vragen ook welke andere landen aan de zijde van Nederland stonden als het
gaat om nationale uitwerking van het non-punishment beginsel.
Antwoord
Voor het kabinet staat voorop dat het non-punishment beginsel een belangrijke pijler vormt van het regeringsbeleid om slachtoffers van
mensenhandel op adequate wijze te beschermen: toepassing van dit beginsel in gevallen
die zich daarvoor lenen, beschermt de mensenrechten van slachtoffers en beoogt te
voorkomen dat zij door het handelen van overheidsinstanties opnieuw tot slachtoffer
worden gemaakt. Om in de praktijk zoveel mogelijk invulling te geven aan het beginsel
van niet-bestraffing, ligt de sleutel bij het waarborgen van een goede uitvoeringspraktijk.
Tijdens de onderhandelingen heeft Nederland het voorstel gedaan om op nationaal niveau
ruimte te laten voor de beoordeling ten aanzien van het non-punishment beginsel. De andere lidstaten konden zich hier zonder discussie in vinden.
Tijdens de onderhandelingen over de herziening van de mensenhandelrichtlijn is niet
ter sprake gekomen om in het voorstel een verplichting tot specifieke wettelijke verankering
van het non-punishment beginsel op te nemen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben de agenda van de JBZ-Raad van 13 en 14 juni gelezen.
De leden hebben hier nog een aantal vragen over.
De leden van de SP-fractie zien dat momenteel de laatste stappen worden gezet in de
Talentenpool-verordening. De leden zien dat dit stuk is bedoeld om de tekorten op
de arbeidsmarkt op te lossen met migranten van buiten de EU. De Minister geeft aan
dat hiermee volle aandacht is voor het voorkomen van misstanden en uitbuiting van
arbeidsmigranten. Dit terwijl er nu ook al sprake is van veel misstanden met arbeidsmigranten
van binnen de EU. Zo geeft de Minister aan dat er wordt gekeken naar de functie van
de werkgever. De leden willen de Minister vragen hoe dit voldoende garantie is dat
misstanden niet zullen plaatsvinden? Deelt de Minister de mening dat er nu ook veel
misstanden plaatsvinden als het gaat om de vestiging en de omgang met arbeidsmigranten?
Op welke manier gaat het helpen als er nog meer arbeidsmigranten via de Talentenpool
naar Nederland worden gehaald terwijl er nu al veel misgaat? De leden vinden het alarmerend
dat de Minister er juist op inzet dat werkgevers verantwoordelijk blijven voor een
goede selectie van migranten, terwijl werkgevers juist nu verantwoordelijk zijn voor
de misstanden en geen enkele prikkel hebben om voor goede omstandigheden te zorgen.
De werkgevers worden gedreven door winst en die wordt gemaximaliseerd met slechte
huisvesting, slechte lonen en de kosten voor onderhoud voor de arbeidsmigranten zo
laag mogelijk te houden. Deze verantwoordelijkheid leggen bij de werkgevers zorgt
juist niet voor betere omstandigheden. Deelt de Minister deze mening? Op welke manier
gaat de Minister er juist voor zorgen dat de controle op deze werkgevers wordt geïntensiveerd
in het belang van deze arbeidsmigranten? Moet de Minister niet eerst prioriteit geven
aan het verbeteren van de omstandigheden voor de arbeidsmigranten die nu onder slechte
omstandigheden in Nederland verblijven en worden uitgebuit? Deelt de Minister de mening
dat deze Talentenpool hiermee een stap in de verkeerde richting is omdat het voorkomen
van misstanden nu totaal niet kan worden gegarandeerd?
Antwoord
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid informeerde uw Kamer, mede namens
mijzelf, op 10 juni jl. over de Nederlandse positiebepaling ten aanzien de EU-Talentenpool.12 Het kabinet komt tot het oordeel om te onthouden van stemming. Waar de voorwaarden
voor toelating tot de Nederlandse arbeidsmarkt door het voorstel niet worden aangepast,
ziet het kabinet evenwel risico’s ten aanzien van misstanden bij arbeidsmigranten.
Het kabinet heeft zich tijdens de onderhandeling daarom intensief ingezet voor concrete
waarborgen om misstanden te voorkomen. Daar is in de algemene oriëntatie deels aan
tegemoet komen. Zo stelt de algemene oriëntatie dat werving en plaatsing alleen gericht
mag zijn op functies in de lidstaat waarin de werkgever gevestigd is. Ook dient er
sprake te zijn van een concrete vacature alvorens een werkgever een werknemer uit
een derde land kan werven. Daarnaast kunnen lidstaten werkgevers uitsluiten van deelname
aan het platform. Verder wordt expliciet genoemd dat de Detacheringsrichtlijn en de
relevante jurisprudentie nageleefd dienen te worden, waaronder de voorwaarde van legale
en gewoonlijke tewerkstelling in de zendende lidstaat. Ook is er een evaluatiebepaling
opgenomen die stelt dat in de rapporten van de Commissie over de toepassing van de
verordening specifiek aandacht besteed moet worden aan: de doeltreffendheid bij aanpakken
van tekorten in deelnemende lidstaten, de doeltreffendheid van het aanwervingsproces,
o.a. wat betreft het waarborgen van eerlijke aanwervingspraktijken, en het respecteren
van eerlijke en rechtvaardige arbeidsvoorwaarden. Het kabinet heeft zich er tevens
voor ingezet dat werkgevers verantwoordelijk blijven voor een goede, non-discriminatoire
selectie van kandidaten en verificatie van cv’s en kwalificaties, alsmede de toelatingsvereisten
voor werk en verblijf. Deze werkgeversverantwoordelijkheid is opgenomen in de algemene
oriëntatie. Gelet op de weging van de Nederlandse belangen op het vlak van voorkomen
van misstanden en oneigenlijke detachering van met name derdelanders, migratiesamenwerking
en partnerschappen met landen van buiten de Unie, het krachtenveld en het uiteindelijke
doel en reikwijdte van de Verordening, komt het kabinet tot het oordeel om te onthouden
van stemming. De uiteindelijke deelname van lidstaten aan de Talentenpool is vrijwillig
en de keuze om mee te doen is aan een nieuw kabinet.
Het kabinet constateert dat de afgelopen jaren de schaduwkanten van arbeidsmigratie
duidelijk naar voren zijn gekomen op brede schaal. Met name laaggeschoolde arbeidsmigranten
zijn kwetsbaar voor misstanden. Om uitbuiting van arbeidsmigranten tegen te gaan,
slechte huisvesting aan te pakken, en oneerlijke concurrentie en verdringing op de
arbeidsmarkt te voorkomen, voert het kabinet de aanbevelingen uit het rapport van
het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (commissie Roemer) onverkort en met urgentie
uit en wordt onder andere de strafbaarstelling van mensenhandel gemoderniseerd en
uitgebreid.13
Werkgevers, uitzendbureaus en verhuurders zijn niet afhankelijk van wetten en regels
om op een fatsoenlijke manier om te gaan met hun werknemers en huurders. Zij moeten
de verantwoordelijkheid van goed werkgeverschap nemen, zodat de lusten en lasten van
arbeidsmigratie eerlijker worden verdeeld.
Als sluitstuk van de (voorgestelde) wet- en regelgeving zijn goede handhaving en toezicht
nodig om naleving te bevorderen en misstanden bij arbeidsmigranten tegen te gaan.
De Arbeidsinspectie is gestart met de voorbereiding van de nieuwe taken en de capaciteitsuitbreiding
in het kader van het toelatingsstelsel. Daarnaast is er samenwerking op Europees niveau.
Zo zijn er in het afgelopen jaar onder de vlag van de Europese Arbeidsautoriteit (ELA)
diverse gezamenlijke inspecties geweest. Door de samenwerking is er een versterkte
informatiepositie en kunnen deze organisaties gezamenlijk of individueel zo effectief
mogelijk optreden. In recente publicaties is uitgebreid gerapporteerd over ingezette
interventies en behaalde resultaten.14
Daarnaast worden de activiteiten en werkzaamheden van de ELA in 2024 geëvalueerd.
De leden van de SP-fractie hebben de richtlijn voor slachtofferrechten gelezen. Het
voorstel beoogt de rechten en ondersteuning van slachtoffers te verstevigen. Echter
hebben deze leden nog wel zorgen over de proportionaliteit van dit voorstel in de
zin dat veel van deze punten bovenal een nationale bevoegdheid zouden moeten blijven.
De leden zien dat de Minister deze zorgen deelt. De consequenties voor het stelsel
van het Nederlandse strafprocesrecht, de grote gevolgen voor de ketenorganisaties
en de doorlooptijden zijn geadresseerd in de algemene oriëntatie door de Minister.
Deze zorgen delen de leden. De Minister geeft aan dat Nederland de algemene oriëntatie
dan ook kan steunen. De leden willen wel voor de duidelijkheid vragen hoe dit met
elkaar rijmt? Kan de oriëntatie worden gesteund omdat de zorgen erin zijn meegenomen?
Wat is de precieze status van deze oriëntatie als de geadresseerde zorgen hiermee
nog niet zijn opgelost in de richtlijn? Wanneer krijgen de leden een terugkoppeling
over wat er met deze zorgen is gedaan?
Antwoord
Het kabinet verwijst naar de antwoorden op bovenstaande vragen van de leden van de
VVD-fractie over hoe de algemene oriëntatie zich verhoudt tot de zorgen die het Kabinet
had.
Voor wat betreft de status merkt het Kabinet op dat de algemene oriëntatie de inzet
vormt van de Raad bij de onderhandelingen die in het kader van de triloog zullen worden
gevoerd met het Europees Parlement en de Europese Commissie. Nadat de JBZ-Raad heeft
ingestemd met de algemene oriëntatie wordt de tekst openbaar. Met het verslag van
de JBZ-raad zal de algemene oriëntatie naar uw Kamer worden gestuurd. Het Europees
Parlement heeft op 24 maart 2024 zijn amendementen vastgesteld. Naar verwachting zal
de triloog met het Europees Parlement en de Europese Commissie in de tweede helft
van dit jaar worden gestart.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Nispen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
C.J. Vroege, adjunct-griffier