Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 549 Invoering van regels met betrekking tot het loopbaanvervolg van bewindspersonen, alsmede een tweetal wijzigingen van de Wet adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers (Wet regels vervolgfuncties bewindspersonen)
Nr. 3
                   MEMORIE VAN TOELICHTING
            
ALGEMEEN DEEL
               
1. Inleiding
               
Het functioneren van het openbaar bestuur en het handelen van bewindspersonen en gewezen
                  bewindspersonen staan vanwege maatschappelijke ontwikkelingen steeds meer in het middelpunt
                  van de belangstelling. Het is van belang om te investeren in de kwaliteit van het
                  politieke ambt door in te zetten op bevordering van de integriteit van het openbaar
                  bestuur en zodoende bij te dragen aan het vertrouwen van burgers in de overheid. Het
                  vertrouwen van burgers in de overheid is cruciaal voor het functioneren van onze democratische
                  rechtsstaat. Daarmee draagt het bevorderen van de integriteit op dit niveau ook bij
                  aan de legitimiteit van het overheidshandelen.
               
Nederland kent een traditie waarin de inbreng van maatschappelijke partijen bij de
                  vorming van beleid en wetgeving positief wordt gewaardeerd. Tegelijkertijd zijn er
                  risico’s verbonden aan deze inbreng, zoals een ongelijke toegang tot het openbaar
                  bestuur. Burger en samenleving stellen hoge eisen aan de integriteit van bewindspersonen,
                  niet alleen tijdens de uitoefening van het ambt maar ook na afloop bij het aanvaarden
                  van een eventuele volgende functie of commerciële opdracht1. Preventie, vertrouwen, bewustwording en eigen verantwoordelijkheid zijn in dit verband
                  belangrijke principes die gelden voor het integriteitsbeleid voor bewindspersonen.
               
Voorop blijft staan dat bewindspersonen na afloop van hun ambtsvervulling de stap
                  moeten kunnen zetten naar een andere functie of het aanvaarden van een commerciële
                  opdracht in de politiek of de samenleving. Het ligt in de rede dat een gewezen bewindspersoon,
                  evenals iedere andere werkzoekende, een werkkring zoekt die aansluit bij de verworven
                  ervaring en competenties. Dit wetsvoorstel dient ertoe de gewenste duidelijkheid te
                  bieden aan gewezen bewindspersonen, maar ook aan de samenleving.
               
Na het aftreden is het bij het aanvaarden van een nieuwe werkkring in de eerste plaats
                  de eigen verantwoordelijkheid van gewezen bewindspersonen om belangen op een zorgvuldige
                  manier te scheiden, zodat er geen belangenverstrengeling ontstaat. Een belangenverstrengeling
                  kan immers afbreuk doen aan het draagvlak voor het beleid en het gezag van de overheid.
                  Het uitgangspunt van eigen verantwoordelijkheid verandert niet. Wel is er behoefte
                  aan een beoordelingskader aan de hand waarvan de gewezen bewindspersoon zijn eigen
                  verantwoordelijkheid beter kan nemen bij het vervolgen van zijn maatschappelijke carrière.
                  Er is sprake van een grijs gebied waar vervolgfuncties en opdrachten wellicht mogelijk
                  zijn als daaraan nadere voorwaarden kunnen worden gesteld. Die voorwaarden ontbreken
                  tot nu toe in het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen.
               
In het rapport naar aanleiding van de vijfde evaluatieronde van de Group of States
                  against Corruption (hierna: GRECO) van de Raad van Europa, concludeert de GRECO dat
                  er door Nederland tot nu toe niet voldoende maatregelen zijn getroffen om belangenverstrengeling
                  bij het aanvaarden van een vervolgfunctie door gewezen bewindspersonen2 tegen te gaan. In het rapport wijst de GRECO op het gebrek aan algemene regels, advies,
                  toezicht en handhaving na aftreden of ontslag van bewindspersonen. Ook in rechtsstaatrapporten
                  van de Europese Commissie wordt Nederland aangespoord tot het treffen van maatregelen
                  op dit gebied. Zo beveelt de Europese Commissie in het rechtsstaatrapport van 2022
                  en 2023 Nederland aan om regels voor bewindspersonen inzake draaideurpraktijken en
                  een afkoelperiode af te ronden.3 Met het onderhavige wetsvoorstel voldoet de regering aan de GRECO-aanbeveling die
                  duidelijke integriteitsregels vergt ten aanzien van gewezen bewindspersonen.4
In de brief aan de Tweede Kamer van 29 november 20215 is aangekondigd dat voor gewezen bewindspersonen een draaideurverbod en een afkoelperiode
                  met verplicht advies zullen worden geïntroduceerd. Dit wetsvoorstel voorziet in beide
                  aangekondigde maatregelen. Daarnaast is in de brief van 29 november 2021 het tot dan
                  toe geldende lobbyverbod voor gewezen bewindspersonen verbreed: na het ontslag is
                  het hen twee jaar lang niet alleen verboden om lobbycontact te hebben met ambtenaren
                  op het eigen beleidsterrein van het ministerie, maar is het hen ook verboden om lobbycontact
                  te hebben met ambtenaren op aanpalende beleidsterreinen waarmee zij tijdens het ambt
                  actieve, meer dan incidentele bemoeienis hebben gehad. Dit verbrede lobbyverbod vergt
                  strikt genomen geen wetgeving en gold met het uitbrengen van de brief van 29 november
                  2021 per direct. Niettemin acht de regering het omwille van duidelijkheid wenselijk
                  om ook het verbrede lobbyverbod in dit wetsvoorstel op te nemen. De regels inzake
                  het loopbaanvervolg van gewezen bewindspersonen zijn daarmee in één document vastgelegd.
                  Met dit wetsvoorstel worden de maatregelen uit de brief van 29 november 2021 gecodificeerd.
                  Omwille van uniformiteit gelden de maatregelen in het wetsvoorstel voor een periode
                  van twee jaar. Hiermee wordt qua termijn aangesloten bij het beperkte lobbyverbod
                  zoals dat reeds gold voorafgaand aan de brief van 29 november 2021. Ook is een periode
                  van twee jaar een redelijke termijn gelet op de aanbevelingen van de GRECO en de praktijk
                  bij de Europese Commissie.6
Daarnaast is de motie-Sneller aangenomen waarin de regering wordt verzocht bij de
                  verdere uitwerking van het lobbyverbod, het draaideurverbod en de afkoelperiode een
                  bredere reikwijdte, minder uitzonderingsmogelijkheden en strengere handhaving op te
                  nemen en deze daarom een stevigere (wettelijke) grondslag te geven.7 De strekking van deze motie is betrokken bij de uitwerking van dit wetsvoorstel met
                  daarbij de kanttekening dat een strengere handhaving en sanctionering een verdergaande
                  stap betekent ten opzichte van de huidige, meer preventieve integriteitsstrategie
                  voor bewindspersonen. De regering vindt dat het voorkómen van integriteitsschendingen
                  de voorkeur heeft. Voorkomen is beter dan het achteraf handhaven en sanctioneren van
                  integriteitsschendingen. Pas als ultimum remedium dienen handhaving en sanctionering
                  aan de orde te zijn in het integriteitsbeleid. In de kabinetsreactie op de initiatiefnota
                  van de Kamerleden Dassen en Omtzigt over «wettelijke maatregelen om integriteit van
                  bewindspersonen en de ambtelijke top te bevorderen»8 is dit uitgangspunt eveneens gemarkeerd.
               
De Tweede Kamer heeft in een motie9 uitgesproken dat er voldoende aandacht moet zijn voor de uitvoering en de gevolgen
                  van het beleid, in elk geval voor het zgn. «doenvermogen» van mensen bij elk wetsvoorstel.
                  Gezien de specifieke doelgroep van het wetsvoorstel voorziet de regering op voorhand
                  geen noodzaak voor een dergelijke toets. Wel is het adviescollege rechtspositie politieke
                  ambtsdragers aan wie de advisering inzake de vervolgfuncties van bewindspersonen en
                  gewezen bewindspersonen in dit wetsvoorstel wordt opgedragen, gevraagd te kijken naar
                  de uitvoerbaarheid van de adviesverplichting.
               
Het onderhavige wetsvoorstel staat niet op zichzelf, maar is onderdeel van het bredere
                  integriteitsbeleid voor politieke ambtsdragers en ambtenaren waarin zowel aandacht
                  is voor structuur als voor cultuur. Vanuit dat uitgangspunt heeft het kabinet dan
                  ook in april 2023 een visienota over integriteit in het openbaar bestuur naar de Tweede
                  Kamer gezonden.10 In deze nota wordt een breed integriteitsbeleid als noodzakelijk beschouwd, omdat
                  dit bijdraagt aan een betrouwbare, dienstbare en rechtvaardige overheid. Een overheid
                  die zich door waarden laat leiden, dichtbij mensen staat en naar hen luistert, die
                  niet meer belooft dan ze waar kan maken en die het goede doet ook als niemand kijkt.
                  Integriteit is onlosmakelijk verbonden met het vakmanschap van ambtsdragers en ambtenaren
                  op alle niveaus. Uiteraard gaat het daarbij ook om volksvertegenwoordigers, zij het
                  dat de beide Kamers zelf gaan over hun integriteitsregels.
               
De nota biedt naast een uiteenzetting over de ontwikkeling van het integriteitsbeleid
                  door de jaren heen, ook helderheid over doel en richting van het integriteitsbeleid
                  vandaag de dag. Voor een effectief beleid is het nodig om regel-georiënteerde en moreel-georiënteerde
                  strategieën te combineren («rule based» en «principle based»). Regels zorgen voor
                  houvast voor alle betrokkenen. Het onderhavige wetsvoorstel is daarvan een voorbeeld.
                  Tegelijkertijd is het, juist waar het gaat om integriteit, niet mogelijk of wenselijk
                  om alles in regels te vatten omdat een goede uitkomst soms per geval kan verschillen,
                  of omdat er in een geval meerdere goede uitkomsten kunnen zijn afhankelijk van de
                  context. Daarom is een sfeer waarin open met elkaar van gedachten kan worden gewisseld
                  over dilemma’s, van groot belang in zowel een bestuurlijke setting als op de ambtelijke
                  werkvloer. Vanuit dat uitgangspunt is voor zittende bewindspersonen eind 2022 de Gedragscode
                  integriteit bewindspersonen vastgesteld11 waarin is bepaald dat in ieder geval één keer per jaar het onderwerp integriteit,
                  en specifiek de gedragscode, wordt geagendeerd in de ministerraad, met als doel de
                  gedragscode waar nodig te actualiseren en om via een training te leren van dilemma’s.
                  De voormalige Ministers mevrouw Sorgdrager en de heer De Hoop Scheffer hebben de rol
                  van vertrouwensfunctionaris voor leden van het kabinet op zich genomen.12 Het kan immers gewenst zijn dat iemand met meer afstand kan meedenken over een concrete
                  integriteitsvraag waar een bewindspersoon zich voor gesteld ziet. De vertrouwensfunctionarissen
                  kunnen dus behulpzaam zijn bij het geven van invulling aan de eigen verantwoordelijkheid
                  die elke bewindspersoon heeft voor de eigen integriteit.
               
2. Hoofdlijnen van het voorstel
               
2.1 Afkoelperiode met verplicht advies over toelaatbaarheid vervolgfunctie of commerciële
                  opdracht
               
De Tweede Kamer heeft in 2021 de motie-Dassen aanvaard die de regering oproept om
                  een afkoelperiode van twee jaar in te voeren en een onafhankelijke toetsingscommissie
                  in te stellen.13 De regering stelt voor die adviestaak op te dragen aan het bestaande adviescollege
                  rechtspositie politieke ambtsdragers (hierna: adviescollege). Dat adviescollege is
                  bij formele wet ingesteld. Om de oorspronkelijke adviestaak uit te breiden met advisering
                  over de toelaatbaarheid van vervolgfuncties of opdrachten van gewezen bewindspersonen,
                  is het noodzakelijk om met dit wetsvoorstel de Wet adviescollege rechtspositie politieke
                  ambtsdragers te wijzigen (artikel 6 van het onderhavige wetsvoorstel).
               
Bovendien behelst een verplichte adviesaanvraag over de toelaatbaarheid van een vervolgfunctie
                  of opdracht een inperking van de vrije keuze van arbeid. Een dergelijke inperking
                  is alleen dan geoorloofd als hiervoor een wettelijke grondslag is gecreëerd. In hoofdstuk
                  3 van dit wetsvoorstel komt de verhouding tot mensenrechten, waaronder de vrije keuze
                  van arbeid, nader aan de orde.
               
Een wettelijke regeling is ook noodzakelijk omdat de verplichte advisering over vervolgfuncties
                  of opdrachten gevolgen heeft voor de sollicitatieplicht van gewezen bewindspersonen.
                  Na zijn ambt heeft een gewezen uitkeringsgerechtigde bewindspersoon de verplichting
                  op grond van artikel 7a, eerste en tweede lid, van de Algemene pensioen- en uitkeringswet
                  politieke ambtsdragers (hierna: Appa) om in voldoende mate te trachten passende arbeid
                  te vinden, aangeboden passende arbeid te aanvaarden en mee te werken aan activiteiten
                  die bevorderlijk zijn voor zijn inschakeling op de arbeidsmarkt. Hij dient te voorkomen
                  dat hij door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgt, passende arbeid opgeeft
                  of eisen stelt die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid belemmeren. Dit
                  vanuit de gedachte dat het van belang is dat een bewindspersoon zijn maatschappelijke
                  carrière vervolgt. Een passende functie of opdracht veronderstelt ook dat een bewindspersoon
                  na ontslag een functie of opdracht aanvaardt die geen risico op belangenverstrengeling
                  oplevert. Dit is nu reeds het uitgangspunt voor de eigen weging door de gewezen bewindspersoon.
                  Met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat een functie of opdracht, die na advies door
                  het adviescollege wordt aangemerkt als een onaanvaardbare vervolgfunctie of opdracht,
                  niet als passende arbeid kan worden aangemerkt (artikel 5 van het onderhavige wetsvoorstel).
               
Tevens wordt een afkoelperiode ingesteld om te voorkomen dat een publieke functionaris
                  tijdens zijn ambt in zijn handelen of besluitvorming op zijn eigen beleidsterrein
                  al op ontoelaatbare wijze rekening houdt met de belangen van zijn (beoogde) toekomstige
                  werkgever. Deze verplichting geldt voor zowel gewezen bewindspersonen als zittende
                  bewindspersonen die tijdens het ambt overwegen een vervolgfunctie of opdracht te aanvaarden.
                  De introductie van deze maatregel sluit aan bij de motie-Dassen waarin de regering
                  wordt verzocht een afkoelperiode van twee jaar in te voeren en daarbij een onafhankelijke
                  toetsingscommissie in te stellen. Tegelijkertijd onderkent de regering dat integriteitsvraagstukken
                  zich niet altijd lenen voor een zwart-wit benadering. Algemene regels waarvan niet
                  kan worden afgeweken zoals een vaste onvoorwaardelijke afkoelperiode, bieden weliswaar
                  duidelijkheid maar die kan in de uitvoering onbedoelde effecten hebben, zoals het
                  gedurende de afkoelperiode niet kunnen aanvaarden van passende arbeid, een verplichting
                  die voortvloeit uit de Appa. In het geval van een afkoelperiode na het ambt van bewindspersoon
                  heeft de regering de opvatting dat in een specifieke casus verschillende afwegingen
                  aan de orde kunnen zijn zoals de weloverwogen mogelijkheid om na het ambt de maatschappelijke
                  loopbaan te vervolgen. Van een «beroepsverbod» gedurende twee jaar na het aftreden
                  is dus geen sprake.
               
2.1.1 Voor wie geldt de adviesverplichting?
               
De adviesverplichting strekt zich uit tot alle bezoldigde vervolgfuncties14 in de periode van twee jaar na het ontslag van de bewindspersoon, los van de vraag
                  of de vervolgfunctie publiek, semi-publiek of privaat van aard is. Dat betekent dus
                  dat bewindspersonen zich na ontslag allen in een gelijke uitgangspositie bevinden
                  voor wat betreft het moeten vragen van advies over een vervolgfunctie. Hiermee volgt
                  de regering het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State. Uitgezonderd
                  van de adviesverplichting is een voorgenomen ambt als volksvertegenwoordiger.
               
Uitgangspunt bij de weging door het adviescollege is de wenselijkheid dat een voormalig
                  bewindspersoon zijn maatschappelijke carrière kan voortzetten. Een aspect dat door
                  het adviescollege in die weging zal worden meegenomen, is de duur van de periode waarin
                  het ambt van bewindspersoon is bekleed. Hoewel de uitkomst van een weging uiteraard
                  per geval kan verschillen, is het aannemelijk dat bij een korte vervanging, bijvoorbeeld
                  wegens ziekte of zwangerschap van een bewindspersoon of wegens ontslag van een bewindspersoon
                  tijdens de demissionaire fase van een kabinet, minder snel sprake is van een risico
                  op belangenverstrengeling dan wanneer een bewindspersoon een volledige kabinetsperiode
                  dient. Met andere woorden, het adviescollege zal bij zijn weging of en zo ja in hoeverre
                  een vervolgfunctie aanvaardbaar is, de beginselen van proportionaliteit en evenredigheid
                  in acht nemen.
               
2.1.2 Hoe vindt advisering plaats?
               
Om ervoor te zorgen dat het adviescollege een zo compleet mogelijk beeld krijgt van
                  de contacten en de werkzaamheden die de (gewezen) bewindspersoon tijdens zijn ambt
                  had alsook van diens toekomstige werkzaamheden, vult de (gewezen) bewindspersoon een
                  vragenlijst in. Dit wetsvoorstel bevat daarom de grondslag om bij of krachtens een
                  algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen over de procedure rondom de
                  adviesaanvraag, waaronder het vaststellen van een vragenlijst. Het is voorstelbaar
                  dat voor (voormalige) staatssecretarissen en Ministers zonder portefeuille de contacten
                  en werkzaamheden een minder groot terrein bestrijken dan die van (voormalige) Ministers.
                  Dit zal dan bij het invullen van de vragenlijst tot uitdrukking komen en zal door
                  het adviescollege worden meegewogen in de advisering. Als voorbeelden van de onderwerpen
                  die in deze vragenlijst aan bod zullen komen kunnen worden genoemd: welke posten heeft
                  de betrokkene als bewindspersoon bekleed, bij welke aanpalende beleidsterreinen is
                  men betrokken geweest, inzake welke functie of opdracht wordt advies gevraagd, wie
                  is de toekomstige werkgever of opdrachtgever; details over de nieuwe functie/verantwoordelijkheden,
                  of men als bewindspersoon betrekkingen heeft gehad met (concurrenten van) de toekomstige
                  werkgever of opdrachtgever.
               
Het college weegt aan de hand van aangeleverde informatie of, uitgaande van de wens
                  van (gewezen) bewindspersonen om hun carrière voort te zetten, de beoogde vervolgfunctie
                  of opdracht geen (te groot) risico op belangenverstrengeling, schending van de geheimhoudingsplicht,
                  het lobbyverbod of het draaideurverbod oplevert. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid
                  van de (gewezen) bewindspersoon om de vragenlijst correct, volledig en tijdig in te
                  vullen. Uitgegaan wordt van de goede trouw van (voormalig) bewindspersonen. Van het
                  adviescollege wordt niet verlangd dat het de door de (gewezen) bewindspersoon ingevulde
                  vragenlijst standaard controleert of laat controleren, bijvoorbeeld door het voormalige
                  ministerie. Het staat uiteraard de (gewezen) bewindspersoon vrij om bij het invullen
                  van de vragenlijst zelf bij zijn voormalige ministerie na te gaan hoe hij bepaalde
                  informatie goed verwoordt. De verantwoordelijkheid voor de ingevulde vragenlijst blijft
                  echter berusten bij de (gewezen) bewindspersoon. Het adviescollege gaat uit van de
                  juistheid van de door de (gewezen) bewindspersoon aangeleverde informatie en beschouwt
                  deze als basis voor zijn toetsing. De in de wet genoemde termijn van advisering vangt
                  aan op het moment waarop het college de benodigde informatie van de (gewezen) bewindspersoon
                  heeft ontvangen.
               
In het voorgestelde artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, is de invulling van het
                  risico op belangenverstrengeling nader geconcretiseerd in twee specifieke aandachtspunten.
                  Daarbij is enerzijds ruimte gelaten voor invulling door het adviescollege in specifieke
                  gevallen, anderzijds biedt het (gewezen) bewindspersonen en de samenleving duidelijkheid
                  over welke factoren kunnen bijdragen aan een positief of negatief advies. Voor de
                  inkleuring van het risico op belangenverstrengeling heeft de regering uitdrukkelijk
                  gekeken naar andere landen en organisaties die geruime tijd werken met een adviesverplichting
                  bij vervolgfuncties, in het bijzonder het Verenigd Koninkrijk en de Europese Commissie.
               
Tegen die achtergrond heeft de regering ervoor gekozen om voor de inkleuring van het
                  risico op belangenverstrengeling grotendeels aan te sluiten bij de criteria die het
                  Verenigd Koninkrijk – in het bijzonder the Advisory Committee on Business Appointments
                  (hierna: ACOBA) – gebruikt. Het eerste gezichtspunt dat de regering voorstelt om het
                  risico op belangenverstrengeling in te kleuren is of een (gewezen) bewindspersoon
                  tijdens zijn vervolgfunctie gebruik kan maken van inzichten van vertrouwelijke of
                  gevoelige aard in beleid of strategie die hij tijdens zijn ambt heeft verkregen en
                  zijn nieuwe werkgever of opdrachtgever een concurrentievoordeel kan opleveren, waaronder
                  onaangekondigd overheidsbeleid of handelsgeheimen van concurrenten. Het tweede gezichtspunt
                  betreft of een bewindspersoon in een positie is geweest waarbij een sterk vermoeden
                  kan ontstaan dat zijn vervolgfunctie een beloning is geweest voor eerdere gunsten.
                  Een voorbeeld van zo’n situatie is als een bewindspersoon een begunstigend besluit
                  ten aanzien van schaarse publieke rechten heeft toegekend aan zijn nieuwe werkgever
                  waarbij hem een exclusief individueel voordeel toekomst, zoals schaarse vergunningen,
                  concessies of incidentele subsidies.15 Voordelen die voor meerdere rechtspersonen gelijk beschikbaar zijn, zoals steunmaatregelen
                  in verband met de COVID-19 pandemie, worden uitdrukkelijk niet hieronder begrepen.
                  In dat soort gevallen is sprake van brede, sectorale maatregelen en is geen sprake
                  van individueel financieel voordeel dat exclusief de betreffende rechtspersoon toekomt.
                  Voorop staat dat in verschillende wet- en regelgeving waarborgen zijn opgenomen om
                  toekenningsprocedures zo eerlijk en transparant mogelijk te laten verlopen en integriteitsrisico
                  zoveel mogelijk uit te bannen.16 Bij een zorgvuldig genomen besluit tot verlening van een vergunning kan toch een
                  risico op belangenverstrengeling ontstaan als een gewezen bewindspersoon kort daarna
                  in dienst treedt bij een werkgever die hij tijdens de vervulling van zijn ambt een
                  belangrijke vergunning heeft verleend.
               
Naast het risico op belangenverstrengeling toetst het college ook aan geheimhoudingsverplichtingen,
                  het draaideurverbod en het lobbyverbod. Dat laatste betekent dus dat bij de beoordeling
                  of een bepaalde vervolgfunctie voor een (oud-)bewindspersoon aanvaardbaar is, het
                  college zich een beeld zal moeten vormen van de reikwijdte van het lobbyverbod voor
                  betrokkene. Daarbij is als achterliggende gedachte van belang dat het lobbyverbod
                  is bedoeld als bescherming van ambtenaren tegen ongewenste beïnvloeding door voormalige
                  bewindspersonen. Het adviescollege zal bezien wat dat uitgangspunt in het concrete
                  geval betekent voor de duur van het lobbyverbod, aangezien het wetsvoorstel voorziet
                  in de mogelijkheid van ontheffing. Ook kan er aanleiding zijn om de reikwijdte van
                  het lobbyverbod te bezien in relatie tot de verschillende functiegroepen ambtenaren.
                  Denkbaar is bijvoorbeeld dat er in een concreet geval reden bestaat om ambtenaren
                  in lagere functieschalen meer te beschermen dan ambtenaren in hogere functies. Overigens
                  geldt het lobbyverbod niet in de verhouding tussen gewezen bewindspersonen en zittende
                  bewindspersonen. Dat was reeds het geval en het wetsvoorstel brengt daar geen verandering
                  in. Zakelijk contact tussen een gewezen bewindspersoon en een zittende bewindspersoon
                  is dus mogelijk. Het adviescollege zal voorts, in het kader van zijn toets aan het
                  lobbyverbod, de aanpalende beleidsterreinen van de (oud-)bewindspersoon in zijn advisering
                  betrekken en in zijn advies kenbaar maken, voor zover die aanpalende beleidsterreinen
                  relevant zijn in relatie tot de beoogde vervolgfunctie.
               
De (gewezen) bewindspersoon kan in alle gevallen de in het hiertoe vast te stellen
                  formulier aangeleverde schriftelijke informatie van een persoonlijke toelichting voorzien
                  in een nader gesprek met het adviescollege (hoorgelegenheid). In het merendeel van
                  de gevallen waarbij een adviesverplichting geldt, is de verwachting dat de verstrekte
                  schriftelijke informatie aan de hand van het formulier toereikend zal zijn. Het gebruik
                  maken van deze mogelijkheid tot gesprek ligt het meest voor de hand in gevallen dat
                  een vervolgfunctie of opdracht in het kader van belangenverstrengeling implicaties
                  kan hebben. In een dergelijke situatie zou in gezamenlijkheid in een gesprek kunnen
                  worden verkend welke mitigerende factoren noodzakelijk kunnen zijn om het risico op
                  belangenverstrengeling tot aanvaardbare proporties terug te brengen. Ook ligt een
                  gesprek in de rede als er naar verwachting verschillen van inzicht zullen zijn over
                  de aanvaardbaarheid van de beoogde functie of opdracht. De (gewezen) bewindspersoon
                  heeft dan de mogelijkheid te beargumenteren waarom of onder welke condities de gewenste
                  vervolgfunctie of opdracht wel aanvaardbaar is. Ter voorbereiding op een dergelijk
                  gesprek ligt het in de rede dat de (gewezen) bewindspersoon als ook het adviescollege
                  vooraf vragen en opmerkingen delen zodat er geen onnodige vertraging in het proces
                  van advisering optreedt.
               
Opgenomen is dat het adviescollege binnen twee weken na het verzoek van een (gewezen)
                  bewindspersoon een advies uitbrengt over de aanvaardbaarheid van de vervolgfunctie
                  of opdracht. Het precieze moment waarop een advies wordt aangevraagd, is aan de (gewezen)
                  bewindspersoon. Een sollicitatieprocedure is een precair proces en het is voor alle
                  partijen van belang dat snel duidelijkheid komt over de vraag of een vervolgfunctie
                  of opdracht aanvaardbaar is. Een termijn van twee weken biedt het adviescollege enerzijds
                  voldoende ruimte om een zorgvuldige afweging te maken en geeft anderzijds de (gewezen)
                  bewindspersoon, de nieuwe werkgever en de samenleving tijdig duidelijkheid. Tegelijkertijd
                  wordt van het adviescollege verwacht dat in gevallen waarin meer haast is geboden,
                  zo spoedig mogelijk advies wordt uitgebracht. Hetzelfde geldt voor situaties waarin
                  het evident is dat het advies positief uitvalt, bijvoorbeeld bij een voorgenomen benoeming
                  tot burgemeester. Verondersteld wordt dat het adviescollege zijn werkwijze zodanig
                  zal inrichten dat snelle advisering – dus zonder dat gebruik wordt gemaakt van de
                  maximale termijn van twee weken – daadwerkelijk mogelijk is indien de situatie daarom
                  vraagt. Wel kan de adviestermijn kan langer zijn indien de (gewezen) bewindspersoon
                  gebruik maakt van de gelegenheid om te worden gehoord, dan wel indien het adviescollege
                  nadere informatie nodig heeft om tot zijn advies te komen. De maximale termijn voor
                  het uitbrengen van een advies is in dat geval vier weken.
               
Uiteraard moet het adviescollege zodanig worden geëquipeerd dat bij een piek in de
                  werkzaamheden, bijvoorbeeld door het aftreden van een kabinet, de wettelijke termijnen
                  kunnen worden gehaald zonder dat dat ten koste gaat van de verlangde zorgvuldigheid,
                  ook in geval van spoed. In dat verband is relevant dat artikel 21 van de Kaderwet
                  Adviescolleges de mogelijkheid aan een adviescollege biedt om zijn eigen werkwijze
                  nader vast te stellen in een reglement van orde. Denkbaar is dat hierin afspraken
                  worden opgenomen over de praktische behandeling van de adviesaanvragen op basis van
                  het onderhavige wetsvoorstel, zoals het uitgangspunt dat de voorzitter en de met name
                  voor deze taak te benoemen deskundige leden zich zullen buigen over adviesaanvragen
                  van (gewezen) bewindspersonen. De nieuwe leden zijn bij voorkeur afkomstig uit het
                  bedrijfsleven en hebben ervaring met werving en selectie. Ook een achtergrond als
                  voormalig bewindspersoon is een pre. Op grond van artikel 16 van de Kaderwet Adviescolleges
                  kan een adviescollege ter voorbereiding van adviezen uit zijn midden een commissie
                  instellen. Overigens valt, zoals ook elders gesteld, deze nieuwe adviestaak op zichzelf
                  niet onder de Kaderwet Adviescolleges; het gaat om advisering in concrete gevallen
                  aan natuurlijke personen.
               
Op het adviescollege rust een geheimhoudingsplicht voor wat betreft de documenten
                  die ten behoeve van de advisering worden verstrekt (artikel 2, twaalfde lid) en overigens
                  voor hetgeen tijdens de procedure wordt gewisseld (artikel 2:5, tweede lid, Algemene
                  wet bestuursrecht, en artikel 272, eerste lid, Wetboek van Strafrecht).
               
Het adviescollege komt uiteindelijk in een gemotiveerd advies tot een standpunt over
                  de vraag of een bepaalde vervolgfunctie of opdracht voor de betrokkene, gezien de
                  feiten en omstandigheden, aanvaardbaar is. Zo nodig kan het adviescollege op grond
                  van artikel 2, vijfde lid, mitigerende voorwaarden verbinden aan de vervolgfunctie
                  of opdracht, wat gebruik is bij bijvoorbeeld de Europese Commissie en het Verenigd
                  Koninkrijk.17 In het verleden heeft het onafhankelijk ethisch comité bijvoorbeeld ten aanzien van
                  voormalig Eurocommissaris van Landbouw en Handel geadviseerd dat hij in zijn vervolgfunctie
                  als consultant geen opdrachten mocht accepteren op beleidsterreinen waarvoor hij voordien
                  verantwoordelijk was.18 In het Verenigd Koninkrijk achtte het ACOBA toelaatbaar onder voorwaarden dat een
                  voormalig Minister van Justitie adviseur werd bij een advocatenkantoor.19 Het ACOBA formuleerde onder andere als voorwaarde dat betrokkene gedurende een periode
                  geen advies over zaken mocht geven waar hij vanwege het ambt bij betrokken is geweest
                  en geen advies mocht geven over contracten met de Britse regering. Gelet op voorgaande
                  voorbeelden onderstreept de regering dat de voorgestelde adviesverplichting geen beroepsverbod
                  is. Ook de praktijk elders laat zien dat er nog steeds veel vervolgfuncties mogelijk
                  zijn, ook op het voormalig beleidsterrein. Dat geldt bij uitstek voor publieke en
                  semi-publieke functies, waarin niet een commercieel maar het maatschappelijk belang
                  voorop staat. Een overstap bijvoorbeeld van een Minister van Volksgezondheid, Welzijn
                  en Sport naar het bestuur van een ziekenhuis, of een Minister van Onderwijs, Cultuur
                  en Wetenschap die een functie van universiteitsbestuurder ambieert, zijn niet uitgesloten.
                  Daarbij kan echter in voorkomende gevallen wel sprake zijn van mitigerende voorwaarden
                  om het risico op belangenverstrengeling uit te sluiten, net zoals dat ook het geval
                  kan zijn bij private vervolgfuncties. Deze en andere voorbeelden laten ook zien dat
                  advisering over integriteit bij vervolgfuncties maatwerk is en daardoor moeilijk kan
                  worden ondervangen door middel van een checklist. Naar het oordeel van de regering
                  toont dat het belang aan van een adviescollege dat afgewogen en gebalanceerd adviseert
                  om ervoor te zorgen dat bewindspersonen enerzijds hun carrière kunnen voortzetten
                  en anderzijds integriteitsschendingen zoveel mogelijk worden voorkomen.
               
2.1.3 Meldplicht en publicatie van het advies
               
Op de (gewezen) bewindspersoon rust daarnaast de verplichting, gedurende de periode
                  van twee jaar na het aftreden, de aanvaarding van een vervolgfunctie of opdracht binnen
                  twee weken te melden aan het adviescollege. Bij aftreden zullen bewindspersonen schriftelijk
                  op deze verplichting worden gewezen. Ook zullen re-integratiebureaus die bewindspersonen
                  in het kader van de wettelijke sollicitatieplicht moeten ondersteunen, van deze verplichting
                  op de hoogte worden gesteld. Het is risicovol met het oog op reputatieschade als een
                  bewindspersoon niet aan deze verplichting tegemoet komt en achteraf bekend wordt dat
                  deze een functie heeft aanvaard zonder daarvan melding bij het adviescollege te hebben
                  gemaakt.
               
Deze meldplicht geldt voor alle aanvaarde functies of opdrachten. De namen van de
                  gewezen bewindspersonen en de door hen aanvaarde functies worden gedurende een periode
                  van twee jaar na het verleende ontslag op de website van het adviescollege openbaar
                  gemaakt. Daarmee wordt inzichtelijk of een (gewezen) bewindspersoon aan de adviesverplichting
                  heeft voldaan. Adviezen van het adviescollege worden immers altijd openbaar gemaakt,
                  tenzij de functie of opdracht niet wordt aanvaard. Openbaarmaking zou in dat laatste
                  geval onevenredig zijn in verhouding tot met dit wetsvoorstel te dienen doelen.
               
De motie van het lid Van Baarle verzocht de regering te onderzoeken of in de wettelijke
                  borging van de afkoelperiode met verplicht advies er gekomen kan worden tot afdwingbaarheid
                  van het advies dan wel tot het verbinden van een sanctie aan het niet opvolgen van
                  het advies.20 Het advies van het adviescollege is weliswaar niet bindend maar wel zwaarwegend.
                  Het adviescollege maakt de verstrekte adviezen vanwege de preventieve werking in alle
                  gevallen openbaar tenzij betrokkene (al dan niet op basis van het advies) afziet van
                  aanvaarding van de vervolgfunctie of opdracht. De verwachting is gerechtvaardigd dat
                  daarvan een preventieve werking uitgaat. Het is daardoor immers kenbaar als een (gewezen)
                  bewindspersoon bij aanvaarding van een vervolgfunctie of opdracht geen advies heeft
                  gevraagd. Ook wanneer een (gewezen) bewindspersoon wel advies heeft gevraagd en zich
                  daar bij aanvaarding van een vervolgfunctie of opdracht niet aan houdt, is dit kenbaar
                  uit het gegeven advies. Vanwege de kenbaarheid van het advies is het niet vragen of
                  niet opvolgen van een advies voor een (gewezen) bewindspersoon (en in zekere mate
                  ook de werkgever of opdrachtgever) vanwege «naming and shaming» een risicovolle stap.
                  Het is daarom moeilijk voorstelbaar dat het advies niet wordt opgevolgd, dan wel geen
                  advies wordt gevraagd. Voorts kan een positief, openbaar advies ook als een steun
                  in de rug van de (gewezen) bewindspersoon zijn als hij zijn beoogde vervolgfunctie
                  of opdracht aanvaardt. Dat is ook in het belang van de nieuwe werkgever of opdrachtgever.
                  Het is immers minder waarschijnlijk dat na een positief advies van het adviescollege
                  nog (maatschappelijke) discussie ontstaat over de wenselijkheid van de betreffende
                  vervolgstap.
               
2.1.4 Equipering van het adviescollege
               
Het spreekt voor zich dat het de bemensing van het adviescollege – zowel in leden
                  als in ondersteuning – op orde moet zijn om tegelijkertijd op zorgvuldige en voortvarende
                  wijze adviezen te kunnen uitbrengen. Er zullen enkele leden in het adviescollege worden
                  benoemd die zich bij uitstek met deze nieuwe adviestaak zullen gaan bezig houden.
                  Zoals hiervoor aangegeven, betreft het bij voorkeur personen met een achtergrond in
                  het bedrijfsleven en ervaring met werving en selectie, dan wel met ervaring als bewindspersoon.
                  Ook de ondersteuning van het adviescollege zal worden uitgebreid. Bezien zal worden
                  in hoeverre elementen uit de praktijk en werkwijze van het ACOBA in het VK, voor de
                  Nederlandse procedure kunnen worden overgenomen. In lagere regelgeving (algemene maatregel
                  van bestuur en ministeriële regeling) zal deze procedure verder worden uitgewerkt.
                  Het wetsvoorstel biedt daar een grondslag voor.
               
2.2 Lobbyverbod
               
Een lobbyverbod beoogt te voorkomen dat een afgetreden bewindspersoon expertise, positie
                  en netwerk uit de eerdere hoedanigheid als bewindspersoon op onwenselijke wijze benut
                  voor het behartigen van de belangen van een organisatie waar hij na het aftreden in
                  dienst is getreden. Bovendien kan er dan sprake zijn van oneerlijke concurrentie voor
                  een dergelijke organisatie door een informatievoorsprong.
               
De ministerraad heeft op 13 april 2017 ingestemd met een lobbyverbod voor gewezen
                  bewindspersonen. Een gewezen bewindspersoon mocht na aftreden twee jaar lang niet
                  lobbyen bij het voormalige ministerie. Een ministerie mocht een gewezen bewindspersoon
                  gedurende twee jaar niet aanvaarden als lobbyist namens een bedrijf of een semipublieke
                  organisatie (bijvoorbeeld een woningcorporatie, een publieke omroep of een zorginstelling)
                  die belangen behartigt op het beleidsterrein van de gewezen bewindspersoon. In de
                  brief van de Minister van BZK zijn vervolgens beide Kamers geïnformeerd over het ingestelde
                  lobbyverbod voor bewindspersonen.21
In de brief van 29 november 2021 heeft de regering dit al bestaande lobbyverbod verbreed
                  voor wat betreft de reikwijdte tot het eigen ministerie en de aanpalende beleidsterreinen
                  waarmee de gewezen bewindspersoon tijdens het ambt actieve bemoeienis heeft gehad.
                  Voor gewezen bewindspersonen is het verbrede lobbyverbod opgenomen in het Handboek
                  bewindspersonen en in de brief over rechten en plichten die elke vertrekkende bewindspersoon
                  kort na het aftreden ontvangt van de Minister van BZK. Het in dit wetsvoorstel opgenomen
                  lobbyverbod is een codificatie van het reeds bestaande verbrede lobbyverbod.
               
De motie van het lid Van Baarle verzoekt de regering om een rijksbreed lobbyverbod
                  in te stellen voor gewezen bewindspersonen.22De regering acht in reactie op deze motie een rijksbreed lobbyverbod echter een stap
                  te ver. Bewindspersonen hebben een eigen portefeuille die zich weliswaar kan uitstrekken
                  tot buiten het eigen ministerie maar niet tot de gehele rijksoverheid. Daarom heeft
                  de regering gekozen voor de afbakening tot aanpalende beleidsterreinen. Het gaat hierbij
                  om onder andere departementen ressorterende beleidsterreinen waarover de gewezen bewindspersoon
                  voor zijn ontslag intensief en meer dan incidenteel contact heeft gehad.
               
Een andere motie van het lid Van Baarle verzoekt de regering om tot een eenduidige
                  definitie te komen van aanpalende beleidsterreinen waarmee actieve bemoeienis is geweest
                  en deze zo stringent mogelijk op te stellen om de schijn van belangenverstrengeling
                  te voorkomen.23 Het lobbyverbod geldt allereerst ten aanzien van het gehele ministerie waar de bewindspersoon
                  zijn ambt bekleedde. Voorts zijn de beleidsterreinen waar de voormalige bewindspersoon
                  verantwoordelijk voor was, bepalend voor de reikwijdte van het lobbyverbod. Dit geldt
                  ook als er sprake was van een gedeelde verantwoordelijkheid met andere bewindspersonen.
                  Bewindspersonen zijn tijdens de ambtsperiode soms ook actief bij de beleidsvorming,
                  sturing en besluitvorming op beleidsterreinen die formeel vallen onder een andere
                  bewindspersoon. Hierbij speelt eveneens de steeds verdergaande integraliteit van beleid
                  een rol. Het komt regelmatig voor dat een bewindspersoon meerdere portefeuilles heeft
                  bekleed en een collega-bewindspersoon moet vervangen. Maar actieve bemoeienis veronderstelt
                  méér dan alleen het deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming in de ministerraad
                  en onderraden; er is – zoals gezegd – geen sprake van een rijksbreed lobbyverbod.
                  Van actieve bemoeienis is sprake als een bewindspersoon bij de beleidsvorming op een
                  bepaald beleidsterrein buiten zijn of haar eigen ministerie meer dan incidentele en
                  intensieve ambtelijke contacten heeft onderhouden. Die betrokkenheid kan bijvoorbeeld
                  – maar niet uitsluitend – tot uitdrukking worden gebracht via medeondertekening van
                  Kamerbrieven of deelname aan debatten over een bepaald onderwerp. Daarvan kan sprake
                  zijn op beleidsterreinen die op het snijvlak van de portefeuilles van meerdere bewindspersonen
                  liggen, bijvoorbeeld klimaat, migratie, cybersecurity, jeugdzorg of de aanpak van
                  de coronapandemie. Het lobbyverbod strekt zich dus niet uit tot het gehele ministerie
                  waaronder het aanpalende beleidsterrein valt. Op dezelfde wijze blijft ook bij een
                  departementale herindeling van beleidsonderwerpen het lobbyverbod voor de gewezen
                  bewindspersoon gekoppeld aan de verantwoordelijkheid voor het oorspronkelijke beleidsterrein.
               
Het lobbyverbod zoals opgenomen in dit wetsvoorstel betreft voor gewezen bewindspersonen
                  geen verbod op het aanvaarden van een bepaalde vervolgfunctie of opdracht; het is
                  geen «beroepsverbod». Het lobbyverbod is allereerst uitdrukkelijk niet van toepassing
                  op gewezen bewindspersonen die een functie bekleden in de publieke sector. Het is
                  dus bijvoorbeeld wel mogelijk om als voormalig Minister in een nieuwe rol als commissaris
                  van de Koning of burgemeester contacten te onderhouden met ambtenaren van het voormalig
                  ministerie. Een lobbyverbod voor de publieke sector is onevenredig en onwerkbaar en
                  zou niet ten goede komen aan het algemeen belang. Met het oog op een goede uitvoering
                  van beleid en wetgeving is het wenselijk dat binnen de publieke sector zulke contacten
                  mogelijk blijven.
               
Ook staat het een gewezen bewindspersoon na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel
                  nog steeds vrij om in dienst te treden bij of een opdracht te aanvaarden van een lobbyorganisatie.
                  Wel mag hij of zij dan niet lobbyen bij het eigen ministerie of bij een ministerie
                  voor zover daar sprake is van aanpalende beleidsterreinen waarmee betrokkene tijdens
                  het ambt actieve bemoeienis heeft gehad.
               
Het lobbyverbod heeft een tweezijdig karakter en geldt op grond van de Gedragscode
                  integriteit Rijk24 al voor (medewerkers van) ministeries die daardoor medeverantwoordelijk zijn voor
                  de toepassing van het lobbyverbod. Het strekt zich ook uit tot medewerkers die een
                  ander dienstverband of contractuele relatie hebben, zoals uitzendkrachten, stagiairs
                  en ingehuurde externen. Medewerkers van ministeries mogen vanuit hun ambtelijk functioneren
                  geen zakelijke contacten in welke vorm dan ook onderhouden met een gewezen bewindspersoon
                  gedurende twee jaar na het aftreden van de bewindspersoon.25 Zakelijk contact is een breed begrip, maar houdt in ieder geval in dat contact wordt
                  gevoerd dat erop gericht is beleidsvorming, beleidsuitvoering of besluitvorming van
                  het kabinet te beïnvloeden. Daarnaast vallen niet alleen gesprekken in persoon onder
                  de reikwijdte van zakelijk contact, ook bijvoorbeeld brieven die door de gewezen bewindspersoon
                  worden ondertekend, e-mails, telefoongesprekken, andere vormen van telecommunicatie
                  of het deel uitmaken van een bedrijfsdelegatie. Daarbij maakt de plaats ook niet uit
                  waar deze activiteiten plaatsvinden. Contacten die slechts privé of sociaal van aard
                  zijn, vallen uiteraard niet onder de reikwijdte van zakelijk contact. Deze definitie
                  komt overeen met de definitie voor lobbyen die de Europese Commissie in de gedragscode
                  voor voormalig Eurocommissarissen hanteert.26
Net als bij het huidige lobbyverbod kan indien daartoe aanleiding bestaat in uitzonderlijke
                  gevallen ontheffing van het lobbyverbod worden verleend. De regering stelt voor deze
                  bevoegdheid neer te leggen bij de Minister van het betrokken ministerie. Het ligt
                  in de rede dat de Minister deze bevoegdheid mandateert aan zijn Secretaris-Generaal
                  (hierna: SG), aangezien deze is belast met de ambtelijke leiding van een ministerie
                  en zelf geen politieke functionaris is.27 Mandatering is passend bij de werkgeversrol van de SG en de daarbij horende rechtspositionele
                  zorg voor het ambtelijk apparaat; de SG is in uiterste instantie bevoegd maatregelen
                  te treffen indien een ambtenaar zich niet houdt aan het lobbyverbod. Ook in de huidige
                  praktijk berust de mogelijkheid tot ontheffing van het lobbyverbod bij de SG. Factoren
                  die voor een ontheffing kunnen worden meegewogen, zijn bijvoorbeeld: de duur van het
                  uitoefenen van de functie van bewindspersoon (en daarmee de gezagsrelatie), de mate
                  van nabijheid van het beleidsterrein, de tijd die verstreken is, de kring van contactpersonen,
                  de aard van de nieuwe werkkring (commercieel of semipublieke sector) en de inhoud
                  van de functie of opdracht. Daarbij geldt dat openheid over het contact kan bijdragen
                  aan het mitigeren van mogelijke risico’s. Het onafhankelijke adviescollege kan op
                  verzoek advies geven aan de Minister, c.q. diens gemandateerde, over een mogelijke
                  ontheffing van het lobbyverbod en tevens adviseren daar voorwaarden aan te verbinden.
                  Uit oogpunt van transparantie is in dit wetsvoorstel opgenomen dat zulke adviezen
                  binnen twee weken nadat de ontheffing is verleend door het adviescollege openbaar
                  worden gemaakt. Adviezen over niet-verleende ontheffingen worden niet openbaar gemaakt.
               
2.3 Draaideurverbod
               
Draaideurbeleid verbiedt organisaties om gedurende een bepaalde periode na beëindiging
                  van het dienstverband een oud-medewerker tegen beloning opdrachten te verstrekken.
                  De introductie van een wettelijk draaideurverbod voor gewezen bewindspersonen beoogt
                  te voorkomen dat bewindspersonen na het aftreden betaalde, commerciële werkzaamheden
                  ten behoeve van het voormalige eigen ministerie of op aanpalende beleidsterreinen
                  van een ander ministerie gaan verrichten. Hiermee wordt het risico op verstrengeling
                  van persoonlijke en functionele belangen vermeden. Ook kan een gewezen bewindspersoon
                  gedurende deze periode geen arbeidsovereenkomst afsluiten met, of een opdracht aanvaarden
                  van, het eigen ministerie of een ministerie op een aanpalend beleidsterrein. In dit
                  wetsvoorstel is de wettelijke verankering voor het draaideurverbod opgenomen. Een
                  draaideurverbod betreft een inperking van de vrije keuze van arbeid. Een dergelijke
                  inperking is alleen dan geoorloofd als hiervoor een wettelijke grondslag is gecreëerd.
               
Gewezen bewindspersonen worden vaak gevraagd als voorzitter of lid van een adviescommissie
                  vanwege hun expertise op een bepaald beleidsterrein. Een draaideurverbod sluit die
                  specifieke inzet van gewezen bewindspersonen niet uit. Adviescolleges zijn onafhankelijk
                  en staan op afstand van een ministerie. De benoeming van een gewezen bewindspersoon
                  in een adviescollege dat is ingesteld op basis van de Kaderwet adviescolleges, valt
                  derhalve niet onder het beoogde draaideurverbod. Ook een eenzijdige benoeming tot
                  regeringscommissaris is niet in strijd met het draaideurverbod.
               
De Minister kan ontheffing van het draaideurverbod verlenen. Hij kan deze bevoegdheid
                  mandateren aan de SG van het betrokken departement, evenals thans al het geval is
                  voor wat betreft het verlenen van ontheffingen van het reeds bestaande lobbyverbod.
                  Net als bij het lobbyverbod zal ook hier het onafhankelijke adviescollege advies kunnen
                  uitbrengen aan de Minister over een mogelijke ontheffing. Daarbij kan het college
                  ook adviseren dat een ontheffing onder voorwaarden niet bezwaarlijk is.
               
3. Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving
               
Gewezen bewindspersonen hebben in het maatschappelijk verkeer in beginsel dezelfde
                  rechten, plichten en vrijheden als ieder ander. In deze paragraaf wordt ingegaan op
                  de verhouding van het wetsvoorstel tot het recht op vrije keuze van arbeid, het recht
                  op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, de Algemene wet gegevensbescherming
                  en andere nationale regelgeving.
               
3.1 Verhouding tot vrije keuze van arbeid
               
Gewezen bewindspersonen worden, net als ieder ander, ook beschermd door het recht
                  op vrije keuze van arbeid. Die vrijheid is neergelegd in verschillende rechtsbronnen,
                  waaronder artikel 1 van het Europees Sociaal Handvest (hierna: ESH) en artikel 6 van
                  het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (hierna:
                  IVESCR). In artikel 1, tweede lid, van het ESH wordt de vrijheid van arbeid omschreven
                  als het recht voor eenieder om in staat te worden gesteld in zijn onderhoud te voorzien
                  door werkzaamheden die hij vrijelijk heeft gekozen. In artikel 6 van het IVESCR wordt
                  dit recht omschreven als het recht van eenieder op de mogelijkheid in zijn onderhoud
                  te voorzien door middel van vrijelijk gekozen of aanvaarde werkzaamheden. Daarnaast
                  wordt de vrijheid van arbeid het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de
                  fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) weliswaar niet specifiek beschermd, maar deze
                  wordt wel onder artikel 8 EVRM geschaard (eerbieding van het privéleven in de vorm
                  van de vrijheid tot het leggen en onderhouden van contacten in de werksfeer (zie ook
                  paragraaf 3.2).
               
De vrije keuze van arbeid is in de Nederlandse Grondwet te vinden in het derde lid
                  van artikel 19. Daarin is tevens bepaald dat dit grondrecht alleen bij of krachtens
                  formele wet kan worden beperkt. Uit de grondwetsgeschiedenis blijkt dat de vrije keuze
                  van arbeid in onze Grondwet slechts de vrije keuze inhoudt van een beroep uit de mogelijkheden
                  die zowel persoonlijk als maatschappelijk beschikbaar zijn.28 Dat betekent dus niet dat de vrije keuze van arbeid een absolute vrije beroepsuitoefening
                  beschermt. Bij de voorgestelde maatregelen in dit wetsvoorstel, waaronder in het bijzonder
                  het draaideurverbod en adviesverplichting bij het aanvaarden een vervolgfunctie of
                  commerciële opdracht, kan de vraag ontstaan of er sprake is van een beperking van
                  de vrijheid om zelf een werkkring te kiezen en contracten hiervoor aan te gaan. Een
                  gewezen bewindspersoon mag door de invoering van het draaideurverbod immers binnen
                  twee jaar na diens aftreden geen betaalde opdracht bij het voormalige ministerie accepteren.
                  Daarnaast kan de verplichting voor gewezen bewindspersonen om advies aan te vragen
                  over de aanvaardbaarheid van een vervolgfunctie of opdracht ook spanning opleveren
                  met de vrije keuze van arbeid. Indien het adviescollege oordeelt dat de vervolgfunctie
                  of opdracht onaanvaardbaar of slechts aanvaardbaar onder voorwaarden is, wordt de
                  gewezen bewindspersoon beperkt in de soorten functies die deze persoon kan uitoefenen
                  en opdrachten die hij of zij kan aanvaarden. Het voorgestelde draaideurverbod alsmede
                  de adviesverplichting zouden daarmee de vrije keuze van arbeid kunnen inperken. Voor
                  zover daarvan sprake is, voorziet deze wet in de daarvoor benodigde formeel wettelijke
                  grondslag.
               
Beperkingen van in het EVRM erkende mensenrechten29 kunnen worden gerechtvaardigd als die beperkingen bij wet zijn voorzien, een legitiem
                  doel dienen, en daarnaast noodzakelijk en proportioneel zijn. Dit wetsvoorstel zorgt
                  ervoor dat bovengenoemde maatregelen wettelijk zijn verankerd, waardoor wordt voldaan
                  aan het vereiste dat de regulering moet zijn voorzien bij wet. Deze beperkingen zijn
                  noodzakelijk in het kader van het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten
                  en de bescherming van de goede zeden. De voorgenoemde maatregelen dragen bij aan een
                  betrouwbare en integere overheid binnen de Nederlandse democratische rechtsstaat.
                  Integriteitskwesties kunnen afbreuk doen aan draagvlak voor het overheidsbeleid en
                  het gezag van de overheid en moeten daarom zoveel mogelijk worden vermeden. Door de
                  introductie van het draaideurverbod en de adviesverplichting wordt het risico op verstrengeling
                  van persoonlijke en functionele belangen gemitigeerd. Daarnaast zijn de adviesverplichting
                  en het draaideurverbod proportioneel; zij gaan niet verder dan noodzakelijk is, de
                  genoemde maatregelen gelden slechts voor de duur van twee jaar. Bovendien is er een
                  mogelijkheid om onder omstandigheden af te wijken van het verbod, zodat maatwerk mogelijk
                  blijft. Voorts voorziet de adviesverplichting voor gewezen bewindspersonen niet in
                  een totaal beroepsverbod, maar vraagt deze enkel van bewindspersonen om advies te
                  vragen over de toelaatbaarheid van een vervolgfunctie of opdracht. Het draaideurverbod
                  zorgt ervoor dat een gewezen bewindspersoon gedurende een periode van twee jaar na
                  ontslag niet in dienst mag treden bij het voormalig ministerie maar biedt nog wel
                  de ruimte voor voldoende andere functies en opdrachten en is zodoende proportioneel.
               
3.2 Verhouding tot het recht op privéleven, de Algemene Verordening gegevensbescherming
                  en de Wet open overheid
               
De maatregelen uit dit wetsvoorstel beperken ook het recht op privéleven. Het recht
                  op privéleven is opgenomen in artikel 8 EVRM. Volgens vaste rechtspraak van het Europees
                  Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) behoort het leggen en onderhouden van
                  contacten met anderen, ook gedurende werktijd, tot het privéleven in de zin van artikel
                  8 EVRM.30 Zoals hiervoor vermeld, wordt daarnaast ook de vrijheid van arbeid onder artikel
                  8 EVRM geschaard. Vooral het lobbyverbod, zoals opgenomen in dit wetsvoorstel, kan
                  daarom mogelijk spanning opleveren met het recht op privéleven.
               
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Grondwet heeft eenieder recht op eerbiediging
                  van zijn persoonlijke levenssfeer. De verwerking van persoonsgegevens over een burger
                  vormt een inbreuk op diens persoonlijke levenssfeer. In dit wetsvoorstel is een verplichting
                  opgenomen voor (gewezen) bewindspersonen om een advies aan te aanvragen over een vervolgfunctie
                  of opdracht, en daartoe informatie te overleggen aan het adviescollege. Daarnaast
                  worden adviezen over de toelaatbaarheid van een vervolgfunctie of opdracht veelal
                  openbaar gemaakt. Daarom kan worden gesteld dat als gevolg van dit wetsvoorstel mogelijk
                  sprake is van verwerking van persoonsgegevens en een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
                  van gewezen bewindspersonen.
               
Ingevolge artikel 8, tweede lid, EVRM wordt een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
                  rechtens aanvaardbaar geacht indien deze een legitiem doel dient, de inbreuk bij wet
                  wordt voorzien en de inbreuk noodzakelijk is in een democratische samenleving. Volgens
                  jurisprudentie van het EHRM houdt dit laatste vereiste in dat sprake moet zijn van
                  een dringende maatschappelijke behoefte. Verder moet de inbreuk in een redelijke verhouding
                  staan tot het te dienen belang en moet voldaan zijn aan het proportionaliteits- en
                  het subsidiariteitsbeginsel. Het proportionaliteitsbeginsel houdt in dat de inbreuk
                  op de belangen van betrokkenen evenredig zijn en in verhouding moeten staan tot het
                  te verwezenlijken doel. Het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat het doel van regelgeving
                  in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder nadelige wijze, kan
                  worden verwerkelijkt.
               
Aan de eis dat de inbreuk bij wet is voorzien wordt met dit wetsvoorstel voldaan.
                  Ook is er sprake van een legitiem doel, waarbij vooral gedacht kan worden aan de in
                  artikel 8, tweede lid, van het EVRM genoemde doelen van het beschermen van de nationale
                  veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, alsmede
                  de bescherming van de goede zeden. Zoals ook al is aangegeven in de inleiding van
                  deze memorie van toelichting is het van belang om te investeren in de kwaliteit van
                  het politieke ambt door in te zetten op bevordering van de integriteit van het openbaar
                  bestuur en zodoende bij te dragen aan het vertrouwen van burgers in de overheid. Het
                  vertrouwen van burgers in de overheid is wezenlijk voor het functioneren van onze
                  democratische rechtsstaat. Daarmee draagt het bevorderen van de integriteit op dit
                  niveau ook bij aan de legitimiteit van het overheidshandelen.
               
Wat betreft de proportionaliteit van de maatregelen in dit wetsvoorstel is de regering
                  van mening dat de verplichting tot het vragen van een advies alvorens een vervolgfunctie
                  of opdracht te aanvaarden niet een te zware maatregel wordt geacht, omdat de eigen
                  verantwoordelijkheid die de (gewezen) bewindspersoon op dit punt heeft, wordt ondersteund
                  door de adviesverplichting. Een positief advies kan worden gezien als een bevestiging
                  van een integere keuze. Opgevolgde negatieve adviezen leiden niet tot openbaarmaking
                  van het advies, noch tot andere nadere consequenties. Hoewel het opvolgen van een
                  negatief advies ook kan worden gezien als bevestiging van integriteit, is ter bescherming
                  van de gewezen bewindspersoon en de betrokken werkgever of opdrachtverlener openbaarmaking
                  in dit geval niet aangewezen. Als na een negatief advies de functie of opdracht wel
                  wordt aanvaard, is openbaarmaking wel aangewezen. In dat geval is er in de ogen van
                  de regering, gelet op het doel van dit wetsvoorstel, terecht sprake van gevolgen voor
                  de betrokken (gewezen) bewindspersoon. Er is voor gekozen om alle adviezen na aanvaarding
                  van een functie of opdracht openbaar te maken, ook de positieve gedurende een periode
                  van twee jaar na het uitbrengen van het advies, waarna het advies van de website van
                  het adviescollege zal worden verwijderd. Zoals gezegd zijn van de positieve adviezen
                  geen negatieve gevolgen te verwachten. Ook is meegewogen dat het hier gaat om personen
                  die in de openbaarheid zijn getreden, publieke personen met een publieke functie,
                  van wie mag worden verwacht dat zij integer handelen en over wiens vervolgfunctie
                  al snel een publiek debat zal plaatsvinden, waardoor volledige transparantie in de
                  rede ligt. Daarnaast is de verwachting dat van deze maatregel een preventieve werking
                  uit zal gaan.
               
In de afweging is betrokken dat de wijze van openbaarmaking van negatieve adviezen
                  of niet een niet gevraagd advies via de website van het adviescollege met zich mee
                  kan brengen dat uitgebrachte adviezen ook na deze termijn mogelijk vindbaar zullen
                  blijven. Dat betekent dat het openbaar maken van een negatief advies dat niet wordt
                  opgevolgd of een niet gevraagd advies verstrekkende gevolgen voor een persoon kan
                  hebben die langer kan duren dan de twee jaar dat het advies openbaar is.
               
Het draaideurverbod en het lobbyverbod worden tevens noodzakelijk geacht om integriteit
                  te bevorderen. Het adviescollege kan worden gevraagd te adviseren over uitzonderingen
                  op deze verboden. De beperking van de termijn tot twee jaar na afloop van het bekleden
                  van de functie als bewindspersoon voldoet in de ogen van de regering aan de eisen
                  van proportionaliteit. Met het oog op de subsidiariteit zijn deze twee maatregelen
                  in werking beperkt tot twee jaar na ontslag. Daarnaast zijn het draaideurverbod en
                  het lobbyverbod beperkt tot het eigen voormalige departement en het lobbyverbod bovendien
                  ook tot aanpalende beleidsterreinen.
               
Wat betreft het subsidiariteitsbeginsel kan worden gesteld dat de persoonsgegevens
                  noodzakelijk zijn om een advies uit te brengen en dat de verwerking daarvan in een
                  advies, en het vervolgens publiceren van dat advies, noodzakelijk is om tot «naming
                  and shaming» te komen in de gevallen waarin de (gewezen) bewindspersoon een negatief
                  advies (of een positief advies onder voorwaarden) niet opvolgt. Zonder openbaarmaking
                  van die adviezen is dat niet mogelijk. Daarbij kan in acht worden genomen dat het
                  «naming and shaming» aspect in handen van de (gewezen) bewindspersoon ligt, namelijk
                  in de keuze om een functie of opdracht al dan niet te aanvaarden nadat een negatief
                  advies is uitgebracht.
               
Er is voor gekozen om bij aanvaarding van functies of opdrachten, alle adviezen openbaar
                  te maken, ook de positieve, om de hierboven reeds genoemde reden dat positieve adviezen
                  geen nadelige gevolgen met zich meebrengen voor de betrokken persoon. Daarnaast is
                  een reden voor het ook publiceren van de positieve adviezen dat hiermee het vertrouwen
                  in de integriteit van (gewezen) bewindspersonen wordt bevorderd.
               
De Algemene verordening gegevensverwerking (hierna: AVG) zegt in artikel 86 (Verwerking
                  en recht van toegang van het publiek tot officiële documenten) het volgende:
               
«Persoonsgegevens in officiële documenten die voor de uitvoering van een taak van
                     algemeen belang in het bezit zijn van een overheidsinstantie, een overheidsorgaan
                     of een particulier orgaan, mogen door de instantie of het orgaan in kwestie worden
                     bekendgemaakt in overeenstemming met het Unierecht of het lidstatelijke recht dat
                     op de overheidsinstantie of het orgaan van toepassing is, teneinde het recht van toegang
                     van het publiek tot officiële documenten in overeenstemming te brengen met het recht
                     op bescherming van persoonsgegevens uit hoofde van deze verordening.»
Hieruit volgt dat er een afweging moet worden gemaakt tussen het (algemeen) belang
                  van openbaarmaking en het (persoonlijke) belang van eerbiediging van de persoonlijke
                  levenssfeer. Dat de naam van de (gewezen) bewindspersoon wordt gebruikt om een advies
                  op te stellen kan gesteld worden noodzakelijk te zijn ter vervulling van een taak
                  van algemeen belang van het adviescollege, namelijk adviseren over de toelaatbaarheid
                  van het aanvaarden van een bepaalde functie of opdracht. Dat advies gaat over een
                  bepaalde persoon en wordt ook door hem of haar aangevraagd. Daarmee wordt voldaan
                  aan de grondslag in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de AVG (de verwerking
                  is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak
                  in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke
                  is opgedragen) en vormt daarmee ook de grondslag voor de verstrekking door een (gewezen)
                  bewindspersoon aan (en ontvangst door) het college van de benodigde persoonsgegevens.
               
De taak van het adviescollege om daarnaast tevens de adviezen over een met naam genoemde
                  persoon openbaar te maken, brengt een verwerking met zich die eveneens gebaseerd kan
                  worden op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de AVG.
               
De AVG kent zes beginselen inzake verwerking van persoonsgegevens, zoals deze zijn
                     opgenomen in artikel 5 AVG. Hieronder wordt op deze zes beginselen ingegaan in relatie
                     tot dit wetsvoorstel:
                  
1. Rechtsmatigheid, behoorlijkheid en transparantie: bij de uitvoering van dit wetsvoorstel
                           mogen de procedures van het verwerken van persoonsgegevens niet wordt overtreden en
                           er moet transparantie zijn ten aanzien van welke gegevens er worden verwerkt en waarom.
                           De doelstelling van het wetsvoorstel en de wijze waarop deze wordt bereikt is uitgebreid
                           in deze memorie van toelichting aan bod gekomen. Duidelijk is dat bepaalde gegevens
                           moeten worden verwerkt om tot een advies te komen over de toelaatbaarheid van een
                           functie of commerciële opdracht, dan wel over het al dan niet verlenen van een ontheffing
                           op het draaideurverbod of lobbyverbod. Met de regels te stellen bij of krachtens algemene
                           maatregel van bestuur zal volledig duidelijk zijn welke gegevens worden verwerkt.
                        
2. Doelbinding: gegevens mogen alleen worden verwerkt voor een specifiek doel en mogen
                           niet verder worden verwerkt zodra dat doel bereikt is. Het doel dat dit wetsvoorstel
                           wil bereiken is bevordering van de integriteit van het openbaar bestuur waar het de
                           vervolgcarrière van gewezen bewindspersonen betreft. Hiertoe worden een verplichting
                           opgelegd tot het aanvragen van een advies in bepaalde gevallen en beperkingen opgelegd
                           in de vorm van het draaideurverbod en lobbyverbod, welke beide beperkingen de mogelijkheid
                           tot ontheffing kennen. Verwerking van persoonsgegevens gaat niet verder dan noodzakelijk
                           om de aanvragen en advisering mogelijk te maken waar het de drie genoemde maatregelen
                           betreft.
                        
3. Minimale gegevensverwerking: persoonsgegevens mogen alleen verwerkt worde als dit
                           noodzakelijk is voor een specifiek verwerkingsdoel. Er zullen niet meer persoonsgegevens
                           worden verwerkt dan noodzakelijk om de maatregelen opgenomen in dit wetsvoorstel te
                           bereiken.
                        
4. Juistheid: alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om gegevens die onjuist
                           of onvolledig zijn te wissen of rectificeren. Aangezien de (gewezen) bewindspersonen
                           zelf degenen zijn die de gegevens aanleveren, kunnen we ervan uitgaan dat deze juist
                           en volledig zijn. Er is natuurlijk altijd de mogelijkheid om gegevens aan te vullen
                           of te corrigeren gedurende het adviesproces.
                        
5. Opslagbeperking: zodra gegevens niet langer nodig zijn voor het bereiken van het oorspronkelijke
                           doel, moeten deze worden verwijderd. Bij algemene maatregel van bestuur zal een bewaartermijn
                           worden vastgesteld ten aanzien van de aan te leveren persoonsgegevens waar het de
                           diverse adviesaanvragen betreft. Deze bewaartermijn zal zo kort mogelijk zijn. Omdat
                           een advies van het adviescollege geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht
                           (hierna: Awb) is, staat na het uitbrengen van het advies voor de betrokken (gewezen)
                           bewindspersoon daartegen geen rechtsbescherming open bij de bestuursrechter maar bij
                           de burgerlijke rechter met een actie uit onrechtmatige daad ex. artikel 6:162 van
                           het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Om deze reden zullen de gegevens niet direct
                           na uitbrengen van het advies kunnen worden vernietigd.
                        
6. Integriteit en vertrouwelijkheid: persoonsgegevens moeten verwerkt worden op een zodanige
                           manier dat een passende beveiliging is gewaarborgd, en dat zij beschermd zijn tegen
                           ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging
                           en beschadiging. Het adviescollege zal hiertoe de nodige maatregelen treffen door
                           waar mogelijk de persoonsgegevens te versleutelen en/of pseudonimiseren.
                        
In dit wetsvoorstel wordt bepaald dat de door de betreffende Minister verleende ontheffingen
                  en de adviezen van het adviescollege actief openbaar worden gemaakt. Deze verplichting
                  is beperkt tot verleende ontheffingen en de adviezen over functies en opdrachten die
                  worden aanvaard of opdrachten of contracten die tot stand komen (ook als daarbij van
                  het advies wordt afgeweken). Deze actieve openbaarmaking volgt voor de ontheffingen
                  en de adviezen niet reeds uit het nog niet in werking getreden artikel 3.3, tweede
                  lid, van de Wet open overheid (hierna: Woo). Voor de ontheffingen niet, omdat rechtspositionele
                  beschikkingen van verplichte actieve openbaarheid zijn uitgezonderd in artikel 3.3,
                  tweede lid, onderdeel k, onder 7, Woo. Voor de adviezen niet, omdat de verplichting
                  tot actieve openbaarmaking van adviezen van artikel 3.3, tweede lid, onderdeel e,
                  onder 2, Woo niet geldt voor adviezen over individuele gevallen. De openbaarmakingsplicht
                  in dit wetsvoorstel is daarmee een aanvulling op de verplichting uit de Woo.
               
In het onderhavige wetsvoorstel wordt uitdrukkelijk gekozen om adviezen die betrekking
                  hebben op de aanvaardbaarheid van een vervolgfunctie of opdracht alleen openbaar te
                  maken als de desbetreffende functie of opdracht uiteindelijk wordt aanvaard – ongeacht
                  of het advies positief of negatief is. Bij het opstellen van de adviezen zal het adviescollege
                  rekening houden met het feit dat deze adviezen openbaar worden wat betreft de informatie
                  die in dat advies wordt opgenomen, zeker waar het persoonsgevoelige gegevens betreft.
               
Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor positieve beslissingen op een verzoek tot ontheffing
                  voor een draaideur- of lobbyverbod. Openbaarmaking in deze gevallen dient het doel
                  van het wetsvoorstel: de bevordering van integriteit. Als een vervolgfunctie of een
                  arbeidsovereenkomst of commerciële opdracht bij het voormalige ministerie daarentegen
                  niet wordt aanvaard of lobbyactiviteiten niet worden aangegaan – hetzij door een negatief
                  advies of een beslissing om geen ontheffing te verlenen, hetzij door persoonlijke
                  inkeer van de betreffende bewindspersoon – komt het belang bij openbaarmaking van
                  het advies te vervallen en wordt in het kader van de bescherming van de persoonlijke
                  levenssfeer ervoor gekozen de desbetreffende adviezen niet openbaar te maken.
               
Wat betreft passieve openbaarmaking, dat wil zeggen de mogelijkheid tot het opvragen
                  op grond van de Woo van documenten betreffende adviesaanvragen, als ook betreffende
                  verzoeken tot ontheffingen van het draaideurverbod en lobbyverbod en eventuele adviezen
                  aangaande deze ontheffingen is er in het twaalfde lid van artikel 2, bepaald dat deze
                  documenten niet openbaar worden gemaakt. Het twaalfde lid van artikel twee wordt in
                  de artikelen 3, vierde lid, en 4, vijfde lid, voor de in die artikelen genoemde adviezen
                  van overeenkomstige toepassing verklaard. Artikel 2, twaalfde lid, is in dit wetsvoorstel
                  opgenomen in aanvulling op artikel 5.1, tweede lid, onderdeel e, van de Woo, waarin
                  een uitzondering op openbaarmaking met een beroep op de eerbiediging van de persoonlijke
                  levenssfeer is opgenomen. De persoonlijke levenssfeer is een relatieve weigeringsgrond
                  om bepaalde stukken buiten de openbaarheid te houden. Het ligt in de lijn der verwachting
                  dat bepaalde stukken worden opgevraagd. De relatieve weigeringsgrond wordt onvoldoende
                  zeker geacht om te voorkomen dat stukken nooit openbaar kunnen worden via een Woo-verzoek.
                  Deze bepaling wordt om die reden opgenomen in de bijlage bij artikel 8.8 van de Woo
                  (artikel 7 van het onderhavige wetsvoorstel).
               
3.3 Gegevensbescherming
               
Het wetsvoorstel voorziet in een grondslag om persoonsgegevens te verwerken indien
                  dit noodzakelijk is voor de uitvoering door het college van de adviesverplichting,
                  onder voorwaarde dat bij die uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de
                  persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad. Met deze
                  adviesverplichting is een zwaarwegend algemeen belang gediend, namelijk het reduceren
                  van het risico op belangenverstrengeling als gewezen bewindspersonen een vervolgfunctie
                  aanvaarden. Dit zwaarwegende algemene maatschappelijke belang rechtvaardigt de uitzondering
                  op het verbod op het verwerken van persoonsgegevens, mits aan de bovengenoemde voorwaarde
                  wordt voldaan.
               
Het enige doel en tevens het belang van deze gegevensverwerkingen is het adequaat
                  kunnen adviseren door een onafhankelijk adviescollege over de aanvaardbaarheid van
                  een vervolgfunctie of opdracht met het oog op het ongewenste risico op belangenverstrengeling.
                  Het verwerken van genoemde persoonsgegevens is daartoe noodzakelijk: er is geen alternatieve
                  werkwijze mogelijk. De aangeleverde gegevens worden niet voor een ander doel gebruikt.
                  De verwerking van persoonsgegevens beperkt zich tot het (secretariaat van het) adviescollege.
                  Bij de gegevensverwerking wordt gebruik gemaakt van een webformulier. Daarbij is er
                  geen sprake van geautomatiseerde gegevensverwerking en besluitvorming.
               
Er is voor dit wetsvoorstel een gegevensbeschermingseffect-beoordeling uitgevoerd
                  waarin met het oog op de in dit wetsvoorstel voorgestelde adviesverplichting voor
                  (gewezen) bewindspersonen, is geanalyseerd welke gevolgen deze regelgeving kan hebben
                  voor de verwerking van de persoonsgegevens van degenen die advies vragen over de aanvaardbaarheid
                  van een vervolgfunctie of opdracht. Ook is bekeken hoe deze gevolgen zoveel mogelijk
                  kunnen worden beperkt. Deze analyse heeft geleid tot de volgende inzichten.
               
Wanneer aan het adviescollege verplicht advies wordt gevraagd over de aanvaardbaarheid
                  van een vervolgfunctie of opdracht, ligt de registratie en verwerking van de volgende
                  persoonsgegevens voor de hand:
               
– naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van degene die om advies vraagt;
– informatie over de beoogde vervolgfunctie of opdracht (bedrijfsnaam en functieaanduiding/opdrachtbeschrijving);
– een ingevuld vragenformulier waarin degene die advies vraagt het eventuele risico
                        op belangenverstrengeling in de beoogde vervolgfunctie of opdracht uiteenzet voor
                        het adviescollege.
                     
Na ontvangst van adviesaanvraag:
– het aan de (gewezen) bewindspersoon versturen van een ontvangstbevestiging;
– de verslaglegging als degene die advies vraagt, verzoekt om door het adviescollege
                        te worden gehoord alvorens het college een advies uitbrengt;
                     
– gegevensverwerking in het proces van oordeelsvorming in het adviestraject;
– het openbaar maken van het advies op de website van het adviescollege vindt alleen
                        plaats in de volgende twee gevallen:
                     
– de (gewezen) bewindspersoon aanvaardt een functie of opdracht met een positief advies
                              dan wel met een advies onder voorwaarden (de vervolgfunctie of opdracht is aanvaardbaar
                              dan wel de vervolgfunctie of opdracht is onder voorwaarden aanvaardbaar);
                           
– de (gewezen) bewindspersoon aanvaardt de functie of opdracht ondanks het feit dat
                              het adviescollege een negatief heeft advies uitgebracht: de functie of opdracht is
                              niet aanvaardbaar.
                           
De door de (gewezen) bewindspersoon verstrekte gegevens worden gedurende een bij algemene
                  maatregel van bestuur bepaalde termijn bewaard. Deze termijn zal zo kort mogelijk
                  zijn, doch de gegevens kunnen niet direct na uitbrengen van het advies worden vernietigd
                  in verband met een mogelijke gang naar de burgerlijke rechter met een actie uit onrechtmatige
                  daad ex. artikel 6:162 BW indien de (gewezen) bewindspersoon zich niet kan vinden
                  in het advies.
               
Als er geen advies is gevraagd en toch een vervolgfunctie of opdracht is aanvaard
                  waarvoor een adviesaanvraag noodzakelijk was of in het geval een gevraagd advies niet
                  is opgevolgd, maakt het adviescollege de desbetreffende functie of opdracht en de
                  naam van de betrokken (gewezen) bewindspersoon op de website van het adviescollege
                  openbaar. In deze gevallen blijven deze gegevens ook gedurende twee jaar na aanvaarding
                  van de desbetreffende functie of opdracht op de website openbaar.
               
Ook adviezen worden twee jaar na het uitbrengen van het advies van de website verwijderd.
                  Openbaarmaking op de website van het adviescollege brengt met zich mee dat uitgebrachte
                  adviezen ook na deze termijn mogelijk vindbaar zullen blijven. Volledige vernietiging
                  is door deze wijze van openbaarmaking niet waarschijnlijk. Voor de duur van de openbaarmakingsperiode
                  van twee jaar is aangesloten bij de duur van adviesverplichting na het aftreden.
               
3.5 Verhouding tot andere nationale regelgeving
               
Bewindspersonen worden geacht na afloop van hun ambtsvervulling de stap te zetten
                  naar een andere functie of opdracht in de politiek of de samenleving. Dit komt tot
                  uitdrukking in een sollicitatieplicht en de verplichting tot aanvaarden van passende
                  arbeid in de Appa. De voorgestelde maatregelen (draaideurverbod en verplicht advies
                  bij een vervolgfunctie of opdracht) kunnen van invloed zijn op deze verplichtingen.
                  Dit vergt een aanpassing van deze bepalingen in de Appa waar ook voor gewezen bewindspersonen
                  de verplichting is opgenomen om vanaf drie maanden na het aftreden passende arbeid
                  te accepteren. De definitie van passende arbeid moet daarom worden aangepast, omdat
                  een deel van de arbeid die thans als passende arbeid wordt beschouwd, na inwerkingtreding
                  van dit wetsvoorstel niet meer als zodanig wordt gekwalificeerd (artikel 5 van dit
                  wetsvoorstel). Denk hierbij aan de functies of opdrachten waarover het adviescollege
                  negatief heeft geadviseerd en de functies en opdrachten die onder het draaideurverbod
                  vallen.
               
3.6 Verhouding tot de rechtspositie van politieke ambtsdragers
               
Dit voorstel past ook binnen de kaders van een eerder met de Tweede Kamer gedeelde
                  visie over de rechtspositie van politieke ambtsdragers (Bijzondere ambten, een toegesneden
                  rechtspositie»), die nog steeds als uitgangspunt dient.31 De visie is opgesteld vanwege het belang van passende arbeidsvoorwaarden voor de
                  aantrekkelijkheid van politieke ambten. In dit kader is een afwegingskader voor wijzigingen
                  in de arbeidsvoorwaarden en voorzieningen van politieke ambtsdragers opgenomen. Als
                  één van de acht leidende principes voor het arbeidsvoorwaardenpakket is in deze visie
                  opgenomen dat de rechtspositie van politieke ambtsdragers een integere ambtsvervulling
                  dient te bevorderen. In de eerste plaats dient een toereikend arbeidsvoorwaardenpakket
                  en adequate voorzieningen te voorkomen dat politieke ambtsdragers in de verleiding
                  komen om niet integer te handelen. Dit vereist heldere regelgeving en oog voor zorgvuldige
                  verantwoording van de uitvoering van de regelgeving. De rechtspositie moet zowel de
                  volksvertegenwoordiger als de bestuurder in staat stellen onafhankelijk en neutraal
                  een oordeel te vellen over bestuurlijke aangelegenheden.
               
Zo voorkomt een na het ambt adequate uitkeringsregeling dat politieke ambtsdragers
                  al tijdens de ambtsvervulling (moeten) solliciteren voor een volgende functie met
                  het risico dat verschillende belangen door elkaar gaan lopen. Daarmee wordt tegengegaan
                  dat betrokkenen al voor het eind van hun ambtstermijn moeten gaan zoeken naar een
                  nieuwe betrekking vanwege de beperktheid van de uitkering(speriode) na het aftreden.
                  De regering hecht daarom aan een eigen uitkeringsregime voor politieke ambtsdragers.
                  Dat neemt niet weg dat dit uitkeringsregime volgens de regering periodiek moet worden
                  geijkt aan wat maatschappelijk gezien gebruikelijk is. Er is om deze reden een reeks
                  van beperkingen van de Appa-uitkeringsduur geweest. Deze verkorting van de maximumduur
                  van de uitkering tastte volgens de regering het eigenstandige karakter van de uitkeringsvoorziening
                  van politieke ambtsdragers niet wezenlijk aan.
               
Bij de versobering van de uitkeringsduur in 2010 is daarenboven een sollicitatieplicht
                  ingevoerd opdat gewezen bewindspersonen zo snel mogelijk passende arbeid vinden. Voor
                  de aantrekkelijkheid van politieke ambten is het van belang dat het politieke ambt
                  een waardevolle stap is in de loopbaan, en dat een ambtsdrager na het aftreden – met
                  een ervaring rijker – weer goed kan landen in een functie elders in de samenleving.
                  De sollicitatieplicht is daarom gecombineerd met het tegelijkertijd beschikbaar stellen
                  van re-integratievoorzieningen aan gewezen politieke ambtsdragers. Het betreft het
                  recht op begeleiding door een re-integratiebedrijf en eventueel planmatige begeleiding
                  en ondersteuning (outplacement). Deze voorzieningen dragen bij aan het zo snel mogelijk
                  beëindigen van de Appa-uitkering. Politieke ambtsdragers ervaren zich door deze re-integratiebegeleiding
                  en -voorzieningen geholpen en ervaren dat ze er niet alleen voor staan in hun zoektocht
                  naar een nieuwe werkkring na de politiek. Deze ondersteuning biedt perspectief, structuur
                  en mogelijkheden om opnieuw te beginnen.
               
Het is daarnaast al jaren staand beleid32 dat bij een bewindspersoon bij het aanvaarden van een functie na afloop van zijn
                  ambtsperiode zo handelt dat daarmee niet de schijn wordt gewekt dat hij tijdens zijn
                  ambtsuitoefening onzuiver heeft gehandeld of verkeerd is omgegaan met de kennis die
                  hij tijdens die periode heeft opgedaan. Bij de vervulling van een nieuwe werkkring
                  rust de verantwoordelijkheid in de eerste plaats bij de gewezen bewindspersoon zelf
                  om bepaalde belangen op een zorgvuldige manier te scheiden. Die eigen afweging, zo
                  is gebleken, is onderhevig aan publieke belangstelling en leidt soms in het publieke
                  debat ook tot vragen.
               
De verplichte advisering die voortvloeit uit dit voorstel wijzigt deze al bestaande
                  eigen afweging van een gewezen bewindspersoon niet. Het wetsvoorstel regelt nu dat
                  het onafhankelijk adviescollege deze al bestaande individuele afweging over de aanvaardbaarheid
                  van een nieuwe functie door een gewezen bewindspersoon ondersteunt en objectiveert
                  door een gezaghebbend advies. De regering ziet het voorstel dus als steun in de rug
                  voor een passende vervolgfunctie. Om deze reden tast het voorstel de aantrekkelijkheid
                  van het ambt van bewindspersoon niet wezenlijk aan. Het betekent een beperkte extra
                  stap in het verwerven van een vervolgfunctie maar biedt betrokkene vervolgens houvast
                  over de aanvaardbaarheid van een dergelijke functie.
               
3.7 Verhouding tot de Kaderwet adviescolleges
               
Met dit wetsvoorstel wordt een nieuwe taak, zoals gezegd, toegekend aan het adviescollege
                  rechtspositie politieke ambtsdragers, te weten advisering aan individuele gewezen
                  bewindspersonen. Daarmee wijkt deze taak af van het uitgangspunt dat adviescolleges
                  in het Nederlandse staatsbestel de centrale overheid adviseren inzake algemeen verbindende
                  voorschriften of te voeren beleid.33 Deze nieuwe taak vormt echter niet de hoofdtaak het adviescollege rechtspositie politieke
                  ambtsdragers en valt, omdat het advisering in individuele casus betreft, niet onder
                  de reikwijdte van de Kaderwet adviescolleges. De hoofdtaak van het adviescollege blijft
                  de regering adviseren over het beloningsniveau, de onderlinge beloningsverhoudingen
                  en overige geldelijke aanspraken van de politieke ambtsdragers die in artikel 2 van
                  de Wet adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers zijn genoemd. De bepalingen
                  uit de Kaderwet adviescolleges blijven wat die hoofdtaak betreft onverkort van toepassing
                  op het adviescollege.
               
4. Gevolgen
               
4.1 Algemeen
               
Een lobbyverbod en een verplicht advies over de aanvaardbaarheid van vervolgfuncties
                  of opdrachten kunnen gevolgen hebben voor de aantrekkelijkheid van gewezen bewindspersonen
                  op de arbeidsmarkt voor bedrijven en publieke en semi-publieke organisaties.
               
Het draaideurverbod heeft gevolgen voor de rijksoverheid. Het is gedurende een periode
                  van twee jaar na het aftreden niet mogelijk dat zijn vroegere ministerie een gewezen
                  bewindspersoon in dienst neemt; hetzelfde geldt voor ministeries met aanpalende beleidsterreinen.
                  Ook mag een dergelijk ministerie geen betaalde opdrachten laten verrichten door hun
                  gewezen bewindspersoon gedurende een periode van twee jaar na het aftreden.
               
De uitvoeringsorganisatie van de Appa en re-integratiebureaus moet bij re-integratie
                  inspanningen rekening houden met adviezen over vervolgfuncties en opdrachten van gewezen
                  bewindspersonen.
               
4.2 Gevolgen voor regeldruk
               
Het wetsvoorstel is voor advies aangeboden aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk
                  (hierna: het ATR) Het eindoordeel van het ATR aan de regering is om het wetsvoorstel
                  niet in te dienen tenzij met de adviespunten rekening is gehouden. De adviespunten
                  hebben betrekking op de toelichting bij het wetsvoorstel. De regering heeft met het
                  oog op de adviespunten de memorie van toelichting als volgt aangepast.
               
Het ATR adviseert in de toelichting op te nemen hoe vaak in de afgelopen tien jaren
                  sprake was van de situatie waarin een (gewezen) bewindspersoon een vervolgfunctie
                  of opdracht heeft aanvaard, waarbij sprake was van (de schijn van) belangenverstrengeling.
               
Dit adviespunt heeft de regering niet overgenomen. De regering beschikt namelijk niet
                  over de door het ATR gevraagde gegevens over vervolgfuncties en opdrachten van gewezen
                  bewindspersonen van de afgelopen tien jaar. Bovendien kan de regering uit privacyoverwegingen
                  en bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet met terugwerkende kracht rapporteren
                  over vermeende gevallen van belangenverstrengeling. Dit vergt bovendien voor elke
                  afzonderlijke casus een afweging of er sprake was of kan zijn geweest van (de schijn
                  van) belangenverstrengeling. Dat is een oordeel achteraf terwijl het adviescollege
                  een dergelijke afweging vooraf dient te gaan maken. Dat is een geheel ander perspectief
                  met waarschijnlijk andere uitkomsten. De beoordeling achteraf van de afgelopen tien
                  jaar heeft dus geen voorspellende waarde voor de mate waarin het Adviescollege rechtspositie
                  politieke ambtsdragers een advies zal gaan uitbrengen.
               
Het ATR adviseert in de toelichting te verduidelijken hoe het gesprek tussen het adviescollege
                  en de (gewezen) bewindspersoon verloopt als zij van inzicht verschillen over de aanvaardbaarheid
                  van de beoogde functie of opdracht en wat daarbij van de (gewezen) bewindspersoon
                  gevraagd wordt. De memorie van toelichting is op dit punt aangevuld in paragraaf 2.1.
               
De regeldrukgevolgen van het voorstel houden verband met de verplichting tot het aanvragen
                  van advies over de toelaatbaarheid van een beoogde vervolgfunctie of opdracht, aldus
                  het ATR. Deze gaat gepaard met de verplichting tot het invullen van een vragenlijst
                  en het overleggen van benodigde informatie. De toelichting geeft aan dat de regeldruk
                  nader gespecificeerd zal worden bij de uitwerking van de ministeriële regeling, omdat
                  de precieze uitwerking in de praktijk dan makkelijker vast te stellen is. Voorlopig
                  gaat de toelichting ervan uit dat het invullen van de vragenlijst 25 minuten per (gewezen)
                  bewindspersoon kost. Het ATR merkt hierbij op dat het invullen van de vragenlijst
                  en het ter beschikking stellen van informatie mogelijk meer tijd kost 25 minuten,
                  bijvoorbeeld omdat verwacht wordt dat de (gewezen) bewindspersoon uiteenzet welk risico
                  op belangenverstrengeling de beoogde functie of opdracht met zich meebrengt.
               
Het ATR geeft voorts aan dat het eventuele tijdsbeslag voor een (gewezen) bewindspersoon
                  dat gemoeid is met het horen door het adviescollege, niet in de regeldrukberekening
                  meegenomen. Dit acht het ATR zeker relevant als de (gewezen) bewindspersoon en het
                  adviescollege van mening verschillen over de aanvaardbaarheid van een vervolgfunctie
                  of opdracht en hierover een uitgebreider gesprek gevoerd moet worden. Niet alleen
                  speelt daarbij de vraag, zoals hiervoor onder de toetsvraag over de werkbaarheid is
                  aangegeven, wat hierbij van de betreffende (gewezen) bewindspersoon bijvoorbeeld qua
                  informatie wordt gevraagd. Een dergelijk gesprek zal ook (veel) meer tijd vergen van
                  deze persoon en levert dus meer regeldruk op. Ook deze regeldruk moet in beeld gebracht
                  worden, aldus het ATR.
               
De regering merkt hierover het volgende op. Advisering zal in veel gevallen schriftelijk
                  naar aanleiding van de ingevulde vragenlijst kunnen worden afgehandeld. In veel gevallen
                  zal al snel duidelijk zijn dat er geen sprake zal zijn van een risico op belangenverstrengeling.
                  Veel adviestrajecten zullen ook worden ingezet om aan de buitenwereld te kunnen laten
                  zien dat een risico op belangenverstrengeling in het geheel niet aan de orde is bij
                  de gewenste vervolgfunctie of opdracht. De regering verwacht daarom dat alleen bij
                  hoge uitzondering een nader gesprek nodig zal zijn. Voor die incidentele gevallen
                  zal dit inderdaad voor betrokkene meer tijd vergen. Het is lastig vanwege dit incidentele
                  karakter de regeldruk exact in kaart te brengen. Naar aanleiding van de opmerking
                  van het ATR dat het invullen van het formulier wellicht meer tijd kost dan de oorspronkelijk
                  veronderstelde invultijd van 25 minuten is deze verhoogd naar 45 minuten. In de berekening
                  van de administratieve lasten hieronder is deze aanpassing doorgevoerd.
               
De memorie van toelichting geeft ten slotte niet aan hoe vaak het aanvragen van een
                  advies van het adviescollege per jaar zal gebeuren en hanteert ook geen tarief, aldus
                  het ATR. De toelichting bevat dan ook geen totaalberekening van de regeldrukgevolgen.
                  Een dergelijke berekening is wel te maken, stelt het ATR, bijvoorbeeld door terug
                  te kijken naar de aantallen afgetreden bewindspersonen (regulier en incidenteel) in
                  de afgelopen tien jaren. Bij de berekening van de totale regeldrukkosten kan zo nodig
                  gebruik gemaakt worden van schattingen, bandbreedtes en scenario’s.
               
In de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2022 zijn er 35 Ministers
                  en 19 staatssecretarissen afgetreden. Het betreft in totaal 54 bewindspersonen. Daarbij
                  moet worden aangetekend dat deze getallen worden gemitigeerd omdat in die periode
                  afgetreden staatssecretarissen (tijdelijk) Minister zijn geworden, dan wel afgetreden
                  Ministers die (tijdelijk) een andere portefeuille hebben overgenomen. Voor de berekening
                  van de regeldruk (tijdsduur en uurtarief) is gebruik gemaakt van de standaardgegevens
                  uit bijlage IV van het Handboek Meting Regeldrukkosten.
               
Betrokkenen dienen kennis te nemen van de regelgeving, de website te benaderen en,
                  in geval van advisering over een vervolgfunctie, de vragenlijst in te vullen. Alle
                  verworven functies in de twee jaar na het aftreden moeten aan het adviescollege worden
                  gemeld. Aangezien er ook sprake kan zijn van tijdelijke functies en opdrachten is
                  de inschatting dat de 54 bewindspersonen 75 keer een melding van een functie of opdracht
                  zullen doen en dat daar 15 minuten mee gemoeid is.
               
Inschatting is dat in 15 tot 25 gevallen een adviesverplichting had kunnen gelden
                  in de afgelopen tien jaar. In die gevallen dient het formulier volledig te worden
                  ingevuld. Inschatting is dat hier 45 minuten mee is gemoeid (uitgaande van de in het
                  Handboek Meting Regeldrukkosten geschatte invultijd een complex formulier van 25 minuten
                  en de extra tijd voor het ter beschikking stellen van informatie). Een inschatting
                  is dat in een op de vijf adviezen een vervolggesprek aan de orde kan zijn. Tijdsbeslag
                  van voorbereiding en het voeren van dat gevolggesprek wordt ingeschat op vier uur.
                  Over de afgelopen tien jaar was dan de regeldruk als volgt:
               
Kennisnemen en op de hoogte stellen van de verplichting: 54 maal 15 minuten: 810 minuten
Het melden van functie of opdracht 75 maal 15 minuten 1.125 minuten
Het invullen van matig complex formulier 54 maal 10 minuten 540 minuten
Het invullen van een complex formulier: 25 maal 45 minuten: 1.125 minuten
Het interpreteren van het ontvangen advies: 25 maal 15 minuten: 375 minuten
Het voeren van een gesprek over het advies: 5 maal 240 minuten: 1.200 minuten
Totaal regeldruk over tien jaar: 5.175 minuten
Per jaar is de regeldruk dan 517,5 minuten/60 = 8,625 uur maal € 15,–34 = € 129,38.
4.3 Financiële gevolgen
               
Het wetsvoorstel heeft beperkte financiële gevolgen, die zich lastig laten becijferen.
                  In de eerste plaats zal de adviesfrequentie van het adviescollege toenemen. Ook zal
                  het aantal leden van het adviescollege worden aangepast in verband met benodigde expertise
                  op integriteitsgebied. Het ligt voor de hand dat in een jaar met een kabinetswisseling
                  de adviesfrequentie toeneemt. Het adviescollege wordt nu al bekostigd uit de begroting
                  van BZK voor de adviestaken die het reeds uitvoert. De extra kosten die voortvloeien
                  uit de werkzaamheden op grond van dit wetsvoorstel leiden tot een hoger budget voor
                  het adviescollege en worden ook uit de begroting van BZK bekostigd. Jaarlijks stelt
                  de Minister van BZK de door het college voorgestelde adviesplanning met bijbehorende
                  begroting vast. Het ligt in de rede dat deze aspecten door het adviescollege in een
                  aangepaste begroting worden opgenomen.
               
Daarnaast kunnen de maatregelen uit dit wetsvoorstel van invloed zijn op de aanspraken
                  die een gewezen bewindspersoon maakt op een uitkering, aangezien deze maatregelen
                  het aanvaarden van bepaalde vervolgfuncties of opdrachten onmogelijk maakt of daaraan
                  nadere voorwaarden verbindt. Daarnaast zal een (gewezen) bewindspersoon bij het indienen
                  van een adviesaanvraag bij het adviescollege informatie moeten aanleveren, door het
                  invullen van een vragenformulier. Dit wetsvoorstel bevat een grondslag voor de Minister
                  van BZK om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels vast te stellen
                  over de procedure voor de adviesaanvraag. Bij de uitwerking van het in te vullen formulier,
                  zijnde de technische uitwerking bij ministeriële regeling van de bij algemene maatregel
                  van bestuur vast te stellen onderwerpen die in dit formulier aan bod komen, zal de
                  regeldruk nader gespecificeerd worden. De precieze uitwerking is in de praktijk dan
                  concreter vast te stellen.
               
5. Uitvoering, toezicht en handhaving
               
Er zijn drie mogelijke uitkomsten van de toetsing door het adviescollege van een nieuwe
                  functie of opdracht van een gewezen bewindspersoon: aanvaardbaar, aanvaardbaar onder
                  nadere voorwaarden of niet aanvaardbaar. Deze werkwijze biedt dus ruimte voor een
                  genuanceerde beoordeling van vervolgfuncties en opdrachten en maatwerk, afhankelijk
                  van het concrete geval. Het adviescollege zal zodanig geëquipeerd worden dat het in
                  staat is om op zeer korte termijn, namelijk binnen twee weken, te adviseren over casus
                  die het krijgt voorgelegd.
               
De (gewezen) bewindspersoon zal het college dienen te voorzien van informatie over
                  de toekomstige werkgever, de relatie met de werkgever tijdens de uitvoering van het
                  voormalige ambt, de taken die voortvloeien uit de vervolgfunctie of opdracht en de
                  raakvlakken met het eerdere ambt. Het college neemt in het advies in ieder geval in
                  overweging: de geheimhoudingsplicht, schijn van onzuiver handelen tijdens het ambt
                  en mogelijke verkeerde omgang met informatie na het ambt. Het weegt deze informatie
                  tegen de wenselijkheid dat gewezen bewindspersonen hun maatschappelijke carrière kunnen
                  voortzetten. Het college kan in zijn advies voorwaarden stellen waaronder een functie
                  of opdracht aanvaard zou kunnen worden. Het advies van het college wordt openbaar
                  gemaakt als het niet door de gewezen bewindspersoon wordt opgevolgd («naming and shaming»).
                  Uit oogpunt van zorgvuldigheid dient de (gewezen) bewindspersoon door het adviescollege
                  in de gelegenheid te worden gesteld om te worden gehoord voordat een advies wordt
                  uitgebracht. Het vierde lid van artikel 2 van het wetsvoorstel strekt daartoe.
               
Voor wat betreft het draaideurverbod geldt op grond van dit wetsvoorstel dat het gewezen
                  bewindspersonen niet is toegestaan om een functie of opdracht bij het voormalig ministerie
                  (of een ministerie met een aanpalend beleidsterrein) te aanvaarden, gedurende een
                  periode van twee jaar na ontslag. Het is aan de betrokken ministeries om erop toe
                  te zien dat gewezen bewindspersonen niet worden aangenomen, tenzij een ontheffing
                  is verleend.
               
Het in dit wetsvoorstel opgenomen lobbyverbod is een codificatie van het lobbyverbod
                  dat thans reeds van kracht is.
               
6. Rechtsbescherming
               
Uit oogpunt van rechtsbescherming is in dit wetsvoorstel een mogelijkheid opgenomen
                  voor een (gewezen) bewindspersoon om te allen tijde gehoord te worden alvorens een
                  advies wordt uitgebracht door het adviescollege. Daarnaast wordt een (gewezen) bewindspersoon
                  in ieder geval in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord indien het adviescollege
                  voornemens is om een advies uit te brengen waarin wordt geconcludeerd dat een dienstverband
                  niet aanvaardbaar, dan wel slechts onder voorwaarden aanvaardbaar is. In dat geval
                  wordt de betrokken (gewezen) bewindspersoon daarvan op de hoogte gesteld en kan deze
                  een verzoek doen om te worden gehoord. Het adviescollege is in dat geval verplicht
                  de betrokkene te horen alvorens het advies uit te brengen.
               
De uitgebrachte adviezen zullen door het adviescollege worden gemotiveerd, waardoor
                  het duidelijk is welke afwegingen er zijn gemaakt en op welke gronden het advies is
                  gebaseerd. Het advies van het adviescollege is geen besluit in de zin van de Awb.
                  Er staat na het uitbrengen van het advies voor de betrokken (gewezen) bewindspersoon
                  daartegen geen rechtsbescherming open bij de bestuursrechter. Een gang naar de burgerlijke
                  rechter op grond van een actie uit onrechtmatige daad op grond van artikel 6:162 BW
                  is uiteraard wel mogelijk. Ingeval van spoed, waarbij vooral gedacht kan worden aan
                  de situatie waarin de betrokken (gewezen) bewindspersoon wil voorkomen dat een negatief
                  advies op de website wordt gepubliceerd, bestaat de mogelijkheid een kort geding aan
                  te spannen.
               
Tegen een besluit geen ontheffing te verlenen in het kader van het draaideurverbod
                  en lobbyverbod staat bezwaar en beroep open. Het betreft hier immers een beschikking
                  door een bestuursorgaan in de zin van artikel 1.3, tweede lid, van de Awb.
               
7. Advies en consultatie
               
7.1 Internetconsultatie
               
Het wetsvoorstel is onder de naam «wetsvoorstel regels gewezen bewindspersonen» ter
                  internetconsultatie voorgelegd in de periode van 22 december 2022 tot 10 februari
                  2023. Er zijn zeven reacties ontvangen. Twee reacties zijn afkomstig van integriteitsorganisaties,
                  een van een adviesorganisatie en de overige vier zijn individuele reacties. Daarnaast
                  is het wetsvoorstel voorgelegd aan het Adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers
                  en de Autoriteit Persoonsgegevens.
               
Transparency International Nederland (TI-NL)
TI-NL acht het wetsvoorstel regels gewezen bewindspersonen een goede eerste aanzet
                     om de draaideur tussen de publieke en private sector te bestrijden. Dit is volgens
                     TI essentieel om het vertrouwen van burgers in de overheid te herstellen. Het belang
                     licht TI-NL toe door te verwijzen naar de uitkomsten van verschillend eigen onderzoek
                     dienaangaande. TI-NL is de Minister dan ook erkentelijk voor dit voorstel en haar
                     doortastendheid op het thema integriteit. Tegelijkertijd is TI-NL van mening dat het
                     voorstel op een aantal cruciale onderdelen tekortschiet en dat het wetsvoorstel moet
                     worden aangevuld met duidelijker regels.
In de eerste plaats pleit TI-NL voor een onafhankelijke commissie (of gelijksoortige
                     autoriteit) met de bevoegdheid om toezicht te houden en te handhaven op regels met
                     betrekking tot de afkoelperiode, het lobbyverbod en het draaideurverbod als onderdeel
                     van een integrale integriteitsstrategie. Primair zou deze commissie de bevoegdheid
                     over de bewindspersonen en ambtenaren moeten hebben, met inachtneming van de grondwettelijke
                     beperkingen zoals geformuleerd door de Raad van State in haar antwoord op vragen van
                     de Minister, zo stelt TI-NL. De grondslag en eventuele invulling voor een dergelijke
                     commissie zouden idealiter volgen uit een integrale integriteitswet. De reeds gepubliceerde
                     gedragscode bewindspersonen kan volgens TI-NL een goed startpunt zijn, mits deze wordt
                     aangevuld met aanvullende regels. Deze hierboven genoemde onafhankelijke commissie
                     zou een centraal aanspreekpunt en expertisecentrum kunnen worden voor integriteitsvraagstukken
                     zoals de bredere gedragscode met al bestaande regels, naleving van de regels rondom
                     contact met derden en de Wet gewezen bewindspersonen.
De regering loopt volgens TI-NL met het huidige voorstel en aanpalende beleidsuitdagingen
                     het risico dat er met een groot aantal colleges, met uiteenlopende competenties, verschillende
                     lijnen van verantwoording ontstaan en, in het ergste geval, geitenpaadjes om de regels
                     te omzeilen. TI-NL doet een appèl op het voortschrijdend inzicht en stelt daarom voor
                     om de regels, bevoegdheden en expertise te bundelen.
De regering is niet voornemens – zoals TI-NL suggereert – diverse colleges met uiteenlopende
                  competenties in te stellen. In het wetsvoorstel wordt aan een al bestaand adviescollege
                  een nieuwe adviestaak toebedeeld. Het wetsvoorstel is vooral bedoeld om de regels
                  voor gewezen bewindspersonen te bundelen en deze bestaande regels weloverwogen aan
                  te vullen met een adviesverplichting en een draaideurverbod.
               
Een zelfstandige autoriteit, zoals een commissie met integrale bevoegdheden met betrekking
                  tot ook zittende bewindspersonen zoals TI-NL voorstelt, verhoudt zich slecht met de
                  ministeriële verantwoordelijkheid. In de memorie van toelichting wordt dit uiteengezet
                  aan de hand van de voorlichting die de regering aan de Afdeling advisering van de
                  Raad van State heeft gevraagd. De instelling van een externe toezicht- en handhavingsautoriteit
                  voor integriteitsregels voor bewindspersonen, aldus de Raad van State «zou een ingrijpende
                  wijziging zijn van het staatsbestel die de positie van de betrokken bewindspersoon,
                  de Minister-President en het parlement alsmede hun onderlinge verhoudingen in de praktijk
                  verregaand kan beïnvloeden. De Afdeling advisering van de Raad van State constateert
                  voorts dat «een permanente autoriteit moeilijk inpasbaar is in het Nederlandse parlementaire
                  stelsel waarvoor – daargelaten de noodzaak en wenselijkheid ervan – in elk geval grondwetswijziging
                  is vereist. Dat geldt te meer voor een autoriteit die bewindspersonen sancties (zoals
                  bijvoorbeeld een bestuurlijke boete) kan opleggen. De Afdeling wijst erop dat deze
                  meest vergaande variant in strijd is met de Grondwet, omdat deze ook in juridische
                  zin de autonomie van het parlement doorkruist om over een bewindspersoon een oordeel
                  te vellen.»35
Het installeren van een dergelijke autoriteit met vergaande handhavings- en sanctiebevoegdheden
                  leidt daarenboven tot een omvangrijke bureaucratie. Een dergelijke autoriteit moet
                  worden ondersteund en dient over activiteiten en interventies ook zelf weer verantwoording
                  af te leggen. Handhaving en sanctionering veronderstelt waarheidsvinding, hoor- en
                  wederhoor en een beroeps- en bezwaarmogelijkheid. Een dergelijke autoriteit acht de
                  regering niet proportioneel.
               
TI-NL ziet de adviesverplichting door een apolitieke organisatie als het Adviescollege
                     rechtspositie politieke ambtsdragers als een goede stap voorwaarts, maar ziet tegelijkertijd
                     enkele risico’s. TI-NL is van mening dat het ontbreken van bindende regels met een
                     handhavingsorgaan een lacune is in het voorstel. Alleen heldere kaders en afdwingbare
                     regels geven de bewindspersoon, de overheid en het publiek voldoende duidelijkheid,
                     zo stelt TI-NL. Ook het voorgestelde mechanisme van «naming and shaming» is tot dat
                     doel onvoldoende bindend en gaat onvoldoende preventieve werking uit. TI-NL roept
                     de Minister op bindende regels in het voorstel op te nemen, en een onafhankelijke
                     toezichthouder te equiperen met de noodzakelijke bevoegdheden waarmee vanuit overheidswege
                     overtredingen kunnen worden onderzocht en gesanctioneerd.
De regering meent dat een strengere handhaving en sanctionering niet past bij de huidige,
                  meer preventieve integriteitsstrategie voor bewindspersonen. Het voorkómen van integriteitsschendingen
                  verdient volgens de regering de voorkeur. Voorkomen is beter dan het achteraf handhaven
                  en sanctioneren van integriteitsschendingen.
               
De preventieve werking van het in alle gevallen openbaar maken van verstrekte adviezen
                  door het adviescollege past beter bij het al bestaande integriteitsbeleid. Daarin
                  past ook dat het advies niet openbaar wordt gemaakt als betrokkene (conform het advies)
                  afziet van aanvaarding van de vervolgfunctie of opdracht. Het is daardoor ook kenbaar
                  als een gewezen bewindspersoon bij aanvaarding van een vervolgfunctie of opdracht
                  geen advies heeft gevraagd. Vanwege de kenbaarheid van het advies is het niet vragen
                  of niet opvolgen van een advies voor een gewezen bewindspersoon vanwege «naming and
                  shaming» risicovol. Het is daarom moeilijk voorstelbaar dat het advies niet wordt
                  opgevolgd, dan wel geen advies wordt gevraagd. De verwachting is volgens de regering
                  gerechtvaardigd dat van openbaarmaking een preventieve werking uitgaat. Het is voor
                  de verdere loopbaan van een gewezen Minister onverstandig om een negatief advies terzijde
                  te leggen en toch een vervolgfunctie of opdracht te accepteren. Ook de aanstaande
                  werkgever zal zich – geconfronteerd met de hiermee gepaard gaande publiciteit – beraden
                  op zijn positie.
               
TI-NL vindt dat er voldoende onafhankelijke experts met specifieke expertise op het
                     snijvlak van belangenrisico’s, integriteit en anti-corruptie door het Adviescollege
                     rechtspositie politieke ambtsdragers moeten worden aangetrokken om de risico’s op
                     belangenverstrengeling te onderzoeken en te beoordelen.
Het adviescollege zal zodanig worden geëquipeerd dat het in staat is om op zeer korte
                  termijn, namelijk binnen twee weken, of indien van toepassing binnen vier weken, te
                  adviseren over casus die het krijgt voorgelegd. Daarbij zal in samenspraak met het
                  adviescollege ook worden gekeken naar de benodigde expertise.
               
TI-NL stelt voor de vragenlijst die ten grondslag ligt aan de beoordeling van de aanvaardbaarheid
                     van de vervolgfunctie van een gewezen bewindspersoon op basis van een openbare consultatie
                     op te stellen.
Het wetsvoorstel bevat een grondslag voor de Minister van BZK om nadere regels te
                  stellen voor de procedure rondom de adviesaanvraag, waaronder het vaststellen van
                  een vragenlijst. Bij die nog op te stellen ministeriële regeling zal het ontwerp van
                  het vragenformulier als bijlage worden opgenomen. Die regeling zal zoals te doen gebruikelijk
                  ter (internet)consultatie worden voorgelegd.
               
TI-NL stelt voor om de beoordeling van het lobbyverbod zo veel mogelijk te depolitiseren
                     en in overeenstemming te brengen met de afkoelperiode door het onder te brengen bij
                     de onafhankelijke commissie. Onder het huidige voorstel keurt de slager namelijk zijn
                     eigen vlees en zijn Ministers kwetsbaar voor politiek gemotiveerde verzoeken. Integriteit
                     zou geen politieke kwestie moeten zijn. TI-NL stelt voor het voorstel rijksbreed toe
                     te passen en de bevoegdheid tot ontheffing uitsluitend toe te kennen aan de onafhankelijke
                     autoriteit.
Alleen als daartoe aanleiding bestaat, kan in uitzonderlijke gevallen ontheffing worden
                  verleend van het lobbyverbod door de Minister van het betrokken ministerie. Daarbij
                  worden de volgende factoren in de ontheffingsmogelijkheid meegewogen: de duur van
                  het uitoefenen van de functie of opdracht van bewindspersoon (en daarmee de gezagsrelatie),
                  de mate van nabijheid van het beleidsterrein, de tijd die verstreken is, de kring
                  van contactpersonen, de aard van de nieuwe werkkring (commercieel of (semi)publieke
                  sector) en de functie of opdracht. Het onafhankelijke adviescollege kan bovendien
                  op verzoek advies geven aan de Minister, c.q. diens gemandateerde, over een mogelijke
                  ontheffing van het lobbyverbod en tevens adviseren daar voorwaarden aan te verbinden.
                  Uit oogpunt van transparantie is in dit wetsvoorstel opgenomen dat zulke adviezen
                  door het adviescollege openbaar worden gemaakt binnen twee weken nadat de ontheffing
                  is verleend. De regering is van opvatting dat hiermee voldoende waarborgen zijn ingebouwd
                  dat de betrokken Minister niet lichtvaardig om zal gaan met de ontheffingsmogelijkheid.
               
In het wetsvoorstel wordt een lobbyverbod opgenomen voor gewezen bewindspersonen voor
                     het ministerie en aanpalende beleidsterreinen. Het voorstel besteedt veel aandacht
                     aan het definiëren en uitleggen van dit verbod, aldus TI-NL. Dit is tekenend voor
                     de complexiteit van deze regeling en de uitvoering hiervan. TI-NL is van mening dat
                     een lobbyverbod voor de gehele rijksoverheid van toepassing zou moeten zijn.
Ook in de motie van het lid Van Baarle is verzocht om een rijksbreed lobbyverbod in
                  te stellen voor gewezen bewindspersonen.36 De regering achtte in reactie op deze motie een rijksbreed lobbyverbod echter een
                  stap te ver. Bewindspersonen hebben een eigen portefeuille die zich weliswaar kan
                  uitstrekken tot buiten het eigen ministerie maar niet tot de gehele rijksoverheid.
                  Daarom is gekozen voor de afbakening tot aanpalende beleidsterreinen.
               
TI-NL stelt dat de term draaideur in het wetsvoorstel verwarrend is omdat de term
                     draaideur zou refereren aan het bredere fenomeen van voormalige politici en ambtsdrager
                     die «draaien» tussen de publieke en private functies. Draaideurverbod zou daarom niet
                     moeten dienen als naam voor een beleidsmaatregel, zo stelt TI-NL.
Het draaideurverbod is geen beleidsmaatregel maar een wettelijk verbod voor een gewezen
                  bewindspersoon om in dienst te treden of een betaalde opdracht te aanvaarden bij zijn
                  vroegere ministerie, of op het gebied van beleidsterreinen van andere ministeries
                  waarbij hij intensief en meer dan incidenteel betrokken is geweest.
               
Dat is bij uitstek een draaideurconstructie. Om nu elke overstap van een bewindspersoon
                  van de publieke naar de private sector aan te duiden als een draaideur geeft bij voorbaat
                  al een negatieve connotatie aan een dergelijke overstap en leidt daardoor tot inflatie
                  van het begrip «draaideur». In het wetsvoorstel en toelichting is uiteengezet waar
                  het draaideurverbod precies betrekking op heeft. Er is om die reden geen aanleiding
                  om de gekozen terminologie aan te passen.
               
Open State Foundation (OSF)
OSF onderkent naast een aantal positieve elementen ook verbeterpunten. OSF vindt het
                     onduidelijk wat er met het advies van het adviescollege gebeurt. Het blijft vrijblijvend;
                     zo mist deze bepaling slagkracht, zo stelt OSF.
De regering hecht aan openbaarmaking van de adviezen. Een gewezen bewindspersonen
                  zal vanwege deze openbaarmaking eerder genegen zijn het advies op te volgen. Het terzijde
                  leggen van een advies zal een negatief effect hebben op het loopbaanvervolg van de
                  gewezen bewindspersoon en de werkgever die in strijd met het advies een gewezen bewindspersoon
                  aanneemt.
               
OSF roept op om sancties te verbinden aan niet-naleving van deze wet (zie bijvoorbeeld
                     in Ierland).
Het wetsvoorstel past in het bestaande preventieve integriteitsbeleid waarbij er geen
                  sancties noodzakelijk zullen zijn om gewezen bewindspersonen een geschikte vervolgfunctie
                  of opdracht te laten aanvaarden. Zwaarwegende advisering en openbaarmaking van adviezen
                  zullen – zo is de verwachting – gewezen bewindspersonen ondersteunen bij hun zoektocht
                  naar een passende vervolgfunctie of opdracht.
               
OSF vindt dat het draaideurverbod van twee jaar ook zou moeten gelden voor topambtenaren.
                     GRECO noemt specifiek politieke assistenten van bewindspersonen, maar die vindt OSF
                     niet terug in het wetsvoorstel.
Het wetsvoorstel ziet inderdaad uitsluitend op bewindspersonen en gewezen bewindspersonen.
                  Integriteitsmaatregelen voor overheidswerknemers zoals politiek assistenten worden
                  elders geregeld. Zo zijn in de Gedragscode integriteit Rijk uitgangspunten opgenomen
                  voor een gevoelige overstap naar ander werk. In een onderzoek zal worden bezien of
                  met het huidige beleid en de geldende regels de integriteit van politiek assistenten,
                  gegeven de praktijk van het werk van politiek assistenten, voldoende geborgd is.
               
OSF meent dat het draaideurverbod van twee jaar (functie) ook zou moeten gelden voor
                     Tweede Kamerleden.
De regering onderschrijft op zichzelf deze aanbeveling van OSF maar het integriteitsbeleid
                  voor leden van de Tweede Kamer is een aangelegenheid van de Tweede Kamer zelf.
               
Wallaart & Kusse bv
Wallaart & Kusse bv vindt het wetsvoorstel regels gewezen bewindspersonen een belangrijke
                     stap in de goede richting op het gebied van transparantie en integriteit aan de «belobbyde»
                     kant. Het adviescollege zou volgens dit bedrijf echter een grotere rol moeten krijgen
                     en een bindend advies moeten geven, in plaats van slechts zwaarwegend. Een oud-bewindspersoon
                     zou op zijn minst verantwoording moeten afleggen over niet-naleving van het zwaarwegende
                     advies.
Het advies van het adviescollege is weliswaar niet bindend maar wel zwaarwegend. De
                  meerwaarde van een bindend advies acht de regering niet groot. Het leidt tot allerlei
                  uitvoeringsproblemen. Er is in dat geval een beroeps- en bezwaarprocedure noodzakelijk.
                  Dat acht de regering niet wenselijk voor een adviescollege.
               
Wallaart & Kusse bv is daarnaast van mening dat alle adviezen openbaar gemaakt zouden
                     moeten worden.
De regering heeft in het wetsvoorstel opgenomen dat in beginsel alle adviezen openbaar
                  worden gemaakt. Daarop is één uitzondering: een negatief advies dat door een (gewezen)
                  bewindspersoon wordt opgevolgd. Het ligt voor de hand een dergelijk advies niet openbaar
                  te maken omdat hiermee de (gewezen) bewindspersoon als ook de betrokken werkgever
                  worden beschermd. Er is ook geen aanleiding om bij opvolging van een zwaarwegend advies
                  dit te openbaren omdat bij gewenst gedrag geen verantwoording hoeft te worden afgelegd
                  over de gekozen stap.
               
Verder stelt Wallaart & Kusse bv dat aanvullende wetgeving nodig is om meer transparantie
                     af te dwingen aan de «lobbyende» kant. Bij voorkeur Europees, maar Nederland zou op
                     deze trend vooruit kunnen lopen. Dergelijke wetgeving heeft bijvoorbeeld betrekking
                     op lokale actiecomités, ngo’s tot zorgverzekeraars en multinationals. Deze beïnvloedingsactviteiten
                     zijn vaak lastig na te gaan voor het publiek en de volksvertegenwoordiging. Organisaties
                     zouden zich openbaar moeten verantwoorden over hun lobbyactiviteiten, zo stelt Wallaart
                     & Kusse bv. Een zogenaamd lobbyverslag zou bijvoorbeeld in het jaarverslag kunnen
                     worden opgenomen.
Dit voorstel gaat ver buiten de strekking van het wetsvoorstel dat uitsluitend ziet
                  op regels voor gewezen bewindspersonen. Een dergelijk voorstel zou – indien gewenst
                  – in verslaggevingswetgeving voor stichtingen, verenigingen en ondernemingen moeten
                  worden opgenomen.
               
Individuele reacties
In een individuele reactie wordt gesteld dat bij aanscherping van de regels voor gewezen
                     bewindspersonen ook de regels voor het aanvaarden van het ambt van bewindspersoon
                     tegen het licht moeten worden gehouden. Want net zoals het onwenselijk is dat een
                     gewezen bewindspersoon een baan aanvaardt waarbij hij of het bedrijf waar hij gaat
                     werken voordeel behaalt, is het ook onwenselijk dat iemand met een recent verleden
                     in een bepaald bedrijf/bedrijfstak het ambt van bewindspersoon «gebruikt» om zijn
                     voormalige werkgever te bevoordelen. Zo zouden termijnen in de beide regelingen gelijk
                     worden getrokken.
De regering acht het niet raadzaam om ook bij het aantreden van een bewindspersoon
                  een afkoelperiode in te stellen. Dat zou het aantal potentiële kandidaten voor het
                  ambt van bewindspersoon aanmerkelijk verkleinen. Bij het aantreden gelden voor het
                  ambt van bewindspersoon wel entreevereisten. Aan het einde van de kabinetsformatie
                  gaat de formateur in het gesprek met de kandidaat-bewindspersoon na of er enig beletsel
                  is in het heden of verleden van de kandidaat om het ambt van bewindspersoon te aanvaarden,
                  omdat die op enig moment van negatieve invloed zou kunnen worden op het functioneren
                  van de kandidaat als bewindspersoon, dan wel het kabinet in een moeilijke situatie
                  zou kunnen brengen. Als hulpmiddel wordt hiervoor het self-assessment risicoanalyse
                  integriteit ingezet voor kandidaat-bewindspersonen. De risicoanalyse zorgt ervoor
                  dat bij kandidaat-bewindspersonen bewustwording ontstaat over de eventuele risico’s
                  en kwetsbaarheden, door het stellen van een aantal vragen. Hiermee wordt (de schijn
                  van) belangenverstrengeling vroegtijdig voorkomen evenals mogelijke integriteitskwesties.
               
Naast de risicoanalyse leggen bewindspersonen voorafgaand aan het ambt de eed of verklaring
                  en belofte af ten overstaan van de Koning.37 Bij de zuiveringseed zweren de bewindspersonen dat zij geen giften of gunsten hebben
                  gegeven of beloofd om benoemd te worden, en dat zij, om iets in hun ambt te doen of
                  te laten, geen geschenk of belofte hebben aangenomen of zullen aannemen. Met deze
                  eed wordt ingescherpt dat het ministersambt of staatssecretariaat niet bereikt mag
                  worden door de in de eed verboden handelingen te verrichten. Daarmee zijn er naar
                  het oordeel van de regering voldoende waarborgen om te voorkomen dat het ambt van
                  bewindspersoon wordt gebruikt om de voormalige werkgever te bevoordelen
               
In de overige drie individuele reacties wordt de termijn van twee jaar na aftreden
                     te kort geacht voor de adviesverplichting of het lobbyverbod. Gesuggereerd wordt een
                     termijn van vier, vijf of zes jaar na het aftreden.
Een gewezen bewindspersoon moet na zijn aftreden na een redelijke termijn zijn maatschappelijke
                  carrière kunnen vervolgen. Een periode van twee jaar wordt ook internationaal als
                  redelijk en verdedigbaar geacht voor een afkoelperiode. Zo hanteert ook de Europese
                  Commissie een termijn van twee jaar voor een afkoelperiode. Daarom is in het wetsvoorstel
                  bij deze internationaal geaccepteerde termijn van twee jaar aansluiting gezocht.
               
7.2 Adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers
Aangezien het adviescollege in het kader van dit wetsvoorstel een adviestaak krijgt
                  opgelegd, is een oordeel gevraagd over deze uitbreiding van de oorspronkelijke adviestaak.
                  Dit kan tevens worden gezien als een uitvoeringstoets. Op 21 maart 2023 heeft het
                  adviescollege de volgende adviespunten aan de Minister van BZK aangeboden.
               
Algemene overweging
Het adviescollege onderschrijft het conceptwetsvoorstel op hoofdlijnen. De eigen verantwoordelijkheid
                     van politieke ambtsdragers en bewindspersonen is een belangrijk uitgangspunt voor
                     het college vanuit de veronderstelling dat politieke ambtsdragers te goeder trouw
                     handelen en zich te allen tijde bewust zijn van de maatschappelijke verantwoordelijkheid
                     die zij dragen. Dit geldt ook voor het aanvaarden van een functie na de ambtsperiode.
                     De nieuwe taak is volgens het adviescollege tweeërlei: de betrokken bewindspersoon
                     ondersteunen bij het maken van mogelijk lastige afwegingen en positief bijdragen aan
                     de publieke beeldvorming over (voormalige) bewindspersonen.
Het college verzoekt de taakomschrijving van het college aan te passen door bewindspersonen
                     een in de wet vast te leggen mogelijkheid te bieden om vrijwillig, nog voordat het
                     vragen van advies een verplichting is, ter oriëntatie rond de wenselijkheid van de
                     gewenste vervolgloopbaan vertrouwelijk van gedachten te wisselen met het college.
                     Deze gedachtewisseling biedt betrokkene een eerste houvast bij het besluit de vervolgloopbaan
                     na te streven. Daarnaast pleit het college voor het in het conceptwetsvoorstel opnemen
                     van de mogelijkheid een voorlopig advies (consult) te vragen aan het college. De behoefte
                     hieraan kan ook bestaan omdat een sollicitatieprocedure op een kortere termijn moet
                     worden afgerond dan waarin het college in staat zal zijn een definitief (verplicht)
                     advies uit te brengen. Een dergelijk voorlopig advies (consult) blijft dan vertrouwelijk,
                     totdat het definitieve verplichte advies wordt uitgebracht (tenzij sprake is van een
                     definitief negatief advies dat onmiddellijk door betrokkenen wordt gevolgd). Een voorlopig
                     vertrouwelijk advies (consult) geeft betrokkenen houvast tijdens het doorlopen van
                     een sollicitatieprocedure en geeft het college de gelegenheid gedegen onderzoek te
                     doen voorafgaande aan het door haar uit te brengen definitieve advies.
De regering vindt het een goede zaak dat een gewezen bewindspersoon bij het zicht
                  op een nieuwe werkkring al in een vroeg stadium bij het college informeel kan polsen
                  of aan de beoogde vervolgstap op voorhand integriteitsrisico’s verbonden kunnen zijn.
                  Dat kan een eerste houvast bieden voor het verder doorlopen van een sollicitatieprocedure
                  en kan behulpzaam zijn bij het doorlopen van het formele adviestraject. De regering
                  ziet vanwege het informele karakter geen aanleiding om een dergelijke voorlopige oriëntatie
                  gedetailleerd in de wet te regelen. Het is aan het college om zelf een dergelijke
                  vertrouwelijke consultatiemogelijkheid vorm te geven en uit te dragen. In het geval
                  een (gewezen) bewindspersoon van deze mogelijkheid gebruik maakt, heeft het college
                  de mogelijkheid in overleg met de betrokken (gewezen) bewindspersoon een voorlopig
                  advies voor te bereiden zodat in het verdere traject het benodigde formele advies
                  tijdig binnen de gestelde termijn van twee weken kan worden afgerond.
               
Daarnaast pleit het college ervoor in de memorie van toelichting ook aandacht te besteden
                     aan de afwegingen die beoogde bewindspersonen zouden moeten maken over integriteitsvragen
                     die een rol spelen vóór de aanvaarding van het ambt, bijvoorbeeld door op dit punt
                     te verwijzen naar de inhoud van de nieuwe gedragscode integriteit bewindspersonen.
Aangezien dit wetsvoorstel uitsluitend ziet op (gewezen) bewindspersonen, acht de
                  regering deze toelichting niet een geëigende plaats om aandacht te besteden aan integriteitsvragen
                  die een rol spelen vóór aanvaarding van het ambt van bewindspersoon. Die vragen passen
                  beter in het gesprek dat de formateur c.q. de Minister-President voorafgaand aan het
                  ambt heeft met elke kandidaat-bewindspersoon. Zie in dat verband ook uitgangspunt
                  3.1 van de Gedragscode integriteit bewindspersonen.38
Er bestaan inmiddels veel instrumenten op het gebied van integriteit in het openbaar
                     bestuur, zo stelt het adviescollege; circulaires, handboeken, gedragscodes, wetten
                     en regelingen, en het aantal regels op dit gebied neemt toe. Het college zou het toejuichen
                     als het Ministerie van BZK een handzaam overzicht publiceert van welke normen (nog)
                     gelden, welke instrumenten er zijn en hoe deze zich tot elkaar verhouden.
Voor de decentrale overheden heeft het Ministerie van BZK een handboek integriteit
                  beschikbaar gesteld dat een samenhangend overzicht biedt van het al beschikbare integriteitsinstrumentarium
                  voor de politieke ambtsdragers van de decentrale overheden.
               
De regering merkt op dat in de gedragscode integriteit bewindspersonen recent de bestaande
                  instrumenten en regelgeving voor bewindspersonen zijn geïntegreerd.39 Alle huidige regels staan erin, net als de geldende uitgangspunten en gedragsnormen.
                  De gedragscode biedt daarmee een handzaam overzicht van alle geldende integriteitsinstrumenten
                  en -maatregelen voor bewindspersonen.
               
Het college adviseert de verschillende taken en verantwoordelijkheden van bestaande
                     en te benoemen functionaris(sen) goed af te stemmen zodat niet alleen van elkaars
                     expertise gebruik kan worden gemaakt, maar ook een heldere taakafbakening zal zijn
                     verzekerd. In het bijzonder zou het nieuwe werkterrein van het college goed afgebakend
                     moeten worden met dat van de nieuwe integriteitsadviseur.
Het advies om te komen tot een heldere taakafbakening op centraal niveau neemt de
                  regering over. Dit wetsvoorstel is daarvan al een eerste aanzet waarbij de taken en
                  verantwoordelijkheden van het adviescollege voor integriteitsaangelegenheden die verbonden
                  zijn aan vervolgfuncties van (gewezen) bewindspersonen zo nauwgezet mogelijk zijn
                  beschreven. Het taakveld van de vertrouwensfunctionarissen voor leden van het kabinet
                  heeft uitsluitend betrekking op integriteitsvragen van bewindspersonen tijdens het ambt.40 Er is dus sprake van een scherpe taakafbakening.
               
Het adviescollege stelt dat uit een oogpunt van rechtszekerheid voor alle betrokkenen
                     het aanbeveling verdient dat duidelijk(er) wordt gemaakt hoe betrokkenen zich tot
                     het uitgebreide lobbyverbod moeten verhouden. Het verbod veronderstelt dat «actieve
                     betrokkenheid» méér is dan het alleen deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming
                     in de ministerraad en de onderraden, maar anderzijds is niet gekozen voor een Rijksbreed
                     lobbyverbod. Tussen beide uitersten zal in de praktijk sprake zijn van een aanzienlijk
                     grijs gebied, temeer nu het in de huidige tijd gebruikelijk is dat ministeries op
                     alle niveaus nauwer met elkaar samenwerken, waarbij ook de coördinatie tussen de bewindspersonen
                     actiever verloopt. Het kan volgens het adviescollege helpen als met een aantal praktische
                     en aansprekende voorbeelden inzichtelijk wordt gemaakt waar de grenzen zouden liggen
                     (de ontwerpmemorie van toelichting noemt in het artikelsgewijze deel bij artikel 4
                     één voorbeeld). In dit verband pleit het college ervoor om in artikel vier, eerste
                     lid aan «geen zakelijk contact» toe te voegen: «direct of indirect», waarmee wordt
                     vermeden dat de betrokkene het contact alsnog via een derde stuurt in een onwenselijke
                     richting.
Met betrekking tot het in kaart brengen van het grijze gebied tussen het voorgestelde
                  lobbyverbod op ook aanpalende beleidsterreinen is de artikelsgewijze toelichting bij
                  artikel 4 uitgebreid met een aantal voorbeelden. Niet overgenomen is het toevoegen
                  van de zinsnede «direct of indirect». Reden daarvoor is dat met die zinsnede onbedoeld
                  de indruk zou kunnen ontstaan dat het lobbyverbod een breder bereik heeft dan alleen
                  de gewezen bewindspersoon, namelijk ook betrekking zou kunnen hebben op personen die
                  in de vervolgfunctie van de gewezen bewindspersoon voor hem werkzaam zijn. Dat is
                  nadrukkelijk niet beoogd.
               
Het adviescollege constateert dat een lobby vanuit allerlei belangengroepen, private
                     bedrijven en maatschappelijke organisaties een belangrijke meerwaarde in de samenleving
                     kan opleveren. Is tegen deze achtergrond de huidige keuze voor de «knip» in het lobbyverbod
                     via de WNT te allen tijde goed uit te leggen, zo vraagt het adviescollege. Het college
                     vraagt zich met name af of het goed uitlegbaar is dat er enerzijds een verbod is om
                     te lobbyen voor een organisatie in de private sector die een maatschappelijk belang
                     dient, maar niet afhankelijk is van publiek geld, terwijl anderzijds lobbyen of werken
                     voor bijvoorbeeld een ngo of een semipublieke organisatie die een directe subsidierelatie
                     heeft met de rijksoverheid wél is toegestaan.
Daarnaast vraagt het college zich af of handhaving van het lobbyverbod in dit wetsvoorstel
                     nu voldoende is geborgd, nu in de praktijk personen en instanties eigenlijk alleen
                     kunnen worden gecorrigeerd door naming and shaming van misstanden die publiekelijk
                     aan de kaak worden gesteld? Het college adviseert op de gemaakte keuzes en de beweegredenen
                     hiervoor, nader in te gaan in (bijvoorbeeld) de tekst van de memorie van toelichting.
Het aanbrengen van een knip in de reikwijdte van het lobbyverbod leidt onontkoombaar
                  tot situaties waarin het verbod in de praktijk mogelijk een ongewenste uitwerking
                  kan krijgen. Daarom is in het wetsvoorstel de mogelijkheid opgenomen om in uitzonderlijke
                  gevallen een ontheffing van het lobbyverbod te verlenen. Een voorbeeld van een dergelijke
                  uitzondering kan een delegatie van de rijksoverheid zijn naar het buitenland. Het
                  is gebruikelijk dat in een dergelijke delegatie ook een afvaardiging van het bedrijfsleven
                  deelneemt. In dergelijke geval zijn zakelijke contacten tussen een gewezen bewindspersoon
                  als representant van een bedrijf en rijksambtenaren onontkoombaar.
               
Het adviescollege constateert dat ambtenaren bij een ministerie geen betaalde, commerciële
                     opdrachten mogen verlenen aan een gewezen bewindspersoon van het eigen ministerie
                     gedurende een periode van twee jaar na het aftreden of een arbeidsovereenkomst afsluiten
                     met het «eigen» ministerie. Het college vraagt zich af hoe zich dit verhoudt tot de
                     bij aanpassing 1 beoogde uitbreiding van het lobbyverbod naar de «aanpalende» ministeries
                     waarmee de betrokken voormalig bewindspersoon een actieve betrokkenheid had. Het college
                     vraagt zich af of er geen onaanvaardbare risico’s zouden kunnen ontstaan op verstrengeling
                     van persoonlijke en functionele belangen bij het verrichten van commerciële werkzaamheden
                     voor, of een arbeidsovereenkomst met andere «aanpalende» ministeries. Het adviescollege
                     adviseert daaraan aandacht te besteden in de wetstekst.
De artikelen zijn in lijn met het advies aangepast door het zogenoemde draaideurverbod
                  van artikel 3 ook van toepassing te verklaren zijn op functies of opdrachten bij een
                  ministerie waarbij sprake is geweest van een aanpalend beleidsterrein. De reikwijdte
                  van alle maatregelen in het wetsvoorstel is daarmee consistent.
               
Het college geeft in overweging om in plaats van een verplichting uit te gaan van
                     de eigen keuze van de (voormalige) bewindspersoon om advies te vragen. Dit onderstreept
                     immers het belang dat de betrokkene zelf hecht aan integer handelen. Een wettelijke
                     verplichting heeft volgens het adviescollege het risico dat de verleiding ontstaat
                     om de randen van die verplichting op te zoeken. De mogelijkheid van voorlopig advies
                     (of consult) kan voorzien het gericht ondersteunen van de eigen verantwoordelijkheid
                     van de betrokkene, aldus het adviescollege.
De regering gaat mee in de veronderstelling van het college uit de algemene overweging
                  «dat politieke ambtsdragers te goeder trouw handelen en zich te allen tijde bewust
                  zijn van de maatschappelijke verantwoordelijkheid die zij dragen, een verantwoordelijkheid
                  waaraan zij ook zichtbaar uiting horen te geven.» Tegen deze achtergrond acht de regering
                  het niet waarschijnlijk dat de verleiding bestaat om de randen van de adviesverplichting
                  op te zoeken. Het college kan inderdaad zoals eerder beschreven een (gewezen) bewindspersoon
                  ondersteunen bij de eigen verantwoordelijkheid door als college informeel de mogelijkheid
                  van een voorlopig advies of consult te bieden.
               
Om anticiperend gedrag tegen te gaan, suggereert het adviescollege de uitzondering
                     van de verplichting tot het vragen van advies in artikel 2, tweede lid, van het conceptwetsvoorstel
                     te schrappen. Deze uitzondering van de adviesverplichting is een voormalige bewindspersoon
                     een «niet-bestuurlijke functie wenst te aanvaarden waarbij in de uitvoering van de
                     functie geen sprake zal zijn van zakelijk contact met ambtenaren van een ministerie.
                     Een dergelijke uitzondering kan mogelijk tot ongewenst anticiperend gedrag leiden,
                     aldus het adviescollege, waarbij indirect kan worden gestuurd op het zakelijk contact
                     (met gebruikmaking van de opgedane kennis). Het college vraagt zich af of het in dit
                     verband niet wenselijker zou zijn in alle gevallen uit te gaan uit te gaan van een
                     adviesaanvraag.
Het kabinet heeft dit advies overgenomen en de beperking van de adviesaanvraag tot
                  bestuurlijke functies, zoals dit was opgenomen in het voormalige tweede lid van het
                  wetsvoorstel, geschrapt. In alle gevallen dient nu een advies te worden aangevraagd,
                  tenzij het gaat om het aanvaarden van een ambt waarbij het gaat om uitoefening van
                  het passief kiesrecht (het nieuwe tweede lid van artikel 2).
               
Het adviescollege constateert dat in het wetsontwerp wordt uitgegaan dat een vervolgfunctie
                     steeds een arbeidsverhouding met een werkgever (arbeidsovereenkomst) zal betreffen.
                     Het college meent dat naast een arbeidsovereenkomst ook andere vormen, zoals een opdrachtovereenkomst,
                     relevante vervolgfuncties kunnen opleveren in dit verband en adviseert dit in de tekst
                     te verduidelijken.
In reactie op dit adviespunt is het wetsontwerp en de memorie van toelichting aangepast
                  en verduidelijkt door uit te gaan van «dienstverband» waaronder «aanstelling, arbeidsovereenkomst
                  of andere titel op grond waarvan tegen betaling opgedragen taken worden verricht;
                  wordt verstaan.
               
Het college geeft aan dat het conceptwetsvoorstel de nadruk legt op de functie die
                     openbaarmaking van het advies in het kader van de naleving zal hebben. Het gaat ervan
                     uit dat alle adviezen na aanvaarding van een functie openbaar worden, in het bijzonder
                     de positieve die als een bevestiging van integriteit kunnen worden gezien. Als een
                     vervolgfunctie of een arbeidsovereenkomst of commerciële opdracht bij het voormalige
                     ministerie niet wordt aanvaard of lobbyactiviteiten niet worden aangegaan, worden
                     de desbetreffende adviezen echter niet openbaar gemaakt.
Negatieve adviezen leiden dus niet tot openbaarmaking van het advies, noch tot andere
                     nadere consequenties, tenzij de functie alsnog zou worden aanvaard. Openbaarmaking
                     heeft dan de functie van naming and shaming. In dat geval zal al snel een publiek
                     debat volgen, waarbij het conceptwetsvoorstel veronderstelt dat daarvan een preventieve
                     werking uit zal gaan.
In het Nederlandse parlementaire stelsel is het in laatste instantie aan het parlement
                     om te oordelen over het gedrag van een bewindspersoon. Voormalige bewindspersonen
                     worden echter niet in de Kamer ter verantwoording geroepen; doorgaans zal dat de opvolgend
                     bewindspersoon zijn. De vraag rijst bij het college of met de verwachting dat van
                     openbaarmaking een preventieve werking uit gaat, voldoende invulling is gegeven aan
                     de door de GRECO bepleite voorziening voor toezicht en handhaving.
Het college adviseert u hierop (meer) expliciet in te gaan, bijvoorbeeld in de memorie
                  van toelichting bij het wetsvoorstel. Hetzelfde geldt voor de vraag waarom ondanks
                  de aanbeveling door de GRECO, politiek assistenten buiten dit wettelijk kader zijn
                  gebleven.
               
Al eerder heeft de regering in het algemene deel van de toelichting gemarkeerd dat
                  een strengere handhaving en sanctionering een verdergaande stap betekent ten opzichte
                  van de huidige, meer preventieve integriteitsstrategie voor gewezen bewindspersonen.
                  Het was al staand beleid dat bij de vervulling van een nieuwe werkkring de verantwoordelijkheid
                  in de eerste plaats bij de gewezen bewindspersoon rust om bepaalde belangen op een
                  zorgvuldige manier te scheiden.41 Daarenboven handelt een bewindspersoon bij het aanvaarden van een functie na afloop
                  van zijn ambtsperiode zo dat daarmee niet de schijn wordt gewekt dat hij tijdens zijn
                  ambtsuitoefening onzuiver heeft gehandeld of verkeerd is omgegaan met de kennis die
                  hij tijdens die periode heeft opgedaan.
               
Bij het aanvaarden van een nieuwe werkkring is het dus in de eerste plaats de eigen
                  verantwoordelijkheid van gewezen bewindspersonen om belangen op een zorgvuldige manier
                  te scheiden, zodat er geen (schijn van) belangenverstrengeling ontstaat. Daar gelden
                  al richtlijnen voor, die zijn opgenomen in Kamerbrieven en het Handboek bewindspersonen
                  («het Blauwe boek»). Het uitgangspunt van eigen verantwoordelijkheid verandert niet.
                  Wel is er behoefte aan meer houvast. Hieraan wordt met dit wetsvoorstel voldaan door
                  te komen met een beoordelingskader ten aanzien van de aanvaardbaarheid van een vervolgfunctie
                  of commerciële opdracht, zodat de gewezen bewindspersoon zijn eigen verantwoordelijkheid
                  beter kan nemen bij het vervolgen van zijn maatschappelijke carrière. De regering
                  vindt dat het voorkómen van integriteitsschendingen de voorkeur heeft. Voorkomen is
                  beter dan het achteraf handhaven en sanctioneren van integriteitsschendingen. De verwachting
                  is inderdaad dat van openbaarmaking een sterke preventieve werking uitgaat («bij twijfel
                  niet inhalen»). Als een bewindspersoon geen advies aanvraagt of een negatief advies
                  niet opvolgt heeft het publieke debat dat daarop volgt repercussies voor zijn nieuwe
                  functie, zijn verdere arbeidsmarktpositie maar ook voor zijn werkgever of opdrachtgever.
                  Tot slot ziet dit wetsvoorstel uitsluitend op (gewezen) bewindspersonen. Politiek
                  assistenten zijn overheidswerknemers en vallen buiten dit wetsvoorstel. Integriteitsmaatregelen
                  voor overheidswerknemers worden elders geregeld. In de Gedragscode Integriteit Rijk
                  zijn uitgangspunten opgenomen voor een gevoelige overstap naar ander werk. In een
                  onderzoek zal worden bezien of met het huidige beleid en de geldende regels de integriteit
                  van politiek assistenten, gegeven de praktijk van hun werk, voldoende geborgd is.
               
Het college acht het ten slotte van belang dat van alle gegeven adviezen kan worden
                     geleerd. Ook van adviezen die niet openbaar worden gemaakt, kan door middel van een
                     geanonimiseerde samenvatting in de jaarlijkse verslaglegging over de taak van het
                     college «jurisprudentie» worden opgebouwd waaruit belanghebbenden kunnen leren.
Het ook openbaar maken in het jaarverslag van opgevolgde negatieve adviezen acht de
                  regering kwetsbaar. Hier speelt dat door het geringe aantal gevallen al snel herleidbaar
                  is op welke gewezen bewindspersoon een gevalsbeschrijving betrekking heeft. Vandaar
                  dat de regering ervoor heeft gekozen juist opgevolgde negatieve adviezen niet openbaar
                  te maken. Het staat het college vrij om in het jaarverslag in samenvattende zin een
                  overzicht te geven van de beweegredenen om negatief te adviseren over vervolgfuncties
                  voor zover dit overzicht geen gevalsbeschrijvingen bevat die herleidbaar zijn naar
                  individuele gevallen.
               
Het college bestaat uit leden die in de praktijk overwegend dagelijkse werkzaamheden
                     uitoefenen en voor wie het praktisch niet altijd mogelijk is op zeer korte termijn
                     bijeen te komen en te adviseren. De adviesfrequentie van het college zal door het
                     voorstel toenemen, met name bij een kabinetswisseling. Hoewel snelheid van handelen
                     geboden is in het kader van een sollicitatie- of benoemingsprocedure, acht het college
                     de termijn van twee weken erg kort. En wanneer start de behandeltermijn? Dit behoeft
                     dus verduidelijking.
Voorts acht het college het zeer wel denkbaar dat er bij het college zelf behoefte
                     bestaat de betrokkene uit te nodigen voor een gesprek, bijvoorbeeld voor verificatie
                     van of een toelichting op feiten en omstandigheden. Het wetsvoorstel lijkt daar niet
                     vanuit te gaan. Dit punt zou moeten worden aangevuld.
Het college adviseert om deze redenen de beslistermijn te verruimen, bijvoorbeeld
                     door deze te stellen op een inspanningsverplichting om advies te geven «bij voorkeur
                     binnen twee weken (nadat de betrokkene is gehoord)», ervan uitgaande dat de aanvraag
                     volledig is en niet nog nadere aanvulling behoeft, of uit te gaan van een inspanningsverplichting
                     van het college met een verruimde uiterste termijn («zo spoedig mogelijk, maar in
                     ieder geval binnen vier weken nadat de betrokkene is gehoord»). In overleg met de
                     aanvrager kan dan worden bekeken of het gezien de individuele situatie wenselijk is
                     de behandeltermijn te verkorten, in welk geval het college zich daartoe zal inspannen.
                     Een beslistermijn van twee weken moet in principe mogelijk zijn als de betrokken bewindspersoon
                     gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid een voorlopig advies (consult) van het college
                     te vragen zoals hiervoor toegelicht. Als alle noodzakelijke informatie tijdig voorhanden
                     is, zal het ook vaker mogelijk zijn de beoogde adviestermijn van twee weken aan te
                     houden. De behandeltermijn zal echter te allen tijde later moeten starten indien zou
                     blijken dat de aanvraag onvolledig is of niet verifieerbaar op de essentiële onderdelen.
In het wetsvoorstel is de mogelijkheid opgenomen dat het college de (gewezen) bewindspersoon
                  om nadere inlichtingen kan vragen, in welk geval de aanvang van de termijn van twee
                  weken wordt uitgesteld tot nadat de additionele informatie is ontvangen. De maximale
                  termijn voor het uitbrengen van advies ingeval er sprake is van het horen van de (gewezen)
                  bewindspersoon of indien het adviescollege om additionele informatie verzoekt is vier
                  weken. Ook is de start van het adviestraject in het wetsvoorstel verhelderd. Deze
                  gaat lopen zodra het adviescollege van alle benodigde informatie is voorzien. Door
                  middel van het (bij ministeriële regeling vast te stellen) formulier dat moet worden
                  ingevuld, moet het duidelijk zijn wanneer de twee weken, dan wel vier weken gaat lopen,
                  namelijk op het moment dit volledig ingevulde formulier door het adviescollege is
                  ontvangen. Zoals eerder uiteengezet kan de duur van het adviestraject worden verkort
                  als de (gewezen) bewindspersoon in een vroeg stadium het adviescollege betrekt bij
                  de mogelijkheden van een vervolgfunctie. In het wetsvoorstel is ook de mogelijkheid
                  opgenomen dat de termijn van twee weken wordt verlengd in overleg met de (gewezen)
                  bewindspersoon die om het advies heeft verzocht.
               
Het college zou de huidige subsidieregeling voor het secretariaat en voor de programma
                     uitgaven van het college (zoals voor uitbesteden van onderzoek) bij aanvang van de
                     nieuwe taak willen omzetten naar een alternatieve financieringswijze, waarbij het
                     college in overeenstemming met zijn onafhankelijke positie beschikt over een toereikend
                     algemeen budget voor zowel de apparaats- als programma uitgaven en voor vaste maandelijkse
                     vergoedingen voor de collegeleden, in plaats van de huidige regeling met vacatiegelden.
                     Het college stelt voor op korte termijn met het Ministerie van BZK in overleg te gaan
                     over wat nodig is om de toegevoegde nieuwe taak uit te voeren. Het college acht het
                     tot slot wenselijk dat het aantal leden van het adviescollege wordt uitgebreid met
                     één lid in verband met de nieuwe taak en de benodigde vakinhoudelijke expertise op
                     integriteitsgebied.
De regering zal in samenspraak met het adviescollege bezien hoe het adviescollege
                  kan beschikken over benodigde financiële middelen. Daarbij zal in samenspraak met
                  het adviescollege ook worden gekeken naar uitbreiding van de benodigde expertise.
               
Omdat het adviescollege geen bestuursorgaan is, is het advies geen appellabel besluit
                     en staat na het uitbrengen van het advies voor de betrokken (gewezen) bewindspersoon
                     geen rechtsingang open bij de bestuursrechter. Het college adviseert in de wetstekst
                     zelf op te nemen dat bezwaar en beroep tegen adviezen van het college en tegen openbaarmaking
                     van adviezen niet mogelijk is. Het college begrijpt dat voor degene die ernstige bedenkingen
                     heeft bij het verloop van de procedure een actie uit onrechtmatige daad bij de burgerlijke
                     rechter tot de mogelijkheden blijft behoren. Het college acht het in dit verband noodzakelijk
                     dat de Minister zal voorzien in een passende vrijwaring van de collegeleden.
Zoals opgenomen onder hoofdstuk 5 zijn adviezen van het adviescollege geen besluit
                  in de zin van art. 1:3 van de Awb en derhalve niet appellabel. De regering ziet geen
                  aanleiding om dit verder in de wetstekst te verduidelijken. Ten aanzien de civielrechtelijke
                  aansprakelijkheid van individuele leden van het adviescollege zal een passende vrijwaringsovereenkomst
                  worden opgesteld.
               
Het college heeft kennisgenomen van het voornemen de aan de (voormalige) bewindspersoon
                     voor te leggen vragenlijst te regelen bij AMvB. Het college deelt het inzicht dat
                     een goed gedefinieerde en krachtens de wet verankerde vragenlijst een belangrijk instrument
                     is voor de werkzaamheden van het college en juicht dit dus toe. Bijvoorbeeld de in
                     het Verenigd Koninkrijk gebruikte vragenlijst kan, met aanvullingen voor de specifieke
                     Nederlandse situatie, grofweg voldoen. De kernvraag waarop de bewindspersoon in kwestie
                     zich met name zou moeten beraden is of er door zijn of haar interactie tijdens de
                     ambtsperiode met de organisatie of sector waarnaar een overstap wordt overwogen het
                     beeld zou kunnen ontstaan dat hier sprake is van een beloning voor bewezen diensten.
                     Graag overlegt het college met het Ministerie van BZK over (de inhoudelijke preciseringen
                     in) de vragenlijst, waarvoor het college al een paar suggesties heeft gedaan.
De regering wijst erop dat de vragenlijst niet bij algemene maatregel van bestuur
                  wordt vastgesteld maar bij ministeriële regeling. Deze vragenlijst zal ter consultatie
                  aan het adviescollege worden voorgelegd waarbij het college de mogelijkheid heeft
                  de gewenste preciseringen in de vragenlijst aan te brengen.
               
De specifieke bemerkingen op de tekst van het conceptwetsvoorstel en redactionele
                  opmerkingen van het college in bijlage 2 van het advies zijn verwerkt in het wetsvoorstel.
               
7.3 Autoriteit Persoonsgegevens
               
De Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) heeft een aantal opmerkingen bij het wetsvoorstel
                  en adviseert daarmee rekening te houden.
               
Ten eerste stelt de AP dat in de wetstekst noch in de memorie van toelichting concreet
                     wordt ingegaan op de verwerking van persoonsgegevens en adviseert dit te concretiseren.
                     De AP verwacht dat op voorhand te bepalen is welke persoonsgegevens worden verwerkt
                     en welke openbaar gemaakt zullen worden en stelt dat deze in een wettelijke bepaling
                     kunnen worden omschreven. Ten tweede acht de AP het uit het oogpunt van transparantie
                     en rechtszekerheid wenselijk dat de wetgever de bewaartermijn voor de persoonsgegevens
                     die worden verwerkt door het adviescollege vastlegt.
Naar aanleiding van dit advies is het wetvoorstel is uitgebreid met bepalingen in
                  artikelen 2, 3 en 4 op grond waarvan bij algemene maatregel van bestuur een bewaartermijn
                  dient te worden vastgesteld.
               
Tot slot merkt de AP op dat de een van de in de memorie van toelichting genoemde bepaling
                     van de Woo, namelijk artikel 3.3, tweede lid, Woo, nog niet in werking is getreden
                     en dat het niet nodig is om de bepalingen van het wetsvoorstel inzake openbaarmaking
                     op te nemen in de bijlage van de Woo, omdat de bepalingen in het wetsvoorstel moeten
                     worden aangemerkt als aanvulling op de (actieve) openbaarmakingsverplichtingen die
                     de Woo regelt, en niet als uitzondering.
De memorie van toelichting is op dit punt aangepast.
8. Evaluatie
               
Vijf jaar na inwerkingtreding zullen de effecten van de wet worden geëvalueerd. Bezien
                  zal worden in welke mate de beoogde doelstelling – een integer loopbaanvervolg van
                  gewezen bewindspersonen – door de maatregelen (adviesverplichting, lobbyverbod en
                  draaideurverbod) is bevorderd. Daarbij zal worden bekeken of «naming and shaming»
                  in het kader van de handhaving het gewenste effect heeft gehad. Indicatie daarvoor
                  is het aantal opgevolgde adviezen, de meldingsbereidheid van nieuwe aanvaarde functies
                  en de mate waarin geen advies is gevraagd terwijl daarvoor wel aanleiding voor zou
                  zijn geweest. Ook zal worden bezien in hoeverre de aantrekkelijkheid van het ambt
                  van bewindspersoon is beïnvloed door de maatregelen na het ambt. Tot slot zal worden
                  gekeken naar de uitvoerbaarheid van deze wet. Het adviescollege zal bij deze evaluatie
                  worden betrokken.
               
9. Inwerkingtreding
               
Dit wetsvoorstel treedt in werking bij koninklijk besluit.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
               
Artikel 1
Dit artikel voorziet in definitiebepalingen. Voor de toepassing van deze wet wordt
                  onderscheid gemaakt tussen zittende bewindspersonen en gewezen bewindspersonen. Zo
                  geldt de adviesverplichting van artikel 2 alvorens een vervolgfunctie of commerciële
                  opdracht te aanvaarden voor zowel zittende bewindspersonen als gewezen bewindspersonen.
                  Het draaideurverbod van artikel 3 en het lobbyverbod van artikel 4 hebben alleen betrekking
                  op gewezen bewindspersonen.
               
Er is gekozen in dit wetsvoorstel de term dienstverband uit de Wet normering topinkomens
                  te gebruiken om aan te duiden dat het hierbij gaat om zowel een aanstelling, arbeidsovereenkomst
                  als andere titel op grond waarvan tegen betaling opgedragen taken worden verricht.
               
Binnen de definitie van voormalig ministerie valt elk ministerie waarbij een bewindspersoon
                  gedurende de twee jaar voorafgaand aan het ontslag werkzaamheden heeft verricht, ook
                  indien dit voor een periode korter dan twee jaar is geweest.
               
Artikel 2
Dit artikel voorziet in een verplichte adviesaanvraag voor bewindspersonen en gewezen
                  bewindspersonen gedurende een periode van twee jaar na ontslag als bewindspersoon.
                  Bij het aanvaarden van een nieuwe werkkring of opdracht is het in de eerste plaats
                  de eigen verantwoordelijkheid van gewezen bewindspersonen om belangen op een zorgvuldige
                  manier te scheiden, zodat er geen belangenverstrengeling ontstaat. Belangenverstrengeling
                  kan immers afbreuk doen aan draagvlak voor het beleid en het gezag van de overheid.
                  Daar gelden richtlijnen voor, die zijn opgenomen in Kamerbrieven42 en het Handboek bewindspersonen.
               
Alvorens een bewindspersoon of gewezen bewindspersoon een bezoldigde functie in of
                  een commerciële opdracht aanvaardt, verzoekt de bewindspersoon of gewezen bewindspersoon
                  het adviescollege om advies over de aanvaardbaarheid van die vervolgfunctie.
               
Het tweede lid van artikel 2 bevat een uitzondering op de adviesplicht van het eerste
                  lid. Indien de bewindspersoon of gewezen bewindspersoon is verkozen op grond van passief
                  kiesrecht tot een van de algemeen vertegenwoordigende organen, dan is het niet verplicht
                  een advies aan te vragen. Op grond van artikel 4 van de Grondwet bestaat er immers
                  een recht om gebruik te maken van het passieve kiesrecht. Als een bewindspersoon of
                  gewezen bewindspersoon, bijvoorbeeld, is verkozen in de Tweede Kamer, dan mag er geen
                  beletsel zijn om deze functie te aanvaarden. Een inperking van het passief kiesrecht
                  is naar het oordeel van de regering buitenproportioneel.
               
In het derde lid van artikel 2 is opgenomen dat het adviescollege een aantal factoren
                  weegt bij het de advisering over de aanvaardbaarheid van een vervolgfunctie of opdracht.
                  Eén factor is opgenomen in de aanhef van het derde lid en betreft de wenselijkheid
                  dat bewindspersonen hun maatschappelijke carrière kunnen voortzetten. De factoren
                  opgenomen in de onderdelen a, b en c van het derde lid geven aan welke risico’s zich
                  kunnen voordoen en die waar die zich mogelijkerwijs voordoen kunnen leiden tot een
                  negatief advies of een positief advies onder voorwaarden. Die factoren zijn het risico
                  op belangenverstrengeling, schending van de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel
                  98 van het Wetboek van Strafrecht en het draaideur- en lobbyverbod zoals die zijn
                  opgenomen in respectievelijk de artikelen 3 en 4 van dit wetsvoorstel. Wat betreft
                  toetsing aan het lobbyverbod geldt hierbij uiteraard dezelfde reikwijdte als die voor
                  het lobbyverbod geldt, dat wil zeggen er wordt alleen getoetst aan het lobbyverbod
                  indien het een vervolgfunctie in de private of semipublieke sector betreft.
               
Het risico op belangenverstrengeling is nader ingekleurd vanuit twee gezichtspunten.
                  Deze zijn in de eerste plaats het gebruik kunnen maken van inzichten van vertrouwelijke
                  of gevoelige aard in beleid of strategie die de (gewezen) bewindspersoon tijdens zijn
                  ambt heeft verkregen en zijn nieuwe werkgever of opdrachtgever een concurrentievoordeel
                  kan opleveren, waaronder onaangekondigd overheidsbeleid of handelsgeheimen van concurrenten.
                  In de tweede plaats kan een risico op belangenverstrengeling aan de orde zijn indien
                  een (gewezen) bewindspersoon in een positie is geweest waarbij een sterk vermoeden
                  kan ontstaan dat zijn vervolgfunctie een beloning is geweest voor eerdere gunsten.
                  Daaronder valt bijvoorbeeld een situatie waarin de (gewezen) bewindspersoon heeft
                  besloten zijn nieuwe werkgever of opdrachtgever een individueel maatschappelijk of
                  financieel voordeel te verlenen gedurende zijn ambt, zoals bijvoorbeeld het verlenen
                  van een vergunning of het toekennen van een aanbesteding. Hiermee wordt aangesloten
                  bij de reeds staande adviespraktijk van het ACOBA in het Verenigd Koninkrijk.43
Omdat er een grote variëteit aan vervolgfuncties en opdrachten bestaat waarbij de
                  aard van de werkzaamheden en het risico op belangenverstrengeling sterk kan verschillen,
                  is het lastig om in een wetsvoorstel op voorhand aan te geven welke factoren tot een
                  zwaarder oordeel leiden. Deze criteria moeten dan ook worden bezien in samenhang met
                  elkaar. Voor een verdere toelichting van deze criteria wordt verwezen naar het algemene
                  deel van deze memorie van toelichting.
               
Het vierde lid bepaalt dat de bewindspersoon of de gewezen bewindspersoon het recht
                  heeft om te worden gehoord door het adviescollege alvorens deze een advies uitbrengt.
                  Op deze manier wordt de bewindspersoon of gewezen bewindspersoon in de gelegenheid
                  gesteld nader toe te lichten waarom een functie of opdracht aanvaardbaar is.
               
Het vijfde lid bepaalt dat het adviescollege gemotiveerd kan adviseren dat een functie
                  of opdracht aanvaardbaar, niet aanvaardbaar of aanvaardbaar onder voorwaarden is.
                  Zo kan het bijvoorbeeld mogelijk zijn dat bij een groot advieskantoor opdrachten van
                  bedrijven actief op het voormalig beleidsterrein niet aanvaardbaar zijn, maar op andere
                  beleidsterreinen wel. Zie hiervoor ook het voorbeeld dat in het algemene deel van
                  deze memorie van toelichting is genoemd. In de motivering bij het advies gaat het
                  adviescollege in op de in artikel 2, derde lid, genoemde afwegingen die het adviescollege
                  dient mee te nemen bij de totstandkoming van een advies, zoals het risico op belangenverstrengeling
                  en op schending van de geheimhoudingsplicht.
               
Het zesde lid bepaalt dat indien het adviescollege van plan is een negatief advies
                  uit te brengen of een advies onder voorwaarden, de betrokken (gewezen) bewindspersoon
                  hiervan op de hoogte wordt gesteld en opnieuw in de gelegenheid wordt gesteld te worden
                  gehoord naar aanleiding van dit voornemen.
               
In het zevende lid is opgenomen dat de Minister-President in kennis wordt gesteld
                  van een adviesaanvraag als bedoeld in het eerste lid. Dat is overeenkomstig de huidige
                  praktijk, waarbij de Minister-President in kennis wordt gesteld als een bewindspersoon
                  voornemens is een nieuwe functie of een opdracht te aanvaarden.
               
In het achtste lid is geregeld dat het adviescollege binnen twee weken na het verzoek
                  een advies uitbrengt. Deze termijn van twee weken gaat lopen zodra door de bewindspersoon
                  of gewezen bewindspersoon alle benodigde gegevens voor het uitbrengen van het advies
                  bij het adviescollege zijn aangeleverd. Zoals hierboven toegelicht, onder andere in
                  paragraaf 3.3, dient een formulier te worden ingevuld teneinde het adviescollege van
                  alle benodigde informatie te voorzien. De inhoud van dit formulier zal bij of krachtens
                  algemene maatregel van bestuur (i.c. bij ministeriële regeling) worden vastgesteld
                  (zie het dertiende lid). Daarbij zullen de onderwerpen die in het formulier aan bod
                  komen bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld, de uitwerking daarvan
                  in de vorm van het formulier zelf bij ministeriële regeling. Het is van belang dat
                  op korte termijn een advies wordt uitgebracht, omdat de gewezen bewindspersoon niet
                  te lang kan wachten om bij zijn (mogelijk) toekomstige werkgever aan te geven of hij
                  de functie of opdracht zal aanvaarden. In het negende lid is vervolgens bepaald dat
                  van de termijn van twee weken kan worden afgeweken indien de (gewezen) bewindspersoon
                  op eigen verzoek wordt gehoord (onderdeel a) of indien het adviescollege de (gewezen)
                  bewindspersoon verzocht heeft additionele informatie aan te leveren (onderdeel b)
                  bijvoorbeeld in het geval dat de gewezen bewindspersoon het formulier te summier of
                  niet volledig heeft ingevuld om tot een afgewogen oordeel te komen. Tot slot kan in
                  overleg met de (gewezen) bewindspersoon worden besloten tot een verlenging van de
                  termijn voor uitbrengen van het advies naar vier weken, bijvoorbeeld indien er geen
                  sprake is van haast (onderdeel c).
               
In het tiende lid wordt geregeld dat aanvaarde functies en commerciële opdrachten
                  tezamen met de naam van de gewezen bewindspersoon op de website van het adviescollege
                  openbaar gemaakt worden. Er is voor gekozen om alle aanvaarde functies of opdrachten
                  te laten melden. Op die manier is er sprake van transparantie ten aanzien van welke
                  functies of opdrachten er door alle gewezen bewindspersonen zijn aanvaard. Om deze
                  openbaarmaking mogelijk te maken wordt tevens geregeld dat de gewezen bewindspersoon
                  binnen twee weken na aanvaarden van een functie of opdracht het aanvaarden van die
                  functie of opdracht bij het adviescollege meldt. Deze openbaarmaking en meldplicht
                  geldt gedurende een periode van twee jaar nadat de betrokken bewindspersoon ontslag
                  als bewindspersoon is verleend. De meldplicht is tevens noodzakelijk omdat het adviescollege
                  de adviezen vervolgens openbaar dient te maken.
               
Het elfde lid regelt dat de adviezen binnen twee weken nadat een functie of opdracht
                  is aanvaard openbaar worden gemaakt. Adviezen worden openbaar gemaakt op de website
                  van het adviescollege alleen indien de functie of opdracht wordt aanvaard. Daarmee
                  wordt voor eenieder duidelijk onder welke voorwaarden een vervolgfunctie is betrokken.
               
Het twaalfde lid regelt dat stukken die betrekking hebben op de adviesaanvraag niet
                  openbaar zijn. Dit in aanvulling op de relatieve weigeringsgrond van artikel 5, tweede
                  lid, onderdeel e, van de Woo. Verwezen wordt naar paragraaf 3.2 voor een nadere toelichting
                  op deze bepaling.
               
In het dertiende lid is een grondslag opgenomen voor de Minister van BZK om bij of
                  krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen over de procedure inzake
                  het verzoek om een advies en de gegevens die in het kader van een adviesaanvraag door
                  de bewindspersoon of gewezen bewindspersoon moet worden aangeleverd (naast de reeds
                  in dit lid opgenomen persoonsgegevens naam, adres, woonplaats en telefoonnummer),
                  die nodig zijn voor het adviescollege om een gedegen afweging te maken alvorens tot
                  een (gemotiveerd) advies te komen. In paragraaf 3.3 is een overzicht opgenomen van
                  de gegevens waaraan in dit kader moet worden gedacht. Het is de bedoeling om de meer
                  technische uitwerking van deze regels in de vorm van het in te vullen formulier door
                  te delegeren naar ministeriële regeling. Het veertiende lid, tot slot, regelt dat
                  bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de bewaartermijn
                  van de aangeleverde (persoons)gegevens.
               
Artikel 3
Dit artikel houdt een wettelijk verbod, het zogenoemde draaideurverbod, in voor gewezen
                  bewindspersonen om een functie of commerciële opdracht aan te gaan bij het ministerie
                  waar zij voor hun ontslag bewindspersoon waren of bij andere ministeries voor zover
                  het gaat om een functie waarbij men in aanraking komt met aanpalende beleidsterreinen.
                  Het is dus wel mogelijk voor gewezen bewindspersonen om bij een ander ministerie een
                  dienstverband aan te gaan op andere terreinen dan de aanpalende beleidsterreinen waarbij
                  zij tijdens hun ambt als bewindspersoon betrokken zijn geweest. Dit artikel beoogt
                  te voorkomen dat bewindspersonen na ontslag betaalde, commerciële werkzaamheden ten
                  behoeve van het voormalige ministerie, dan wel op aanpalende beleidsterreinen bij
                  een ander ministerie gaan verrichten. Hiermee wordt het risico op verstrengeling van
                  persoonlijke en functionele belangen vermeden.
               
Gewezen bewindspersonen worden vaak gevraagd als voorzitter of lid van een adviescommissie
                  vanwege hun expertise op een bepaald beleidsterrein. Een draaideurverbod sluit die
                  specifieke inzet van gewezen bewindspersonen niet uit. Deelname aan een adviescollege
                  bijvoorbeeld betreft een eenzijdige benoeming. De benoeming van een gewezen bewindspersoon
                  in een adviescollege dat is ingesteld op basis van de Kaderwet adviescolleges valt
                  derhalve niet onder het beoogde draaideurverbod. Ook aan een eenzijdige benoeming
                  tot regeringscommissaris staat het draaideurverbod niet in de weg.
               
De Minister van het betrokken ministerie heeft de mogelijkheid om een ontheffing van
                  het draaideurverbod te verlenen, zoals opgenomen in het tweede lid. Het ligt in de
                  rede dat de Minister deze bevoegdheid mandateert aan zijn SG. Indien een ontheffing
                  wordt verleend wordt dit binnen twee weken openbaar gemaakt door middel van een mededeling
                  in de Staatscourant (derde lid). Ook kan de Minister zich over die ontheffing laten
                  adviseren door het adviescollege.
               
Het vierde lid regelt dat de leden elf tot en met veertien van artikel 2 van overeenkomstige
                  toepassing zijn op deze adviezen. Dat betekent dat adviezen binnen twee weken nadat
                  ze zijn uitgebracht openbaar worden gemaakt, dat stukken die betrekking hebben op
                  de aanvraag van een ontheffing en een eventuele adviesaanvraag met betrekking tot
                  het al dan niet verlenen van een ontheffing niet openbaar zijn, dat de Minister van
                  BZK bij of krachtens amvb regels stelt over de procedure van het verzoek om een aanvraag
                  en de gegevens die in het kader van die aanvraag moeten worden aangeleverd en tot
                  slot dat er bij amvb regels worden gesteld met betrekking tot de bewaartermijn van
                  aangeleverde (persoons)gegevens.
               
Artikel 4
Dit artikel houdt een verbod in voor een gewezen bewindspersoon om zakelijke contacten
                  te hebben met ambtenaren van het voormalig eigen ministerie en de ambtenaren van andere
                  ministeries, die zich bezighouden met beleidsterreinen waarmee de gewezen bewindspersoon
                  tijdens het ambt actieve bemoeienis heeft gehad. Aan het begrip ambtenaren wordt een
                  ruime betekenis toegekend, het gaat om alle ambtenaren die vallen onder het gezagsbereik
                  van een Minister. Bewindspersonen zijn tijdens de ambtsperiode soms ook actief bij
                  de beleidsvorming, sturing en besluitvorming op beleidsterreinen die formeel vallen
                  onder een collega-bewindspersoon. Actieve bemoeienis veronderstelt méér dan het alleen
                  deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming in de ministerraad en onderraden.
                  Van actieve bemoeienis is sprake als een bewindspersoon bij de beleidsvorming op een
                  bepaald beleidsterrein buiten zijn of haar eigen ministerie ambtelijke contacten heeft
                  onderhouden op een intensief en herhaaldelijk niveau. Een voorbeeld van een aanpalend
                  beleidsterrein is de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna:
                  VRO), die zich bezighoudt met de uitvoering van het klimaatakkoord en energietransitie
                  voor de gebouwde omgeving, wat ook deels op het terrein van de Minister voor Klimaat
                  en Energie ligt. In zo’n geval is contact tussen een voormalige Minister voor VRO
                  met ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat die zich bezighouden
                  met de uitvoering van het klimaatakkoord en energietransitie niet gewenst. Andere
                  voorbeelden die al zijn genoemd in het algemeen deel van de toelichting zijn beleidsterreinen
                  op het snijvlak van de portefeuilles van meerdere bewindspersonen zoals klimaat, migratie,
                  cybersecurity, jeugdzorg of de aanpak van de coronapandemie.
               
Het tweede lid regelt dat het lobbyverbod niet van toepassing is indien de gewezen
                  bewindspersoon een functie vervult in de publieke sector, dat wil zeggen bij instellingen
                  genoemd in artikel 1.2 van de WNT. Onder artikel 1.2 WNT vallen, kort gezegd, de ministeries,
                  de provincies, gemeenten, waterschappen, openbare lichamen voor beroep en bedrijf,
                  en instellingen aan wie krachtens de Grondwet verordenende bevoegdheid toegekend zijn,
                  Europese groeperingen voor territoriale samenwerking met een statutaire zetel in Nederland
                  en bepaalde bij of krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen. De reikwijdte
                  van het lobbyverbod omvat aldus de private en semipublieke sector.
               
Op grond van het derde lid kan de Minister van het betreffende ministerie kan, indien
                  daartoe aanleiding bestaat, in voorkomende gevallen ontheffing van het lobbyverbod
                  verlenen. Het ligt in de rede dat de Minister deze bevoegdheid mandateert aan zijn
                  SG. Indien een ontheffing wordt verleend dan wordt dit openbaar gemaakt middels een
                  mededeling in de Staatscourant.
               
Ook kan de Minister zich voor die ontheffing laten adviseren door het adviescollege,
                  aldus het vierde lid. Ontheffingen en adviezen worden binnen twee weken openbaar gemaakt,
                  tenzij het niet-verleende ontheffingen of adviesaanvragen of adviezen over niet aangegane
                  zakelijke contacten betreft. Het is passend dat de beslissing omtrent een ontheffing,
                  inclusief het eventuele advies van het adviescollege, voorafgaand aan openbaarmaking
                  rechtstreeks kenbaar wordt gemaakt aan de betreffende oud-bewindspersoon.
               
Het vijfde lid regelt dat de leden elf tot en met veertien van artikel 2 van overeenkomstige
                  toepassing zijn op de adviezen. Dat betekent dat adviezen binnen twee weken nadat
                  ze zijn uitgebracht openbaar worden gemaakt, dat stukken die betrekking hebben op
                  de aanvraag van een ontheffing en een eventuele adviesaanvraag met betrekking tot
                  het al dan niet verlenen van een ontheffing niet openbaar zijn, dat de Minister van
                  BZK bij of krachtens amvb regels stelt over de procedure van het verzoek om een aanvraag
                  en de gegevens die in het kader van die aanvraag moeten worden aangeleverd en tot
                  slot dat er bij amvb regels worden gesteld met betrekking tot de bewaartermijn van
                  aangeleverde (persoons)gegevens.
               
Artikel 5
Dit artikel wijzigt artikel 7a van de Appa. Aan artikel 7a worden twee leden toegevoegd.
                  Het nieuwe zesde lid regelt dat een functie of opdracht waarvoor een negatief advies
                  is afgegeven door het adviescollege niet wordt aangemerkt als passende arbeid in de
                  zin van de Appa voor wat betreft het recht op uitkering. Het nieuwe zevende lid regelt
                  hetzelfde voor functies of opdrachten die onder het draaideurverbod vallen en waarvoor
                  geen ontheffing is verleend. Als een gewezen bewindspersoon een functie weigert waarvoor
                  een negatief advies is uitgebracht, verspeelt hij met de weigering om de functie te
                  aanvaarden dus niet zijn Appa-uitkering. Als hij de functie wél aanvaardt, dan betekent
                  dat voor de Appa dat hij weer eigen inkomen heeft, zodat de Appa-uitkering niet meer
                  wordt uitbetaald of wordt verminderd (als het nieuwe inkomen minder is dan de uitkering,
                  vindt er verrekening plaats op grond van artikel 9 Appa). Vanwege deze twee nieuwe
                  leden is het tevens nodig het derde lid aan te passen om duidelijk te maken dat artikel
                  24, derde lid, van de Werkloosheidwet onverminderd van toepassing is. Dit lid regelt
                  wat passende arbeid is.
               
De vraag die gesteld kan worden is of het bovenstaande ertoe leidt dat het onderhavige
                  wetsvoorstel met tweederde meerderheid moet worden aangenomen in de Tweede Kamer.
                  Dat is naar de mening van het kabinet niet het geval. Er zijn inderdaad situaties
                  denkbaar dat een gewezen bewindspersoon die eerder lid van de Tweede Kamer was, nog
                  een restant van zijn wachtgelduitkering tegoed heeft uit de periode van Kamerlidmaatschap.
                  Echter regelt de gelijkstellingsregeling in artikel 7 Appa dat de duur van de uitkering
                  technisch geheel wordt toegeschreven aan het ministerschap, ook indien er langer recht
                  op een wachtgelduitkering vanwege zijn eerdere Kamerlidmaatschap. Dat betekent dat
                  met de wijziging van artikel 7a geen geldelijke voorzieningen voor Kamerleden zijn
                  gemoeid en er geen tweederde meerderheid nodig is.
               
Artikel 6
Artikel 6 betreft wijzigingen van de Wet adviescollege rechtspositie politieke ambtsdragers.
Aangezien als gevolg van dit wetsvoorstel de wettelijke taak van het adviescollege
                  rechtspositie politieke ambtsdragers wordt gewijzigd, voorziet het wetsvoorstel in
                  een nieuw tweede lid van artikel 2 van de Wet adviescollege rechtspositie politieke
                  ambtsdragers. De wettelijke taken die het adviescollege als gevolg van dit wetsvoorstel
                  zal uitvoeren worden in dat lid toegevoegd.
               
Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om de Wet adviescollege rechtspositie politieke
                  ambtsdragers op een additioneel punt aan te passen. Aan artikel 3, vierde lid, wordt
                  een passage toegevoegd die het duidelijk maakt dat de uitsluiting tot benoeming als
                  lid in het adviescollege van topfunctionarissen die onder de WNT vallen zich beperkt
                  tot topfunctionarissen die een bestuurlijke functie uitoefenen. Topfunctionarissen
                  met een toezichthoudende functie kunnen vanaf het moment van inwerkingtreding van
                  het onderhavige wetsvoorstel wel tot lid van het adviescollege worden benoemd, aangezien
                  hun wijze van beloning geen direct verband houdt met de reikwijdte van de wettelijke
                  taak van het adviescollege.
               
Artikel 7
In dit artikel is geregeld dat de bepaling uit artikel 2, twaalfde lid, op de bijlage
                  bij artikel 8.8 van de Woo worden geplaatst. Deze bepaling is op grond van de artikelen
                  3, vierde lid, en 4, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing op de adviezen genoemd
                  in die artikelen, Artikel 2, twaalfde lid, wijkt af van de Woo en de onderlinge verhouding
                  wordt hiermee geregeld. Verwezen wordt naar paragraaf 3.2 voor uitleg over de verhouding
                  tussen de in artikel 2, twaalfde lid, opgenomen bepaling, dat het niet openbaar maken
                  van documenten regelt, en de Woo.
               
Artikel 8
Artikel 8 bevat een evaluatiebepaling. Daarin is bepaald dat binnen vijf jaar na inwerkingtreding
                  van het onderhavige wetsvoorstel de Staten-Generaal een verslag zal ontvangen waarin
                  zal worden ingegaan op de doeltreffendheid van deze wet alsmede op de eventuele neveneffecten
                  die deze wet met zich meebrengt.
               
Artikelen 9 en 10
Deze artikelen voorzien in een inwerkingtredingsbepaling en citeertitel van onderhavig
                  wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel zal in werking treden op een bij koninklijk besluit
                  te bepalen tijdstip, waarbij de inwerkingtreding van de diverse artikelen en onderdelen
                  daarvan op verschillende tijdstippen kan worden vastgesteld.
               
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
                  H.M. de Jonge
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 H.M. de Jonge, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | 
|---|---|---|
| PVV | 37 | Voor | 
| GroenLinks-PvdA | 25 | Voor | 
| VVD | 24 | Voor | 
| NSC | 20 | Voor | 
| D66 | 9 | Voor | 
| BBB | 7 | Voor | 
| CDA | 5 | Voor | 
| SP | 5 | Voor | 
| ChristenUnie | 3 | Voor | 
| DENK | 3 | Voor | 
| FVD | 3 | Voor | 
| PvdD | 3 | Voor | 
| SGP | 3 | Voor | 
| Volt | 2 | Voor | 
| JA21 | 1 | Voor | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
