Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de Geannoteerde agenda van de Informele EPSCO-Raad Gendergelijkheid 27 februari 2024 (Kamerstuk 21501-31-736
2024D06114 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de:
− brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, d.d. 12 februari 2024,
inzake Geannoteerde agenda van de Informele EPSCO-Raad Gendergelijkheid 27 februari
2024 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 736);
− brief van de Minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, d.d. 6 februari 2024,
inzake Verslag van de informele EPSCO-Raad voor het onderdeel sociaal beleid van 24 november
2023 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 735).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie,
Meester-Schaap
Inhoud
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
• Inbreng van de leden van de NSC-fractie
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
• Inbreng van de leden van de BBB-fractie
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de geannoteerde agenda van de informele EPSCO-Raad Gendergelijkheid op 29 februari
2024.
Deze leden maken zich ernstige zorgen over de loonkloof in Nederland tussen mannen
en vrouwen. Zij vrezen dat het niet meehelpt bij de inzet van de Minister als hij
pleit voor gendergelijkheid, terwijl we in Nederland de zaken niet op orde hebben.
De Minister werkt aan een spoedige implementatie van de Europese richtlijn loontransparantie
om de loonkloof sneller te dichten. Wanneer kunnen de leden die implementatie verwachten?
Wat is het meest actuele percentage?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie stellen dat financiële afhankelijkheid ook
een belangrijke factor bij genderongelijkheid vormt. Zo zijn in Nederland slechts
vier op de tien praktisch opgeleide vrouwen financieel onafhankelijk. Meer dan de
helft van hen verdient niet genoeg om voor zichzelf (en eventuele kinderen) te kunnen
zorgen. Vooral in de zorg, schoonmaak en kinderopvang hebben veel praktisch opgeleide
vrouwen kleine deeltijdbanen, wat hun financiële onafhankelijkheid in de weg staat.
Dit maakt vrouwen financieel kwetsbaar, zeker in tijden van inflatie of bij levensveranderende
gebeurtenissen, zoals een scheiding, verlies van een naaste of ziekte. Tegelijkertijd
waarderen deze leden in Nederland de alliantie Financieel Sterk door Werk als een
waardevol initiatief met als doel de duurzame financiële onafhankelijkheid van praktisch
opgeleide vrouwen te vergroten. Gaat de Minister ook hiervan een speerpunt maken bij
zijn inbreng bij de Informele EPSCO-Raad? Welke kritieke prestatie-indicatoren wil
hij dan in dezen bepleiten?
De Minister schrijft over de EU1-richtlijn over het Europees quotum voor gendergelijkheid in de top van beursgenoteerde
bedrijven. Nu baren de laatste cijfers over vrouwen aan de top de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
zorgen. In september 2023 verscheen er een nieuwe editie van de Female Board index.
In het rapport zijn cijfers opgenomen over het aantal vrouwen aan de top bij Nederlandse
beursgenoteerde bedrijven en organisaties. Het aantal vrouwelijke bestuurders bij
beursgenoteerde ondernemingen bleef in Nederland steken rond de 15 procent. «Dat is
nog ver van een evenwichtige verdeling», constateerde het rapport. Het aantal vrouwelijke
commissarissen groeide in een jaar tijd amper: van slechts 38 procent in 2022 naar
39 procent dit jaar. Wat gaat de Minister over deze stagnatie inbrengen bij de informele
EPSCO-Raad? Het aandeel vrouwen in de top wordt nu overgelaten aan de bedrijven zelf
en pas over vijf jaar komt er een evaluatie. Hoe kijkt men elders aan tegen een verplichting
van het quotum van vrouwen in de top?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de geannoteerde agenda ook dat nog
steeds een op de drie vrouwen in de EU te maken heeft met fysiek of seksueel geweld
en aanranding, waarbij vrouwen die te maken hebben met intersectionele discriminatie
een nog groter risico lopen. Nu bestaat er de richtlijn ter bestrijding van geweld
tegen vrouwen en huiselijk geweld, maar hierbij werd verkrachting uit die richtlijn
gehaald, met steun van Nederland, wat voor deze leden nog steeds niet te vatten is,
zeker niet vanuit de Nederlandse inzet op emancipatie. Onder voorzitterschap van België
is een compromis gesloten en is de richtlijn op 6 februari jl. aangenomen, zonder
dat verkrachting hierin is opgenomen. Hoe gaan de lidstaten de waarborgen die Nederland
heeft ten aanzien van veiligheid van vrouwen handhaven, ook als straks Hongarije –
dat het niet nauw neemt met het verdrag van Istanbul, waarop deze richtlijn is gebaseerd
– het voorzitterschap overneemt?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen met instemming dat de Minister schrijft
dat het kabinet zich blijft inzetten voor de bescherming en bevordering van fundamentele
waarden in de EU, waaronder gendergelijkheid, seksuele en reproductieve rechten en
gezondheid en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Gendergelijkheid is niet enkel
een kwestie van de primaire arbeidsvoorwaarden. Vrouwen zijn bijvoorbeeld vaker slachtoffer
van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ook dit draagt bij aan genderongelijkheid.
Al in 2017 heeft de Kamer de motie-Van den Hul2 aangenomen die de regering verzocht om erop toe te zien dat basisscholen, middelbare
scholen en mbo3 in het curriculum gestalte geven aan seksuele weerbaarheid, veiligheid en diversiteit.
Nog recentelijk hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie gevraagd om een doorlopende
leerlijn van primair onderwijs tot wetenschappelijk onderwijs over omgangsvormen en
seksuele vorming. Deze leden vinden dan ook dat de doorgaande leerlijn ook gestalte
krijgt door ook me too-lessen verplicht te stellen op universiteiten. In hoeverre is hiervan ook sprake
elders in de EU?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief aangaande Verslag
van de informele EPSCO-Raad voor het onderdeel sociaal beleid van 24 november 2023
en de Kamerbrief Geannoteerde agenda van de Informele EPSCO-Raad Gendergelijkheid
van 27 februari 2024 en wensen hierover nog enkele vragen te stellen.
Verslag van de informele EPSCO-Raad voor het onderdeel sociaal beleid van 24 november
2023
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of hij openstaat om met zijn Spaanse
ambtgenoot het gesprek aan te gaan over de Spaanse wijze van het gebruiken van vernieuwende
en inclusieve manieren van dataverzameling, bijvoorbeeld over partnergeweld. Zou de
Minister in overweging willen nemen om, naar Spaans voorbeeld, een crisiscomité op
te richten dat met actieplannen komt om partnergeweld te bestrijden? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, zou de Minister de Kamer in het najaar willen informeren over de te nemen
stappen?
Geannoteerde agenda van de Informele EPSCO-Raad Gendergelijkheid van 27 februari 2024
De leden van de VVD-fractie constateren dat Nederland het hoogste aantal femicide-gevallen
kent binnen Europa en dat dit cijfer afgelopen jaren is toegenomen. Wat deze leden
betreft heeft Nederland dus nog een lange weg te gaan als het gaat om gendergelijkheid.
Daarentegen kent Spanje juist een heldere aanpak van deze problematiek en is bereid
deze te delen zoals in de eerste brief is genoemd. Wanneer gaat de Minister in gesprek
om te leren van de Spaanse best-practices om deze problematiek te bestrijden? Is de
Minister bereid om de Kamer hierover nader te informeren? Zo ja, binnen welke termijn?
Zo nee, waarom niet?
De leden willen de Minister met klem meegeven aandacht te vragen voor de femicide-problematiek
in Europa en daarbij te benadrukken dat potentiële slachtoffers het meest geholpen
zijn met een eensgezinde oplossing en het uitwisselen van best-practices. Deelt de
Minister deze visie? Zo ja, kan de Minister hier nader op ingaan? Zo nee, waarom niet?
Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat de Europese Genderstrategie afloopt in
2024 en dat komende bijeenkomst onder andere dient om deze eerste strategie te evalueren.
Kan de Minister nader ingaan op zijn inzet hierop? Welke aspecten van de eerste strategie
behoeven volgens de Minister verbeteringen en welke onderdelen zouden volgens de Minister
moeten worden doorgezet in een volgende strategie? Is de Minister het met deze leden
eens dat femicide en andere vormen van geweld jegens vrouwen zoals genitale verminking
als onderwerpen nadrukkelijk aandacht behoeven in een volgende Europese Genderstrategie?
Zo ja, welke stappen is de Minister bereid te zetten om dit te bewerkstelligen? Zo
nee, waarom niet?
Tenslotte merken de leden van de VVD-fractie op dat de vrijheid en het bestaansrecht
van de lhbtiq+ gemeenschap in een aantal Europese landen onder druk staat. Deelt de
Minister deze zorgen? Is de Minister van plan om deze zorgen te delen met zijn collega’s
tijdens het overleg? Is de Minister ook bereid om concrete ideeën te delen om de vrijheid
en veiligheid van deze gemeenschap in élk Europees land te kunnen verbeteren? Zo nee,
waarom niet?
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben de geannoteerde agenda van de EPSCO-Raad met interesse
gelezen. Deze leden vinden het belangrijk dat over gendergelijkheid wordt gesproken
in Europees verband. Aangegeven wordt dat «Een belangrijk voorbeeld hiervan is genderverschillen
op de arbeidsmarkt, met een ondervertegenwoordiging van vrouwen in slecht betaalde
sectoren en een oververtegenwoordiging van mannen in politieke functies». De leden
vragen aan de Minister of hier sprake is van een typefout, omdat er naar de mening
van deze leden geen ondervertegenwoordiging is van vrouwen in slecht betaalde sectoren
maar dat er juist sprake is van oververtegenwoordiging van vrouwen in deze sectoren.
Daarnaast zijn de leden van de NSC-fractie van mening dat een voorwaarde voor gendergelijkheid
is dat vrouwen zich veilig voelen. De Nederlandse Vrouwenraad, een vereniging met
meer dan vijftig vrouwenorganisaties, roept op om in Europees verband meer aandacht
te besteden aan geweld tegen vrouwen. Deze leden vragen de Minister of en hoe hij
in de EPSCO-Raad het geweld tegen vrouwen aan de orde gaat stellen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet de Europese Commissie vraagt optimaal
gebruik te maken van het EU-rechtsstaatinstrumentarium en de wettelijke mogelijkheden
om de rechtsstaat te beschermen. Kan het kabinet bevestigen dat zij hiermee ook bedoelen
dat de Europese Commissie deze instrumenten optimaal moet inzetten ter bescherming
van gendergelijkheid, seksuele en reproductieve rechten en gezondheid, en gelijke
rechten van lhbtiq+ personen, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd om te lezen dat het kabinet zich in Europees
verband blijft inzetten voor seksuele en reproductieve rechten en gezondheid. Hoe
verhoudt deze inzet zich tot het standpunt van het kabinet over de richtlijn ter bestrijding
van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en in het bijzonder het verzet tegen
de harmonisatie van het delict verkrachting, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie vragen welke risico’s het kabinet ziet voor de voortgang
op dit thema onder het aankomend voorzitterschap van Hongarije. Welke stappen onderneemt
het kabinet om op het onderwerp gendergelijkheid met andere gelijkgestemde landen
ervoor te zorgen dat de nodige voortgang geboekt zal blijven worden, zo vragen deze
leden.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de informele
EPSCO-Raad voor het onderdeel sociaal beleid van 24 november 2023. Deze leden onderschrijven
het belang van een inzet om geweld of discriminatie, tegen wie dan ook en om welke
reden dan ook, actief tegen te gaan. De leden zijn verheugd om de initiatieven op
dit vlak in het verslag van de informele EPSCO-Raad terug te lezen, maar hebben enkele
vragen en opmerkingen.
Het verslag van de informele EPSCO-Raad meldt dat één op de drie vrouwen in de EU
te maken heeft gehad met fysiek en/of seksueel geweld. De leden van de BBB-fractie
vragen hoe dit zich verhoudt tot de cijfers in de recente Voortgangsrapportage Emancipatie
2022–2023 waarin werd gesteld dat 50% van de vrouwen in Nederland ooit seksueel geweld
heeft meegemaakt als ongewenste seksuele aanrakingen en zoenen worden meegerekend.4
Het Spaanse voorzitterschap spitste toe op de toegenomen en nieuwe vormen van geweld
tegen vrouwen die niet zijn opgenomen in het Verdrag van Istanbul, waaronder digitaal,
indirect en economisch geweld. De leden van de BBB-fractie vragen of de Minister aan
kan geven welke vormen van dataverzameling er reeds plaatsvinden om deze nieuwe vormen
van geweld tegen vrouwen in Nederland in kaart te brengen.
De leden van de BBB-fractie lezen daarnaast dat scholen en organisaties die aandacht
besteden aan kerndoelen rond seksuele vorming en seksuele diversiteit meer dan andere
jaren te maken krijgen met weerstand van een kleine groep. Dit roept enige vragen
bij deze leden op. De termen «weerstand» en «klein» zijn van abstracte aard. Kan worden
verduidelijkt op welke wijze deze weerstand wordt geuit en welke ruimte er is voor
dialoog tussen de scholen, organisaties en dergelijke groepen?
De leden van de BBB-fractie lezen dat Nederland inzet op het aanpakken van de oorzaken
van seksegerelateerd geweld, door het bevorderen van cultuurveranderingen omtrent
schadelijke gendernormen en verdere gendermainstreaming in relevante sectoren. Deze
leden vragen of deze cultuurveranderingen nader kunnen worden toegelicht. Daarnaast
vragen zij of kan worden toegelicht wat er wordt bedoeld met «schadelijke gendernormen».
Tot slot vragen zij of aangeven kan worden welke sectoren als relevant zijn bestempeld
en waarom voor deze sectoren is gekozen.
Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie of de Minister kan aangeven welke vormen
van dataverzameling er reeds worden toegepast om seksegerelateerd geweld in Nederland
in kaart te brengen, daar gesteld wordt dat complete en specifieke data de basis vormen
voor het creëren van een effectief beleidsraamwerk.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.