Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op rapport MIND onderzoek wachttijden ggz (Kamerstuk 25424-678)
2024D05186 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS) over de Reactie op rapport MIND onderzoek wachttijden ggz1.
De fungerend-voorzitter van de commissie,
Agema
De griffier van de commissie,
Esmeijer
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
II. Reactie van de Minister
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennis genomen van de brief over het rapport MIND,
onderzoek naar de wachttijden in de ggz en hebben daarover nog een enkele vraag.
Kan de Minister de leden van de PVV-fractie enkele concrete voorbeelden geven over
hoe shared decision making leidt tot verkorting van de wachttijden?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben de brief met de reactie van de regering
op het rapport van MIND gelezen. De leden danken de regering voor de uitgebreide reactie,
toch hebben ze nog flink wat openstaande vragen. Al jaren vragen de leden onophoudelijk
aandacht voor de 84.000 volwassen die op de wachtlijst staan voor een behandeling.
Maar liefst de helft hiervan wacht langer dan de wettelijke maximumnorm (treeknorm).
Toch lijkt er weinig schot in de zaak te zitten. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
lezen ook in deze brief weer mooie woorden en ambities, maar veel van de plannen gaan
pas op lange termijn verlichting brengen (als dat al zo is). De leden willen de regering
dan ook oproepen de mensen die nu op de wachtlijst staan niet te vergeten, want deze
mensen hebben weinig aan lange termijn oplossingen.
Ondersteuning na verwijzing
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de regering het met MIND eens is
dat het onwenselijk is dat mensen tijdens lange wachttijd geen overbruggingshulp aangeboden
krijgen. Ruim de helft van de respondenten kreeg geen overbruggingshulp aangeboden.
De regering wil dit oplossen door het breder inzetten van overbruggingszorg op te
nemen in de «leidende principes» die zorgaanbieders en verzekeraars opstellen voor
de inrichting van mentale gezondheidscentra. De leden zijn daar blij mee, maar vragen
of dit voldoende is. Het duurt nog wel even voordat de mentale gezondheidscentra zijn
opgericht, wat gebeurt er in de tussentijd voor wachtenden patiënten? Daarnaast vragen
de leden wie controleert dat deze «leidende principes» ook echt worden gevolgd.
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie krijgen berichten van patiënten die – als
ze eindelijk aan de beurt zijn voor zorg na wachten op de wachtlijst – zorg wordt
geweigerd omdat er geen passend aanbod blijkt te zijn. Hierdoor komen zij opnieuw
op een wachtlijst terecht. Soms wordt er ook niet met de patiënt meegedacht waar diegene
wel terecht kan of krijgt de patiënt een plek toegewezen die niet passend is. Herkent
de regering dit beeld ook? Wat kan gedaan worden om dit pingpongen tussen wachtlijsten
te voorkomen? Kan de regering concrete afspraken maken met het veld om hen te wijzen
op hun verantwoordelijk om met patiënten mee te denken en een passende oplossing in
de buurt of regio te vinden voor een behandeling die aansluit bij de behoefte van
de patiënt? Is de regering eventueel bereid om onderzoek te doen naar de kwaliteit
van zorgbemiddeling vanuit het perspectief van de patiënt? Zo niet, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie zijn ook benieuwd hoe verzekeraars door de
Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) worden aangesproken als zij hun wettelijke zorgplicht
niet naleven. Hoeveel verzekeraars zijn hierop aangesproken de afgelopen vijf jaar
en op welke manier? De leden hebben eerder gepleit voor het opleggen van boetes door
de NZa als verzekeraars hun zorgplicht niet nakomen. Hoe kijkt de regering daarnaar?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn ook benieuwd hoe de afspraken die zijn
gemaakt met de ggz-sector over doorzettingsmacht in de regio in de praktijk werken?
Er zijn signalen dat de persoon met doorzettingsmacht onvoldoende gevonden wordt door
patiënten. Is deze manier van doorzettingsmacht voldoende bekend? Hoe kan dit worden
verbeterd?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de regering overbruggingszorg waardevol
vindt, maar primair wil inzetten op het verkorten van de wachtlijsten. De leden zijn
het daar zeer mee eens en vragen dan ook al jaren aandacht voor de lange wachtlijsten.
De regering verwijst naar de plannen uit het Integraal Zorgakkoord (IZA) om de wachttijden
te verkorten. Hierbij wordt opnieuw gezegd dat vanaf 2025 in iedere regio mensen beter
en sneller naar zorg toegeleid kunnen worden. Waar baseert de regering deze hoop op?
Want tot heden zijn de wachtlijsten sinds de ondertekening van het IZA niet korter
geworden. Gaat de regering zijn ambities halen? Welke cijfers kan de regering tot
op heden geven? Is de wachttijd gedaald? Wordt de treeknorm vaker gehaald? Hoeveel
mentale gezondheidscentra zijn er inmiddels al opgezet? En hoeveel zelfregiecentra?
Sturen op voldoende zorgaanbod
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie vinden het antwoord van de regering op de
vragen over omzetplafonds veel te mager. De regering legt uit wat de rol van omzetplafonds
is in ons stelstel en waarom dit goed is, maar gaat niet in op de rol van omzetplafonds
in de ggz. Werken omzetplafonds volgens de regering voor elke sector? Werken omzetplafonds
volgens de regering in sectoren waar de wachtlijstproblematiek al jaren een probleem
is zoals de ggz-sector? Maken deze omzetplafonds de wachtlijsten niet alleen maar
groter? Al in 2020 stelde de Algemene Rekenkamer dat te krappe jaarlijkse omzetplafonds
die zorgverzekeraars opleggen, de wachtlijsten voor ggz-zorgaanbieders in de hand
werken voor met name de patiënten die er het ernstigst aan toe zijn. De leden zouden
graag een duidelijkere reflectie én oplossingsrichting van de regering krijgen op
de problematiek van omzetplafonds en de ggz-sector
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie lezen ook dat de regering bij dit onderwerp
verwijst naar het traject rondom het in beeld brengen van cruciale ggz-zorg. In het
debat over de VWS-begroting hebben de leden al uitgebreid hun zorgen geuit over het
tempo van dit traject. Met name het komen tot een gezamenlijke definitie van cruciale
ggz-zorg blijkt moeilijk te zijn. Hoe staat het daar inmiddels mee? Klopt het ook
dat MIND niet inhoudelijk betrokken is geweest bij de onderzoeken naar cruciale ggz?
Zijn andere cliëntorganisaties wel betrokken geweest? Is het cliëntperspectief voldoende
betrokken bij de onderzoeken? Is de regering voornemens om MIND en andere organisaties
bij vervolgstappen wel te betrekken?
Toegang tot zorg en ongecontracteerde zorg
De leden van de GroenLinks-PvdA fractie hebben de reactie gelezen op de constatering
uit het MIND onderzoek dat aanbieders soms cliënten weigeren omdat ze buiten de regio
van de aanbieder wonen. Zij beroepen zich dan op een KNMG-richtlijn. De regering stelt
dat een behandelaar hier niet te lichtvaardig mee om mag gaan. Wat bedoelt de regering
hiermee? Zijn hier kaders voor? En hoe wordt deze richtlijn meegenomen in het nu lopende
traject rond cruciale-ggz?
Laagdrempelige steunpunten en consultatiefunctie sociaal domein-ggz
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de regering veelvuldig verwijst
naar de komst van de laagdrempelige steunpunten en de consultatiefunctie sociaal domein-ggz.
De leden zijn benieuwd hoe het staat met de financiering hiervan? Zeker in het licht
van het zogenoemde «ravijn-jaar» van 2026 waar gemeenten op wijzen. Kunnen gemeenten
structureel voldoende investeren in deze ontwikkelingen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn voorstander van deze laagdrempelige steunpunten
en de consultatiefunctie, tegelijk is dit niet voor iedereen de oplossing. Zeker voor
mensen die specialistische ggz nodig hebben is dit niet het antwoord. Maar ook basis
ggz moet overal in het land beschikbaar zijn. Toch lazen de leden nog deze week dat
een grote aanbieder2 heeft aangekondigd te stoppen met het aanbieden van basis ggz vanwege personeelstekorten.
Dit heeft consequenties voor meerdere gemeenten. Hoe reflecteert de regering op het
signaal dat er geen basis ggz beschikbaar is in meerdere gemeenten in Nederland? Welke
verantwoordelijkheid ziet de Minister voor haarzelf bij het realiseren van een dekkend
ggz zorglandschap? Wat gaat zij doen om dit te bereiken? Wat is de escalatieladder
voor regio’s indien er acute knelpunten worden geconstateerd in het zorglandschap?
Welke mogelijkheden heeft de Minister om spreiding van zorg binnen regio’s en over
het hele land af te dwingen, als dit ondanks alle inspanningen niet lukt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken
betreffende de Reactie op rapport MIND onderzoek wachttijden ggz. Voorgenoemde leden
hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister concreet invulling wil geven aan
het breder inzetten van overbruggingszorg door dit op te nemen in de «leidende principes»
die zorgaanbieders en verzekeraars opstellen voor de inrichting van mentale gezondheidscentra.
Op welke termijn verwacht de Minister dit gedaan te hebben?
Verder lezen de leden van de VVD-fractie dat de Minister aan het verkennen is of het
mogelijk gemaakt kan worden dat zorgverzekeraars mensen die wachten actief benaderen
voor zorgbemiddeling, mede ter uitvoering van de motie Bikker en Van den Hil3. Op welke termijn verwacht de Minister dat deze verkenningsgesprekken zijn afgerond?
Heeft de NZa voldoende instrumentarium om toezicht te houden op het voldoen van de
zorgplicht, zeker met het oog op de aanhoudende wachttijdproblematiek. Zou het helpen
als de activiteiten van de NZa op dit front inzichtelijker gemaakt kunnen worden?
Of is de Minister van oordeel dat het instrumentarium voldoende is?
De leden van de VVD-fractie merken op dat het vaak gaat over de aanbodzijde van de
zorg als het gaat om cruciale ggz. Dit is ook opgemerkt in de begrotingsbehandeling
VWS van 2024. In de begrotingsbehandeling werd de Minister daarom opgeroepen om cliëntenorganisaties
actief te blijven betrekken. De Minister antwoordde dat het haar doel is om de vraag
en aanbod in de ggz in evenwicht te krijgen en de opmerking verder mee te nemen. De
leden van de VVD-fractie vernemen graag van de Minister hoe zij dit mee gaat nemen.
Voorgenoemde leden lezen verder dat de Minister de Kamer in een aparte brief zal informeren
over de stand van zaken over het doel van de Minister om voldoende cruciale ggz-capaciteit
te borgen in de regio en bovenregionaal. Is forensische ggz ook onderdeel van deze
borging? Op welke termijn kan de Kamer deze brief verwachten?
Hoe ziet de Minister erop toe dat de contractering van zorgverleners eenvoudiger gemaakt
wordt zodat meer zorgverleners gecontracteerd kunnen worden?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister onderstreept dat het van belang
is dat patiënten het tijdig weten wanneer een keuze voor een zorgaanbieder hogere
kosten met zich meebrengt. De Minister stelt dat in dit kader de zorgaanbieder volgens
de regeling transparantie zorgaanbieders van de NZa verplicht is om de consument te
informeren over datgene wat van belang is om een wel overwogen keuze te maken om zorg
te vergelijken en ontvangen. Hoe wordt hierop toezicht gehouden?
De leden van de VVD-fractie lezen dat afstand een reden kan zijn voor een zorgaanbieder
om een behandelovereenkomst niet aan te gaan. Zoals uit het MIND rapport ook blijkt,
doen deze situaties zich dan ook in de praktijk voor. Heeft de Minister hier zicht
op anders dan de cijfers uit het rapport? Daarnaast geeft de Minister aan dat zij
mee zal geven aan KNMG, deNLggz en de NVvp om in overleg met MIND te bezien in hoeverre
de uitvoering van de door hen aangehaalde richtlijn een probleem vormt en of aanpassing
noodzakelijk is. Kan de Minister aangeven op welke termijn zij dit wenst te doen?
Kan de Minister de Kamer blijven informeren over de stand van zaken op dit punt?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister en de Staatssecretaris er in het
kader van de motie Mohandis c.s.4 op wijzen dat aangaande de laagdrempelige steunpunten een brede werkgroep onder regie
van de VNG is gestart aan de implementatie van de afspraak om in de komende vijf jaar
te komen tot een landelijk dekkend netwerk van deze laagdrempelige steunpunten. Wat
is hierop de stand van zaken?
De leden van de VVD-fractie lezen dat zorgverzekeraars hebben aangegeven de consultatie-functie
ggz gedurende het eerste kwartaal van 2024 te gaan inkopen. Ziet de Minister tekenen
dat dit daadwerkelijk ook gebeurt?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC- fractie hebben de reactie van de Minister op het rapport van
het MIND onderzoek met belangstelling gelezen en hebben hierover de onderstaande vragen.
De leden van de NSC-fractie constateren dat MIND aandacht vraagt voor betere informatie
over wachttijden. MIND signaleert dat informatie over wachttijden dikwijls gebrekkig
of onbetrouwbaar is, zorgaanbieders cliënten tussentijds niet op de hoogte houden
en dat de feitelijke wachttijd regelmatig veel langer is dan vooraf aangegeven. De
leden van de NSC-fractie menen dat onduidelijkheid mensen mogelijk onnodig in onzekerheid
laat. Betere informatievoorziening vanuit zorgaanbieders kan helpen. In het IZA is
afgesproken dat er tenminste twee keer per jaar contact is met mensen op de wachtlijst,
maar deze signalen uit het MIND rapport wijzen erop dat dit nog niet of onvoldoende
gebeurt. Zij vragen de Minister wat de stand van zaken is met betrekking tot deze
afspraak in het IZA en hoe is de naleving van deze afspraak geborgd.
Het rapport van MIND illustreert dat mensen de weg naar verschillende bestaande loketten
voor eventuele hulp niet goed weten te vinden (zoals zorgbemiddeling, onafhankelijke
cliënt ondersteuners, wachttijdbegeleiding en overbruggingszorg). De leden van de
NSC-fractie constateren dat de Minister uitgebreid stilstaat bij verschillende acties
om zorgbemiddeling vanuit de zorgverzekeraars onder de aandacht te brengen. Kan de
Minister aangeven welke concrete acties er worden ondernomen om ook de andere bestaande
loketten (onafhankelijke cliëntondersteuners, wachttijdbegeleiding en overbruggingszorg)
onder de aandacht te brengen? Wie is verantwoordelijk voor deze loketten? Waar moeten
de afzonderlijke loketten volgens de Minister uit worden gefinancierd? Wie is verantwoordelijk
voor het onder de aandacht brengen van bestaande loketten? Wie ziet toe op naleving
van de afspraken per loket?
Kan de Minister aangeven hoe zij wil waarborgen dat mensen straks de weg naar een
mentaal gezondheidscentrum dan wel de laagdrempelige steunpunten vanuit het IZA wel
goed weten te vinden?
MIND constateert dat er regelmatig sprake is van een opeenvolging van meerdere wachttijden.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister in hoeverre er voldoende specialisme
aanwezig is bij een verkennend gesprek met cliënt om dit in de toekomst te voorkomen
of dat daar extra maatregelen of andere oplossingen voor nodig.
De persoonlijke verhalen in de MIND-rapportage laten zien dat mensen met complexe
ggz problematiek gedurende het leven vaak meerdere perioden gebruik maken van ggz
zorg. Het rapport Ggz uit de knel van het Trimbos instituut wijst op gebrek aan mogelijkheden
voor waakvlam zorg zodat mensen met complexe ggz problematiek, die terugverwezen zijn
naar de eerstelijn, in geval dat zij weer intensievere zorg nodig hebben, snel terug
kunnen keren naar de ggz zonder wachtlijst. De leden van de NSC-fractie vragen hoe
de Minister de inzet van waakvlam zorg ziet in het kader van de wachttijdproblematiek
en of hier stappen in worden gezet en zo niet, waarom niet. Anderzijds vragen de leden
wat de (verdere) mogelijkheden zijn om de zware en complexe ggz-zorg tijdig af te
schalen en welke mogelijke belemmeringen hierin zijn.
De leden van de NSC-fractie constateren dat er al jarenlang een tekort aan goede behandelingen
is bij zware of complexe ggz-problematiek. Zo horen de leden dat er, ondanks de invoering
van het zorgprestatiemodel, nog steeds negatieve prikkels zijn in de financiering.
Welke stappen worden er gezet om deze negatieve financiële prikkels aan te pakken?
De leden van de NSC-fractie vragen welke verantwoordelijkheid de Minister voor zichzelf
ziet als systeemverantwoordelijke, daar waar het gaat over de verdeling van schaarste.
Er komt immers minder personeel (/blijft te weinig personeel), de zorgvraag neemt
toe en niet alles moet in de zorg worden opgelost. Hoe dwingt de Minister keuzes af?
De leden van de NSC-fractie constateren dat de Minister in gaat op de cruciale zorg.
Komende periode zal gekeken worden welk type als cruciaal aangemerkte ggz dan landelijk
moet worden ingekocht/aanwezig moet zijn, en welk type (boven)regionaal is. Die keuze
zal dit jaar dan al gevolgen hebben voor het zorgcontracteringsproces (dat rond de
zomer start) tussen zorgverzekeraars en ggz-aanbieders. We krijgen daardoor te maken
met een(her)verdeling van schaarse mensen en middelen. De Minister heeft aangegeven
aanspreekbaar te zijn op het borgen van cruciaal ggz aanbod. De leden van de NSC-fractie
vragen de Minister of dit betekent dat zij ook -samen met de NZa- het lopende jaar
bovenop het contracteerproces zit, zodat ze kan ingrijpen mocht het er toch op lijken
dat cruciaal aanbod dreigt te verdwijnen.
De leden van de NSC-fractie constateren dat er naar verwachting een groep met complexe
ggz problematiek zal overblijven, die niet onder de definitie van cruciale zorg valt.
Wat gaat de Minister specifiek voor deze groep met complexe problematiek doen als
het gaat om het waarborgen van voldoende zorgaanbod? Is de Minister bereid om specifiek
voor deze doelgroep een wachttijdbeleid te ontwikkelen?
De Minister geeft aan dat zorgaanbieders volgens de NZa cliënten moeten informeren
over het hebben van een contract met hun verzekeraar. En dat zorgverzekeraars volgens
de NZa cliënten helder moeten informeren als hun keuze voor een zorgaanbieder hogere
kosten met zich meebrengt.
De leden van de NSC-fractie vragen hoe de NZa exact toeziet op de naleving van de
zorgplicht.
In hoeverre is uit het aanhoudend bestaan van wachttijden in de ggz, de conclusie
te trekken dat er dus onvoldoende aan de zorgplicht wordt voldaan? Is dat te simpel
gesteld, en zo ja, waarom dan eigenlijk?
Is de Minister van mening dat de NZa voldoende instrumenten heeft om haar rol als
toezichthouder uit te voeren?
Wordt met de NZa besproken welke aanvullende bevoegdheden behulpzaam kunnen zijn om
deze taken uit te voeren?
De leden van NSC-fractie vragen de Minister op welke manier de NZa tijdig ingrijpt
als omzetplafonds de zorg aan cliënten belemmert.
De leden van de NSC- fractie lezen dat zorgverzekeraars stappen hebben gezet om verzekerden
beter te informeren over de contracteer status tijdens het overstapseizoen. In het
IZA is afgesproken dat er op termijn ruim voor het einde van het jaar duidelijkheid
is voor verzekerden welke zorg wel en niet gecontracteerd is. Wanneer verwacht de
Minister, gegeven de reeds gezette stappen en ervaringen, dat dit doel behaald kan
worden? Welke stappen worden komende tijd gezet om het bereiken van dit doel te versnellen?
De leden van de NSC- fractie lezen dat MIND als aanbeveling geeft om te zorgen voor
vormen van intensieve en integrale (cliënt) ondersteuning voor mensen met een complexe
zorgvraag die vastlopen in de ggz. En geeft daarbij aan dat ervaringen, die zijn opgedaan
met specialistische cliëntondersteuning voor mensen met onder meer NAH of autisme,
helpend kunnen zijn. Kan de Minister ingaan op deze aanbeveling en wat zij daarmee
wil doen?
De Minister gaat in haar reactie op het MIND rapport specifiek in op de consultatiefunctie
sociaal domein-ggz. Maar er is bredere domein-overstijgende samenwerking nodig bijvoorbeeld
met huisartsenzorg, of denk aan oplossingen voor indirecte tijd door medewerkers van
zorgaanbieders en welzijnsorganisaties. De leden van de NSC-fractie vragen de Minister
of de consultatiefunctie sociaaldomein-ggz breder inzetbaar is dan alleen de relatie
tussen sociaal domein en ggz? Wat zijn de volgende stappen als het gaat om domeinoverstijgende
samenwerking in relatie tot ggz?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie van
de Minister op het rapport van MIND onderzoek wachttijden ggz. Wat deze leden betreft
zouden er concrete stappen moeten worden gezet om de wachtlijsten te verminderen en
mensen de zorg te bieden die ze nodig hebben. Ook moeten er meer stappen worden gezet
zodat mensen langer gezond blijven, zonder dat dit resulteert in een zorgvraag. Het
onderzoek van MIND laat zien dat er meer stappen moeten worden gezet om daaraan te
voldoen. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen, samengevoegd
in de kopjes wachtlijsten, toegang tot zorg, houdbaarheid.
Wachtlijsten
Nog altijd bestaan er lange wachtlijsten in de ggz, waarbij mensen met ernstige psychische
klachten lang moeten wachten op zorg. Om een goed beeld te krijgen op deze wachtlijsten
is een goede informatievoorziening noodzakelijk. Nu wordt er tweemaal jaarlijks gerapporteerd
door de NZa over wachttijden. In hoeverre deelt de Minister de opvatting van de leden
van de D66-fractie dat een rapportage per kwartaal betere inzichten zou bieden? Daarnaast
willen deze leden ook graag weten welk proces wordt gevolgd als een aanbieder niet
op tijd de juiste informatie aanlevert die hiervoor nodig is? Worden er boetes opgelegd,
en zo ja, hoe vaak is dit gebeurd?
Mensen met psychische problemen moeten erop kunnen vertrouwen dat ze worden begeleid
in de zoektocht naar een goede zorgaanbieder. De leden van de D66-fractie ontvangen
signalen dat patiënten niet altijd goede hulp van verzekeraars ontvangen bij zorgbemiddeling.
Het lijkt erop dat de verzekeraar onvoldoende op de hoogte is van de zorgvraag van
de patiënt en soms met een alternatief komt die niet passend is. Deze leden willen
graag van de Minister weten of zij dit signaal herkent en welke stappen zij gaat zetten
om dit te verbeteren? Kan zij reflecteren op welke verantwoordelijkheden zorgverzekeraars
hebben bij het begeleiden van patiënten naar zorg?
Tijdens de begrotingsbehandeling is de motie Synhaeve5 aangenomen die verzoekt om voor het einde van 2024 landelijk overbruggingszorg beschikbaar
te stellen. Zoals het onderzoek van MIND ook toont zijn er nog veel mensen met ernstige
psychische klachten die terwijl zij op de wachtlijst staan voor zorg, geen enkel contact
hebben met de zorgverlener. Dit moet anders, vinden deze leden. De Staatssecretaris
heeft tijdens het debat aangegeven hier niet in die termijn aan te kunnen voldoen,
maar dat er een stand van zaken brief zal worden gestuurd. Deze leden horen graag
wanneer zij die brief kunnen verwachten en wat de inschatting zal zijn wanneer er
wel een landelijk dekkend netwerk van overbruggingszorg kan worden gerealiseerd?
Toegang tot zorg
De leden van de D66-fractie krijgen signalen van patiënten die na lang wachten op
de wachtlijst eindelijk aan de beurt zijn, en waarbij vervolgens de zorg geweigerd
wordt omdat er geen passend aanbod blijkt te zijn, of omdat er een combinatie aan
problematiek aan ten grondslag ligt (zoals verslavingsproblemen gecombineerd met psychische
problematiek). Dan wordt er niet met de patiënt meegedacht om te kijken waar hij of
zij dan wel terecht kan. Dit past niet bij het principe «passende zorg». De leden
van de D66-fractie horen graag van de Minister of zij dit signaal herkent. Erkent
de Minister dat dat het psychisch lijden verergert en de patiënt hierdoor onnodig
in crisissituaties kan terecht komen? Kan de Minister toezeggen concrete afspraken
te maken met het veld zoals de Nederlandse ggz, MEER ggz, de LVvP, de NVvP om hen
te wijzen op hun verantwoordelijk om met patiënten mee te denken en een passende oplossing
in de buurt (of regio) te vinden voor een behandeling die aansluit bij de behoefte
van de patiënt?
In hoeverre vindt de Minister dat de personen met doorzettingsmacht (wanneer aanbieder
en verzekeraar er niet onderling uitkomen) voldoende wordt gevonden en voldoende bekendheid
geniet? In hoeverre gaat de Minister nog acties ondernemen om deze beter onder de
aandacht te brengen?
Houdbaarheid
In de brief van de Minister wordt veel gesproken over de rol van het sociaal domein
en bijvoorbeeld de laagdrempelige steunpunten. De leden van de D66-fractie zijn benieuwd
of de Minister een duidelijk tijdspad kan schetsen hoeveel steunpunten er gerealiseerd
moeten zijn per jaar. Verder vragen deze leden in hoeverre deze taken structureel
worden gefinancierd, gelet op de financiële tekorten die gemeenten vanaf 2026 verwachten?
Hoe zorgt de Minister dat de gemeentefinanciën op orde blijven zodat die steunpunten
er komen en kunnen blijven bestaan, en dat ook op andere terreinen vanuit de gemeente kan worden geïnvesteerd in de
mentale gezondheid van inwoners (denk aan preventie op het gebied van leefstijl, aan
investeren in onafhankelijke cliënt-ondersteuning, sociaal werk, buurtsportcoaches)?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben brieven ontvangen over de reactie op het onderzoek
van MIND naar wachttijden in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) en hebben nog enkele
vragen voor de Minister.
Uit de brieven blijkt dat sommige patiënten die op de wachtlijst staan en eindelijk
aan de beurt zijn, soms de zorg wordt geweigerd omdat er geen passend aanbod beschikbaar
is. Er wordt ook niet meegedacht met de patiënt om een alternatieve plek te vinden.
Erkent de Minister dat hierdoor het psychisch lijden van de patiënt verergert en dat
de patiënt hierdoor onnodig in crisissituaties terechtkomt? Kan de Minister toezeggen
om concrete afspraken te maken met organisaties in het veld, zoals de Nederlandse
Geestelijke Gezondheidszorg, MEER ggz, de Landelijke Vereniging van Vrijgevestigde
Psychologen & Psychotherapeuten, en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, om
hen bewust te maken van hun verantwoordelijkheid om met patiënten mee te denken en
een passende behandeling in de buurt (of regio) te vinden die aansluit bij de behoeften
van de patiënt?
Daarnaast ervaren patiënten die op de wachtlijst staan weinig goede hulp van verzekeraars
bij het vinden van geschikte zorg. Het lijkt erop dat verzekeraars onvoldoende op
de hoogte zijn van de zorgbehoefte van de patiënt en soms met alternatieve opties
komen die helemaal niet passend zijn. Wat gaat de Minister hieraan doen?
Ook worden patiënten van de ene naar de andere partij gestuurd, namelijk van de zorgaanbieder
naar de verzekeraar, en zij worden aangeraden contact op te nemen met de persoon met
doorzettingsmacht in de regio. Echter blijkt dat de doorzettingsmacht nog niet overal
is geïmplementeerd of goed werkt. Bovendien weten patiënten vaak niet bij wie zij
terecht kunnen en worden zij niet geïnformeerd over het bestaan van de doorzettingsmacht.
Wat gaat de Minister doen om de doorzettingsmacht toegankelijk te maken via een bekend
telefoonnummer voor patiënten, en hoe gaat zij dit nummer bekend maken, bijvoorbeeld
door middel van een campagne?
Daarnaast weten de leden van de BBB-fractie dat de NZa twee keer per jaar rapporteert
over de wachttijden. MIND pleit ervoor om vier keer per jaar te rapporteren, gezien
de lange wachtlijsten. Dit zou eerder ingrijpen en bijsturen mogelijk maken. Kan de
Minister voortaan vier keer per jaar rapporteren over de wachttijden?
Verder valt het de leden van de BBB-fractie op dat de NZa veel ruimte geeft aan zorgaanbieders
(voor het aanleveren van wachttijdgegevens) en verzekeraars (bij het niet naleven
van de wettelijke zorgplicht). Waarom worden hier geen dwangsommen en boetes opgelegd?
Wat is de afspraak van de Minister met de NZa hierover? Zij hebben immers de bevoegdheid
om boetes op te leggen.
Ook lezen de leden van de BBB-fractie in de brief dat MIND ook pleit voor een betere
toegankelijkheid van de ggz voor huisartsenposten. Daarom vragen de leden van de BBB
zich af wat de visie van de Minister is op het integreren van geestelijke gezondheidszorg
in de bredere zorg. Hierdoor kan er samenwerking ontstaan tussen verschillende zorgdisciplines,
wat resulteert in vroegtijdige herkenning en interventie bij mentale problemen.
Volgens de leden van de BBB-fractie is de Praktijkondersteuner GGZ bij de huisarts
een waardevolle aanvulling en zou dit de aanbevolen vergoede eenvoudige ggz-zorg moeten
zijn. Dit zou meer praktische ruimte creëren voor intensievere ggz-zorg.
Ook wijst MIND op situaties waarin zorgaanbieders weigeren om een behandelovereenkomst
aan te gaan met een cliënt, omdat deze buiten het reguliere werkgebied van de ggz-aanbieder
woont. De beslissing hierover ligt bij de arts of zorginstelling. De Minister is van
mening dat hier niet lichtvaardig mee moet worden omgegaan. Zij geeft aan dat zij
dit ter overweging meegeeft en/of hierover in gesprek zal gaan, maar de BBB vraagt
zich af of de Minister zelf de regie kan nemen, zodat dit soort situaties niet meer
voorkomen?
Tot slot, het is goed dat de Minister gesprekken voert over problemen binnen de ggz.
Echter, de leden vragen zich af of het niet tijd is om hier op een andere manier mee
om te gaan. Hiermee bedoelen de leden dat het tijd is dat de Minister en Staatssecretaris,
ondanks het huidige zorgstelsel, de regie gaan nemen als het gaat om wachttijden,
weigeringen door zorgaanbieders, problemen met zorgverzekeraars en het organiseren
van hulp bij het vinden van een passende behandeling. Hoe staan de Minister en Staatssecretaris
hier tegenover? Is het niet tijd om meer regie te nemen in plaats van alleen maar
in gesprek te gaan?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik om enkele aanvullende
en verduidelijkende vragen te stellen n.a.v. de reactie van de Minister op het rapport
van MIND, aangaande het onderzoek wachttijden GGZ. Zij vinden dit onderzoek vooral
van belang omdat het inzicht geeft in de doelgroep patiënten/cliënten met een zwaardere
zorgvraag.
MIND stelt, zich in het rapport te concentreren op de groep cliënten met (ernstige)
problemen in de toegang en proberen meer inzicht te krijgen in de aard van die problemen.
De bevindingen van MIND vindt de Minister een goed inzicht geven van problemen, waarmee
de ggz-sector al langere tijd kampt en die voor patiënten en hun omgeving zeer impactvol
zijn. Deze zienswijze delen de leden van de CDA-fractie met de Minister en zeker ook
met MIND. Er is een groep patiënten/cliënten met een zwaardere zorgvraag, die te lang
moet wachten op passende zorg vinden de leden. Deelt de Minister met de leden van
de CDA-fractie het punt dat deze situatie voor cliënten/patiënten met een zwaardere
zorgvraag al veel langer loopt dan de afspraken, die in het Integraal Zorgakkoord
zijn gemaakt? Waarom denkt de Minister, dat de verdere uitwerking van de afspraken
in het IZA een oplossing gaan bieden voor de groep cliënten met ernstige GGZ problemen?
Vervolgens stelt MIND, dat de helft van de onderzoeksgroep geen overbruggingshulp
krijgt aangeboden. De Minister wil dit concreet aanpakken vanuit de oprichting van
mentale gezondheidscentra, zodat daar gekeken kan worden naar de mogelijkheden van
overbruggingszorg vanuit het sociaal domein. Is er een verschil tussen overbruggingshulp
en overbruggingszorg?
En kunnen mentale gezondheidscentra hulp en/of ondersteuning bieden aan patiënten/cliënten
met een zwaardere zorgvraag? Maar zo stellen de leden van de CDA-fractie, overbruggingszorg
regelen is toch in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars?
Hoe verhoudt het een en ander zich tot elkaar? Maakt dit het systeem om GGZ zorg te
ontvangen juist niet complexer?
De Minister stelt voor om wachttijden te verkorten en met de andere IZA-partijen in
te zetten op het vergroten van de behandelcapaciteit en op het sneller doorgeleiden
van mensen naar zorg of ondersteuning via een verkennend gesprek. Wat is het verschil
tussen een intake en een verkennend gesprek zo vragen de leden zich af? En dit zijn
toch twee aparte trajecten, meer behandelcapaciteit en mensen sneller naar de juiste
zorg toe geleiden?
De leden van de CDA-fractie merken op dat het nu februari 2024 is, hoe ver staat het
met het vergroten van de behandelcapaciteit? De Minister wil immers vanaf 2025 in
iedere regio mensen beter en sneller naar zorg toe geleiden. Naast wachtlijsten op
instellingsniveau komen er wachtlijsten op regioniveau. Hoe gaat dit de patiënt met
een zwaardere zorgvraag concreet helpen?
Hoe is het gesteld met de uitvoering van de motie van den Berg, Westerveld uit mei
2023 (nr.25 424- 654)? Is nu duidelijk wat onder cruciale GGZ zorg valt en komt er
een adequaat landelijk overzicht? Is bekend hoeveel plaatsen er zijn voor de verschillende
psychische stoornissen? Is bekend hoe de landelijke dekking is? Is bekend wel regio’s
te weinig plaatsen hebben voor bepaalde psychische stoornissen en hoe voor die regio’s
capaciteit kan worden gevonden? Als deze informatie nog niet beschikbaar is, kan de
Minister aangeven wanneer deze informatie wel beschikbaar is?
Wat betreft de komst van mentale gezondheidscentra en de consultatiefunctie ggz, vragen
de leden van de CDA-fractie of hier ook ruimte/ plek is voor hulp en of ondersteuning
voor mensen met onbegrepen gedrag? Kan de politie ook gebruik maken van de consultatiefunctie
ggz.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op
het rapport van MIND over de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg.
Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen hierover.
Genoemde leden merken op dat in de brief vooral gewezen wordt naar processen en ontwikkelingen
die nog in de kinderschoenen staan en dat er maar weinig instrumenten worden genoemd
die direct verlichting zouden kunnen bieden. Zo staat er in de reactie over het gebrek
aan goede overbruggingszorg dat het «»opgenomen zal worden in de leidende principes die zorgaanbieders en verzekeraars opstellen voor de inrichting van mentale gezondheidscentra»».
Genoemde leden vinden het onverantwoord dat mensen die al wachten op geestelijke gezondheidszorg
nu ook al schijnen te moeten wachten als het gaat om goede overbruggingshulp. Deze
mentale gezondheidscentra zijn nog in ontwikkeling en zijn dus op dit moment meestal
nog niet in staat om de juiste overbruggingshulp te bieden. Welke oplossingen ziet
de Minister nu concreet om overbruggingshulp per direct beschikbaar te maken voor
mensen op de wachtlijst en hoe wordt ervoor gezorgd dat mensen die op de wachtlijst
staan op de hoogte zijn van de mogelijkheden voor overbruggingshulp en dat deze ook
actief wordt aangeboden?
Verder valt het de genoemde leden op dat de regelingen die beschikbaar zijn op papier
niet altijd in overeenstemming zijn met de praktijk. De organisatie MIND geeft aan
dat ze van patiënten vernemen dat ze weinig goede hulp ervaren als het gaat om zorgbemiddeling.
In de reactie van de Minister komt naar voren dat ze zich actief inzet om zorgbemiddeling
meer onder de aandacht te brengen, maar het is de genoemde leden onduidelijk wat ze
gaat doen om de kwaliteit van de zorgbemiddeling te verhogen. Patiënten geven namelijk
aan dat het aangeboden alternatief niet altijd passend is bij de zorgvraag. Zijn er
gegevens bekend over de kwaliteit van de zorgbemiddeling die wordt aangeboden en hoe
dit door patiënten ervaren wordt? Mochten deze gegevens niet bekend zijn, is de Minister
bereid om hier dan een onderzoek naar in te stellen?
Daarnaast merken genoemde leden op dat de Minister ondanks de wachtlijsten nog steeds
de omzetplafonds van zorgverzekeraars accepteert. Genoemde leden vinden het nog steeds
onverantwoord dat in een sector waar sprake is van lange wachtlijsten dit systeem
nog steeds gehanteerd wordt. Omzetplafonds leiden immers tot een onnodige patiëntenstop.
Een patiënt wordt immers geweigerd omdat het geld op is en niet omdat er daadwerkelijk
geen plek zou zijn. Deze patiënten moeten daardoor noodgedwongen wachten, waardoor
het risico op verergering van psychische klachten groter wordt. Genoemde leden vinden
het hanteren van deze omzetplafonds daarom in strijd met de wettelijke zorgplicht
van zorgverzekeraars. Hoe kijkt de NZa hiernaar als het gaat om het hanteren van omzetplafonds
en de taak van zorgverzekeraars om aan de wettelijke zorgplicht te voldoen.
Genoemde leden maken zich ook zorgen over de verdere inperking van de vrijeartsenkeuze
als het gaat om de ggz. Het is bij sommige verzekeraars niet meer mogelijk om een
restitutiepolis af te sluiten. Genoemde leden willen erop wijzen dat vooral bij psychische
hulp de relatie tussen behandelaar en patiënt cruciaal is voor het slagen van de behandeling.
Verder leidt het wegvallen van de restitutiepolis en de verlaging van vergoedingen
voor ongecontracteerde zorg ertoe dat patiënten geconfronteerd worden met hoge zorgkosten
en mogelijk zelfs opnieuw op de wachtlijst terechtkomen omdat ze vanwege de hoge kosten
de behandelrelatie met hun huidige behandelaar niet meer kunnen voortzetten. Dit kan
uiteraard weer zorgen voor verergering van klachten en hoge kosten voor de samenleving.
Welke maatregelen is de Minister bereid te nemen om deze patiënten tegemoet te komen?
Tot slot hebben genoemde leden nog enkele vragen over de laagdrempelige steunpunten.
Hoe staat het met de financiering van deze steunpunten? In hoeverre is deze structureel
van aard? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de komende jaren de gemeenten voldoende
financiële middelen krijgen zodat deze steunpunten gerealiseerd worden, maar ook kunnen
blijven voortbestaan. Wordt hierbij ook voldoende rekening gehouden met het «»financiële
ravijn»» waar gemeenten in 2026 mee geconfronteerd worden?
II. Reactie van de Minister
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M.E. Esmeijer, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.