Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over de reactie op de motie van de leden Van der Woude en Van der Graaf over in de technologiestrategie een analyse maken van de verdeling van onderzoeks- en onderwijsmiddelen over alfa, bèta, gamma en (technisch-)medische wetenschap (Kamerstuk 36200-VIII-75)(Kamerstuk 31288-1087)
2024D02927 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 25 oktober 2023 inzake de reactie op de
motie van de leden Van der Woude en Van der Graaf over in de technologiestrategie
een analyse maken van de verdeling van onderzoeks- en onderwijsmiddelen over alfa,
bèta, gamma en (technisch-)medische wetenschap1 (Kamerstuk 31 288, nr. 1087).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie,
Bosnjakovic
Inhoud
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
• Inbreng van de leden van de BBB-fractie
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen
van de reactie op de motie van de leden Van der Woude en Van der Graaf om in de technologiestrategie
een analyse te maken van de verdeling van onderzoeks- en onderwijsmiddelen over alfa,
bèta, gamma en (technisch-) medische wetenschap in Nederland en andere landen. Deze
leden danken de Minister én de opstellers van de onderliggende studies voor het gegeven
inzicht in de besteding van de onderzoeks- en onderwijsmiddelen over de afzonderlijke
wetenschappelijke domeinen.
Tegelijkertijd distantiëren de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zich van de heersende
teneur om investeren in onderwijs en wetenschap als kostenpost te zien. Deze leden
onderschrijven het eerdere advies van de KNAW2 van februari 2023, waarin gesteld wordt dat de waarde van onderwijs en wetenschap
niet alleen in economische zin, maar vooral ook breder moet worden uitgedrukt.3 Er is een eigen, intrinsieke waarde van onderwijs en wetenschap. Daarnaast zijn onderwijs
en wetenschap essentieel om mensen zich te helpen ontwikkelen als burgers en als productieve
leden van de samenleving, zo stelt de KNAW. Onderwijs en wetenschap dragen bij aan
duurzaamheid en gezondheid.
Zo beschouwd zijn onderwijs en wetenschap naar het oordeel van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
cruciaal voor het ontwikkelen en versterken van de brede welvaart. Deze leden vragen
de Minister om de feiten en cijfers uit de met onderhavige brief meegestuurde rapporten
(voor zover mogelijk) af te zetten tegen de in de brief van 21 december 2023 besproken
processen van 1. Kennisproductie, 2. Kennisoverdracht en 3. Toepassing, ontwerp en
implementatie.4 Kan de Minister aan de hand van deze perspectieven aangeven of en zo ja hoe het beeld
uit het rapport Toereikendheid, doelmatigheid en kostentoeberekening in het mbo, hbo en wo&o van PricewaterhouseCoopers uit 2021 dat het macrobudget voor het wetenschappelijk
onderzoek en onderwijs ontoereikend is?5 Zijn, met andere woorden, onderwijs en onderzoek in staat om met de beschikbare budgetten
alle genoemde domeinen (de intrinsieke waarde, sociaal-culturele ontwikkeling, innovatieve
bijdragen aan het oplossen van de grote maatschappelijke uitdagingen) adequaat te
bedienen? Zo nee, wat is volgens de Minister nodig om daarin verandering te brengen?
Is de Minister bereid om het inzicht dat de waarde van onderwijs en wetenschap zich
niet beperkt tot louter in economische zin, maar raakt aan alle aspecten van het brede
welvaartsbegrip te betrekken bij de verdere ontwikkeling van onderwijs- en wetenschapsbeleid,
bij voorkeur bij de aangekondigde Nationale Technologieagenda en bij de Toekomstverkenning?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie willen een onderzoek naar meer evenwicht in
de onderzoeksfinanciering tussen de verschillende wetenschapsgebieden. Het aanpakken
van de grote maatschappelijk problemen van onze tijd, zoals de klimaat- en biodiversiteitscrisis
en de armoede en sociale ongelijkheid, vergen een interdisciplinaire aanpak waarvoor
de wetenschapsfinanciering beter in balans moet zijn. «Open science» moet huns inziens
op termijn de norm worden voor al het onderzoek dat met gemeenschapsgeld wordt gefinancierd.
In plaats van onderzoek te voeren in opdracht van één of meerdere bedrijven, willen
zij dat er een fonds komt waar bedrijven aan kunnen doneren waarna zij in overleg
met het fonds een onderzoeksopdracht formuleren. Het fonds houdt toezicht op de maatschappelijke
waarde van dit onderzoek en de onafhankelijke uitvoering hiervan. Hoe staat de Minister
tegenover deze overwegingen? Tot slot vragen deze leden om de gevolgen in kaart te
brengen van het in Keuzes in Kaart 2025–2028 aangegeven voornemen van sommige politieke partijen om het Fonds voor Onderzoek en
Wetenschap te schrappen.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie op de
motie van de leden Van der Woude en Van der Graaf. Zij zijn de Minister erkentelijk
voor de uitgebreide beantwoording aan de motie en het gedane onderzoek. Deze leden
hebben nog enkele vragen.
Onderzoeksinvesteringen per sector
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat investeringen in wetenschap mede als
doel hebben het duurzaam verdienvermogen van Nederland te vergroten. Hoe verhoudt
het relatief hoge aandeel van alfawetenschappen en het relatief lage aandeel van bèta-
en techniekwetenschappen zich hiertoe? Wat is de achterliggende oorzaak dat ook tussen
2013 en 2019 juist het aandeel van alfawetenschappen is gegroeid?
De leden van de VVD-fractie constateren dat er verschil zit tussen de sectoren waar
door bedrijven in geïnvesteerd wordt en de sectoren waar de overheid in investeert.
Wat verklaart dit verschil? Wordt dit verschil bijvoorbeeld veroorzaakt doordat de
overheid en het bedrijfsleven andere doelen nastreven, of zijn de investeringen van
de overheid vooral tot stand gekomen doordat bij investeringen minder bewust een keuze
tussen de sectoren wordt gemaakt?
Onderwijsinvesteringen per sector
De leden van de VVD-fractie spreken hun zorg uit dat het aantal bèta- en techniekstudenten
in Nederland in de bachelor lager ligt dan in andere landen. Zij zien dat studenten
uit alle sectoren en van alle opleidingsniveaus nodig zijn om grote maatschappelijke
transities, zoals de energietransitie, te kunnen volbrengen, maar dat juist bèta-
en techniekstudenten extra nodig zijn. Is de Minister het hiermee eens? Zo ja, welke
acties onderneemt de Minister om meer studenten te enthousiasmeren voor een bèta-
of techniekopleiding? Deze leden lezen ook dat Nederland in verhouding een relatief
hoger aandeel masterstudenten in deze sector heeft. In hoeverre wordt dat veroorzaakt
doordat masteropleidingen in technische sectoren gemiddeld langer duren? En in hoeverre
wordt dit veroorzaakt doordat er in verhouding meer internationale studenten in deze
sectoren studeren?
Bijdrage van sectoren
De leden van de VVD-fractie lezen in het rapport Relevantie van wetenschappelijke sectoren voor missies van Dialogic dat praktisch alle sectoren een bijdrage leveren aan maatschappelijke
missies. Deze leden vragen of ook geprobeerd is deze bijdrage enigszins te kwantificeren,
nu niet elke bijdrage dezelfde omvang heeft. Dit is immers van belang om ook in de
toekomst op zinnige manier vast te stellen hoe publieke middelen over sectoren moeten
worden verdeeld.
De leden van de VVD-fractie lezen tevens in de analyse bijdrage sleuteltechnologieën aan maatschappelijke missies dat 44 sleuteltechnologieën essentieel zijn voor het oplossen van maatschappelijke
uitdagingen en een grote bijdrage kunnen leveren aan de economie. In hoeverre zet
Nederland reeds specifiek in op deze 44 sleuteltechnologieën? Hoe vertaalt dat zich
door naar de verdeling van middelen over sectoren?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie bedanken de Minister voor de uitgebreide reactie naar
aanleiding van de vraag uit de Kamer over de verdeling van onderzoeks- en onderwijsmiddelen
alfa, bèta, gamma en (technisch-) medische wetenschap. Deze leden hebben enkele vragen
aan de Minister.
Effecten van bezuinigingen op onderwijsmiddelen
De leden van de D66-fractie vinden het belangrijk dat we toewerken naar de Lissabon-doelstelling
om drie procent van ons nationaal inkomen aan onderzoek en innovatie te besteden.
Deze leden constateren dat er in de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s van
diverse partijen bezuinigingen op onderzoek en innovatie zijn opgenomen. Zij vragen
de Minister inzichtelijk te maken wat de effecten zijn van deze bezuinigingen op de
Lissabon-doelstelling én verschillende sectoren. Wat zijn de effecten als een aankomend
kabinet het Groeifonds schrapt? Wat zijn de effecten als het aankomend kabinet het
Fonds Onderzoek en Wetenschap schrapt? Wat zijn de effecten als een aankomend kabinet
de sectorplannen schrapt? Wat zijn de directe en indirecte effecten als het aankomend
kabinet 800 miljoen euro bezuinigt op internationale studenten? Wat zijn de verwachte
effecten van deze bezuinigingen voor de private investeringen?
Verhouding publieke investeringen in de verschillende sectoren
De leden van de D66-fractie lezen dat de R&D-uitgaven van Nederlandse onderwijsinstellingen
en publieke onderzoeksinstellingen in de sector bèta- en technische wetenschappen
relatief laag zijn. Tegelijkertijd zien deze leden dat publiek privaat gecombineerd
over 2013 en 2020 jaarlijks 73 procent van de R&D uitgaven gaat naar bèta- en technische
wetenschappen, 15 procent naar medische wetenschappen, negen procent naar gammawetenschappen
en drie procent naar alfawetenschappen. Deze leden zijn van mening dat alle onderzoeksrichtingen
van grote waarde zijn. Hoe beoordeelt de Minister de verdeling van publiek-private
investeringen in onderwijs en onderzoek? Ziet de Minister reden voor een bijstelling
van deze verhouding? Welk deel van de private investeringen in onderzoek van R&D gebeurt
binnen het ecosysteem van Nederlandse universiteiten?
Inzicht in investeringen in onderwijs en onderzoek
De leden van de D66-fractie merken op dat het Rathenau Instituut en de OECD6 concluderen dat er niet voldoende informatie is voor een internationale vergelijking
van de verdeling van de onderwijsmiddelen over de verschillende domeinen. Deze leden
vragen de Minister om hier meer inzicht in te verschaffen. Is de Minister het met
hen eens dat goed zicht op de besteding van overheidsgeld noodzakelijk is voor een
doelmatige besteding van overheidsgeld? Kan de Minister inzicht geven in de verdeling
van uitgaven aan onderwijs en onderzoek op instellingen? Zijn er landen waar de overheid
wel zicht heeft op de verdeling van investeringen in onderwijs en onderzoek? Op wat
voor manier isoleren deze landen de investeringen in onderwijs en onderzoek?
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie vragen de Minister te verklaren waarom het aandeel van
bèta- en technische wetenschappen in de uitgaven voor onderzoek, met name binnen de
universiteiten en hogescholen, vergeleken met andere landen relatief laag is.
De leden van de BBB-fractie vragen de Minister te verklaren waarom de R&D-uitgaven
van Nederlandse hoge onderwijsinstellingen en publieke onderzoeksinstellingen als
percentage van het bruto binnenlands product relatief laag zijn, terwijl er vanuit
het bedrijfsleven veruit het meeste wordt uitgegeven aan de bèta- en technische wetenschappen.
De leden van de BBB-fractie vragen de Minister hoe kan worden vastgesteld in welke
mate de structurele investeringen en de investeringen in het Fonds Onderzoek en Wetenschap
(onder andere de sectorplannen en starters- en stimuleringsbeurzen) bijdragen aan
het oplossen van het in 2021 door PricewaterhouseCoopers geconstateerde ontoereikende
budget.
De leden van de BBB-fractie vragen de Minister hoe de door het Rathenau Instituut
verwachte algemene toename van de publieke investeringen kan bijdragen aan een grotere
verbinding tussen de wetenschap, het onderwijs en het bedrijfsleven.
De leden van de BBB-fractie vragen de Minister te reflecteren op hoe de uitkomsten
van de analyses van Dialogic en het Rathenau Instituut bijdragen aan een sterkere
Europese strategische autonomie in de huidige geopolitieke context.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.