Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 453 Tijdelijke wet inzake invoering van een belasting op marktinkomsten van inframarginale elektriciteitsproductie overeenkomstig verordening (EU) 2022/1854 van de Raad van 6 oktober 2022 betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen (PbEU 2022, L 261 I) (Tijdelijke wet inframarginale elektriciteitsheffing)
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I
ALGEMEEN
2
1
Doel en aanleiding
2
2
Nederlandse wijze van uitvoering
4
3
Hoofdlijnen inhoudelijke nationale keuzes van het wetsvoorstel
6
3.1
Overzicht nationale keuzes
6
3.2
Productie-installaties onder de heffing
7
3.2.1
Bronnen waaruit elektriciteit wordt opgewekt
7
3.2.2
Inclusie van elektriciteitsproductie uit steenkool onder de inframarginale elektriciteitsheffing
8
3.2.3
Vermogensgrens productie-installaties
8
3.3
Definitie marktinkomsten volgens de verordening
10
3.4
Uitzondering inkomsten uit balancering (FCR, aFRR en mFRR en passief), redispatching
en compensatiehandel
11
3.5
Aggregatie marktinkomsten per maand
12
3.6
Bepaling marktinkomsten op basis van day-ahead-prijzen
13
3.7
Bepaling marktinkomsten op basis van administratie producent (boekhoudmethode)
16
3.8
Vrijgestelde bedragen per MWh (plafonds)
19
3.8.1
Algemeen vrijgesteld bedrag per MWh
19
3.8.2
Vrijgesteld bedrag per MWh voor SDE met fase-, basis- of tenderbedrag boven € 130/MWh
20
3.8.3
Vrijgestelde bedragen per MWh voor biomassabrandstoffen
21
3.8.4
Vrijgesteld bedrag per megawattuur voor steenkool
22
3.8.5
Voorwaarden artikel 8, tweede lid
24
3.8.5.1
Evenredig en niet-discriminerend
24
3.8.5.2
Ondermijnen investeringssignalen niet en investerings- en exploitatiekosten gedekt
25
3.8.5.3
Geen verstorende werking op groothandelsmarkt
26
3.8.5.4
Verenigbaar met Unierecht
26
3.9
Hybride installaties
27
3.10
Tarief 90% surplus inkomsten
28
3.11
Moment vereffening
28
3.12
Heffing met terugwerkende kracht
28
4
Budgettaire aspecten
30
5
Verhouding tot hoger recht
30
6
Gevolgen van het wetsvoorstel
32
7
Uitvoering, toezicht en handhaving
33
7.1
Inleiding
33
7.2
Het marktinkomstenverslag en toezicht door de NEa
33
7.3
Voldoening op aangifte en rol Belastingdienst
36
7.4
Alternatieve uitvoeringsvarianten die zijn overwogen
37
7.5
Gegevensuitwisseling
38
7.6
Rechtsbescherming
38
8
Gevolgen voor burgers en bedrijfsleven
40
8.1
Gevolgen van de voorgestelde keuzes
40
8.2
Kwantificering van de regeldruk
41
9
Consultatie, toetsen en adviezen
42
9.1
Consultatie
42
9.2
Uitvoeringstoets Belastingdienst
43
9.3
Handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheidstoets NEa
44
9.4
Uitvoerbaarheid- en handhaafbaarheidstoets ACM
44
9.5
Advies Raad voor de Rechtspraak
44
9.6
Toetsing door het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)
44
II
ARTIKELEN
45
III
TRANSPONERINGSTABEL
70
I ALGEMEEN
1 Doel en aanleiding
Dit voorstel van wet strekt tot implementatie van het plafond op marktinkomsten van
elektriciteitsproducenten op basis van verordening (EU) 2022/1854 van de Raad van
6 oktober 2022 betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen
(PbEU 2022, L 261 I) (hierna: de verordening). De Tweede Kamer is bij brief van 20 september
2022 geïnformeerd over het voorstel van de Europese Commissie (hierna: de Commissie)
van 14 september 2022 voor een verordening met daarin een pakket aan noodmaatregelen
om de negatieve gevolgen van de hoge energieprijzen in de Europese Unie (EU) aan te
pakken.1
De verordening is op 7 oktober 2022 gepubliceerd en de volgende dag in werking getreden.
De maatregelen met betrekking tot de sectoren ruwe aardolie, aardgas, kolen en raffinage2 uit deze verordening zijn geïmplementeerd met de Wet tijdelijke solidariteitsbijdrage.3 Elektriciteitsbesparing4 als bedoeld in de verordening vereist geen wetgeving.5
Gelet op de verplichting dat het in de verordening opgenomen plafond al per 1 december
2022 dient in te gaan en het niet mogelijk was om al op of voor die datum uitvoeringswetgeving
van kracht te hebben, zijn de Tweede en Eerste Kamer door middel van brieven van 30 november
20226 geïnformeerd over de uitvoering in Nederland van het ingevolge de verordening tijdelijk
verplicht plafond op marktinkomsten van elektriciteitsproducenten die in Nederland
elektriciteit opwekken. Met de brief van 27 februari 20237 is een korte stand van zaken met de Tweede Kamer gedeeld over een aantal wijzigingen
ten opzichte van de brief van 30 november, waaronder een hoger vrijgesteld bedrag
voor biogas en een bijstelling van de geraamde opbrengst.
In de verordening is uiteen gezet dat op de belangrijke Europese day-ahead-markten
voor elektriciteit de centrales die tegen de laagste kosten elektriciteit opwekken,
als eerste worden ingezet, maar dat de prijs die alle marktdeelnemers ontvangen, wordt
bepaald door de centrale die als laatste wordt ingeschakeld om aan de vraag te voldoen.
De verordening beschrijft dat de stijging van de kolen- en gasprijzen heeft geleid
tot een uitzonderlijke en aanhoudende stijging van de prijzen waartegen de kolen-
en gascentrales op de day-ahead-markt bieden. Dat heeft op zijn beurt geleid tot uitzonderlijk
hoge prijzen op de Europese day-ahead-markten voor elektriciteit, aangezien dit in
de meeste Europese landen vaak de installaties zijn met de hoogste marginale kosten,
maar die wel nodig zijn om aan de vraag naar elektriciteit te voldoen. Gezien de rol
van de prijs op de day-ahead-markten als referentie voor de prijs op andere groothandelsmarkten
voor elektriciteit en het feit dat alle marktdeelnemers dezelfde prijs ontvangen,
hebben de technologieën met lagere marginale kosten sinds de aanloop naar de aanvalsoorlog
van Rusland tegen Oekraïne in februari 2022 voortdurend hoge inkomsten geboekt, die
ruimschoots hoger liggen dan werd verwacht toen besloten werd daarin te investeren.
Gelet hierop en de situatie waarin consumenten worden blootgesteld aan extreem hoge
prijzen die ook schadelijk zijn voor de economie, stelt de verordening een verplichting
in om de buitengewone marktinkomsten van producenten met lagere marginale kosten tijdelijk
te beperken door de toepassing van een plafond op marktinkomsten uit de verkoop van
elektriciteit.8
De verordening verplicht lidstaten van de EU om vanaf 1 december 2022 gedurende zeven
maanden de marktopbrengsten van producenten die elektriciteit opwekken uit de in de
verordening genoemde bronnen, te plafonneren. Voor Nederland betreft dit onder andere
elektriciteit die in Nederland en in de Nederlandse exclusieve economische zone wordt
opgewekt uit wind, zon, waterkracht, biomassa, biogas, afval en kernenergie. De verordening
biedt daarnaast de mogelijkheid om verdergaande beperkingen op marktinkomsten in te
voeren, waaronder het instellen van een lager of hoger plafond voor producenten, het
bij de maatregel betrekken van producenten die elektriciteit opwekken uit andere bronnen,
zoals steenkool, en het instellen van een specifiek plafond voor de marktinkomsten
uit elektriciteit die is opgewekt uit steenkool. De lidstaten moeten ervoor zorgen
dat de opbrengsten van de heffing op marktinkomsten die boven het plafond uitstijgen
worden aangewend voor de financiering van gerichte maatregelen om de gevolgen van
de uitzonderlijk hoge elektriciteitsprijzen voor de eindafnemers van elektriciteit
te beperken. Dit gebeurt in Nederland met regelingen in verband met hoge energieprijzen.9 Omdat de opbrengst door de verordening wordt gekoppeld aan een specifieke bestemming
heeft de maatregel om de marktinkomsten van producenten van elektriciteit gedurende
een bepaalde periode te plafonneren de naam inframarginale elektriciteitsheffing gekregen. In het onderhavige wetsvoorstel is de inframarginale elektriciteitsheffing
evenwel vormgegeven als rijksbelasting. De terminologie die in het wetsvoorstel wordt
gebruikt voor de nadere beschrijving van deze rijksbelasting sluit hier ook op aan.
2 Nederlandse wijze van uitvoering
Bij de totstandkoming van dit verplichte plafond op marktinkomsten van elektriciteitsproducenten
heeft het kabinet de EU-coördinatie en het voorgestelde pakket op hoofdlijnen gesteund.
Het kabinet was in algemene zin tevreden met het voorgestelde maatregelenpakket en
onderschreef dan ook de doelen hiervan. De verordening richt zich op het versneld
verminderen van de ernstige gevolgen van deze crisis voor de Europese bevolking, zonder
daarbij te scherp in te grijpen in de werking van de energiemarkt.
Het kabinet zet in op een werkbare invulling van het tijdelijk verplicht plafond op
marktinkomsten van elektriciteitsproducenten, onder meer door deze te beperken tot
de installaties vanaf 1 megawatt (MW), door aan te sluiten bij de praktijk van een
administratie op basis van maandrapportages en door een eenvoudige wijze van vaststellen
van marktinkomsten op basis van uurprijzen op de day-ahead-markten voor elektriciteit
mogelijk te maken. De hoogte van de voorgestelde plafonds komt grotendeels overeen
met de implementatie in België10 en Duitsland.11 Daar waar in de verordening over een plafond wordt gesproken, is dit in het wetsvoorstel
aangeduid als het bedrag van de belastbare marktinkomsten per megawattuur (MWh) dat
is vrijgesteld van de inframarginale elektriciteitsheffing. In het vervolg van deze
memorie van toelichting wordt het plafond uit de verordening veelal aangeduid als
vrijgesteld bedrag per MWh of vrijgesteld bedrag.
Voor de uitvoering van dit wetsvoorstel wordt een samenwerkingsmodel tussen de Nederlandse
Emissieautoriteit (NEa), in mandaat namens de Minister voor Klimaat en Energie, en
de Belastingdienst voorgesteld. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ondersteunt
de NEa met inhoudelijke kennis van de elektriciteitsmarkt waar het de bepaling van
de marktinkomsten betreft, en adviseert over de opzet van het (risicogerichte) toezicht
daarop. Vanwege het tijdelijke karakter van de inframarginale elektriciteitsheffing
is het van belang dat iedere uitvoeringsorganisatie dan wel toezichthouder zoveel
mogelijk verantwoordelijk is voor taken die aansluiten bij de eigen expertise en competenties,
zodat die niet voor deze tijdelijke belasting hoeven te worden opgebouwd. Hier valt
deels echter niet aan te ontkomen omdat de verordening niet aansluit bij een al bestaande
belasting of een al bestaande grondslag voor de belasting. Verderop in deze memorie
van toelichting wordt in meer detail ingegaan op de uitvoering, toezicht en handhaving
en op de gevolgen voor burgers en bedrijfsleven van dit wetsvoorstel.12
In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om gebruik te maken van een marktinkomstenverslag
waaruit de hoogte van de gerealiseerde marktinkomsten en de te betalen belasting moeten
blijken. In het marktinkomstenverslag worden naast de producent, productie-installatie
en aansluiting ook per kalendermaand de hoeveelheden geproduceerde elektriciteit die
onder de inframarginale elektriciteitsheffing vallen en de marktinkomsten die daarbij
horen vastgelegd. Het marktinkomstenverslag moet worden ingediend bij de NEa en de
NEa ziet erop toe dat de producenten die belastingplichtig zijn een marktinkomstenverslag
indienen en dat het marktinkomstenverslag en de berekening van de belastbare marktinkomsten
voldoen aan de daaraan gestelde eisen. De Belastingdienst is daarnaast verantwoordelijk
voor de invordering en verzorgt het hele administratieve proces rond de aangifte en
de voldoening.
De voorgestelde wijze van belastingheffing is voldoening op aangifte. Dit is een bestaande
methode en wordt bijvoorbeeld toegepast bij de heffing van omzetbelasting. In essentie
komt deze methode erop neer dat een producent van elektriciteit zelf moet beoordelen
of hij belastingplichtig is, en zo ja, hoeveel belasting hij op grond van de wet verschuldigd
is en de verschuldigde belasting moet voldoen. De Belastingdienst zal aan door de
NEa aangedragen producenten een uitnodiging tot het doen van aangifte sturen. Elke
belastingplichtige, die tot het doen van aangifte uitgenodigd is, moet aangifte doen,
ook als dat neerkomt op een nul-aangifte. Indien een belastingplichtige geen uitnodiging
ontvangt en wel belastingplichtig is, dan is hij verplicht om op eigen initiatief
de Belastingdienst te verzoeken om een uitnodiging tot het doen van aangifte en vervolgens
aangifte te doen conform het marktinkomstenverslag en het bedrag in de aangifte binnen
de wettelijk voorgeschreven termijn aan de Belastingdienst te betalen. Het bedrag
van de inframarginale elektriciteitsheffing in de aangifte behoort gelijk te zijn
aan het bedrag van de inframarginale elektriciteitsheffing in het marktinkomstenverslag.
Voor de Belastingdienst kent de keuze voor een aangiftebelasting het voordeel dat
hiervoor de technische middelen en ondersteuning beschikbaar zijn die op kortere termijn
geschikt kan worden gemaakt voor de uitvoering van de inframarginale elektriciteitsheffing.
De methodiek van een belasting op aangifte verschilt met een zogenoemde aanslagbelasting,
waarvan de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting voorbeelden zijn. Bij de
methodiek van een aanslagbelasting doen belastingplichtigen aangifte waarna de Belastingdienst
onder meer op basis van de aangifte berekent hoeveel belasting betaald moet worden.
Met deze beoogde uitvoering door voldoening op aangifte ligt de primaire verantwoordelijkheid
voor het bepalen van de hoogte van de belasting bij de elektriciteitsproducent zelf.
De basis hiervoor is het door hem opgestelde marktinkomstenverslag. Voorgesteld wordt
de NEa namens de Minister voor Klimaat en Energie de bevoegdheid te geven om, indien
onvolkomenheden worden geconstateerd, de elektriciteitsproducent te verplichten om
een nieuw marktinkomstenverslag in te dienen en daarbij aanwijzingen te geven die
de elektriciteitsproducent in acht moet nemen, of de belastbare marktinkomsten in
het heffingstijdvak ambtshalve op basis van een schatting vast te stellen.
De Belastingdienst verzorgt de administratie en invordering op basis van de aangifte
en voldoening door de elektriciteitsproducent. De Belastingdienst baseert zich hierbij
op het bedrag van de inframarginale elektriciteitsheffing zoals dat volgt uit het
marktinkomstenverslag en in de aangifte wordt vermeld. Een naheffingsaanslag kan worden
opgelegd of een teruggaaf kan worden verleend op basis van een nieuw ingediend marktinkomstenverslag
of op basis van een ambtshalve vaststelling van het bedrag van de inframarginale elektriciteitsheffing
door de NEa. Een naheffing of teruggave kan ook volgen indien de belasting die op
aangifte behoort te worden voldaan niet (geheel) is betaald of er te veel is betaald.
Wat er behoort te worden voldaan is in dit geval (in de aangiftefase) de heffingsgrondslag
genoemd in artikel 5, eerste lid, van deze wet: de som van de belastbare marktinkomsten
uit elektriciteit als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van deze wet van de producent,
welke som blijkt uit het marktinkomstenverslag, en waarop vervolgens het tarief wordt
toegepast.
Het heffingstijdvak volgt uit de verordening en loopt van 1 december 2022 tot en met
30 juni 2023. Het indienen van het marktinkomstenverslag, het doen van aangifte en
de voldoening van de verschuldigde heffing moet met dit wetsvoorstel voor 1 oktober
2024 gebeuren. De verordening voorzag in een evaluatie door de Commissie.13 De voorstellen van de Commissie van 14 maart 202314 bevatten geen voorstellen voor het structureel maken van de inframarginale elektriciteitsheffing.
Op 5 juni 2023 publiceerde de Commissie de evaluatie.15 In de evaluatie geeft de Commissie aan dat de beoordeelde informatie uit het rapport
en de omstandigheden van het elektriciteitsaanbod en de elektriciteitsprijzen in de
EU op dit moment en zoals in de nabije toekomst onder normale omstandigheden verwacht
geen bewijs geven dat het voortzetten van de inframarginale elektriciteitsheffing
nodig of te adviseren is. Een verlenging van de inframarginale elektriciteitsheffing
wordt gelet op het voorgaande niet voorzien.
3 Hoofdlijnen inhoudelijke nationale keuzes van het wetsvoorstel
In de brieven van 30 november 202216 en 27 februari 2023 is een eerste toelichting gegeven op de belangrijkste keuzes
van het kabinet met betrekking tot de inframarginale elektriciteitsheffing heeft gemaakt.
Hierna wordt nogmaals kort herhaald welke keuzes dit zijn met betrekking tot de uitvoering
van de verordening en worden ook andere keuzes nader toegelicht.
3.1 Overzicht nationale keuzes
De verordening laat enige nationale beleidsruimte. In de transponeringstabel aan het
eind van deze toelichting is aangegeven in welke artikelen van de voorgestelde Tijdelijke
wet inframarginale elektriciteitsheffing de artikelen uit de verordening zijn geïmplementeerd
en is de nationale beleidsruimte die uit de verordening volgt beschreven en de keuzes
die het kabinet ter implementatie maakt. Deze keuzes worden in volgorde van de artikelen
uit de verordening kort toegelicht onder verwijzing naar de paragrafen in de toelichting
waar daar verder op wordt ingegaan.
Ter implementatie van artikel 6, vierde lid, van de verordening is in paragraaf 3.11
toegelicht dat het kabinet ervoor kiest om de inframarginale elektriciteitsheffing
eenmalig achteraf op te leggen.
Naar aanleiding van artikel 7, derde lid, van de verordening is ten eerste in paragraaf
3.2.3 toegelicht dat het kabinet ervoor kiest om de inframarginale elektriciteitsheffing
niet toe te passen op productie-installaties met een vermogen tot 1 MW. Ten tweede
is naar aanleiding van hetzelfde artikel 7, derde lid, van de verordening in paragraaf
3.9 toegelicht dat het kabinet geen gebruik maakt van de mogelijkheid om hybride installaties
uit te zonderen van de inframarginale elektriciteitsheffing.
Ter implementatie van artikel 7, vierde lid, van de verordening is in paragraaf 3.4
toegelicht dat het kabinet gebruik maakt van de mogelijkheid om de inframarginale
elektriciteitsheffing niet toe te passen op inkomsten uit elektriciteit die is ingezet
voor balancering, redispatching en compensatiehandel. Ter implementatie van artikel 7, vijfde lid, van de verordening
is in paragraaf 3.10 toegelicht dat het kabinet ervoor kiest de heffing alleen toe
te passen op 90% van de belastbare marktinkomsten per kalendermaand boven het vrijgesteld
bedrag.
Gebruik makend van de mogelijkheid van artikel 8, eerste lid 1, onderdeel a, van de
verordening is in paragraaf 3.8.1 het lagere algemene vrijgesteld bedrag toegelicht
en in paragraaf 3.8.2 het specifieke vrijgesteld bedrag voor elektriciteitsproductie
met gebruikmaking van een productie-installatie met een hoger fase-, basis- of tenderbedrag
als bedoeld in het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie
(de SDE). Gebruikmakend van de mogelijkheid van artikel 8, eerste lid, onderdeel b,
van de verordening is in paragraaf 3.8.3 het hogere vrijgesteld bedrag voor elektriciteitsproductie
uit vaste biomassa en biogas toegelicht. Gebruikmakend van de mogelijkheid van artikel
8, eerste lid, onderdeel c, van de verordening is in paragraaf 3.2.2. toegelicht dat
ook elektriciteitsproductie uit steenkool onder de belasting valt. Gebruikmakend van
de mogelijkheid van artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van de verordening is in paragraaf
3.8.4 het hogere vrijgesteld bedrag voor elektriciteitsproductie uit steenkool toegelicht.
Omdat Nederland geen waterkrachtcentrales met reservoir heeft, is artikel 8, eerste
lid, onderdeel e van de verordening niet relevant voor Nederland. In paragraaf 3.8.5
is toegelicht dat deze nationale maatregelen voldoen aan de in artikel 8, tweede lid,
genoemde voorwaarden.
In hoofdstuk 4 is toegelicht dat het kabinet geen gebruik maakt van de mogelijkheid
van artikel 9 van de verordening om een surplus aan congestie-inkomsten in te zetten
voor maatregelen om eindafnemers van elektriciteit te ondersteunen.
3.2 Productie-installaties onder de heffing
De inframarginale elektriciteitsheffing is van toepassing op in Nederland of in de
Nederlandse exclusieve economische zone uit bronnen waarvoor een vrijgesteld bedrag
geldt en met een productie-installatie met een geïnstalleerd vermogen vanaf 1 MW,
opgewekte elektriciteit die is ingevoed op het elektriciteitsnet of een directe lijn.
De verordening sluit demonstratieprojecten17 uit van de inframarginale elektriciteitsheffing en ook producenten waarvan de inkomsten
per MWh geproduceerde elektriciteit reeds door andere vastgestelde overheidsmaatregelen
worden geplafonneerd, worden uitgesloten.18 Nederland kent geen producenten waarvan de inkomsten per MWh geproduceerde elektriciteit
reeds door andere vastgestelde overheidsmaatregelen worden geplafonneerd.
3.2.1 Bronnen waaruit elektriciteit wordt opgewekt
De verordening noemt de bronnen waaruit elektriciteit wordt opgewekt die onder het
verplichte plafond op marktinkomsten vallen.19 In Nederland betreft het elektriciteit uit wind, zon, waterkracht, vaste biomassa,
gasvormige biomassa (biogas), afval en kernenergie. Elektriciteitsopwekking uit geothermie,
bruinkool, ruwe aardolieproducten en turf vindt in Nederland niet of nauwelijks plaats.
Mocht in het heffingstijdvak wel elektriciteitsproductie plaats hebben gevonden uit
de laatstgenoemde bronnen die ook voldoet aan de andere voorwaarden, dan valt deze
wel onder de inframarginale elektriciteitsheffing.
Wat betreft de in de verordening genoemde bron biomassabrandstoffen (vaste of gasvormige),
met uitzondering van biomethaan, heeft het kabinet geconstateerd dat de prijzen hiervan
door de energiecrisis ook zijn gestegen. Daarmee zijn ook de kosten van elektriciteitsopwekking
uit deze bron gestegen. Het wetsvoorstel stelt om die reden een hoger vrijgesteld
bedrag per MWh voor biomassabrandstoffen voor, zoals hierna verder wordt toegelicht.20 Installaties voor warmtekrachtkoppeling of gascentrales die aardgas of groen gas
uit het gasnet – dat laatste wordt in de verordening biomethaan genoemd – als bron
hebben om elektriciteit op te wekken, vallen voor de elektriciteit die ze uit deze
bronnen opwekken niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing.
3.2.2 Inclusie van elektriciteitsproductie uit steenkool onder de inframarginale elektriciteitsheffing
De verordening biedt de mogelijkheid een specifiek plafond vast te stellen voor marktinkomsten
uit de verkoop van elektriciteit die is opgewekt uit steenkool. Bij hoge gasprijzen
zijn de kolencentrales in Nederland elektriciteitsproducenten met lagere marginale
kosten dan de gascentrales. De verordening richt zich op elektriciteitsproducenten
met dergelijke lagere marginale kosten. Door de intrekking van de productiebeperking
die de kolencentrales was opgelegd, konden de Nederlandse kolencentrales ook volledig
profiteren van de hoge marktprijzen.21 Drie van de vier kolencentrales konden daarom sindsdien meer elektriciteit produceren.
Deze extra elektriciteit kon, gezien de eerdere productiebeperking, voorts alleen
op de korte termijn, en niet reeds lang vooruit, verkocht zijn, waardoor deze kolencentrales
profiteerden van de hoge elektriciteitsprijzen en resulterende brutomarge, die niet
redelijkerwijs kon worden voorzien door de eigenaren van de kolencentrales. Om deze
redenen stelt het kabinet voor gebruik te maken van de mogelijkheid die de verordening
geeft om ook de marktinkomsten van producenten die elektriciteit opwekken uit steenkool
te beperken en daarbij een specifiek plafond vast te stellen voor marktinkomsten uit
de verkoop van elektriciteit die is opgewekt uit steenkool. Dat specifieke plafond
wordt hierna nader toegelicht.22
3.2.3 Vermogensgrens productie-installaties
De verordening biedt de mogelijkheid om vanwege aanzienlijke administratieve lasten
het plafond op marktinkomsten niet toe te passen op productie-installaties met een
geïnstalleerd vermogen tot 1 MW.23 Het kabinet stelt voor om hiervan gebruik te maken en de inframarginale elektriciteitsheffing
toe te passen op alle elektriciteitsproductie met installaties die gebruik maken van
de bronnen die onder de inframarginale elektriciteitsheffing vallen en een geïnstalleerd
vermogen van 1 MW of meer hebben. De grens van 1 MW komt overeen met circa 3.000 zonnepanelen.
Een moderne grote windmolen heeft een geïnstalleerd vermogen dat groter is dan 1 MW
en valt daarmee onder de inframarginale elektriciteitsheffing.
Met deze nationale invulling vallen ruim 25.000 kleinere productie-installaties, veelal
zonnepanelen, met een grootverbruikersaansluiting en meer dan 2 miljoen productie-installaties,
ook veelal zonnepanelen, met een kleinverbruikersaansluiting niet onder de inframarginale
elektriciteitsheffing. Omdat het vooral kleine systemen met zonnepanelen betreft en
deze een relatief groot deel eigen verbruik kennen – en met dat deel geen markinkomsten
worden verworven – zijn de gederfde inkomsten uit de toepassing van het plafond op
marktinkomsten als gevolg van deze reductie beperkt. Daarnaast verbetert de verhouding
tussen administratieve lasten en regeldrukkosten enerzijds en de hoogte van de inframarginale
elektriciteitsheffing anderzijds zoals verderop wordt toegelicht.24 Met deze keuze brengt het plafond op marktinkomsten aanzienlijke lagere administratieve
lasten met zich mee.
De verordening laat geen ruimte om marktinkomsten uit de eerste MW, ofwel een vrije
voet, vrij te stellen. In principe moet alle productie onder de inframarginale elektriciteitsheffing
vallen. De verordening geeft de bevoegdheid om een uitzondering hierop te maken in
het kader van de uitvoerbaarheid, niet in het kader van een minimale omzetgarantie.
De marktinkomsten uit elektriciteitsproductie van een installatie vallen daarom of
in zijn geheel onder de inframarginale elektriciteitsheffing of niet. Een deel van
de marktinkomsten uit elektriciteitsproductie vrijstellen zou de uitvoering ook extra
complex maken vanwege de dan benodigde toerekening. Met de voorgestelde keuze om gebruik
te maken van de mogelijkheid om productie-installaties met een geïnstalleerd vermogen
tot 1 MW uit te zonderen, valt niet uit te sluiten dat een installatie van bijvoorbeeld
0,5 MW, die niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt, meer productie
kan hebben dan een installatie van bijvoorbeeld 1,5 MW, die hier wel in zijn geheel
onder valt. Dat komt omdat de omvang van de omvormers bij de installatie bepalend
is voor het piekvermogen dat op het net of een directe lijn kan worden ingevoed. Dat
is echter inherent aan de keuzemogelijkheid die de verordening biedt, die aansluit
bij het criterium van geïnstalleerd vermogen. Dit criterium sluit voorts aan bij het
aansluitregister van de netbeheerders dat daarmee leidend kan zijn om te bepalen of
een productie-installatie wel of niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing
valt. Indien het aansluitregister een aangesloten vermogen van 1 MW of meer bevat
dan zal de productie-installatie onder de inframarginale elektriciteitsheffing vallen.
Het eigen verbruik voordat op het net wordt ingevoed is niet relevant om te bepalen
of een installatie wel of niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt.
Een installatie van 1,5 MW waarvan vanwege eigen verbruik gemiddeld 0,5 MW op het
net of een directe lijn wordt ingevoed, valt dus wel onder de heffing. Bij het bepalen
van de belastbare marktinkomsten wordt vervolgens wel alleen het deel meegenomen dat
de producent op het net of een directe lijn heeft ingevoed omdat alleen met dat deel
marktinkomsten worden behaald en daar ook altijd gemeten is.
Aan een producent kunnen voor één productie-installatie op grond van de SDE meerdere
subsidies zijn verleend. Zo kunnen er producenten zijn waaraan per windmolen of groep
van windmolens van één windpark een aparte SDE-beschikking is verleend. Bij zonneparken
kan bijvoorbeeld ook een gefaseerde aanleg reden zijn voor meerdere subsidiebeschikkingen
voor één zonnepark. Dit zal voor de inframarginale elektriciteitsheffing niettemin
één installatie zijn. Het aantal SDE-beschikkingen of de omvang van de beschikking
is niet relevant voor de bepaling of een installatie wel of niet onder de inframarginale
elektriciteitsheffing valt en of er wel of niet sprake is van één productie-installatie.
Het geheel van zonnepanelen, het geheel aan windmolens of het geheel aan andere productie-installaties,
waarvan de productie via één aansluiting op het net of een directe lijn kan worden
ingevoed, bepaalt of de vermogensgrens van 1 MW al dan niet wordt overschreden en
daarmee of het wel of niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt. Het
aantal eigenaren van die installatie is niet relevant.
Alleen bij een gezamenlijke aansluiting als bedoeld in artikel 1, zevende lid, van
de Elektriciteitswet 1998 is sprake van twee of meer productie-installaties of onroerende
zaken achter één aansluiting, die voor deze inframarginale elektriciteitsheffing worden
beschouwd als twee of meer afzonderlijke productie-installaties. Dit betreft het zogenaamde
«cable pooling» in de zin van artikel 1, zevende lid, van de Elektriciteitswet 1998 en is het inzetten
van dezelfde netaansluiting voor twee verschillende elektriciteitsproductie-installaties
die ook twee onroerende zaken zijn. Er zijn dan meerdere producenten op één aansluiting.
Indien geen sprake is van «cable pooling» en een windmolen van 0,85 MW vergezeld van 0,5 MW aan zonnepanelen op dezelfde aansluiting
zit, dan is inframarginale elektriciteitsheffing wel van toepassing omdat op deze
aansluiting sprake is van een geïnstalleerd vermogen voor productie van meer dan 1
MW.
Bij installaties die ook warmte opwekken, bepaalt het maximale elektrisch vermogen
van de installatie of de installatie onder de inframarginale elektriciteitsheffing
valt. Het maximale thermische vermogen waarmee warmte geleverd kan worden is voor
de grens van de inframarginale elektriciteitsheffing niet relevant. Bij hybride installaties
gaat het om het totale elektrisch vermogen dat geleverd kan worden, ongeacht de samenstelling
van de bronnen.
De verwachting is dat er in totaal ongeveer 1.500 productie-installaties onder de
inframarginale elektriciteitsheffing vallen.
3.3 Definitie marktinkomsten volgens de verordening
De verordening definieert marktinkomsten als de inkomsten die een producent ontvangt
in ruil voor de verkoop en levering van elektriciteit in de EU, ongeacht de contractuele
vorm waarin die ruil plaatsvindt, met inbegrip van stroomafnameovereenkomsten en andere
verrichtingen ter afdekking van schommelingen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit,
met uitzondering van alle door de lidstaten verleende steun.25
Omdat elektriciteit (nog) niet op grote schaal winstgevend opgeslagen kan worden,
verschillen de elektriciteitsprijzen van moment tot moment. Op de belangrijke Europese
day-ahead-markten voor elektriciteit komt er in elk land – of soms deel daarvan –
voor elk uur een andere elektriciteitsprijs tot stand. Om zeker te zijn van voldoende
inkomsten kan een producent een deel van de elektriciteit lang vooruit verkopen. Dit
kan op elektriciteitsbeurzen bijvoorbeeld één of twee maanden vooruit of voor één
of twee hele jaren vooruit. Dit worden dan futures genoemd; indien die buiten de beurs om worden verkocht heten het forwards. Ook kan elektriciteit van vaak een specifieke grote installatie buiten elektriciteitsbeurzen
om met een specifiek contract direct aan een grote afnemer worden verkocht. Dit wordt
vaak een power purchase agreement (ppa) genoemd. Voor het afdekken van de financiële risico’s met onder andere forwards, futures en ppa’s wordt de verzamelnaam hedges gebruikt. Veelal zijn de hedges gerelateerd aan de day-ahead-prijzen. Vaak werkt het zo dat als de uiteindelijk day-ahead-prijs
voor een bepaald uur hoger is dan de prijs van de future, forward of ppa, betaalt de producent het verschil en bij een lagere prijs krijgt hij het
verschil. Sommige ppa’s kennen meer vaste prijzen die, indien deze zijn overeengekomen
binnen de groep van de producent, de marktinkomsten vertegenwoordigen als dit vergelijkbare
prijzen zijn zoals de prijzen zoals die op dat moment voor vergelijkbare contracten
op de groothandelsmarkt golden. Omdat deze positieve en negatieve inkomsten uit afdekking
van risico’s (hedges) onderdeel zijn van de daadwerkelijke marktinkomsten moeten deze meegeteld worden
bij de marktinkomsten. Dit geldt expliciet voor hedges die gerelateerd zijn aan de elektriciteitsprijs, waar de verordening zich op richt.
Hedges afgesloten ter afdekking van risico’s met betrekking tot de kosten van de elektriciteitsproductie,
zoals de kosten van brandstoffen, blijven buiten beschouwing voor het bepalen van
de marktinkomsten. Uit de definitie van marktinkomsten in de verordening volgt uitdrukkelijk
dat naar de inkomsten wordt gekeken en niet naar de kosten – vast en variabel – of
de winst. Ook kosten die afhankelijk zijn van de elektriciteitsprijs kunnen gelet
op de definitie van de verordening niet in mindering worden gebracht op marktinkomsten.
Dit betreft bijvoorbeeld de grondkosten, die een producent van elektriciteit uit wind-
of zonne-energie aan de eigenaar van de grond betaalt en waarvan is afgesproken dat
dat niet (of niet alleen) een vast bedrag per jaar is, maar daarnaast ook een vergoeding
die afhankelijk is gemaakt van de elektriciteitsprijs. Een hogere elektriciteitsprijs
leidt dan voor de producent van elektriciteit niet alleen tot meer marktinkomsten
maar ook tot hogere kosten. Hier mag bij het vaststellen van de marktinkomsten voor
de inframarginale elektriciteitsheffing geen rekening mee worden gehouden. Hetzelfde
geldt voor de brandstofkosten voor elektriciteitsopwekking uit steenkool en biomassa.
Bij de hoogte van het vrijgesteld bedrag is wel rekening gehouden met de kosten van
deze brandstoffen.26
Opbrengsten uit de verkoop van garanties van oorsprong behoren niet tot de marktinkomsten,
omdat dit niet de verkoop en levering van elektriciteit betreft. Batterijen met een
eigen aansluiting zijn geen productie-installatie en vallen om die reden niet onder
de inframarginale elektriciteitsheffing.
3.4 Uitzondering inkomsten uit balancering (FCR, aFRR en mFRR en passief), redispatching
en compensatiehandel
Aangezien vraag en aanbod van elektriciteit altijd in evenwicht moeten zijn, koopt
de beheerder van het landelijk hoogspanningsnetwerk (TenneT TSO B.V., hierna: TenneT)
zogenoemde balanceringsreserves in.27Dit betreft de Frequency Containment Reserves (FCR), automatic Frequency Restoration Reserve (aFRR) en manual Frequency Restoration Reserves (mFRR). Balanceringsdienstverleners ontvangen de balanceringsenergieprijs voor de
elektriciteit die hiervoor is ingezet. De balanceringsverantwoordelijke partijen betalen
deze prijs voor het afwijken van hun portfolioprognoses. Als balanceringsverantwoordelijke
partijen, door aanpassing van de elektriciteitsproductie of -vraag onder hun verantwoordelijkheid,
helpen bij het oplossen van de systeembalans, ontvangen zij de onbalansprijs van TenneT.
Dit wordt passieve balancering genoemd. De balanceringsdienstverleners en balanceringsverantwoordelijke
partijen kunnen de baten van balancering doorgeven aan elektriciteitsproducenten waar
zij een contract mee hebben. Voor veel producenten die hun flexibiliteit aan een BSP
of BRP verkopen, is niet bekend op welke markt de BSP of BRP de geleverde flexibiliteit
inzet. Daarnaast kunnen elektriciteitsproducenten zelf op basis van signalen van TenneT
passief balancering waardoor hier geen expliciete biedingen aan ten grondslag liggen.
Hierdoor is passieve balancering lastig te onderscheiden zijn van de geplande productie
en natuurlijke afwijkingen door bijvoorbeeld meer of minder zon hierin.
Daarnaast zet TenneT redispatch in om transportproblemen in het net op te lossen en eventueel compensatiehandel om
datzelfde landsgrensoverschrijdend te doen. Bij redispatch en compensatiehandel wordt het transportprobleem opgelost door aan de ene kant van
het knelpunt meer elektriciteit te produceren of minder af te nemen en aan de andere
kant van het knelpunt precies andersom. TenneT betaalt de kosten van redispatch en compensatiehandel.
Om op situaties te kunnen reageren waarin de toepassing van het plafond op marktinkomsten
van invloed kon zijn op inzet van balanceringsenergie of redispatching en compensatiehandel kunnen lidstaten op grond van de verordening besluiten dat het
plafond op marktinkomsten niet van toepassing is op de inkomsten uit de verkoop van
elektriciteit op de balanceringsenergiemarkt en op inkomsten uit de compensatie voor
redispatching en compensatiehandel.28
Ondanks dat de volumes van de geproduceerde elektriciteit op de balanceringsmarkt
en de elektriciteit die wordt ingezet voor redispatch relatief gering zijn, droeg het uitzonderen van de inframarginale elektriciteitsheffing
van de marktinkomsten en de meer of minder ingezette elektriciteit van balancering
bij aan de leveringszekerheid. Omdat het vrijgesteld bedrag is uitgedrukt in €/MWh,
moeten zowel de inkomsten in € als het volume aan geproduceerde elektriciteit in MWh,
gecorrigeerd worden voor balanceringsenergie of redispatching en compensatiehandel.
In het wetsvoorstel is ervoor gekozen om bij de eenvoudige bepaling van de marktinkomsten
op basis van day-ahead-prijzen (zie paragraaf 3.6) alleen een generieke correctie
voor onbalans te doen middels de prijs maar niet het volume aan te passen. Het volume
kan alleen worden aangepast voor redispatch of compensatiehandel. Bij de bepaling
marktinkomsten op basis van administratie producent (boekhoudmethode, zie paragraaf
3.7) kan wel rekening gehouden worden met door TenneT geactiveerde biedingen van balanceringsdienstverleners.
3.5 Aggregatie marktinkomsten per maand
Met het wetsvoorstel wordt de inframarginale elektriciteitsheffing vastgesteld op
basis van per maand geaggregeerde marktinkomsten. Hiermee worden de administratieve
lasten en regeldrukkosten beperkt, omdat wordt aangesloten bij de (maandelijkse) administratie
van bedrijven. Daarnaast wordt de kans op effecten bij overgangen van de ene naar
de andere periode verkleind doordat het aantal overgangen veel kleiner is dan bij
een keuze voor aggregatie per uur, dag of week. Vanwege de inframarginale elektriciteitsheffing
zou het bij frequente overgangen aantrekkelijk kunnen zijn geweest om aan het eind
van de periode nog wat meer of minder te produceren, om de belasting te minimaliseren,
met als gevolg een verstoring van de merit order op de elektriciteitsmarkt. Omdat de prijzen per uur en per maand op de beurs flink
verschillden, wordt voorgesteld om te kiezen voor gemiddelden over een kortere periode
dan de gehele looptijd van zeven maanden.
Aggregatie van de marktinkomsten per maand voor de inframarginale elektriciteitsheffing
betekent dat naar alle marktinkomsten (uitgedrukt in €) wordt gekeken die voortvloeien
uit de productie van elektriciteit in een bepaalde maand uit bronnen waarvoor hetzelfde
vrijgestelde bedrag per MWh geldt.
3.6 Bepaling marktinkomsten op basis van day-ahead-prijzen
Voor veel van de inframarginale elektriciteitsproductie-installaties die onder de
inframarginale elektriciteitsheffing vallen, is in Nederland aan de producent subsidie
verleend op basis van de SDE. Voor de SDE worden jaarlijks correctiebedragen vastgesteld
aan de hand van de uurlijkse day-ahead-prijzen in Nederland. Het verschil tussen de
correctiebedragen en het fase-, basis- of tenderbedrag dat in de subsidiebeschikking
is opgenomen is het bedrag waarmee de geproduceerde hoeveelheid elektriciteit wordt
vermenigvuldigd en leidt tot het uitbetalen van de voorschotten en uiteindelijk het
vaststellen van de subsidie.
Voor producenten die investeren in bijvoorbeeld elektriciteitsproductie uit wind-
of zonne-energie, zijn de kosten voor een groot deel relatief vast. Het zijn kapitaalintensieve
investeringen. Er zijn bij wind- en zonne-energie bijvoorbeeld geen variabele brandstofkosten
en kosten van ETS-rechten die afhankelijk zijn van de elektriciteitsproductie, zoals
bij gascentrales. Daardoor is het voor de producenten van elektriciteit uit wind-
en zonne-energie belangrijk om ook de inkomsten zoveel mogelijk vast en gelijkmatig
te laten zijn, zodat jaarlijks de vaste kosten en aflossing betaald kunnen worden.
Door de in de vorige alinea beschreven vormgeving van de SDE kunnen producenten hun
inkomsten per MWh zekerstellen door hun elektriciteitsproductie ook tegen uurlijkse
day-ahead-prijzen te verkopen. Op die wijze krijgen deze producenten daadwerkelijk
als marktinkomsten ook (ongeveer) de marktinkomsten die voor de SDE voor bijvoorbeeld
alle wind- of zonneparken gemiddeld per jaar worden bepaald op basis van diezelfde
uurlijkse day-ahead-prijzen. De voor de SDE bepaalde gemiddelde inkomsten per jaar
worden van het fase-, basis- of tenderbedrag uit de subsidiebeschikking afgetrokken
om het voorschot of de subsidie te bepalen. Verkoop van de elektriciteitsproductie
tegen de day-ahead-prijzen geeft dan samen met de SDE-subsidie de vaste inkomsten
per MWh. Het is om deze reden voor producenten risicovol om de elektriciteit op een
andere wijze te verkopen, bijvoorbeeld jaar- of maand-vooruit, omdat die prijzen afwijken
van de prijzen op de day-ahead-markt en de producent daarmee minder zeker is van vaste
inkomsten per MWh. Verkoop van de elektriciteit op de day-ahead-markt werkt samen
met de SDE-subsidie als een «hedge» om de inkomsten per MWh zeker te stellen. Om deze reden is het aannemelijk dat veel
producenten de elektriciteitsproductie uit installaties met een SDE-beschikking op
de day-ahead-markten verkopen. Veel producenten gaven dat in gesprekken met het ministerie
ook aan. Deze nationale omstandigheid maakt dat het voor de elektriciteitsproductie
uit veel productie-installaties mogelijk is de marktinkomsten aan de hand van de day-ahead-prijzen
per uur vast te stellen. Deze methode wordt in dit wetsvoorstel dan ook als uitgangspunt
genomen.
Zoals in paragraaf 3.3 is toegelicht, baseert de verordening het plafond op marktinkomsten
en niet op winst uit elektriciteitsproductie. Het is mogelijk dat marktpartijen in
de exploitatie van de productie-installatie in het verleden termijncontracten hebben
afgesloten om een brutomarge zeker te stellen. Bijvoorbeeld door zowel contracten
aan te gaan voor inkomsten als voor de bijbehorende variabele kosten. Gelet hierop
is het mogelijk dat er in het verleden, voorafgaand aan het heffingstijdvak, termijncontracten
zijn aangegaan in tijden van hoge inkomsten en hoge variabele kosten, voor levering
van elektriciteit gedurende het heffingstijdvak. Hiermee kan de situatie ontstaan
dat, doordat volgens de verordening alleen naar inkomsten kan worden gekeken, de relatief
hoge inkomsten worden afgeroomd maar de relatief hoge kosten blijven bestaan, met
als gevolg een verlieslatende transactie. Door de marktinkomsten op basis van day-ahead-prijzen
vast te stellen, wordt dit gevolg gedeeltelijk gemitigeerd.
Bij het vaststellen van de marktinkomsten op basis van day-ahead-prijzen wordt naar
alle elektriciteitsproductie per uur in een bepaalde maand (uitgedrukt in MWh) gekeken
per bron met hetzelfde vrijgesteld bedrag en die op het net of een directe lijn is
ingevoed. Eventueel eigen verbruik achter de meter wordt niet ingevoed en valt dan
ook niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing. Het volume dat is ingevoed
kan worden gecorrigeerd voor de hoeveelheid elektriciteit die is ingezet voor redispatch
of compensatiehandel. Vervolgens wordt voor elk uur in een bepaalde maand deze elektriciteitsproductie
per uur vermenigvuldigd met de prijs die op de day-ahead-markt in Nederland gold voor
dat uur (uitgedrukt in €/MWh). Hierdoor ontstaat een opbrengst voor dat uur (uitgedrukt
in €) behorend bij die bron. Alle opbrengsten per uur per bron met hetzelfde vrijgesteld
bedrag worden voor de uren in de betreffende maand bij elkaar opgeteld (uitgedrukt
in €). Ook alle elektriciteitsproductie per uur die in een bepaalde maand op het net
of een directe lijn is ingevoed (uitgedrukt in MWh) worden per bron met hetzelfde
vrijgesteld bedrag bij elkaar opgeteld. Vervolgens worden de totale productie (in
MWh) per maand en totale opbrengst (uitgedrukt in €) per maand op elkaar gedeeld.
Dit geeft de gemiddelde opbrengst per maand (uitgedrukt in €/MWh) per bron met hetzelfde
vrijgesteld bedrag. Voor elektriciteit uit de bronnen wind- en zonne-energie wordt
deze gemiddelde opbrengst per maand (uitgedrukt in €/MWh) verminderd met een correctie
voor onbalans (uitgedrukt in €/MWh) om op de gemiddelde marktinkomsten per maand te
komen (uitgedrukt in €/MWh). Het product van enerzijds de gemiddelde marktinkomsten
per MWh voor die maand minus het vrijgesteld bedrag (bijvoorbeeld € 130/MWh) en anderzijds
de productie in die maand in MWh maal het tarief van 90%, levert de af te dragen belasting
op.
Een maand heeft ruim 700 uur, maar in het volgende voorbeeld is vanwege de eenvoud
en navolgbaarheid met 5 uur gerekend. Dit voorbeeld van elektriciteitsproductie zonne-energie
illustreert hoe de hoogte van de inframarginale elektriciteitsheffing in een bepaalde
maand wordt berekend:
productie: 5 uur productie van respectievelijk 2, 1, 2, 3 en 2 MWh. Totale productie = 10 MWh.
Alle geproduceerde elektriciteit wordt op het net ingevoed.
Day-ahead-prijzen: in die 5 uren van respectievelijk 200, 100, 200, 300 en 200 €/MWh. Opbrengsten in
deze maand: (2x200)+(1x100)+(2x200)+(3x300)+(2x200) = € 2.200 voor een productie van
10 MWh.
Marktinkomsten: marktinkomsten per MWh in deze maand € 2.200 / 10 MWh = € 220/MWh voor correctie
voor onbalans.
Correctie voor onbalans: correctie in deze maand is € 26,70/MWh.
Vrijgesteld bedrag: vrijgesteld voor elektriciteitsproductie zonne-energie is € 130/MWh.
Heffing: de af te dragen belasting bedraagt voor deze maand (€ 220/MWh – € 26,70/MWh -€ 130/MWh)
x 10 MWh x 90% = € 63,30/MWh x 10 MWh x 90%= € 569,30.
Doordat met deze methode al wordt gekeken naar de productie en prijs per uur, is er
geen correctie voor het profieleffect nodig. Correctie voor een profieleffect zou
nodig zijn als een gemiddelde ongewogen day-ahead-prijs werd genomen, om te corrigeren
voor het feit dat bijvoorbeeld productie-installaties voor elektriciteitsproductie
uit wind- of zonne-energie het grootste deel van hun elektriciteit produceren op momenten
dat gemiddeld lagere prijzen tot stand komen. Wel is voor elektriciteitsproductie
uit wind- en zonne-energie nog een correctie voor onbalans noodzakelijk bij deze methode.
Het kan immers altijd harder of zachter waaien of de zon kan meer of minder schijnen
dan verwacht, waardoor de daadwerkelijke productie afwijkt van de elektriciteitsproductie
zoals op de day-ahead-markt verkocht. Hierdoor moet bijvoorbeeld bij tegenvallende
productie elektriciteit worden bijgekocht op de intraday-markt tegen daar geldende
prijzen om toch de verkochte hoeveelheid te kunnen leveren. Er worden dus nog wel
onbalanskosten gemaakt. PBL publiceert jaarlijks de profiel en onbalanskosten voor
elektriciteitsproductie uit wind- en zonne-energie. Om zo goed mogelijk aan te sluiten
bij de SDE, is ervoor gekozen om dezelfde correcties voor onbalans van PBL29 te gebruiken voor de inframarginale elektriciteitsheffing. Om zo goed mogelijk aan
te sluiten bij de opgestelde vermogens in het heffingstijdvak, is besloten de onbalansfactoren
voor het betreffende kalenderjaar te nemen. Voor de maand december 2022 is dat € 4,90/MWh
voor wind op land, € 7,30/MWh voor wind op zee en € 26,70/MWh voor elektriciteitsproductie
uit zonne-energie. Voor elektriciteitsproductie uit andere bronnen dan wind- en zonne-energie
die onder de inframarginale elektriciteitsheffing vallen wordt geen rekening gehouden
met onbalans. Zij kunnen hun productie immers regelen. Voor elektriciteitsproductie
uit wind- en zonne-energie houdt PBL ook geen rekening met productie-uitval, waardoor
dit geen ongelijkheid creëert met de andere bronnen dan wind- en zonne-energie onder
de inframarginale elektriciteitsheffing.
Bij de bepaling van marktinkomsten op basis van day-ahead-prijzen wordt in het geval
bijvoorbeeld een productie-installatie op basis van wind- of zonne-energie achter
de meter wordt gecombineerd met een batterij, de gemiddelde marktprijs en geproduceerde
hoeveelheid elektriciteit bepaald aan de hand van alleen de gemeten elektriciteitsproductie
uit wind- of zonne-energie. Hiervoor is vrijwel altijd een aparte meter beschikbaar.
Er is dan geen mogelijkheid om rekening te houden met eigen verbruik. Indien een producent
daar wel rekening mee wil houden, kan hij kiezen voor de boekhoudmethode zoals beschreven
in de volgende paragraaf. Ter controle zijn data vanuit de aansluiting beschikbaar.
In hoofdstuk 3 van het wetsvoorstel is de berekenwijze van de belastbare marktinkomsten
opgenomen. Samen met het tarief uit het voorgestelde artikel 6 bepaalt dit de hoogte
van de inframarginale elektriciteitsheffing. Artikel 7 stelt de belastbare marktinkomsten
per maand op het product van de hoeveelheid opgewekte en ingevoede elektriciteit en
het verschil van de gemiddelde marktinkomsten per maand en het vrijgesteld bedrag.
Artikel 8 beschrijft de wijze waarop de gemiddelde marktinkomsten op basis van de
day-ahead-prijzen worden bepaald. Artikel 9 geeft het vrijgesteld bedrag of de berekenwijze
daarvoor voor zoals hierna beschreven.30
3.7 Bepaling marktinkomsten op basis van administratie producent (boekhoudmethode)
Bepaling van de marktinkomsten op basis van day-ahead-prijzen, zoals beschreven in
de vorige paragraaf, zal voor veel producenten een goede en eenvoudig te bepalen benadering
geven van hun daadwerkelijke marktinkomsten. Omdat de verordening uit gaat van daadwerkelijke
marktinkomsten, zullen producenten voor wie dit niet geldt, de mogelijkheid hebben
om hun marktinkomsten vast te stellen op basis van de overeenkomsten die zijn gesloten
met betrekking tot verkoop van de productie in het heffingstijdvak. Dit alternatief
is, ook gelet op de verordening, noodzakelijk om te voorkomen dat producenten die
niet daadwerkelijk profiteren van de huidige hoge elektriciteitsprijzen, worden benadeeld
omdat zij hun inkomsten hebben afgedekt tegen schommelingen op de groothandelsmarkt
voor elektriciteit. Deze alternatieve methode om de marktinkomsten te bepalen, waarbij
producenten gebruik maken van hun administratie, hierna aangeduid als de boekhoudmethode,
wordt in deze paragraaf beschreven.
Met de boekhoudmethode mogen de marktinkomsten uit elektriciteitsproductie van een
producent worden gebaseerd op de onderdelen van de administratie van de producent
die betrekking hebben op marktinkomsten uit de productie. Op basis van dit deel van
de administratie dienen op maandbasis de gemiddelde marktinkomsten per verkochte MWh
te worden berekend. Daarbij wordt, gelet op de definitie van marktinkomsten uit de
verordening, rekening gehouden met (positieve en negatieve) inkomsten uit zowel verkopen
van de geproduceerde elektriciteit als stroomafnameovereenkomsten (aankopen) en andere
verrichtingen ter afdekking van schommelingen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit
met betrekking tot de verkoop en levering van de geproduceerde elektriciteit. Indien
een producent deel uitmaakt van een groep, en een groepsmaatschappij neemt de geproduceerde
elektriciteit af en verkoopt deze op een elektriciteitsmarkt, dan zijn de marktinkomsten
van die groepsmaatschappij uit die elektriciteit maatgevend voor de marktinkomsten
van de producent uit de door hem geproduceerde elektriciteit. Dat geldt ook indien
de elektriciteit via een of meer tussenschakels binnen de groep wordt verkocht aan
een groepsmaatschappij die de geproduceerde elektriciteit verkoopt op een elektriciteitsmarkt.
Ook dan zijn de marktinkomsten van de groepsmaatschappij die de geproduceerde elektriciteit
op een elektriciteitsmarkt verkoopt maatgevend voor marktinkomsten van de producent
uit deze elektriciteit.
Transacties die betrekking hebben op productie uit bronnen die niet onder de inframarginale
elektriciteitsheffing vallen of die uitsluitend betrekking hebben op aankoop en verkoop
van elektriciteit ten behoeve van levering op de retailmarkt, moeten buiten beschouwing
worden gelaten. Dit geldt niet bij verkoop binnen de groep van de (eigen) elektriciteitsproductie,
uit bronnen die onder de inframarginale elektriciteitsheffing vallen, aan een groepsmaatschappij
die deze productie zelf verbruikt of doorverkoopt op de retailmarkt. Indien de groepsmaatschappij
de eindafnemer is of de geproduceerde elektriciteit verkoopt op de Nederlandse retailmarkt
voor elektriciteit, dan geldt het volgende. De marktinkomsten uit de door de producent
geproduceerde elektriciteit worden dan gesteld op de uitgaven voor aankoop van deze
elektriciteit van de groepsmaatschappij die de eindafnemer is of die de geproduceerde
elektriciteit verkoopt op de Nederlandse retailmarkt. Deze uitgaven voor aankoop moeten
wel ten minste gelijk zijn aan de uitgaven voor aankoop van vergelijkbare overeenkomsten
die op de groothandelsmarkt voor elektriciteit worden gesloten tussen onafhankelijke
partijen. Hierbij kan gedacht worden aan de vergelijking met bijvoorbeeld futures die op hetzelfde moment en voor dezelfde periode van levering gesloten zijn.
De verordening schrijft voor dat lidstaten doeltreffende maatregelen moeten nemen
om ervoor te zorgen dat het plafond op marktinkomsten daadwerkelijk wordt toegepast
in gevallen waarin producenten worden gecontroleerd door, of gedeeltelijk eigendom
zijn van, andere ondernemingen, met name wanneer zij deel uitmaken van een verticaal
geïntegreerde onderneming.31 Door de hierboven aangegeven wijze van bepalen van marktinkomsten in dergelijke gevallen
wordt hierin voorzien.
Ook negatieve en positieve inkomsten uit overeenkomsten met betrekking tot elektriciteit
ter afdekking van risico’s van prijsschommelingen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit,
behoren ingevolge de definitie van marktinkomsten uit de verordening tot de marktinkomsten.32 Als dit overeenkomsten betreft met betrekking tot elektriciteitsprijzen in een meer
liquide elektriciteitsmarkt zoals Duitsland, zijn de inkomsten hieruit ook onderdeel
van de marktinkomsten. De elektriciteitsprijzen in Duitsland zijn immers veelal vanwege
de landsgrensoverschrijdende verbindingen nauw gecorreleerd met de prijzen in Nederland,
maar vanwege de betere verhandelbaarheid, kiezen producenten mogelijk voor deze overeenkomsten
ter afdekking van schommelingen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit. De negatieve
en positieve inkomsten uit overeenkomsten met betrekking tot elektriciteit ter afdekking
van risico’s van schommelingen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit, die betrekking
hebben op elektriciteitsproductie uit bronnen die niet onder de inframarginale elektriciteitsheffing
vallen of die (uitsluitend) betrekking hebben op aankoop en verkoop van elektriciteit
ten behoeve van levering op de retailmarkt, moeten buiten beschouwing worden gelaten.
Betreft het echter verkoop binnen de groep van de (eigen) elektriciteitsproductie
uit bronnen die onder de inframarginale elektriciteitsheffing vallen aan een groepsmaatschappij
die deze productie zelf verbruikt of doorverkoopt op de retailmarkt, dan mag dit niet
buiten beschouwing worden gelaten.
Omdat, zoals hierboven is vermeld, bij het vaststellen van de marktinkomsten geen
rekening wordt gehouden met de kosten, horen (negatieve en positieve) inkomsten uit
overeenkomsten met betrekking tot bijvoorbeeld brandstofkosten, zoals kolen of biomassa,
ter afdekking van risico’s van prijsschommelingen op de markt niet tot de marktinkomsten.
Ook bij de bepaling van de marktinkomsten op basis van de boekhoudmethode wordt, in
het geval bijvoorbeeld een productie-installatie op basis van wind- of zonne-energie
op dezelfde aansluiting wordt gecombineerd met een batterij, de gemiddelde marktprijs
en geproduceerde hoeveelheid elektriciteit bepaald aan de hand van alleen de gemeten
elektriciteitsproductie uit wind- of zonne-energie. Hiervoor is vrijwel altijd een
aparte meter achter de aansluiting beschikbaar en zullen veelal in de administratie
prijzen zijn opgenomen. Ook hiervoor zijn ter controle dan data vanuit de meting op
de aansluiting beschikbaar.
Bij de bepaling van marktinkomsten op basis van de boekhoudmethode kan het zijn dat
de contracten voor elektriciteitsverkoop zodanig zijn opgesteld dat de daadwerkelijke
marktinkomsten in een maand pas later kunnen worden vastgesteld. Dit is bijvoorbeeld
aan de orde indien de marktinkomsten gekoppeld zijn aan een specifiek «correctiebedrag
hernieuwbare elektriciteit» zoals de Minister voor Klimaat en Energie die jaarlijks
rond april vaststelt voor de SDE-subsidie voor het voorafgaande kalenderjaar. Voor
het kalenderjaar 2022 betrof dat de Regeling vaststelling definitieve correcties duurzame
energieproductie en klimaattransitie 2022. Omdat het vrijgesteld bedrag per MWh volgens
de verordening geldt voor gerealiseerde marktinkomsten moet met dergelijke aanpassingen
rekening worden gehouden om de maandelijkse inkomsten te bepalen. Om deze reden zal
in elk geval een deel van de belastingplichtige producenten niet direct na afloop
van het heffingstijdvak de grondslag voor de inframarginale elektriciteitsheffing
kunnen vaststellen. De eis om voor 1 oktober 2024 aangifte voor de inframarginale
elektriciteitsheffing te doen, laat hiervoor voldoende ruimte.
Ook voor de boekhoudmethode is in hoofdstuk 3 van het wetsvoorstel de berekenwijze
van de belastbare marktinkomsten opgenomen. Voor de boekhoudmethode beschrijft artikel
10 de wijze waarop de totale marktinkomsten berekend moeten worden.
Indien een producent deel uitmaakt van een groep en gebruik maakt van de boekhoudmethode
om de marktinkomsten uit zijn elektriciteitsproductie te baseren op de overeenkomsten
en administratie die betrekking hebben op de verkoop van de productie en de inkomsten
daaruit, moeten ook de hedges worden toegerekend aan de productie. De hedges worden vaak op een heel portfolio gedaan die niet alleen betrekking heeft op verkoop
van de elektriciteitsproductie van de producent. De toerekening van de portfolioresultaten
aan de elektriciteitsproductie van de producent kan plaatsvinden op basis van de toerekening
welke werd gebruikt vóór de zomer van 2022. Indien binnen de groep van van de elektriciteitsproducent
geen toerekening werd toegepast maar wel een administratie beschikbaar is waaruit
zo’n toerekening blijkt, dan kan daar op deze wijze, conform die administratie, bij
worden aangesloten. De marktinkomsten worden dan bepaald voor de betreffende inframarginale
bron of groep van bronnen waarvoor eenzelfde vrijgesteld bedrag geldt en voor zover
het de elektriciteitsproductie in Nederland betreft. De toerekening dient, indien
van deze methode gebruik wordt gemaakt, wel gelijk te zijn aan de toerekening in het
administratiesysteem van voor de zomer van 2022. Daarmee kan worden uitgesloten dat
de toerekening of het administratiesysteem zodanig werd vormgegeven, dat die diende
om de inframarginale elektriciteitsheffing te ontlopen. Voor de zomer van 2022 was
de inframarginale elektriciteitsheffing nog niet voorzien.
Om tot slot ook een methode te hebben die altijd werkt, ook als de administratie van
de producent portfolioresultaten niet toerekent of het administratiesysteem na de
zomer van 2022 is aangepast, kan het aandeel in de gerealiseerde marktinkomsten bepaald
worden aan de hand van het aandeel in het volume aan elektriciteit waarmee de marktinkomsten
zijn gerealiseerd. Het aandeel van de geproduceerde hoeveelheid elektriciteit (of,
indien van toepassing, de p50-verwachtingswaarde van die productie) in de hoeveelheid
van het portfolio, bepaalt dan het aandeel uit de portfolioresultaten dat wordt toegerekend
aan de inframarginale elektriciteitsproductie.
De verdeling van hedgeresultaten op jaar- of kwartaalproducten naar rato van tijd (bijvoorbeeld 1/12 voor
elke maand in het jaar) of naar rato van verwachte of gerealiseerde verdeling van
de jaarproductie in een jaar (bijvoorbeeld voor zon in de zomer een groter aandeel
dan in de winter) zal veelal onderdeel van de toerekening zijn.
Op dezelfde wijze als dat hedges worden toegerekend aan de productie, moet dat ook gedaan worden voor inkomsten uit
balancering (FCR, aFRR en mFRR), redispatching en compensatiehandel zoals beschreven in paragraaf 3.4. Indien een producent gebruik
maakt van de boekhoudmethode zal het marktinkomstenverslag vergezeld moeten gaan van
een verificatie door een accountant. Daarbij wordt voorzien dat ook specifiek de toerekening
van portfolioresultaten moet worden gecontroleerd. Hiervoor zal een accountantsprotocol
worden opgesteld, waarin de controle van de toerekening en stappen nader zullen worden
uitgewerkt.
3.8 Vrijgestelde bedragen per MWh (plafonds)
In het wetsvoorstel wordt het plafond waarvan in de verordening sprake is, omschreven
als het bedrag van de belastbare marktinkomsten per MWh dat is vrijgesteld van de
inframarginale elektriciteitsheffing. Met het wetsvoorstel worden de verschillende
vrijgestelde bedragen per MWh vastgesteld. In de volgende paragrafen wordt de hoogte
en wijze waarop deze bepaald zijn, toegelicht.
Productie en marktinkomsten uit alle bronnen die onder hetzelfde vrijgestelde bedrag
vallen en op dezelfde wijze worden vastgesteld, worden per maand bij elkaar opgeteld
en opgenomen in het marktinkomstenverslag. Indien een producent onderdeel is van een
groep worden de marktinkomsten per producent van de groep samengebracht in het marktinkomstenverslag.
Het doel van het vrijgestelde bedrag is, blijkens de verordening, niet om een bepaalde
minimale omzet (of resulterende winst) te garanderen voor productie-installaties.
Omdat verschillende productietechnieken – en zelfs specifieke productie-installaties
binnen dezelfde techniek – verschillende investerings- en exploitatiekosten kennen,
zou een doelstelling om minimale omzet (of resulterende winst) te garanderen ook niet
mogelijk zijn via een generieke plafonnering van deze inkomsten. Het doel van het
vrijgestelde bedrag is om de buitengewone omzet af te romen, dat wil zeggen omzet
die hoger is dan op basis van redelijke verwachtingen van marktdeelnemers ten aanzien
van het gemiddelde niveau van de elektriciteitsprijzen, vóór de aanvalsoorlog van
Rusland tegen Oekraïne. Het niveau waarop het vrijgesteld bedrag wordt vastgesteld
mag geen afbreuk doen aan het vermogen van de producenten op wie het wordt toegepast
om hun investerings- en exploitatiekosten terug te verdienen en moet toekomstige investeringen
in de capaciteit die nodig is voor een koolstofvrij en betrouwbaar elektriciteitssysteem
in stand houden en stimuleren.
3.8.1 Algemeen vrijgesteld bedrag per MWh
Het plafond, in het wetsvoorstel het vrijgestelde bedrag van de marktinkomsten per
megawattuur dat is vrijgesteld van de inframarginale elektriciteitsheffing genoemd,
bepaalt waarboven de marktinkomsten van elektriciteitsproducenten tot een belasting
leiden. Het wetsvoorstel bevat met een algemeen vrijgesteld bedrag van € 130/MWh een
lager vrijgesteld bedrag per MWh dan het maximum van € 180/MWh dat wordt vermeld in
de verordening.33 Dit algemene vrijgestelde bedrag geldt in Nederland voor de bronnen windenergie,
zonne-energie, waterkracht, afvalstoffen en kernenergie, tenzij vanwege de SDE voor
een specifieke installatie voor elektriciteitsopwekking uit windenergie, zonne-energie,
of waterkracht een ander vrijgesteld bedrag van toepassing is.34
De keuze voor een lager algemeen vrijgesteld bedrag per MWh dan het plafond uit de
verordening heeft een aantal redenen. Ten eerste ligt het vrijgestelde bedrag van
€ 130/MWh ruim boven de gemiddelde weekprijzen van € 40/MWh tot € 70/MWh die in Nederland
op de day-ahead-markt gangbaar waren voordat de EU geconfronteerd werd met minder
levering van gas uit Rusland, met hogere gasprijzen en daardoor ook hoge elektriciteitsprijzen
tot gevolg. Een vrijgesteld bedrag van € 130/MWh leidt daarmee nog steeds tot inkomsten
die ruimschoots hoger liggen dan hetgeen elektriciteitsproducenten verwachtten of
redelijkerwijs konden verwachten toen zij besloten te investeren.
Een tweede reden voor de keuze van een lager plafond is dat in de verordening sprake
is van prijzen tijdens piekuren.35 Hierboven is toegelicht waarom is gekozen om de marktinkomsten per maand te aggregeren.
Omdat elektriciteit niet opgeslagen kan worden, verschillen de elektriciteitsprijzen
van moment tot moment. Ook voor Nederland komt op de belangrijke Europese day-ahead-markt
voor elk uur een andere elektriciteitsprijs tot stand. Door de keuze om voor de inframarginale
elektriciteitsheffing niet uit te gaan van de (piek)prijzen per uur, maar van de gemiddelde
elektriciteitsprijzen in een maand tellen ook de prijzen in uren die onder het vrijgestelde
bedrag per MWh liggen mee voor het maandgemiddelde. Hierdoor liggen de per maand geaggregeerde
marktinkomsten en daarmee de te betalen belasting lager, dan wanneer de marktinkomsten
uitgedrukt in €/MWh per uur de basis zouden vormen voor de inframarginale elektriciteitsheffing.
Hoeveel lager is lastig algemeen te bepalen, omdat dit afhankelijk is van de mate
waarin in het heffingstijdvak de prijzen per uur boven en onder het vrijgestelde bedrag
kwamen op momenten dat de productie-installatie elektriciteit produceerde en de mate
waarin elektriciteitsproducenten hun marktinkomsten hadden afgedekt tegen schommelingen
op de groothandelsmarkt voor elektriciteit.
Een derde reden voor de keuze voor een lager vrijgesteld bedrag van € 130/MWh is dat
dit in lijn is met de keuzes in de landen om ons heen. In België vermeldt de aangenomen
wet ook een vrijgesteld bedrag van € 130/MWh. De invulling van het plafond op marktinkomsten
in Duitsland komt globaal overeen met een vrijgesteld bedrag van eveneens € 130/MWh.
De Duitse systematiek wijkt wel af van de Nederlandse en Belgische, omdat in Duitsland
elke productie-installatie een ander vrijgesteld bedrag per MWh heeft, afhankelijk
van de individuele subsidiebeschikking.
3.8.2 Vrijgesteld bedrag per MWh voor SDE met fase-, basis- of tenderbedrag boven
€ 130/MWh
Het wetsvoorstel voorziet in een afwijkend vrijgesteld bedrag voor productie-installaties
die onder de inframarginale elektriciteitsheffing vallen en waarvoor een SDE-beschikking
is afgegeven met een fase-, basis- of tenderbedrag36 dat hoger is dan € 130/MWh. Deze productie-installaties, circa 100, produceren per
jaar circa 3,8 TWh aan hernieuwbare elektriciteit en leveren een belangrijke bijdrage
aan de productie van hernieuwbare energie in Nederland. Om deze productie te continueren
en geen inkomsten af te romen tot het niveau dat anders door de subsidie zou zijn
aangevuld, wordt tijdens de looptijd van deze beschikking voor deze installaties een
afwijkend vrijgesteld bedrag gehanteerd. Deze producenten konden immers tijdens de
subsidieperiode rekenen op aanvulling van de marktinkomsten met subsidie tot het fase-,
basis- of tenderbedrag om hun investering terug te verdienen. Bovendien zondert de
verordening door lidstaten verleende steun uitdrukkelijk uit van het begrip marktinkomsten.37 Voorgesteld wordt om voor deze installaties tijdens de looptijd van de beschikking
een vrijgesteld bedrag per MWh te laten gelden dat gelijk is aan het fase-, basis-
of tenderbedrag voor deze productie-installatie. Pas als de marktinkomsten uit deze
installatie per maand hoger zijn dan het fase-, basis- of tenderbedrag, moet belasting
worden betaald. Hiermee worden alleen inkomsten afgeroomd boven het niveau tot waar
anders de subsidie zou hebben aangevuld en blijft het investeringsklimaat voor hernieuwbare
elektriciteitsproductie gewaarborgd.
Voor windenergie op zee en op land is bij subsidieverlening in het verleden een windfactor
opgenomen van 1,25. Dit is bijvoorbeeld het geval geweest in de Regeling aanwijzing
categorieën duurzame energieproductie 2008 en in de Regeling windenergie op zee 2009.
Door de windfactor werd het fase-, basis- of tenderbedrag bij windprojecten met deze
factor verhoogd en de hoeveelheid elektriciteit per jaar waarover de subsidie werd
uitgekeerd met deze factor verlaagd. Per saldo bleef de subsidie per jaar gelijk,
maar er was nauwelijks risico meer dat door een jaar met weinig wind, niet de volledige
subsidie zou worden uitgekeerd. In de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie
2015 is een overgangsbepaling voor de windfactor opgenomen. Sindsdien wordt voor nieuwe
projecten het risico op slechte windjaren opgevangen door middel van banking38 en niet meer met de windfactor. Voor de hoogte van het vrijgestelde bedrag per MWh
voor windenergie geldt het fase-, basis- of tenderbedrag zonder toepassing van de
correctiefactor van 1,25. Indien bijvoorbeeld voor een productie-installatie een tenderbedrag
van € 180/MWh voor 3.000 vollasturen is ingediend en na toepassing van de windfactor
een bedrag wordt uitgekeerd van € 225/MWh39 voor 2.400 vollasturen40, geldt dus als vrijgesteld bedrag € 180/MWh.
3.8.3 Vrijgestelde bedragen per MWh voor biomassabrandstoffen
Op grond van de verordening kunnen lidstaten een hoger vrijgesteld bedrag per MWh
op marktinkomsten vaststellen voor producenten die elektriciteit opwekken uit bepaalde
bronnen, mits hun investeringen en exploitatiekosten het maximum van € 180/MWh overschrijden.41 Met het wetsvoorstel wordt het vrijgestelde bedrag voor vaste biomassabrandstoffen
vastgesteld op € 240/MWh en voor gasvormige biomassabrandstoffen met uitzondering
van groen gas uit het gasnet dat op grond van de verordening niet onder de inframarginale
elektriciteitsheffing valt,42 vastgesteld op € 285/MWh.43 De belangrijkste reden is dat deze vorm van elektriciteitsopwekking geconfronteerd
werd met flink gestegen biomassaprijzen en energiekosten om de biomassa geschikt te
maken voor elektriciteitsproductie.
Daarnaast moet het hogere vrijgestelde bedrag per MWh voor elektriciteitsproductie
uit deze bronnen voorkomen dat de kolencentrales significant minder biomassa zouden
gaan bijstoken in plaats van kolen, waardoor de CO2-uitstoot in Nederland zou zijn toegenomen. Ook was het ongewenst dat vanuit biovergisting
minder elektriciteit werd geproduceerd, wat door gascentrales had moet worden opgevangen.
Een flexibel vrijgesteld bedrag voor biomassa was niet mogelijk, omdat de vormen van
biomassa zeer divers zijn en er geen geschikte openbare referentieprijzen beschikbaar
zijn. De € 240/MWh voor vaste biomassabrandstoffen is gebaseerd op de geschatte prijs
voor houtige biomassa eind november 2022. Met de € 285/MWh voor gasvormige biomassabrandstoffen
wordt beter aangesloten bij het vrijgesteld bedrag dat in Duitsland en België voor
gasvormige biomassa gold en bij Duits onderzoek naar deze sector. Met dit bedrag werd
geborgd dat biogas-warmtekrachtkoppelinginstallaties niet minder elektriciteit zouden
produceren als direct gevolg van de inframarginale elektriciteitsheffing, wat een
onwenselijke situatie zou zijn geweest, zoals ook aangegeven in antwoorden op kamervragen
van het lid Bontenbal (CDA).44
3.8.4 Vrijgesteld bedrag per megawattuur voor steenkool
In de paragraaf over de bronnen waarmee elektriciteit wordt opgewekt is voorgesteld
een specifiek vrijgesteld bedrag per MWh vast te stellen voor marktinkomsten uit de
verkoop van elektriciteit uit steenkool.45 In deze paragraaf wordt de hoogte van het specifieke vrijgestelde bedrag per MWh
toegelicht.
Kolencentrales vallen onder het Europese systeem voor emissiehandel: het Emissions Trading System (ETS). Emissiehandel is de handel in emissierechten: het recht om broeikasgassen
uit te stoten. Met één emissierecht mag een bedrijf één ton koolstofdioxide (CO2) uitstoten. Het aantal beschikbare rechten is beperkt en het aantal uitgegeven emissierechten
gaat elk jaar omlaag. De prijs voor een emissierecht, de ETS-prijs, wordt bepaald
door vraag en aanbod.
Het specifieke vrijgestelde bedrag per MWh voor de marktinkomsten uit de verkoop van
elektriciteit uit steenkool zal meebewegen met de marginale kosten van elektriciteitsproductie
uit steenkool, die bestaan uit de prijs van kolen en die van CO2. Daarnaast is uitgegaan van een vast bedrag van € 40/MWh boven op de kosten voor
kolen en CO2. Zolang de kolen- en CO2-prijzen laag zijn, is het vrijgestelde bedrag voor de kolencentrales gelijk aan het
vrijgestelde bedrag van € 130/MWh van de andere elektriciteitsproducenten. Bij hoge
kolen- en/of CO2-prijzen is het vrijgestelde bedrag per MWh specifiek voor de elektriciteit opgewekt
uit kolen hoger, om te voorkomen dat de kolencentrales als gevolg van de inframarginale
elektriciteitsheffing niet zouden produceren, en gascentrales de elektriciteitsproductie
over hadden moeten nemen. Gesteld dat de specifieke berekening tot een uitkomst van
€ 120/MWh leidt, dan is het vrijgestelde bedrag waarboven de marktinkomsten worden
afgeroomd dus € 130/MWh. In het geval dat de berekening echter tot een uitkomst van
€ 190/MWh leidt, is het vrijgestelde bedrag waarboven de marktinkomsten worden afgeroomd
€ 190/MWh.
Het vaste bedrag van € 40/MWh verandert niet en zorgt ervoor dat de producenten een
redelijke brutomarge overhouden waardoor de merit order niet wordt verstoord. Het doel van de vaste component is niet om een specifieke minimale
marge te garanderen, de inframarginale elektriciteitsheffing ziet immers op het afromen
van excessieve omzet. Het is bedoeld om te voorkomen dat kolencentrales als gevolg
van de inframarginale elektriciteitsheffing in het geheel afschakelden. Op deze wijze
wordt ervoor zorggedragen dat alleen dat deel van de marktinkomsten wordt afgeroomd
waarmee de producenten vooraf redelijkerwijs geen rekening konden houden. De hoogte
van de vaste component is gebaseerd op de historische brutomarge, de elektriciteitsprijs
gecorrigeerd voor de kolen- en CO2-prijs (de zogenoemde clean dark spread). Deze heeft tussen 2018 en medio 2021 gefluctueerd tussen circa € 5/MWh en € 20/MWh,
gebaseerd op dezelfde parameters die worden gehanteerd bij het vaststellen van het
maandelijkse vrijgestelde bedrag per MWh. De vaste component ligt hier significant
boven, op een niveau dat de eigenaren van de kolencentrales niet redelijkerwijs hadden
kunnen verwachten voorafgaand aan het moment vanaf de zomer van 2021 waarop Rusland
minder gas aan Europa ging leveren.
Het vrijgestelde bedrag per MWh voor elektriciteit opgewekt met steenkool wordt met
dezelfde periodiciteit vastgesteld als de marktinkomsten van de elektriciteitsproducent,
dus per maand. De referentieprijzen voor kolen en CO2 worden per dag waarin er prijzen beschikbaar zijn gedurende een maand gevolgd, om
aan het einde van die maand een maandelijks prijsgemiddelde hiervan te berekenen.
Het vrijgestelde bedrag per MWh per maand is daarmee beschikbaar aan het einde van
die maand.
Het vrijgestelde bedrag per MWh voor marktinkomsten uit de verkoop van elektriciteit
opgewekt met steenkool is gelijk aan de som van de kolenprijs (€/ton kolen) en het
product van de ETS-prijs (€/ton CO2) en de emissiefactor (ton CO2 per ton kolen), vermenigvuldigd met de efficiëntie (ton kolen per MWh elektriciteit),
waarbij het vaste bedrag van € 40/MWh wordt opgeteld. De efficiëntie (ton kolen per
MWh elektriciteit) wordt berekend door 1 te delen door de energiedichtheid (MJ/ton
kolen) omgerekend naar MWh/ton kolen en de uitkomst te vermenigvuldigen met de efficiëntie
van de centrale.46
De kolenprijs betreft de dagelijkse settlement prijs van de kolenprijs van de API2 Rotterdam Coal Future van de eerstvolgende kalendermaand. De markt die hiervoor wordt gebruikt is de markt
met de meeste handel in deze contracten. Voor het heffingstijdvak van de inframarginale
elektriciteitsheffing was dat ICE Futures Europe. De relevante prijzen zijn te vinden
op https://www.theice.com/products/243/API2-Rotterdam-Coal-Futures. Voor de kolenprijs in de maand
december 2022 wordt hierbij gekeken naar de prijs van kolen in de maand januari. De
conversie van USD naar EUR vindt plaats op basis van de dagelijkse settlement prijs van hetzelfde maandcontract van de USD/EUR koers. Dit sluit aan bij hoe de
meeste eigenaren van kolencentrales hun kolen inkopen. De eigenaar van de kolencentrale
betaalt veelal deze prijs om zijn voorraden aan te vullen als hij besluit extra elektriciteit
te produceren.
De CO2-prijs is de dagelijkse settlement prijs van de ETS-prijs van de eerstvolgende december EUA Future. De markt die hiervoor wordt gebruikt is de markt met de meeste handel in deze contracten.
Voor het heffingstijdvak van de inframarginale elektriciteitsheffing was dat ICE Endex.
De relevante prijzen zijn te vinden op https://www.theice.com/products/197/EUA-Futures. Hiervoor wordt gekeken naar de prijzen in de
laatste maand van het lopende jaar waarin de ETS-rechten nodig zijn voor de uitstoot
die gepaard is gegaan met de elektriciteitsproductie, omdat dan de handel het meest
liquide is. De ETS-prijzen voor de maand december 2022 worden dus bepaald door de
ETS-prijzen in dezelfde maand. De ETS-prijzen in de maand januari 2023 worden bepaald
door de ETS-future prijs voor december 2023 zoals die was in de maand januari 2023.
De emissiefactor (ton CO2 per ton kolen) en de energiedichtheid (MJ/ton kolen) volgen beiden uit de standaard
CO2 emissiefactoren in de Nederlandse lijst van energiedragers (NIR 2022 standaardwaarden)
zoals gepubliceerd door de rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) en te vinden
via https://www.emissieautoriteit.nl/onderwerpen/monitoring-emissies/docume….
De efficiëntie van de centrale is die zoals in de omgevingsvergunning opgenomen.47 In de praktijk hebben de kolencentrales onder andere door op- en afregelen een lager
rendement, maar deze verschilt per centrale en is onder andere afhankelijk van de
deellast. Door aan te sluiten bij de omgevingsvergunning is de efficiëntie eenduidig
vast te stellen. Het is bekend dat de daadwerkelijk gerealiseerde efficiëntie van
centrales lager zal liggen dan die is opgenomen in de omgevingsvergunning. Omdat de
formule het vrijgestelde bedrag bepaald, dat voldoet aan de voorwaarden die de verordening
daaraan stelt, en niet een benadering is van de daadwerkelijke kostenbasis die per
individuele centrale geldt, kan het vaststellen van de efficiëntie van de centrale
op basis van de omgevingsvergunning worden gedaan. De vaste component van € 40/MWh
biedt voldoende ruimte zodat de kolencentrales met een lager gerealiseerde efficiëntie
nog steeds in bedrijf zijn geweest en niet in zijn geheel afschakelden.
3.8.5 Voorwaarden artikel 8, tweede lid
Zoals hiervoor is toegelicht, passen de in paragraaf 3.2.2 genoemde keuze om producenten
van elektriciteit uit steenkool in de inframarginale elektriciteitsheffing te betrekken
en de hierboven genoemde voorgestelde differentiatie in plafonds op marktinkomsten,
binnen de keuzemogelijkheden die artikel 8, eerste lid, van de verordening aan lidstaten
biedt. Deze nationale keuzes voldoen tevens aan de daarvoor in artikel 8, tweede lid,
van de verordening gestelde voorwaarden. Dat wordt hieronder nader toegelicht.
3.8.5.1 Evenredig en niet-discriminerend
Het voorgestelde algemeen vrijgesteld bedrag van € 130/MWh en de voorgestelde specifieke
vrijgestelde bedragen voor marktinkomsten uit de verkoop van elektriciteit opgewekt
uit de diverse bronnen, zijn evenredig en niet-discriminerend.
De inclusie van producenten van elektriciteit uit steenkool is eveneens evenredig
en niet-discriminerend. In Nederland zijn kolencentrales, bij hoge gasprijzen, inframarginale
productie-installaties. Gelet op de aard en doelstelling van de verordening, namelijk
het afromen van excessieve omzet uit inframarginale elektriciteitsproductie als gevolg
van de buitengewone omstandigheden op de energiemarkt waarmee producenten vooraf geen
rekening hebben kunnen houden, bevinden de kolencentrales zich in een vergelijkbare
positie als producenten van elektriciteit uit de in artikel 7, eerste lid, van de
verordening genoemde bronnen.
Zoals hierboven in de aanhef van paragraaf 3.8 is toegelicht, heeft het niveau van
het plafond volgens de verordening niet tot doel aan producenten een bepaalde minimale
omzet (of winst) te garanderen. De plafonnering beperkt de buitengewone marktinkomsten
van producenten met lagere marginale kosten vanaf een niveau dat nog steeds ruim boven
het niveau ligt dat buiten de buitengewone omstandigheden verwacht kon worden. Dat
geldt voor alle productie-installaties. Ook als deze variabele kosten hebben bij de
elektriciteitsproductie, zoals bijvoorbeeld afvalverbrandingsinstallaties, die ingevolge
de verordening verplicht onder de maatregel vallen. Wel wordt, uit het oogpunt van
evenredigheid en gelijkheid, voor enkele bronnen voor elektriciteitsopwekking een
specifiek vrijgesteld bedrag voorgesteld. Dit geldt voor groepen van producenten die
zich, in het licht van de aard en doelstellingen van de verordening, in een feitelijk
afwijkende situatie bevinden. Dit geldt voor producenten die wel geconfronteerd werden
met flink gestegen prijzen voor de (inframarginale) bronnen waaruit zij elektriciteit
opwekken en energiekosten om die bronnen geschikt te maken voor elektriciteitsproductie
(vaste en gasvormige biomassabrandstoffen) en voor producenten met variabele marginale
kosten van elektriciteitsproductie uit een bron die op momenten in het heffingstijdvak
zodanig hoog kunnen zijn geweest dat zij op die momenten vanwege de (aangekondigde)
maatregel niet geproduceerd zouden hebben (steenkool).
3.8.5.2 Ondermijnen investeringssignalen niet en investerings- en exploitatiekosten
gedekt
De keuze om producenten van elektriciteit uit steenkool in de inframarginale elektriciteitsheffing
te betrekken en de hierboven genoemde voorgestelde differentiatie in plafonds op marktinkomsten,
ondermijnen investeringssignalen niet.
Een van de redenen om voor elektriciteitsproductie met een productie-installatie met
een fase-, basis- of tenderbedrag boven € 130/MWh juist een specifiek vrijgesteld
bedrag voorgesteld om investeringssignalen niet te ondermijnen en te waarborgen dat
investerings- en exploitatiekosten worden gedekt. Dit is uiteengezet in paragraaf
3.8.2 hierboven. Hetzelfde geldt voor de specifieke vrijgestelde bedragen voor elektriciteitsopwekking
uit biomassabrandstoffen, zoals volgt uit paragraaf 3.8.3. Het accent ligt hierbij
op de hogere investerings- en exploitatiekosten die gedekt moeten kunnen worden, maar
daarmee is tevens gewaarborgd dat investeringssignalen voor elektriciteitsproductie
uit biomassabrandstoffen niet worden ondermijnd.
Voor wat betreft investeringssignalen voor elektriciteitsproductie uit steenkool geldt
dat als gevolg van de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie, het gebruik
van kolen voor elektriciteitsproductie in Nederland wordt uitgefaseerd. Gelet hierop
is het onwaarschijnlijk dat een investeerder in Nederland zal inzetten op nieuwe capaciteit
voor elektriciteitsproductie uit steenkool of uitbreiding van de bestaande capaciteit.
Het in de inframarginale elektriciteitsheffing betrekken van producenten van elektriciteit
uit steenkool en het specifieke vrijgestelde bedrag voor elektriciteitsproductie uit
steenkool, veranderen derhalve deze investeringssignalen niet.
Wel vermeldt de verordening dat van belang is dat het niveau van het plafond geen
afbreuk doet aan het vermogen van de producenten om hun investerings- en exploitatiekosten
terug te verdienen en niet lager is dan de redelijke verwachtingen van de marktdeelnemers
ten aanzien van het gemiddelde niveau van elektriciteitsprijzen in de uren waarin
de vraag naar elektriciteit het hoogste was, vóór de aanvalsoorlog van Rusland tegen
Oekraïne. Gelet hierop is met de vaststelling van het specifieke plafond voor kolencentrales
rekening gehouden met historische realisaties van de brutomarge van voor de Russische
invasie in Oekraïne. Het specifieke plafond houdt daarmee rekening met de verwachtingen
die exploitanten redelijkerwijs konden hebben over de mogelijkheden om hun investerings-
en exploitatiekosten te dekken, los van de vraag of die verwachtingen op zichzelf
de volledige investerings- en exploitatiekosten zouden dekken. De vraag of die verwachtingen
voldoende zijn om de volledige kosten te dekken is ook niet relevant, omdat exploitanten
niet redelijkerwijs uit kunnen gaan van buitengewone prijsontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld
excessief hoge elektriciteitsprijzen. Door aan te sluiten bij redelijke verwachtingen
over de brutomarge, wordt ervoor gezorgd dat wordt voldaan aan de eis dat investerings-
en exploitatiekosten moeten kunnen worden gedekt.
3.8.5.3 Geen verstorende werking op groothandelsmarkt
Ook het aspect van de invloed op de werking van de groothandelsmarkt is bij de nationale
keuzes in aanmerking genomen. Zoals blijkt uit de toelichting bij de keuzes hierboven
moeten de specifieke vrijgestelde bedragen onder meer voorkomen dat de productie uit
een bepaalde bron of installaties zou worden stilgelegd door de inframarginale elektriciteitsheffing.
Dat zou ook de rangorde van ingezette capaciteit («merit order») en de prijsvorming op de groothandelsmarkt hebben kunnen verstoren.
Voor wat betreft de kolencentrales geldt dat met het intrekken van de productiebeperking
door het besluit van het kabinet van 20 juni 202248 deze in de gelegenheid zijn gesteld maximaal te produceren en daarmee te zorgen voor
minder gasverbruik voor elektriciteitsopwekking. Het was niet de bedoeling van het
kabinet om het effect van de intrekking van de productiebeperking teniet te doen met
de tijdelijke inframarginale elektriciteitsheffing. Het vrijgestelde bedrag per MWh
op marktinkomsten is om die reden zodanig hoog vastgesteld dat de kolencentrales elektriciteit
produceerden zolang zij dat goedkoper konden doen dan de gascentrales. Hiermee heeft
het voorgestelde plafond geen verstorende werking gehad op de groothandelsmarkt voor
elektriciteit. In ieder geval niet additioneel aan een eventuele verstorende werking
die de maatregel in zichzelf heeft, en in het bijzonder heeft het geen additionele
gevolgen voor de merit order en de prijsvorming op de groothandelsmarkt. Het is mogelijk dat internationaal wel
verstoringen zijn ontstaan in de merit order, vanwege verschillende plafonds per techniek of de verschillende keuzes die lidstaten
hebben kunnen maken over het al dan niet betrekken van met steenkool geproduceerde
elektriciteit in het plafond op marktinkomsten. Dit wordt in de verordening ook geaccepteerd
vanwege de keuzevrijheid die de verordening geeft aan lidstaten voor de eigen nationale
implementatie. Dit geldt evengoed voor elektriciteitsproductie uit biobrandstoffen
(paragraaf 3.8.3) waarvoor ook een specifiek vrijgesteld bedrag geldt.
3.8.5.4 Verenigbaar met Unierecht
Het feit dat de verordening, onder voorwaarden, de mogelijkheid biedt om een specifiek
plafond op marktinkomsten in te stellen voor steenkool maakt dat het plafond, als
aan deze voorwaarden wordt voldaan, verenigbaar is met het Unierecht.
De inframarginale elektriciteitsheffing, waarin ook producenten van elektriciteit
uit steenkool zijn meegenomen, betreft een generieke maatregel voor een beperkte periode.
Weliswaar verplicht de verordening niet om te differentiëren tussen gebruikte energiebronnen
of technologieën en ook niet om producenten die elektriciteit opwekken uit steenkool
in het plafond op marktinkomsten te betrekken, maar de verordening biedt daartoe wel
expliciet de mogelijkheid in artikel 8, eerste lid.
De mogelijkheid voor het betrekken van producenten die elektriciteit opwekken uit
andere dan de in artikel 7, eerste lid, van de verordening genoemde bronnen, heeft
het kabinet zodanig vormgegeven dat het door de verordening verplichte plafond op
marktinkomsten uit de geproduceerde elektriciteit ook geldt voor producenten die elektriciteit
opwekken uit steenkool. Daarbij is geen sprake van een afwijking van het generieke
plafond op marktinkomsten dat de verordening voorschrijft. Het kabinet heeft niet
gekozen voor een afwijkende nationale maatregel. De toepassing van de door de verordening
voorgeschreven maatregel wordt enkel uitgebreid tot een specifieke groep van producenten
die de verordening expliciet benoemd en binnen de kaders die de verordening daarvoor
stelt.
In het wetsvoorstel is voorts rekening gehouden met de feitelijke situatie van de
diverse groepen van producenten op wie het verplichte plafond op marktinkomsten van
toepassing is en, in het licht van de aard en doelstellingen van de verordening, relevante
verschillen daarin. Voor enkele groepen van producenten bevat het wetsvoorstel daarom
een specifiek vrijgesteld bedrag, waaronder voor producenten van elektriciteit uit
steenkool. Dit is toegelicht in de voorgaande onderdelen van deze paragraaf 3.8. Ook
deze differentiatie in de hoogte van het plafond op marktinkomsten volgt niet verplicht
uit de verordening, maar wordt wel uitdrukkelijk als mogelijkheid aan lidstaten gelaten
in artikel 8, eerste lid. Het kabinet heeft gebruik gemaakt van deze mogelijkheid
om recht te doen aan, in het licht van de aard en doelstellingen van de verordening,
relevante verschillen. Ook hier wordt bij de invulling van de nationale keuzeruimte
die de verordening biedt, enkel een nadere specificering toegepast op het door de
verordening verplicht gestelde plafond op marktinkomsten en geen afwijkende of andersoortige
additionele nationale maatregel geïntroduceerd.
Omdat zowel het bij de inframarginale elektriciteitsheffing betrekken van producenten
van elektriciteit uit steenkool als de differentiatie van de hoogte van het plafond
op marktinkomsten voor diverse groepen van producenten past binnen de kaders van de
verordening en daarbij niet buiten de kaders van de verordening wordt getreden, is
geen sprake van een afwijking van de verordening. Evenmin is sprake van een differentiatie
tussen producenten die zich in het licht van de aard en doelstellingen van de verordening
juridisch en feitelijk in dezelfde situatie bevinden. Daarmee is geen sprake van staatssteun
voor een of meer groepen van producenten die onder de inframarginale elektriciteitsheffing
vallen en zijn deze nationale keuzes ook overigens verenigbaar met het Unierecht.
3.9 Hybride installaties
Omdat elektriciteitsopwekking uit kolen ook onder het plafond wordt gebracht, is het
niet noodzakelijk om gebruik te maken van de in de verordening geboden mogelijkheid
om elektriciteit die wordt geproduceerd in hybride installaties uit te zonderen van
de inframarginale elektriciteitsheffing. Voor hybride installaties die elektriciteit
opwekken uit twee bronnen zoals bijvoorbeeld biomassa en afval of biomassa en steenkool,
kan door middel van garanties of certificaten van oorsprong49 worden aangetoond welk deel van de elektriciteitsproductie in een bepaalde maand
met welke bron is opgewerkt. Bij de methode op basis van day-ahead-prijzen, wordt
verondersteld dat de verhouding tussen beide bronnen in elk uur van de maand gelijk
is geweest. Ter controle kan voor de installaties die onder ETS vallen ook het emissiehandelsverslag
worden gebruikt. Indien niet voor de volledige elektriciteitsproductie uit een hybride
installatie garanties of certificaten van oorsprong zijn verstrekt, moet deze op dezelfde
wijze en met toepassing van dezelfde regels worden vastgesteld als is vereist indien
hiervoor garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit worden aangevraagd.50
3.10 Tarief 90% surplus inkomsten
De verordening geeft om redenen van voorzieningszekerheid lidstaten de mogelijkheid
om het plafond op marktinkomsten zodanig vast te stellen dat de elektriciteitsproducenten
10% van het surplus boven het plafond op marktinkomsten kunnen houden.51 Met het wetsvoorstel wordt gebruik gemaakt van deze mogelijkheid om de prikkels die
uitgingen van de prijssignalen op de diverse elektriciteitsmarkten in beperkte mate
te behouden. Deze prijssignalen stimuleerden elektriciteitsproducenten hun elektriciteitsproductie
daar in te zetten, waar deze elektriciteit de hoogste toegevoegde waarde had. Indien
immers het tarief 100% zou zijn en daarmee alle inkomsten boven een bepaald vrijgesteld
bedrag worden belast, dan had de producent geen reden meer om zijn elektriciteit daar
in te zetten waar hij de hoogste marktinkomsten genereerde.
3.11 Moment vereffening
De verordening laat aan lidstaten de keuze om het plafond toe te passen bij de vereffening
van de uitwisseling van energie tussen koper en verkoper of juist daarna.52 Vanwege de uitvoerbaarheid, administratieve lasten en regeldrukkosten stelt wordt
de inframarginale elektriciteitsheffing over de marktinkomsten boven het vrijgestelde
bedrag toegepast na de vereffening. Dit houdt in dat de belasting eenmalig en achteraf
over alle maanden waarin de inframarginale elektriciteitsheffing van kracht is, voldaan
dient te worden. Omdat niet alle elektriciteit via een beurs verhandeld wordt, maar
op velerlei manieren, zoals via bilaterale contracten, is belasting bij vereffening
zeer complex en in Nederland niet uitvoerbaar.
3.12 Heffing met terugwerkende kracht
Het wetsvoorstel voert de tijdelijke belasting op de marktinkomsten uit elektriciteitsproductie
met behulp van inframarginale generatoren in over de periode van 1 december 2022 tot
en met 30 juni 2023, zoals in de verordening bepaald is.53 Dit houdt in dat de Nederlandse nationale implementatie van het verplichte plafond
op marktinkomsten in zoverre met terugwerkende kracht wordt ingevoerd dat het heffingstijdvak
bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel is verstreken. De belasting was dus materieel
verschuldigd op 30 juni 2023, terwijl hiervoor op dat moment nog geen (nationale)
wettelijke basis bestond. Omdat het in dit geval om een voor de betrokken bedrijven
belastende belasting gaat is beoordeeld of de belasting verenigbaar is met het legaliteitsbeginsel
zoals dat is opgenomen in artikel 104, eerste volzin, van de Grondwet. Uit deze bepaling
volgt dat belastingen uit kracht van een wet worden geheven. Aan dat vereiste wordt
met aanvaarding van dit wetsvoorstel voldaan. Daarnaast geldt als belangrijk uitgangspunt
dat aan belastende fiscale maatregelen, behoudens in uitzonderlijke gevallen, geen
terugwerkende kracht wordt gegeven.54
Bij de inframarginale elektriciteitsheffing is sprake van een uitzonderlijk geval
waarbij terugwerkende kracht is gerechtvaardigd. De verordening beschrijft in de considerans
de uitzonderlijke en onvoorzienbare omstandigheden die aanleiding geven voor de onderhavige
maatregel. Acuut ingrijpen was nodig vanwege de ongekende prijsstijgingen op de elektriciteitsmarkten,
als gevolg van onverwachte geopolitieke omstandigheden en uitzonderlijke weersomstandigheden,
en de daarmee gepaard gaande sterke stijgingen van de detailhandelsprijzen voor elektriciteit.
De sterke stijging van de energieprijzen droeg aanzienlijk bij aan de algemene inflatie
in de eurozone, vertraagde de economische groei en noopte lidstaten tot het nemen
van maatregelen om ondraaglijke gevolgen voor burgers en bedrijven te beperken. Verder
geldt daarbij dat Nederland zich als lidstaat niet kan onttrekken aan de verplichting
om de inframarginale elektriciteitsheffing conform de verordening uit te voeren.
De verordening heeft rechtstreekse werking in EU-lidstaten en trad op 8 oktober 2022,
dus voorafgaand aan het heffingstijdvak, in werking. Met de eerder genoemde brieven
van 30 november 2022 en bijbehorend persbericht55 gaf het kabinet voorafgaand aan de totstandkoming van het onderhavige wetsvoorstel
zoveel mogelijk duidelijkheid aan elektriciteitsproducenten die te maken krijgen met
deze heffing. Met een webinar op 9 december 2022 en een brief op 1 december 2022 aan
producenten die toen bekend waren vanuit de SDE is daarnaast extra kenbaarheid gegeven
aan de invoering van de heffing. De inspanningen zijn er dan ook op gericht geweest
om de verordening correct te operationaliseren en tevens de rechtsonzekerheid die
als gevolg van dit wetsvoorstel kon ontstaan zoveel als mogelijk te beperken.
Het kabinet heeft bezien wat de consequenties zouden zijn als de belasting in Nederland
eerder in zou gaan dan op de in de verordening voorgeschreven datum van 1 december
2022. In België is bijvoorbeeld besloten de belasting per 1 augustus 2022 in te laten
gaan.56 Het Nederlandse kabinet is terughoudend met een verdere terugwerkende kracht dan
waar de verordening toe verplicht en een juridische basis voor biedt. Het hanteert
het uitgangspunt dat aan belastende fiscale maatregelen, behoudens uitzonderlijke
gevallen, geen terugwerkende kracht wordt gegeven en dat het beleid erop gericht is
dergelijke uitzonderlijke gevallen te voorkomen. De aantasting van de rechtszekerheid
die van deze keuze het gevolg zou zijn is met betrekking tot de inframarginale elektriciteitsheffing
ook onwenselijk.
Met de inwerkingtreding van de verordening per 8 oktober 2022 hebben alle elektriciteitsproducenten
er rekening mee kunnen houden dat ook Nederland verplicht is per 1 december 2022 een
plafond op de marktinkomsten te hanteren. Door aan te sluiten bij de in de verordening
voorgeschreven datum van 1 december 2022 wordt de investeringsbereidheid voor hernieuwbare
elektriciteit niet verder onder druk gezet. Investeringen in bijvoorbeeld zonnepanelen
en windmolens maken Nederland immers minder afhankelijk van aardgas. De belasting
verder laten terugwerken zou ook afbreuk doen aan de inzet om in Europees verband
op de energiecrisis te reageren.
4 Budgettaire aspecten
Nederland maakt geen gebruik van de mogelijkheid uit de verordening om een surplus
aan congestie-inkomsten in te zetten om eindafnemers van elektriciteit te ondersteunen.57 TenneT zet deze op andere wijze in om de kosten van de elektriciteitsvoorziening
te verlagen.
De budgettaire aspecten bestaan uit zowel de uitvoeringskosten als uit de geraamde
opbrengsten. Er is € 44 miljoen gereserveerd op de EZK-begroting voor de uitvoering
van de inframarginale heffing.
In de eerder aangehaalde brieven van 30 november 2022 is de opbrengst van de inframarginale
elektriciteitsheffing geschat op € 1,8 mld. In de brief van 27 februari 2023 is dit
als gevolg van gedaalde elektriciteitsprijzen naar beneden toe bijgesteld tot € 0,1–0,2
mld. Deze veel lagere elektriciteitsprijzen waren goed nieuws voor de burgers en bedrijven,
die de kosten voor elektriciteit zagen dalen. Het verschil tussen de schatting en
raming komt vooral doordat eind november 2022 de elektriciteitsprijzen voor levering
in de maanden december 2022 tot en met juni 2023 gemiddeld nog rond de € 330/MWh waren
en deze in december 2022 sterk zijn gedaald. In de maand december 2022 was de gemiddelde
elektriciteitsprijs op de day-ahead-markt € 258,89/MWh, in januari 2023 € 126,01/MWh,
in februari 2023 € 134,85/MWh, in maart 2023 € 104,56/MWh, in april 2023 € 98,62/MWh,
in mei 2023 € 77,95/MWh en in juni 2023 € 91,98/MWh. De inframarginale elektriciteitsheffing
vindt pas plaats boven het vrijgesteld bedrag van minimaal € 130/MWh, waarbij voor
wind- en zonne-energie geldt dat zij veelal een lagere gemiddelde opbrengst hebben,
omdat zij een groot deel van hun elektriciteit produceren als er veel aanbod is en
de prijs dan lager is dan gemiddeld. Met de genoemde gemiddelde prijzen, zullen naar
verwachting vooral marktinkomsten voor elektriciteit geleverd in de maand december
2022 tot een belastingopbrengst leiden.
Een andere belangrijke onzekerheid is verder in hoeverre de marktinkomsten uit elektriciteitsproductie
in de betreffende maanden – bijvoorbeeld vanwege langjarige contracten of andere financiële
afdekkingen van de marktinkomsten, zoals hedges – lager liggen dan bijvoorbeeld de day-ahead-prijzen op de beurs en in hoeverre de
marktinkomsten daarmee onder het vrijgestelde bedrag liggen en daarmee bedrijven voor
de boekhoudmethode zullen kiezen om dat aan te tonen.
Het Centraal Planbureau heeft een raming op basis van het wetsvoorstel gecertificeerd.
Het Centraal Planbureau beoordeelt de raming van € 179 mln opbrengst als redelijk
en neutraal, maar gezien de opeenstapeling van aannames en de onzekere inschatting
van het gedragseffect ook als hoog onzeker. Het certificeringsdocument wordt apart
verzonden naar de Tweede Kamer en op de website van het CPB gepubliceerd.
5 Verhouding tot hoger recht
Hoofdstuk II, afdeling 2, van de verordening verplicht lidstaten om een plafond op
marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt uit inframarginale energiebronnen
in te stellen. De verordening is op 8 oktober 2022 in werking getreden en heeft rechtstreekse
werking. De verordening bepaalt dat het ingevolge de artikelen 6, 7 en 8 van de verordening
verplichte plafond op marktinkomsten van toepassing is in de periode van 1 december
2022 tot en met 30 juni 2023.
Ondanks dat sprake is van een rechtstreeks werkende verplichting laat de verordening
een aantal keuzes aan de lidstaten waaraan invulling moet worden gegeven. Niet alle
artikelen van afdeling 2 van de verordening behoeven echter implementatie. Deze zijn
dan ook niet allemaal in dit wetsvoorstel overgenomen. Enkele rechtsreeks werkende
bepalingen, zoals de bronnen waarvoor het verplichte plafond op marktinkomsten geldt
en de periode waarin het verplichte plafond van toepassing is, zijn wel overgenomen
om het wetsvoorstel tot een samenhangend geheel te maken.
De verordening verwijst voor begrippen die niet in de verordening zijn gedefinieerd,
naar de definities in verordening (EU) 2019/943 en richtlijn (EU) 2019/944. Voor zover
relevant zijn deze in het wetsvoorstel overgenomen.
Omdat het verplichte plafond op marktinkomsten een belasting is, dient artikel 104
van de Grondwet in acht te worden genomen. In het wetsvoorstel zijn om die reden de
essentialia van de belasting in het wetsvoorstel inframarginale elektriciteitsheffing
genoemd – op wetsniveau vastgelegd. Dit betreft met name het belastbare feit, de kring
van belastingplichtigen, de heffingsgrondslag en het tarief.
Met de rechtstreeks werkende verordening en implementatie hiervan op wetsniveau in
het wetsvoorstel, wordt tevens voldaan aan het vereiste van artikel 52 van het Handvest
van de grondrechten van de Europese Unie (EU Handvest), dat beperkingen op de uitoefening
van in het EU Handvest erkende rechten en vrijheden, zoals het in artikel 17 opgenomen
recht op eigendom, bij wet moeten worden gesteld. Aan de overige voorwaarden die artikel
52 EU Handvest stelt wordt eveneens voldaan. De doelstellingen van algemeen belang
die worden gediend met het verplichte plafond op marktinkomsten en de evenredigheid
hiervan, zijn toegelicht in de verordening. De evenredigheid van de met het wetsvoorstel
in te stellen nationale plafonds, zijn toegelicht in paragraaf 3.8 van deze toelichting.
In overeenstemming met de verordening is het heffingstijdvak 1 december 2022 tot en
met 30 juni 2023. Hiermee wordt op grond van het wetsvoorstel, nadat het tot wet is
verheven en in werking is getreden, een belasting verschuldigd over marktinkomsten
uit elektriciteit die is geproduceerd in een periode die dan reeds is verstreken.
Voorgesteld wordt om aan de wet terugwerkende kracht te verlenen om te borgen dat
de belasting, conform artikel 104 van de Grondwet, uit kracht van een wet wordt geheven.
Het EU Handvest en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor
de Rechten van de Mens (EVRM) staan er niet aan in de weg dat in een uitzonderlijke
situatie, indien daarvoor een specifieke en dringende reden is, aan een fiscale maatregel
terugwerkende kracht wordt gegeven. Naar de mening van het kabinet is de situatie
die aanleiding is geweest voor de verordening en de daaruit voortvloeiende verplichting
tot invoering van de belasting over marktinkomsten uit elektriciteit die is geproduceerd
in de periode van 1 december 2022 tot en met 30 juni 2023, een uitzonderlijk geval
en vormt dit een specifieke en dwingende reden die deze terugwerkende kracht rechtvaardigt.
De verordening is tot stand gekomen in een situatie van een energiecrisis in de EU,
die noopte tot de vaststelling van een reeks dringende, tijdelijke en uitzonderlijke
economische maatregelen om de ondraaglijke gevolgen voor burgers en bedrijven aan
te pakken. Deze maatregelen moesten ook snel worden ingevoerd. De krappe twee maanden
tussen bekendmaking en inwerkingtreding van de verordening en de ingang van de periode
waarover het verplichte plafond op marktinkomsten door lidstaten moest worden ingevoerd,
bleek voor Nederland echter te kort. Nederland kan zich als lidstaat echter niet aan
die verplichting onttrekken. Bij brief van 30 november 2022 met bijbehorend persbericht
heeft het kabinet de invoering van de belastingmaatregel over de periode vanaf 1 december
2022 tot en met 30 juni 2023 aangekondigd. Daarbij is aangegeven welke producenten
hiermee te maken krijgen en zijn de essentialia van deze tijdelijke belastingmaatregel
uiteengezet. Een specifieke en dringende reden die in dit uitzonderlijke geval een
terugwerkende kracht rechtvaardigt, vormen ook de uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden
die hebben geleid tot het aannemen van de verordening. De ongekende aanzienlijke prijsstijgingen
op de elektriciteitsmarkten, als gevolg van onverwachte geopolitieke omstandigheden
en uitzonderlijke weersomstandigheden, en de daarmee gepaard gaande sterke stijgingen
van de prijzen voor elektriciteit, die hebben geleid tot een energiecrisis waar alle
lidstaten van de EU negatieve gevolgen van ondervinden. De sterke stijging van de
energieprijzen draagt aanzienlijk bij aan de algemene inflatie in de eurozone, vertraagt
de economische groei en noopte lidstaten tot het nemen van maatregelen om ondraaglijke
gevolgen voor burgers en bedrijven te beperken. Dat gold ook voor Nederland.
Dat terugwerkende kracht van (fiscale) maatregelen, indien hiervoor een specifieke
en dringende reden bestaat, gerechtvaardigd kan zijn is voorts aanvaard door het Europese
Hof van Justitie (zie o.a. EUHvJ 30 april 2019, zaak C-611/17, EU:C:2019:332, rov.
106) en door de Hoge Raad onder meer in verband met de financiële crisis in 2012/2013
(zie HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:121, rov. 2.4.9–2.4.12 en HR 29 januari 2016,
ECLI:NL:HR:2016:124, rov. 2.6.6–2.6.10). Overigens was, anders dan de situaties die
in genoemde uitspraken aan de orde waren, in dit geval de maatregel vooraf kenbaar
en voorzienbaar door bekendmaking en inwerkingtreding van de verordening in oktober
2022 en heeft het kabinet de wijze waarop deze in Nederland zou worden geïmplementeerd
vooraf aangekondigd. Bovendien roomt de maatregel alleen dat deel van de marktinkomsten
af dat is ontstaan door de uitzonderlijk hoge elektriciteitsprijzen als gevolg van
de energiecrisis en die de producenten vooraf redelijkerwijs niet hebben kunnen verwachten
of rekening mee hebben kunnen houden. Daarmee zijn hun legitieme verwachtingen ten
aanzien van de marktinkomsten uit elektriciteit die in de heffingsperiode is geproduceerd,
gerespecteerd.
6 Gevolgen van het wetsvoorstel
Het verplichtende karakter van de verordening maakt het noodzakelijk om de belasting
in te voeren. Met de voorgestelde keuzes is zoveel als mogelijk bijgedragen aan de
doelmatigheid en uitvoerbaarheid.
Het gewenste effect is het afromen van de hoge inkomsten die elektriciteitsproducenten
die gebruikmaken van technologieën met aanzienlijk lagere marginale kosten sinds de
aanloop van de aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne in februari 2022 tussen 1 december
2022 en 1 juli 2023 hebben geboekt en die ruimschoots hoger liggen dan hetgeen zij
konden verwachtten toen zij besloten te investeren. Met de opbrengst van de belasting
worden – via andere regelingen – de gevolgen van de uitzonderlijk hoge elektriciteitsprijzen
voor de eindafnemers van elektriciteit beperkt.
Door de ondergrens van 1 MW te hanteren, vallen kleine installaties van veelal burgers
en kleine bedrijven niet onder de belasting en resteren de meer professionele elektriciteitsproducenten.
Door te kiezen voor een vrijgesteld bedrag dat ruim hoger ligt dan dat elektriciteitsproducenten
konden verwachten toen zij besloten te investeren, is de verwachting dat een groot
deel van de belastingplichtigen de redelijkheid van de belasting inziet en meewerkt.
Door voor een deel vergelijkbare keuzes te maken als de landen om ons heen, bijvoorbeeld
wat betreft de hoogte van het vrijgestelde bedrag, werden beperkt grenseffecten verwacht.
Grenseffecten zouden voornamelijk bestaan uit meer of minder elektriciteitsproductie
in Nederland die wordt gecompenseerd met elektriciteitsproductie in andere landen.
Ook had een deel van de brandstoffen zoals afval of biomassa geïmporteerd of geëxporteerd
kunnen worden. Elektriciteitsproductie-installaties zouden naar verwachting niet verplaatst
of aangepast worden, mede vanwege het beperkte tijdvak waarvoor de belasting geldt.
7 Uitvoering, toezicht en handhaving
7.1 Inleiding
Het kabinet stelt voor de uitvoering van de inframarginale elektriciteitsheffing te
beleggen bij de NEa, in mandaat namens de Minister voor Klimaat en Energie, en de
Belastingdienst. De regels hierover worden vastgelegd in twee aparte hoofdstuk van
dit wetsvoorstel: hoofdstukken 3 en 4. Deze uitvoering betreft ten eerste de taken,
bevoegdheden en werkzaamheden die ertoe moeten leiden dat de belastbare marktinkomsten
correct worden vastgesteld door de bedrijven die elektriciteit opwekken. De elektriciteitsproducenten
verantwoorden de berekening van de belastbare markinkomsten in een marktinkomstenverslag.
Het toezicht op en de handhaving van de regels met betrekking tot het marktinkomstenverslag
worden toebedeeld aan de NEa, in mandaat namens de Minister voor Klimaat en Energie.58 De ACM ondersteunt de NEa met inhoudelijke kennis van de elektriciteitsmarkt waar
het de bepaling van de marktinkomsten betreft, en adviseert over de opzet van het
(risicogerichte) toezicht daarop. Ten tweede betreft de uitvoering de taken, bevoegdheden
en werkzaamheden met betrekking tot de heffing en invordering van de inframarginale
elektriciteitsheffing door de Belastingdienst. Hierop is de bestaande wet- en regelgeving
die geldt voor rijksbelastingen gedeeltelijk van toepassing. In het bijzonder betreft
het de bepalingen die betrekking hebben op heffing bij wege van voldoening op aangifte,
aangezien de inframarginale elektriciteitsheffing als een aangiftebelasting is vormgegeven.59 De keuze om de uitvoering bij de Belastingdienst en de NEa te beleggen en daarbij
ook te voorzien in een adviesrol voor de ACM60 maakt een specifieke bepaling voor de uitwisseling van de benodigde gegevens noodzakelijk.61
7.2 Het marktinkomstenverslag en toezicht door de NEa
De elektriciteitsproducent is verplicht om de belastbare marktinkomsten te berekenen
en op te nemen in een marktinkomstenverslag. Het marktinkomstenverslag moet voldoen
aan inhoudelijke eisen en vormvereisten die bij of krachtens dit wetsvoorstel worden
gesteld. Daarbij kan bijvoorbeeld het gebruik van een modelformulier worden voorgeschreven.
In het wetsvoorstel wordt bepaald dat als wordt gekozen voor de boekhoudmethode volgens
artikel 10, het marktinkomstenverslag moet worden geverifieerd door een accountant.
Op deze wijze kan worden gewaarborgd dat de belastbare marktinkomsten door de elektriciteitsproducent
op juiste wijze worden berekend. Hiermee worden ook de lasten van het toezicht en
de handhaving door de NEa beperkt. Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke
wijze en waar het marktinkomstenverslag, dat aan de Minister van Economische Zaken
en Klimaat wordt gezonden, moet worden ingediend. Tevens zullen nadere regels worden
gesteld over de wijze waarop verificatie door een accountant moet plaatsvinden en
aan welke eisen dit moet voldoen. De Belastingdienst zal voor dit administratieve
proces zo nodig capaciteit aan de NEa ter beschikking stellen waarbij eventuele werkzaamheden
dan geschieden onder verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken en
Klimaat. Bij bepaling van de marktinkomsten op basis van day-ahead-prijzen volgens
de artikelen 7, derde lid, en 8 hoeft het marktinkomstenverslag niet te worden geverifieerd
door een accountant.
De NEa voert namens de Minister voor Klimaat en Energie het toezicht uit op en de
handhaving van de regels met betrekking tot de inhoud van het marktinkomstenverslag.
Als toezichthouder heeft de NEa daarbij de beschikking over de reguliere bevoegdheden
die in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beschreven zijn. In dat kader
kan de NEa alle relevante informatie opvragen die nodig is om de juistheid en de volledigheid
van de belastbare marktinkomsten te controleren. De NEa kan zich daarbij ook beroepen
op de verordening62 die de bevoegdheid geeft om alle benodigde gegevens voor de toepassing van het plafond
op marktinkomsten63 op te vragen bij producenten, intermediairs en relevante marktdeelnemers, als ook
systeembeheerders. Dit betreft voor een deel van de productie-installaties bijvoorbeeld
ook het emissiehandelsverslag waar de NEa zelf al over beschikt.
Voorkomen moet worden dat de inframarginale elektriciteitsheffing resulteert in een
ongelijk speelveld. Dat ongelijke speelveld zou kunnen ontstaan wanneer een producent
zich oneigenlijk aan de inframarginale elektriciteitsheffing zou kunnen onttrekken.
De verordening64 verplicht lidstaten om doeltreffende maatregelen te nemen om te voorkomen dat de
inframarginale elektriciteitsheffing wordt omzeild. Met het wetsvoorstel wordt invulling
gegeven aan deze opdracht door bij de methode met day-ahead-prijzen van deze prijzen
uit te gaan en bij de boekhoudmethode bij een producent die onderdeel is van een groep,
de inkomsten uit verkoop van door de producent opgewekte elektriciteit van een verbonden
groepsmaatschappij te betrekken bij de bepaling van de marktinkomsten van de producent.
Indien het marktinkomstenverslag niet voldoet aan de op grond van dit wetsvoorstel
geldende voorschriften, kan de NEa namens de Minister voor Klimaat en Energie de elektriciteitsproducent
verplichten om een nieuw marktinkomstenverslag in te dienen met inachtneming van specifieke
aanwijzingen van de NEa. De aanwijzingen kunnen betrekking hebben op de inhoud, bijvoorbeeld
als de hoeveelheid elektriciteit die op het net is ingevoed niet goed is vastgesteld.
De aanwijzingen kunnen ook betrekking hebben op de vorm, bijvoorbeeld als de toelichting
of onderbouwing volgens de NEa ontoereikend is. Zoals gezegd kunnen ambtenaren van
de NEa daarnaast in het kader van het toezicht op de naleving ook inlichtingen en
inzage vorderen in zakelijke gegevens en bescheiden.
Het wetsvoorstel voorziet in de bevoegdheid een bestuurlijke boete of een last onder
dwangsom op te leggen wanneer een producent nalaat om (opnieuw) een marktinkomstenverslag
in te dienen of daarbij de gegeven aanwijzingen in acht te nemen. De bestuurlijke
boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de zesde categorie,
bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht of, indien dat meer
is, ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming in het boekjaar voorafgaande aan
de beschikking waarin de bestuurlijke boete wordt opgelegd. Per 1 januari 2022 staat
een boete van de zesde categorie gelijk aan maximaal € 900.000,-. Gegeven de grote
financiële belangen die gepaard gaan met de inframarginale elektriciteitsheffing en
de cruciale rol die daarbij is weggelegd voor het marktinkomstenverslag wordt dit
noodzakelijk en proportioneel geacht. Tegen besluiten die namens de Minister voor
Klimaat en Energie worden genomen staat separaat bezwaar en beroep open. Hierop is
de Awb van toepassing.
Ten slotte is de NEa is ook bevoegd om zelf – namens de Minister voor Klimaat en Energie
ambtshalve – de belastbare marktinkomsten voor een elektriciteitsproducent vast te
stellen. Bijvoorbeeld als de elektriciteitsproducent in gebreke blijft om een (correct)
marktinkomstenverslag in te dienen. Daarbij kan de NEa ook een beroep doen op een
bepaling waarmee misbruik van recht kan worden voorkomen (fraus legis). Op basis van
dit artikel kunnen handelingen worden genegeerd indien moet worden aangenomen dat
zij dienden om de inframarginale elektriciteitsheffing te omzeilen. De NEa kan de
uitgaan van een schatting om de belastbare marktinkomsten te berekenen. Vijf jaar
na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan vervalt de
bevoegdheid tot naheffing. Bij de inzet van de bevoegdheden die zijn gericht op het
verzekeren van een correct marktinkomstenverslag zal hiermee rekening worden gehouden.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om de hierboven beschreven taken toe te bedelen aan
de NEa namens de Minister voor Klimaat en Energie, omdat de NEa bekend is met de systematiek
waarmee verslagen van elektriciteitsproducenten worden beoordeeld. De NEa beoordeelt
bijvoorbeeld ook de emissieverslagen van elektriciteitsproducenten in het kader van
het EU Emissiehandelssysteem. De NEa zal voor specifieke deskundigheid met betrekking
tot de marktinkomsten worden ondersteund door de ACM. De uitvoering van het stelsel
vereist die deskundigheid, bijvoorbeeld inhoudelijke kennis van de elektriciteitsmarkt
waar het de bepaling van de marktinkomsten betreft en de opzet van het (risicogerichte)
toezicht daarop.
De groep bedrijven die in het kader van de inframarginale elektriciteitsheffing moeten
rapporteren over hun belastbare marktinkomsten betreft ongeveer 1.500 installaties.
De verwachting is dat de nalevingsbereidheid hoog zal zijn. Naar verwachting zal het
zwaartepunt van de handhaving en toezicht komen te liggen op de berekening van de
marktinkomsten, omdat de hoogte van de inframarginale elektriciteitsheffing hieruit
volgt. Die berekening geschiedt door de betrokken bedrijven zelf, met indien wordt
gekozen voor de boekhoudmethode een verificatie door een accountant. Ook bij de CO2-heffing industrie is in een aantal gevallen verificatie van het industrieel emissieverslag
voorgeschreven.
7.3 Voldoening op aangifte en rol Belastingdienst
De uitnodiging tot doen van aangifte, de ontvangst van aangiften en betalingen, alsmede
de invordering van inframarginale elektriciteitsheffing geschiedt door de Belastingdienst.
De uitvoering van de belasting en invordering, alsook de daaraan verbonden rechtsbescherming,
valt onder het regime van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr). De
verschuldigde belasting dient door de belastingplichtige op aangifte te worden voldaan.
Kenmerk van deze techniek is dat de belastingplichtige zelf de verschuldigd geworden
belasting bepaalt en deze op aangifte betaalt. Als de belastingplichtige in gebreke
is ten aanzien van de betaling van de heffing, kan een naheffingsaanslag worden opgelegd
door de Belastingdienst. De keuze voor voldoening op aangifte sluit aan bij de handhavingsfilosofie
dat waar mogelijk de verantwoordelijkheid bij elektriciteitsproducenten zelf wordt
neergelegd. Het is bovendien een heffingstechniek die de Belastingdienst in staat
stelt de inframarginale elektriciteitsheffing op kortere termijn met de benodigde
ondersteuning voor de informatievoorziening te kunnen uitvoeren.
De opzet van het wetsvoorstel is zodanig dat er vanuit de Belastingdienst geen inhoudelijk
toezicht of handhaving nodig is voor wat betreft de grondslag van de heffing: de belastbare
marktinkomsten en de kring van belastingplichtigen. De Belastingdienst heeft hierbij
derhalve geen rol. Er is wettelijk bepaald dat de belastbare marktinkomsten blijken
uit het marktinkomstenverslag waarop separaat toezicht en handhaving plaatsvindt door
de NEa. Om die reden is de verwachting dat de uitvoeringstaken voor de Belastingdienst
hoofdzakelijk procedurele en formele uitvoeringslasten met zich mee zullen brengen,
zoals afwikkeling van eventueel bezwaar en beroep ten aanzien van de belasting zelf.
Eventuele inhoudelijke geschilpunten over de belastbare marktinkomsten zullen immers
door de NEa afgewikkeld worden in het kader van het toezicht op het marktinkomstenverslag
en procedures over die belastbare marktinkomsten. Deze kunnen uitsluitend in dat kader
ter discussie worden gesteld. Bij de Belastingdienst of de fiscale rechter is daarvoor
geen ruimte, omdat de belastbare marktinkomsten één op één volgen uit het marktinkomstenverslag.
Voorgesteld wordt om te bepalen dat de aangifte moet worden gedaan en moet worden
voldaan binnen negen maanden na afloop van het kalenderjaar waarin het heffingstijdvak
is geëindigd. Dit betekent dat de termijn voor aangifte en betaling en de indiening
van het marktinkomstenverslag niet eerder dan op 1 oktober 2024 verstrijkt. Deze termijn
geeft een producent voldoende gelegenheid om aan zijn verplichtingen te voldoen voor
de inframarginale elektriciteitsheffing. De aangifte- en betalingstermijn lopen parallel
met de verplichting voor het indienen van het marktinkomstenverslag. Dit ligt ook
voor de hand, omdat de belastbare marktinkomsten volgen uit het marktinkomstenverslag.
Het marktinkomstenverslag moet dus beschikbaar zijn voordat een producent in staat
is om aangifte te doen. Als een marktinkomstenverslag is ingediend en de Belastingdienst
is door NEa over de heffingsgrondslag geïnformeerd, maar de Belastingdienst heeft
geen aangifte ontvangen, dan legt de Belastingdienst op grond van artikel 20 van de
Awr een naheffingsaanslag op.
De inspecteur kan naheffen en teruggeven tot vijf jaar na het einde van het kalenderjaar
waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend (artikel 20, derde
lid, van de Awr). Het wetsvoorstel regelt dat indien een nieuw marktinkomstenverslag
is ingediend of de som van de belastbare marktinkomsten onherroepelijk ambtshalve
is vastgesteld een teruggave of naheffing binnen twaalf weken volgt. De Belastingdienst
zal door de NEa geïnformeerd worden, mocht er onenigheid zijn over de belastbare marktinkomsten.
Voorgesteld wordt om te voorzien in een specifieke bestuurdersaansprakelijkheid zoals
die ook wordt toegepast voor een groot aantal andere belastingen, onder meer de belastingen
die zijn genoemd in de Wet belastingen op milieugrondslag.
7.4 Alternatieve uitvoeringsvarianten die zijn overwogen
De inframarginale elektriciteitsheffing is een tijdelijke nieuwe heffing. Het kabinet
heeft verschillende varianten overwogen om uitvoering te geven aan deze tijdelijke
heffing. Uiteindelijk is gekozen voor een samenwerkingsmodel tussen de Belastingdienst
en de NEa, waarbij de NEa inhoudelijk zal worden ondersteund door de ACM. In deze
paragraaf wordt toegelicht welke alternatieve uitvoeringsvarianten zijn overwogen.
Het kabinet kiest er allereerst voor om de uitvoering van de inframarginale elektriciteitsheffing
op te dragen aan bestaande uitvoeringsorganisaties. Vanwege het tijdelijke en eenmalige
karakter van de belasting die op korte termijn moet worden uitgevoerd, is het oprichten
van een geheel nieuwe uitvoeringsorganisatie niet opportuun. Dit zou te veel tijd
vergen en leiden tot hoge uitvoeringskosten.
Een uitvoeringsvariant die het kabinet heeft overwogen is om de uitvoering geheel
neer te leggen bij de Belastingdienst. Het aanwijzen van één uitvoeringsorganisatie
heeft vanwege de eenvoud en begrijpelijkheid voor de belastingplichtige en van het
stelsel in het algemeen in beginsel de voorkeur van het kabinet. Een nadeel van deze
variant is echter dat de Belastingdienst geen ervaring en expertise heeft met betrekking
tot de inhoudelijke vraagstukken over de belastbare marktinkomsten. Een mogelijkheid
zou dan kunnen zijn om hiervoor ambtelijke ondersteuning van de NEa en de ACM ter
beschikking te stellen. Een dergelijke oplossing doet er echter niet aan af dat de
formele eindverantwoordelijkheid dan blijft liggen bij de Belastingdienst. Binnen
de Belastingdienst kan bovendien een verdringing ontstaan bij de uitoefening van de
taken met betrekking tot de andere belastingen die door de Belastingdienst worden
uitgevoerd. De Belastingdienst heeft om die redenen bij de totstandkoming van het
wetsontwerp te kennen gegeven dat het voorstel voor de Belastingdienst niet uitvoerbaar
zou zijn als deze dienst ook verantwoordelijk zou worden voor de inhoudelijke beoordeling
van de belastbare marktinkomsten. De Belastingdienst acht zich wél in staat om – vooral
procesmatig – de formele kant van de belasting en de inning te verzorgen.
Een andere variant die het kabinet heeft overwogen is om de uitvoering geheel neer
te leggen bij de NEa, zoals bij de minimumprijs CO2-prijs voor elektriciteitsopwekking en de CO2-heffing industrie. In dat geval zou er één organisatie met de uitvoering van de belasting
worden belast. Een verschil met de CO2-heffingen is echter dat de groep belastingplichtigen bij de inframarginale elektriciteitsheffing
beduidend groter is en grotendeels een nieuwe doelgroep voor de NEa vertegenwoordigt.
De NEa heeft – bij de voorbereiding van het wetsontwerp – om die redenen aangegeven
dat als zij verantwoordelijk wordt voor de formele kant van de heffing en de inning,
dit voor de NEa niet uitvoerbaar zou zijn. De NEa acht zich wél in staat om toezicht
te houden op de juistheid van het marktinkomstenverslag van de belastingplichtigen,
onder twee voorwaarden. Ten eerste moet het toezicht niet onmiddellijk vereist zijn
voor alle belastingplichtigen. Dit betekent dat belastingplichtigen al aangifte en
de betaling moeten kunnen doen, voordat de controle op de marktinkomstenverslagen
plaatsvindt. Dat geeft de NEa voldoende tijd om het toezicht risicogestuurd te kunnen
inrichten. Ten tweede is het van belang dat de NEa door de ACM wordt ondersteund met
betrekking tot kennis over de elektriciteitsmarkt. Aan deze voorwaarden wordt met
dit wetsvoorstel tegemoet gekomen.
7.5 Gegevensuitwisseling
Bij de uitvoering van de inframarginale elektriciteitsheffing is geheimhouding van
informatie van belang.65 Voor de hoofdstukken 3 en 4 is artikel 2.5 van de Awb van toepassing. Voor de overige
hoofdstukken borgt artikel 67 van de Awr geheimhouding. Voor de uitvoering van de
inframarginale elektriciteitsheffing is het echter wel noodzakelijk dat tussen de
verantwoordelijke uitvoeringsorganisaties (NEa, Belastingdienst en ACM) gegevens kunnen
worden opgevraagd en uitgewisseld. Het wetsvoorstel voorziet in deze mogelijkheid,
zowel voor zover dat noodzakelijk is in het kader van de bepalingen die ten behoeve
van het marktinkomstenverslag zijn opgesteld als ten behoeve van de heffing en invordering
van de inframarginale elektriciteitsheffing.
7.6 Rechtsbescherming
De inframarginale elektriciteitsheffing betreft een rijksbelasting in de zin van artikel
1, tweede lid, van de Awr. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van deze belasting
is verdeeld tussen de NEa, in mandaat namens de Minister voor Klimaat en Energie,
en de Belastingdienst. Dit heeft ook gevolgen voor de wettelijke kaders die van toepassing
zijn op de besluiten die uit hoofde van dit wetsvoorstel kunnen worden genomen en
de rechtsbescherming die daartegen open staat.
De inframarginale elektriciteitsheffing wordt geheven en moet worden voldaan met toepassing
van de relevante artikelen van de Awr en ingevorderd krachtens de Invorderingswet
1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen. De Awr is echter niet van toepassing
op de hoofdstukken 3 en 4 van het wetsvoorstel, die gaan over de inhoudelijke vaststelling
van de grondslag voor de heffing. Op deze hoofdstukken is enkel de Awb van toepassing.
De inframarginale elektriciteitsheffing wordt voor het overige uitgevoerd en ingevorderd
door de Belastingdienst. De uitvoering van de belasting valt onder het fiscale procesrecht,
hetgeen betekent dat beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, hoger beroep bij
het gerechtshof en beroep in cassatie bij de Hoge Raad.
De grondslag voor de inframarginale elektriciteitsheffing is de som van de belastbare
marktinkomsten uit door de producent in de kalendermaanden in het heffingstijdvak
opgewekte en ingevoede elektriciteit (zie artikel 5 van dit wetsvoorstel). Deze grondslag
blijkt uit het marktinkomstenverslag, bedoeld in artikel 11 van dit wetsvoorstel.
De opzet van het wetsvoorstel is zodanig dat er vanuit de Belastingdienst geen inhoudelijk
toezicht of handhaving nodig is voor wat betreft de grondslag van de belasting. Er
is wettelijk bepaald dat de belastbare marktinkomsten blijken uit het marktinkomstenverslag
waarop separaat toezicht en handhaving plaatsvindt door de NEa in mandaat namens de
Minister voor Klimaat en Energie.
De hoofdstukken 3 en 4 van het wetsvoorstel hebben betrekking op de wijze waarop de
belastbare marktinkomsten uit door een producent in het heffingstijdvak opgewekte
elektriciteit worden berekend, het marktinkomstenverslag, de administratieplicht alsmede
op de controle en handhaving van de daarvoor geldende regelgeving. De uitvoering hiervan
valt onder de verantwoordelijkheid van de NEa, in mandaat namens de Minister voor
Klimaat en Energie. Op het toezicht dat binnen dit kader plaatsvindt en de besluiten
die in dat kader worden genomen, is de Awb van toepassing. De Awb borgt de rechtsbescherming
tegen besluiten die door de Minister voor Klimaat en Energie worden genomen uit hoofde
van paragraaf 4.2 ten behoeve van de controle en handhaving van de in paragraaf 4.1
gestelde regels. Dit is ook het kader waarbinnen de Minister voor Klimaat en Energie
en de NEa voornamelijk opereren. Zonder besluit van de Minister voor Klimaat en Energie
kunnen materiële vraagstukken rondom het marktinkomstenverslag en de daarin vervatte
belastbare marktinkomsten niet door de bestuursrechter worden getoetst. Zolang de
Minister van Klimaat en Energie geen besluit heeft genomen is de informatie die de
belastingplichtige zelf heeft aangevoerd in het marktinkomstenverslag leidend voor
de vaststelling van de inframarginale elektriciteitsheffing.
Tegen besluiten die namens de Minister van Klimaat en Energie worden genomen staat
separaat bezwaar en beroep open. Beroepen tegen handhavingsbesluiten van de NEa namens
de Minister voor Klimaat en Energie op grond van paragraaf 4.2 van dit wetsvoorstel
worden geconcentreerd bij de rechtbank Den Haag. Deze bevoegdheidsverdeling sluit
aan bij de bevoegdheidsverdeling die geldt voor beroepen tegen handhavingsbesluiten
van de NEa in het kader van haar andere taken op grond van de Wet milieubeheer. Concentratie
van beroepszaken bij één rechtbank is wenselijk omdat het gaat om een categorie van
zaken waarvoor een bepaalde mate van bijzondere expertise is vereist en het, mede
gelet op het tijdelijke karakter van het onderhavige wetsvoorstel, zal gaan om een
beperkt aantal zaken van deze categorie. Deze inschatting wordt door de Raad voor
de Rechtspraak gedeeld.
Bij de Belastingdienst kan bezwaar worden aangetekend tegen de belasting. Bij deze
procedures kunnen enkel procedurele en formele aspecten aan de orde komen. De Belastingdienst
zal enkel eigenstandig optreden indien wordt geconstateerd dat (1) de betaling op
aangifte afwijkt van hetgeen behoort te worden voldaan of (2) er een nieuwe heffingsgrondslag
is (nieuw marktinkomstenverslag of ambtshalve vaststelling). In de eerste situatie
gaat het om de belasting die op basis van de aangifte is voldaan en die afwijkt van
de heffingsgrondslag zoals die volgt uit het marktinkomstenverslag (zie ook artikel
21, eerste lid). Inhoudelijke geschilpunten over de belastbare marktinkomsten worden
door de NEa afgewikkeld in het kader van het toezicht op het marktinkomstenverslag
en procedures over die belastbare marktinkomsten. Deze kunnen uitsluitend in dat kader
ter discussie worden gesteld en niet bij de Belastingdienst of de fiscale rechter.
In de tweede situatie gaat het om het volgende. Indien een nieuw marktinkomstenverslag
is ingediend overeenkomstig artikel 14 of de som van de belastbare marktinkomsten
ambtshalve door de Minister voor Klimaat en Energie is vastgesteld overeenkomstig
artikel 15 en onherroepelijk is geworden, zal een naheffing dan wel een teruggave
volgen als er te weinig dan wel te veel is geheven. Tegen deze naheffing of teruggaaf
staat vervolgens rechtsbescherming open in het fiscale domein met dien verstande dat
de belastbare marktinkomsten in dat stadium als een vaststaand feit moeten worden
beschouwd. De rechtsbescherming door de fiscale rechter blijft hierdoor ook beperkt
tot formele en procedurele gronden. Hierbij kan gedacht worden aan de vraag of de
belasting verenigbaar is met het hoger recht.
8 Gevolgen voor burgers en bedrijfsleven
De belasting betreft ongeveer 1.500 elektriciteitsproductie-installaties die onderling
sterk van elkaar kunnen verschillen. Ook de elektriciteitsproducenten die zeggenschap
hebben over de installaties die onder de belasting vallen, lopen sterk uiteen. Van
individuele productie-installaties en zonnepanelen op het dak tot volledige geïntegreerde
energiebedrijven met meerdere centrales en typen opwekking. Alleen de elektriciteitsproducenten
die elektriciteit opwekken met de in de verordening genoemde inframarginale bronnen
en met steenkool vallen onder dit wetsvoorstel. Die inframarginale productie is te
vinden bij grote bedrijven, maar ook het MKB en microbedrijven kunnen te maken krijgen
met deze heffing. Daarbij is het in het geval van microbedrijven waarschijnlijk dat
de elektriciteitsproductie en het beheer daarvan een kernactiviteit is. Tot slot levert
de inframarginale elektriciteitsheffing een aftrekpost op binnen het kader van de
vennootschapsbelasting.
8.1 Gevolgen van de voorgestelde keuzes
Bij de implementatie van de verordening is terughoudendheid ten aanzien van de regeldruk
beoogd. Op een aantal punten laat de verordening keuzes aan de lidstaten. Bij die
keuzes is op de onderstaande wijze rekening gehouden met de regeldruk.
De hoogte van het vrijgestelde bedrag heeft geen impact op het aantal installaties
dat onder de belasting valt. Wel is het mogelijk dat bij een hoger vrijgesteld bedrag
het aantal aangiftes waarbij de verschuldigde belasting nihil zal zijn, toeneemt.
Met het oogmerk de belasting nog verder te vereenvoudigen en de regeldruk nader te
beperken heeft het kabinet ervoor gekozen om de optie te geven de belasting op basis
van de day-ahead-prijzen vast te stellen. Voor veel marktpartijen biedt dit een goede
invulling van de marktinkomstenberekening. Er is daarnaast voorgesteld te kiezen voor
aggregatie van de marktinkomsten per maand. Hiermee sluit het wetsvoorstel aan bij
de praktijk van de administratie van een groot deel van de belastingplichtigen. Dit
vereenvoudigt de administratieve handelingen die nodig zijn voor het komen tot een
opgave van de marktinkomsten. Tenslotte zal er een modelformulier worden opgesteld
ten einde de verslaglegging van de marktinkomsten te vereenvoudigen.
De verordening geeft lidstaten de keuze om een vermogensgrens in te stellen voor productie-installaties.
Deze vermogensgrens bepaalt of een productie-installatie wel of niet onder de belasting
valt. Productie-installaties die onder deze drempelwaarde blijven vallen niet onder
de inframarginale elektriciteitsheffing. Zij hoeven dus ook geen administratieve handelingen
te verrichten of anderszins aan verplichtingen te voldoen. Het aantal productie-installaties
neemt exponentieel toe met een lagere drempelwaarde. Met een groter aantal productie-installaties
zal ook een groter aantal bedrijven worden aangemerkt als belastingplichtige. Om dit
zoveel mogelijk te beperken stelt het kabinet voor om de vermogensgrens op de maximale
hoogte van 1 MW te leggen.
De totale opbrengst van de belasting wordt beïnvloed door de keuze om elektriciteit
uit productie-installaties die steenkool als brandstof gebruiken onder de inframarginale
elektriciteitsheffing te laten vallen. Met deze keuze wordt een administratieve last
en regeldruk voor de kolencentrales geïntroduceerd. De extra administratieve last
raakt drie bedrijven. Het betreft bedrijven die beschikken over eigen capaciteit om
administratieve handelingen te verrichten. Daarnaast staat de regeldruk hier in een
redelijke verhouding tot de verwachte opbrengsten van de belasting uit deze categorie
productie-installaties.
De verordening biedt ten slotte de keuze om te bepalen wanneer de voldoening van de
inframarginale elektriciteitsheffing zal moeten plaatsvinden. Er is gekozen om pas
na afloop van het heffingstijdvak aangiftes en betaling te verlangen. Deze keuze biedt
tijd voor het inrichten van de benodigde systemen en administratie voor het afhandelen
van de heffing.
Voor het beoordelen van de werkbaarheid van de inframarginale elektriciteitsheffing
voor het MKB zijn brancheorganisaties geconsulteerd. Ook heeft er een webinar plaatsgevonden
waarin de verordening en de implicaties daarvan zijn toegelicht aan de producenten.
In het kader van dit webinar en ten einde de producenten te informeren heeft EZK 1.500
installaties een brief gestuurd op basis van openbaar beschikbare adresgegevens.
Bezwaar en beroep staat open tegen besluiten die de NEa namens de Minister voor Klimaat
en Energie neemt. Bij de Belastingdienst kan bezwaar worden aangetekend tegen de inframarginale
elektriciteitsheffing zelf. Tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst
kan beroep worden aangetekend bij de belastingrechter. Deze separate loketten voor
bezwaar en beroep zijn noodzakelijk voor het concentreren van de juiste competentie
ten aanzien van de inhoud en een behoorlijke afhandeling van het bezwaar en beroep.
8.2 Kwantificering van de regeldruk
Voor het in kaart brengen van de regeldruk is aangesloten bij het door het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat (EZK) voorgeschreven Handboek meting regeldrukkosten66. Voor het kwantificeren van de regeldruk is het Standaard Kostenmodel (SKM) gebruikt
en is uitgegaan van een intern uurtarief van € 54 zoals in het handboek voorgesteld.
Voor het berekenen van de regeldruk is uitgegaan van 100% naleving van de regeling.
Er is gerekend met 50 grote en voor het overige MKB-ondernemingen conform onderstaande
aannames. Voor de grote ondernemingen betreft het in totaal naar verwachting 50 *
€ 5.523 = € 276.150,- aan regeldruk en voor de MKB-bedrijven in totaal naar verwachting
1450 * € 533,50 = € 773.575,-. De regeldruk voor midden- en kleinbedrijven is beperkt
tot naar schatting € 533,50 per belastingplichtige. Ook het totaal aantal belastingplichtigen
is klein. De totale regeldrukkosten over alle MKB-bedrijven hebben met een totale
kosten van € 773.575,- ook een beperkte impact.
Grote ondernemingen
Tijdsbesteding:
Kennisneming van wetgeving
120 minuten a € 54,–/uur
Gegevens verzamelen contracten/productie
en rapporteren in marktinkomstenverslag
2.400 minuten a € 54,–/uur
Intern vergaderen 3 x
1.440 minuten a € 54,–/uur
Extern vergaderen 1 x
360 minuten a € 54,–/uur + 120minuten a € 250,–/uur
Betaling doen
30 minuten a € 54,–/uur
Vergaren van aanvullende informatie
120 minuten a € 54,–/uur
Inhuur externe boekhouder
240 minuten a € 250,–/uur
Totaal intern
€ 4.023,-
Totaal externe inhuur
€ 1.500,-
Totaal overall per bedrijf
€ 5.523,-
Aantal in de doelgroep: 50
Frequentie: eenmalig
Totaal = 50 * € 5.523 = € 276.150,-
MKB ondernemingen
Tijdsbesteding:
Kennisnemen van wetgeving
120 minuten a € 54,–/uur
Gegevens verzamelen over de productie en indien hiervoor gekozen wordt inzage geven
in de transacties die zijn uitgevoerd rondom de verkoop van elektriciteit uit de productie-installatie
Verzamelen
90 minuten a € 54,–/uur
Verwerken
60 minuten a € 54,–/uur
Versturen
15 minuten a € 54,–/uur
Betaling doen
30 minuten a € 54,–/uur
Inhuur externe boekhouder
60 minuten a € 250,–/uur
Totaal intern
€ 283,50
Totaal externe inhuur
€ 250,–
Totaal overall
€ 533,50
Aantal in de doelgroep: 1450
Frequentie: eenmalig
Totaal = 1450 * € 533,50 = € 773.575,-
Tot slot is rekening gehouden met de verhouding tussen administratieve lasten en regeldrukkosten
enerzijds en de hoogte van de belasting anderzijds. Een voorbeeld van een minimale
belasting is een geval met een productie-installatie van zonnepanelen van 2 MW. Die
produceerde in de maand december het minste van alle maanden, circa 40 MWh elektriciteit.
Daarnaast zijn voor de overige maanden de marktinkomsten naar verwachting beneden
het vrijgesteld bedrag. Productie-installaties met andere bronnen dan zon produceren
over het algemeen meer elektriciteit. Als de marktopbrengsten voor producenten die
elektriciteit uit zonne-energie opwekken die maand € 130/MWh boven het vrijgestelde
bedrag lag en 90% wordt afgeroomd, dan bedraagt de belasting voor deze maand 40 MWh
* € 130/MWh * 90% geeft € 4.680,- voor deze productie-installatie. Voor een enkele
windmolen van 3 MW is de verwachting dat die in december circa 650 MWh produceerde,
waarbij de belasting bij dezelfde andere aannames ruim € 75.000 is voor de maand december
2022. Voor dergelijke MKB-ondernemers zijn de administratieve lasten vastgesteld op
€ 533,50. De berekening houdt geen rekening met verificatie door een accountant, omdat
de meeste producenten naar verwachting voor de bepaling van de marktinkomsten op basis
van day-ahead-prijzen kiezen.
9 Consultatie, toetsen en adviezen67
Vanaf het begin van de implementatie van de verordening is de samenwerking gezocht
tussen de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en van Financiën, samen met
de Belastingdienst, NEa en ACM. Door twee keer per week afstemming op projectgroepniveau
en regelmatig bestuurlijk overleg is getracht om vanaf het begin ook veel aandacht
te hebben voor de uitvoering en handhaafbaarheid van deze tijdelijke belasting op
marktinkomsten uit inframarginale elektriciteitsproductie.
9.1 Consultatie
Tot de internetconsultatie is er bijna wekelijks afstemming geweest met de organisaties
Energie Nederland, Nederlandse Vereniging voor Duurzame Energie (NVDE), Nederlandse
Windenergie Associatie (NWEA), Holland Solar en Energie Samen. Later sloot ook de
Vereniging Afvalbedrijven aan. Ook heeft bijvoorbeeld het Platform Groen Gas via brieven
hun mening kenbaar gemaakt.
De brieven aan de Tweede en Eerste Kamer van 30 november 2022 zijn op 9 december 2022
in een webinar met ruim 250 deelnemers toegelicht. Dit leverde circa 190 vragen en
opmerkingen op over onder andere biogas, de grens van 1 MW, garanties van oorsprong,
marktinkomsten, balancering, eigen gebruik en de SDE. Veel vragen konden op dat moment
nog niet beantwoord worden, maar zijn wel zijn meegenomen bij het opstellen van de
internetconsultatieversie van dit wetsvoorstel. Er zijn veelal nieuwe, meer uitgebreide
of duidelijker passages aan gewijd in deze toelichting.
Er is van 27 januari tot en met 16 februari 2023 een internetconsultatie gehouden,
parallel aan de uitvoeringstoetsen. Er zijn 45 reacties ontvangen. De belangrijkste
uitkomsten waren opmerkingen over het vaststellen van de marktinkomsten, waaronder
ook rekening houden met passieve balancering, combinaties van productie-installaties
met een batterij, het onder de inframarginale elektriciteitsheffing brengen van elektriciteitsproductie
uit steenkool en rekening houden met de SDE. Ook waren er opmerkingen over de hoogte
van het vrijgesteld bedrag voor biogas en over de grens van 1 MW voor productie-installaties.
Over het vaststellen van de marktinkomsten is voorts met een flink aantal producenten
naar aanleiding van de internetconsultatie één op één verder gesproken om de mogelijkheden
die de administratie biedt nog verder te verkennen.
Mede naar aanleiding van de internetconsultatie is het wetsvoorstel op een aantal
punten aangepast. De belangrijkste aanpassing is dat een eenvoudigere manier is toegevoegd
om de marktinkomsten per maand te bepalen op basis van uurlijkse day-ahead-prijzen
en dit als standaardmethode te hanteren. Bij de wijze van meten kan een oplossing
voor opmerkingen die over de combinatie van productie-installaties met een batterij
zijn gemaakt worden gevonden. Bij balanceren is vastgehouden aan het onderscheid tussen
de verschillende vormen van balancering. Bij de grens van 1 MW voor productie-installaties
zijn nog enkele verduidelijkingen aangebracht en wordt voor het vermogen van de zonnepanelen,
nu nauwer bij de verordening aangesloten door te kijken naar het vermogen dat op het
net kan worden ingevoed. Voor het onder de inframarginale elektriciteitsheffing brengen
van elektriciteit opgewekt uit steenkool is de motivatie uitgebreid. Tot slot blijft
het mogelijk om de marktinkomsten van inframarginale elektriciteitsproducten te bepalen
aan de hand van de administratie van bedrijven. Daarbij mag voor het bepalen van de
gemiddelde marktinkomsten per MWh, de inkomsten uit productie uit niet inframarginale
bronnen, opbrengsten uit batterijen en inkoop en verkoop ten bate van retail buiten
beschouwing worden gelaten. Voor zover echter sprake is van gebundelde verkoop zal
echter wel een toerekening van marktinkomsten aan elektriciteit die onder de inframarginale
elektriciteitsheffing valt of waarvoor een afzonderlijk vrijgesteld bedrag (plafond)
geldt, moeten plaatsvinden. Ook wordt voorgesteld drie maanden extra te geven voor
het doen van aangifte, dus negen in plaats van zes maanden na afloop van het kalenderjaar
waarin het heffingstijdvak is geëindigd.
9.2 Uitvoeringstoets Belastingdienst
De Belastingdienst heeft reeds op basis van de brieven aan de Tweede en Eerste Kamer
van 30 november 2022 een uitvoeringstoets uitgevoerd. De Belastingdienst heeft deze
uitvoeringstoets op 31 januari 2023 opgeleverd. Het eindoordeel van de Belastingdienst
is dat de inframarginale elektriciteitsheffing uitvoerbaar is per 1 december 2022,
mits geaccepteerd wordt dat de inframarginale elektriciteitsheffing eenmalig plaatsvindt
en dat de aangiften in de eerste helft van het jaar 2024 ingediend gaan worden. Aan
deze voorwaarden wordt tegemoet gekomen, aangiften kunnen met het wetsvoorstel evenwel
tot 1 oktober 2024 worden ingediend. De uitvoeringstoets van de Belastingdienst zal
worden herijkt zodra ook de lagere regelgeving voor de inframarginale elektriciteitsheffing
beschikbaar is.
9.3 Handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheidstoets NEa
Op 31 januari 2023 is de internetconsultatieversie van het wetsvoorstel aan de NEa
toegestuurd met het verzoek om een advies. De NEa heeft deze HUF-toets op 16 februari
2023 opgeleverd met als conclusie dat de basis was gelegd voor een uitvoerbare en
handhaafbare regeling, maar dat de nodige elementen nog verder ingevuld moesten worden.
De toets ging onder andere in op het identificeren van de doelgroep met betrekking
tot de 1 MW-grens, het vaststellen van de marktinkomsten en het marktinkomstenverslag
met betrekking tot bronnen, prijzen, berekenformules en rekenregels. Met de aangebrachte
wijzigingen in dit voorstel zoals hierboven bij de internetconsultatie beschreven,
is getracht hier zo goed mogelijk gehoor aan te geven.
9.4 Uitvoerbaarheid- en handhaafbaarheidstoets ACM
Op 31 januari 2023 is de internetconsultatieversie van het wetsvoorstel aan de ACM
toegestuurd met het verzoek om uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets (UHT-toets).
De ACM heeft deze toets op 17 februari 2023 opgeleverd en op 8 maart gepubliceerd68. De belangrijkste uitkomsten van deze toets waren dat het gekozen toezichtsarrangement
met een samenwerking van de Belastingdienst, de dienst Nederlandse Emissieautoriteit
(hierna: NEa) en de ACM als adviseur complex is, maar wel uitvoerbaar. De ACM concludeerde
ook dat het wetsvoorstel in de huidige vorm nog niet voldoende duidelijkheid geeft
over de bepaling van de marktinkomsten. De ACM gaf in overweging om productie voor
het afdekken van eigen eindverbruik uit te zonderen van de heffing. Met de aangebrachte
wijzigingen in dit voorstel zoals hierboven bij de internetconsultatie beschreven,
is getracht hier zo goed mogelijk gehoor aan te geven.
9.5 Advies Raad voor de Rechtspraak
De Raad voor de rechtspraak heeft op 1 maart 2023 advies uitgebracht over het wetsvoorstel.
De Raad voor de rechtspraak heeft geen zwaarwegende bezwaren tegen het wetsvoorstel
en verwacht dat de gevolgen voor de werklast niet substantieel zijn. Het wetsvoorstel
concentreert beroepszaken bij de rechtbank Den Haag.
9.6 Toetsing door het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)
Op 27 januari 2023 is de internetconsultatieversie van het wetsvoorstel aangeboden
aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) en op 8 februari 2023 is het advies69 ontvangen. Het ATR concludeert dat nut en noodzaak van het voorstel zijn gegeven,
de toelichting aandacht besteedt aan de alternatieven en dat de doelgroep is betrokken.
Tot slot is de regeldruk volgens het ATR volledig in kaart gebracht. Gelet op deze
bevindingen is het eindoordeel van het ATR ten aanzien van dit voorstel: het wetsvoorstel
indienen.
II ARTIKELEN
Artikel 1 begripsbepalingen
De verordening verwijst in artikel 2 voor de begripsbepalingen naar de definities
uit verordening (EU) 2019/943 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019
betreffende de interne markt voor elektriciteit (verder: de Elektriciteitsverordening)
en richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende
gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging
van Richtlijn 2012/27/EU (verder: de Elektriciteitsrichtlijn). Daarnaast zijn in artikel
2 van de verordening enkele aanvullende definities opgenomen. Voor zover relevant
voor de toepassing van de artikelen 6 tot en met 11 van de verordening en de omzetting
daarvan in dit wetsvoorstel, wordt in artikel 1 van dit wetsvoorstel verwezen naar
deze begripsbepalingen. Daarnaast zijn in dit artikel enkele aanvullende definities
opgenomen die relevant zijn voor de invoering en toepassing van deze bepalingen uit
de verordening in het Nederlandse recht.
Accountant
Voor het begrip accountant verwijst artikel 1 naar de Wet op het accountantsberoep.
Onder accountant wordt verstaan een registeraccountant of accountant-administratieconsulent
die is ingeschreven in het accountantsregister, bedoeld in artikel 36, eerste lid,
van de Wet op het accountantsberoep.
Afvalstof
Voor het begrip afvalstof verwijst artikel 1 naar de definitie in artikel 2, onderdeel
10, van de verordening. Onder afvalstof wordt aldaar verstaan: elke stof of elk voorwerp
waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen,
als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement
en de Raad.
Balanceringsdienstverlener en balanceringsenergiemarkt
Voor het begrip balanceringsdienstverlener verwijst artikel 1 naar de definitie in
artikel 2, onderdeel 12, van de Elektriciteitsverordening. Onder balanceringsdienstverlener
wordt aldaar verstaan: een marktdeelnemer die balanceringsenergie en/of balanceringscapaciteit
aanbiedt aan transmissiesysteembeheerders.
Voor het begrip balanceringsenergiemarkt verwijst artikel 1 naar de markt voor balanceringsenergie
als bedoeld in artikel 2, onderdeel 11, van de Elektriciteitsverordening. Onder balanceringsenergie
wordt aldaar verstaan: energie die door de transmissiesysteembeheerder wordt gebruikt
om de balancering uit te voeren.
Biomassabrandstoffen
De verordening noemt in artikel 7, eerste lid, onderdeel e, biomassabrandstoffen als
één van de inframarginale energiebronnen voor elektriciteitsopwekking waarop het plafond
op marktinkomsten, bedoeld in artikel 6 van de verordening, van toepassing is. Het
begrip omvat zowel vaste als gasvormige biomassabrandstoffen, echter met uitzondering
van biomethaan. In overweging 34 van de verordening wordt de reden van deze uitzondering
toegelicht. Inputbrandstoffen die worden gebruikt ter vervanging van aardgas, zoals
biomethaan, zijn uitgezonderd om de conversie van bestaande gasgestookte energiecentrales
overeenkomstig de REPowerEU-doelstellingen niet in gevaar brengen.
Voor de Nederlandse situatie betekent dit dat biomethaan, dat wil zeggen «groen gas»
in de zin van artikel 1, onderdeel b, sub 2, van de Gaswet dat wordt afgenomen van
het gastransportnet als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Gaswet, niet wordt
aangemerkt als biomassabrandstof in de zin van artikel 7, eerste lid, onderdeel e,
van de verordening.
Het begrip biomassabrandstoffen is als zodanig niet gedefinieerd in de verordening
en evenmin in de Elektriciteitsverordening of de Elektriciteitsrichtlijn. Voor de
definitie van biomassa wordt om die reden op deze plaats verwezen naar artikel 1,
eerste lid, onderdeel s, van de Elektriciteitswet 1998. Biomassa wordt in dat artikel
omschreven als: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen
van biologische oorsprong uit de landbouw – met inbegrip van plantaardige en dierlijke
stoffen –, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij
en de aquacultuur alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk
afval. Deze definitie is afkomstig uit richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement
en de Raad van de Europese Unie van 27 september 2001 betreffende de bevordering van
elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt
(PbEG L 283); inmiddels vervangen door richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement
en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare
energiebronnen (herschikking), (PbEU L 328). Onder de definitie van de Elektriciteitswet
1998 valt ook biogas, aangezien dit tot stand komt door bijvoorbeeld vergassing, (co-)vergisting
of pyrolyse van biologisch afbreekbare fracties zoals genoemd in de definitie van
biomassa.
Voor de toepassing van artikel 9, betreffende het vrijgestelde bedrag van de marktinkomsten,
is voorts van belang om een onderscheid te maken tussen vaste en gasvormige biomassabrandstoffen.
Er geldt een verschillend vrijgesteld bedrag van de marktinkomsten voor elektriciteit
die is opgewekt met gasvormige biomassabrandstoffen en voor elektriciteit die is opgewekt
met vaste biomassabrandstoffen.
Compensatiehandel
Voor het begrip compensatiehandel verwijst artikel 1 naar de definitie in artikel
2, onderdeel 27, van de Elektriciteitsverordening. Onder compensatiehandel wordt aldaar
verstaan: een zoneoverschrijdende transactie die door systeembeheerders tussen twee
biedzones is opgestart om fysieke congestie te verlichten.
Eindafnemer
Voor het begrip eindafnemer verwijst artikel 1 naar de definitie van eindafnemer van
elektriciteit in artikel 2, onderdeel 14 van de verordening. Onder eindafnemer van
elektriciteit wordt aldaar verstaan: een afnemer die elektriciteit koopt voor eigen
gebruik.
Elektriciteitsmarkten
Voor het begrip elektriciteitsmarkten verwijst artikel 1 naar de definitie in artikel
2, onderdeel 9, van de Elektriciteitsrichtlijn. Onder elektriciteitsmarkten wordt
aldaar verstaan: markten voor elektriciteit, onder meer over-the-counter-markten en elektriciteitsbeurzen, markten voor de verhandeling van energie, capaciteit,
balancerings- en ondersteunende diensten in alle tijdsbestekken, waaronder termijn-,
day-ahead- en intraday-markten.
Elektriciteitsnet en directe lijn
Voor de toepassing van de inframarginale elektriciteitsheffing is het van belang om
de hoeveelheid opgewekte elektriciteit eenduidig vast te kunnen stellen. Dit vergt
een plek waar gemeten wordt. Tegelijk moeten er ook marktinkomsten zijn en dat vergt,
gelet op de definitie hiervan, verkoop en levering van de opgewekte elektriciteit
en daarmee ook transport van die elektriciteit. De hoeveelheid opgewekte elektriciteit
met een in Nederland gelegen productie-installatie wordt om die reden in dit wetsvoorstel
afgemeten aan de hoeveelheid elektriciteit die door die productie-installatie is ingevoed
op het elektriciteitsnet of een directe lijn (zie artikel 7 van dit wetsvoorstel).
In de artikelen 6 tot en met 8 van de verordening worden de begrippen elektriciteitsnet
en directe lijn echter niet gebruikt. Om die reden wordt voor deze begrippen verwezen
naar de definities in de Elektriciteitswet 1998.
Een elektriciteitsnet is een net als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van e Elektriciteitswet
1998. Een net wordt daar omschreven als: één of meer verbindingen voor het transport
van elektriciteit en de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations
en andere hulpmiddelen, behoudens voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen onderdeel
uitmaken van een directe lijn of liggen binnen de installatie van een producent of
van een afnemer. Dit omvat het landelijk hoogspanningsnet, bedoeld in artikel 10,
eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, het net op zee, bedoeld in artikel 15a,
eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, een landsgrensoverschrijdend net als bedoeld
in artikel 1, eerste lid, onderdeel as, van de Elektriciteitswet 1998 en andere (regionale)
netten, waaronder ook een gesloten distributiesysteem als bedoeld in artikel 1, eerste
lid, onderdeel aq, juncto artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998.
Een directe lijn verbindt een productie-installatie van een producent rechtstreeks
met een of meer verbruikers (eindafnemers) van elektriciteit, zoals nader afgebakend
in artikel 1, eerste lid, onderdeel ar, van de Elektriciteitswet 1998.
Garantie van oorsprong voor duurzame elektriciteit en certificaat van oorsprong
Voor het begrip garantie van oorsprong voor duurzame elektriciteit verwijst artikel
1 naar de definitie in artikel 1, eerste lid, onderdeel x, van de Elektriciteitswet
1998. Dit zijn gegevens op een rekening die betrekking hebben op duurzame elektriciteit
en waarmee wordt aangetoond dat een producent met zijn installatie een hoeveelheid
duurzame elektriciteit heeft opgewekt.
Voor het begrip certificaat van oorsprong verwijst artikel 1 naar de definitie in
artikel 1, eerste lid, onderdeel bb, van de Elektriciteitswet 1998. Dit zijn gegevens
op een rekening waarmee wordt aangetoond uit welke energiebron, niet zijnde een hernieuwbare
energiebron, een hoeveelheid elektriciteit is opgewekt.
Deze begrippen worden niet gebruikt in de verordening, maar worden in dit wetsvoorstel
gebruikt bij het bepalen van de hoeveelheid door een producent opgewekte elektriciteit
indien deze is opgewekt met behulp van een elektriciteitsproductie-installatie die
gebruik maakt van meerdere energiebronnen waarvoor een verschillend vrijgesteld bedrag
(plafond) geldt.
Marktinkomsten, belastbare marktinkomsten en marktinkomstenverslag
Het begrip marktinkomsten is gedefinieerd in artikel 2, onderdeel 5, van de verordening.
Onder marktinkomsten worden aldaar verstaan: de inkomsten die een producent ontvangt
in ruil voor de verkoop en levering van elektriciteit in de Unie, ongeacht de contractuele
vorm waarin die ruil plaatsvindt, met inbegrip van stroomafnameovereenkomsten en andere
verrichtingen ter afdekking van schommelingen op de groothandelsmarkt voor elektriciteit,
met uitzondering van alle door de lidstaten verleende steun. Deze definitie is in
dit wetsvoorstel overgenomen, maar voor de toepassing in Nederland van artikel 6 van
de verordening (het plafond op marktinkomsten) en om dubbele toepassing hiervan op
marktinkomsten in andere lidstaten van de EU te voorkomen, is het begrip marktinkomsten
in artikel 3 van dit wetsvoorstel nader afgebakend. Voor de toepassing in Nederland
gaat het om marktinkomsten als bedoeld in artikel 2, onderdeel 5, van de verordening,
uit elektriciteit die is opgewekt en ingevoed op het elektriciteitsnet of een directe
lijn in Nederland, met inbegrip van de Nederlandse exclusieve economische zone. Zie
verder de toelichting bij artikel 3.
Belastbare marktinkomsten zijn de marktinkomsten die belastbaar zijn ingevolge artikel
7 van dit wetsvoorstel. Het gaat daarbij om de marktinkomsten die uitstijgen boven
het vrijgestelde bedrag van de marktinkomsten dat volgt uit artikel 9 van dit wetsvoorstel
(in de verordening aangeduid als «plafond op marktinkomsten»). De belastbare marktinkomsten
worden berekend met inachtneming van de artikelen 7 tot en met 10 van dit wetsvoorstel
en worden opgenomen in het marktinkomstenverslag als bedoeld in artikel 11 van dit
wetsvoorstel.
Producent en productie-installatie
De begrippen producent en productie-installatie worden gebruikt in de artikelen 6
tot en met 8 van de verordening over het plafond op marktinkomsten. Voor deze begrippen
verwijst de verordening naar de begripsbepalingen in de Elektriciteitsverordening
en de Elektriciteitsrichtlijn. Dat is in dit wetsvoorstel overgenomen. Aangezien de
Elektriciteitsverordening voor de definitie van producent terugverwijst naar de Elektriciteitsrichtlijn,
is in dit wetsvoorstel rechtstreeks naar de definitie in die richtlijn verwezen. Producent
is volgens die definitie een natuurlijk persoon of rechtspersoon die elektriciteit
opwekt.
De producent wekt elektriciteit op met een (elektriciteits)productie-installatie.
De producent hoeft geen eigenaar te zijn van de productie-installatie waarmee hij
elektriciteit opwekt. Omgekeerd is de eigenaar van een productie-installatie niet
per definitie een producent. Het gaat om de natuurlijk persoon of rechtspersoon die
daarmee elektriciteit opwekt en aan wie de opgewekte elektriciteit of het resultaat
uit die opwekking toekomt: de exploitant.
Indien elektriciteit wordt opgewekt in een organisatorische eenheid die geen rechtspersoon
is, zoals een vennootschap onder firma (hierna: VOF) of een commanditaire vennootschap
(hierna: CV), is die organisatorische eenheid niet de producent. Dat is immers niet
een natuurlijk persoon of rechtspersoon die elektriciteit opwekt. In dat geval moet
door de organisatorische eenheid (VOF of CV) heen worden gekeken naar de natuurlijk
personen of rechtspersonen die in of via de organisatorische eenheid (VOF of CV) elektriciteit
opwekken. Kortom, de vennoten van de VOF of CV zijn producent voor het deel van de
productie of het deel van het resultaat van de productie dat aan hen toekomt. Daarbij
wordt opgemerkt dat dit kan afwijken van degene die in het kader van de Elektriciteitswet
1998 als producent wordt aangemerkt. De definitie van producent in artikel 1, eerste
lid, onderdeel g, van de Elektriciteitswet 1998 vereist namelijk niet dat de producent
een natuurlijk persoon of rechtspersoon is. In het onderhavige wetsvoorstel wordt
echter, in navolging van de verordening, de definitie van de Elektriciteitsverordening
en Elektriciteitsrichtlijn gehanteerd die dit vereiste wel bevat.
Gelet op het voorgaande kunnen er meerdere natuurlijke of rechtspersonen zijn die
met één productie-installatie elektriciteit opwekken en dus producent zijn. Bijvoorbeeld
in het geval dat elektriciteit wordt opgewekt in een gemeenschappelijke onderneming
(joint venture) die geen rechtspersoon is, zoals een VOF of een CV. De vennoten of
joint venture-partners zijn in dat geval de producenten en zullen afzonderlijk aangifte
moeten doen.
Indien elektriciteit wordt opgewekt in een gemeenschappelijke onderneming met rechtspersoonlijkheid,
zoals een besloten vennootschap of een coöperatie, is deze rechtspersoon de producent.
De aandeelhouders van de besloten vennootschap of de leden van de coöperatie zijn
in dat geval geen producent. Zij kunnen wel met de producent (de gemeenschappelijke
onderneming) zijn verbonden in een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van
het Burgerlijk Wetboek. Dat kan relevant zijn bij het bepalen van de marktinkomsten
van de producent en voor de verplichting om een marktinkomstenverslag in te dienen
(zie de artikelen 10 en 11).
Een (elektriciteits)productie-installatie is volgens definitie van de Elektriciteitsverordening
een installatie waarin primaire energie wordt omgezet in elektrische energie en die
bestaat uit een of meer elektriciteitsproductie-eenheden die met een netwerk zijn
verbonden.
Een aansluiting in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Elektriciteitswet
1998 verbindt een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ-object) met een net en achter een aansluiting zit – in beginsel – één
WOZ-object. Bij een gezamenlijke aansluiting als bedoeld in artikel 1, zevende lid,
van de Elektriciteitswet 1998, de zogenoemde cable pooling bepaling, is sprake van twee of meer WOZ-objecten achter één aansluiting, die voor
de toepassing van de Elektriciteitswet 1998 worden beschouwd als één productie-installatie
en één WOZ-object. Dat laatste geldt dus enkel voor de toepassing van de Elektriciteitswet
1998 en niet voor de toepassing van dit wetsvoorstel. Bovendien is de mogelijkheid
van cable pooling (twee of meer WOZ-objecten op één aansluiting) ingegeven door beperkingen bij de
netbeheerder, gelet op de beschikbare netcapaciteit, om de productie-installaties
ieder afzonderlijk op het elektriciteitsnet aan te sluiten, zoals dat normaliter hoort
te gebeuren.70 Voor de toepassing van dit wetsvoorstel moeten in het geval van cable pooling de productie-installaties achter de gezamenlijke aansluiting dan ook worden beschouwd
als afzonderlijke productie-installaties, afgebakend naar WOZ-object, van de producenten
die gezamenlijk een aanvraag bij de netbeheerder hebben gedaan om de betreffende productie-installatie
en WOZ-objecten aan te sluiten op dezelfde aansluiting.
Het geïnstalleerd vermogen van de productie-installatie waarmee een producent elektriciteit
opwekt verwijst naar de maximumcapaciteit, bedoeld in artikel 2, onderdeel 16, van
verordening (EU) 2016/631,71 en wordt bepaald door de technische specificaties van die installatie. Het aandeel
van de producent in de eigendom of de exploitatie van de productie-installatie of
het aandeel van de opgewekte elektriciteit of het resultaat uit die opwekking dat
hem toekomt, is hierbij niet van belang. Het geïnstalleerd vermogen van de productie-installatie
is relevant bij de toepassing van de grens van 1 MW, bedoeld in artikel 3, eerste
lid, van dit wetsvoorstel.
Redispatching
Voor het begrip redispatching verwijst artikel 1 naar de definitie in artikel 2, onderdeel 26, van de Elektriciteitsverordening.
Onder redispatching wordt aldaar verstaan: een maatregel met inbegrip van beperking, die door een of
meerdere transmissiesysteembeheerders of distributiesysteembeheerders wordt geactiveerd
door een wijziging van het productie- en/of belastingspatroon teneinde de fysieke
stromen in het elektriciteitssysteem te veranderen en fysieke congestie te verlichten
of de systeemveiligheid op een andere manier te waarborgen.
Artikel 2 inframarginale elektriciteitsheffing
Het ingevolge de verordening verplichte plafond op marktinkomsten uit elektriciteit
die is opgewekt met behulp van een inframarginale energiebron als bedoeld in artikel
7, eerste lid, van de verordening wordt in Nederland uitgevoerd door middel van een
belasting onder de naam inframarginale elektriciteitsheffing. Het gaat om een rijksbelasting
in de zin van artikel 1, tweede lid, van de Awr. In dit artikel wordt de producent
van de in artikel 3 nader gespecificeerde elektriciteit aangewezen als belastingplichtig
voor de inframarginale elektriciteitsheffing. Voor het begrip producent wordt verwezen
naar de toelichting op dit begrip bij artikel 1. De aanwijzing van de producent als
belastingplichtige sluit aan bij artikel 6, eerste lid, van de verordening.
Gelet op artikel 6, derde lid, van de verordening zijn, ter voorkoming van het omzeilen
van de inframarginale elektriciteitsheffing in het geval waarin de producent wordt
gecontroleerd door of gedeeltelijk eigendom is van een of meer andere ondernemingen,
met name wanneer deze deel uitmaakt van een verticaal geïntegreerde onderneming, in
artikel 10 van dit wetsvoorstel nadere bepalingen opgenomen ten aanzien van de marktinkomsten
van de producent indien deze deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Het gaat daarbij om de situatie dat een producent
die deel uitmaakt van een groep kiest voor vaststelling van de belastbare marktinkomsten
overeenkomstig artikel 10 (op basis van zijn boekhouding in plaats van de day-ahead-prijzen
per uur). Hiervoor wordt verder verwezen naar de toelichting bij dit artikel.
Aangezien de producent belastingplichtig is, is hij ook degene die de verschuldigde
inframarginale elektriciteitsheffing moet voldoen en aangifte moet doen (zie artikel
20 van dit wetsvoorstel). Dat geldt ook als de producent deel uitmaakt van een groep
als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Voor het geval de
producent deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek is voorts in artikel 11, eerste lid, van dit wetsvoorstel wel een
bijzondere bepaling opgenomen met betrekking tot het opstellen en indienen van het
marktinkomstenverslag; dat moet dan worden gedaan door de groepsmaatschappij die in
Nederland aan het hoofd staat van de groep. Dit is nader toegelicht bij artikel 11
van dit wetsvoorstel.
Artikel 3 belastbaar feit
Eerste en tweede lid
Gelet op de door het kabinet op grond van artikel 8 van de verordening gemaakte keuze,
wordt deze belasting eveneens toegepast op marktinkomsten uit elektriciteit die is
opgewekt met behulp van steenkool. Voor de uitvoering in Nederland van dit plafond
op marktinkomsten uit elektriciteit gaat het om marktinkomsten uit in Nederland of
de Nederlandse exclusieve economische zone opgewekte elektriciteit die is ingevoed
op het elektriciteitsnet of een directe lijn. Het zogenoemde verbruik «achter de meter»
valt daarmee niet onder de heffing. Hieruit worden immers geen marktinkomsten verkregen.
Dit wordt aangegeven in het eerste lid in combinatie met het tweede lid.
In het eerste lid is tevens de beperking opgenomen dat de inframarginale elektriciteitsheffing
alleen wordt geheven op marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt met een productie-installatie
met een geïnstalleerd vermogen vanaf 1 MW. Als er 0,999 kW op het typeplaatje van
de windmolen staat en dit is het volledig aangesloten vermogen op die aansluiting,
dan valt deze windmolen niet onder de heffing. Het kabinet maakt hiermee gebruik van
de uitzonderingsmogelijkheid, bedoeld in artikel 7, derde lid, eerste zin, van de
verordening. Dit voorstel is toegelicht in paragraaf 3.2.3 van deze memorie van toelichting.
Het geïnstalleerd vermogen betreft de maximumcapaciteit, bedoeld in artikel 2, onderdeel
16, van verordening (EU) 2016/631 van de productie-installatie, zoals die is aangesloten
op het elektriciteitsnet of een directe lijn. Ongeacht of één of meerdere producenten
met een productie-installatie elektriciteit opwekken wordt bij de toepassing van het
eerste lid het geïnstalleerd vermogen van de productie-installatie als geheel in aanmerking
genomen. Zie ook de toelichting bij de begripsbepaling van productie-installatie.
Indien een productie-installatie zowel elektriciteit als warmte kan opwekken, zoals
een warmtekrachtkoppeling, telt alleen het vermogen (ofwel de maximumcapaciteit) voor
elektriciteitsopwekking mee. Het aansluitingenregister van de netbeheerder, bedoeld
in artikel 13.31 van de Netcode elektriciteit (CERES), vermeldt van de productie-eenheden
achter de aansluiting de maximumcapaciteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel 16,
van verordening (EU) 2016/631.
De inframarginale elektriciteitsheffing geldt voorts alleen voor marktinkomsten uit
elektriciteit die is opgewekt met behulp van een inframarginale energiebron als bedoeld
in artikel 7, eerste lid, van de verordening of met behulp van steenkool. Zoals opgemerkt
in het algemeen deel van deze toelichting, gaat het in Nederland om de inframarginale
energiebronnen windenergie, zonne-energie, waterkracht zonder reservoir, biomassabrandstoffen,
afvalstoffen en kernenergie. Met de andere in artikel 7, eerste lid, van de verordening
genoemde energiebronnen geothermie, bruinkool, ruwe aardolieproducten en turf, vindt
in Nederland niet of nauwelijks elektriciteitsopwekking plaats. De toevoeging van
steenkool betreft de mogelijkheid, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel c,
van de verordening om marktinkomsten van producenten die elektriciteit opwekken uit
andere dan de in artikel 7, eerste lid, van de verordening genoemde bronnen te beperken.
Het kabinet wil gebruikmaken van deze mogelijkheid om de inframarginale elektriciteitsheffing
eveneens toe te passen op marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt uit steenkool.
Dit voorstel is toegelicht in de paragraaf 3.2.2 van deze toelichting.
Derde lid
In het voorgestelde derde lid is een aantal uitzonderingen opgenomen. De inframarginale
elektriciteitsheffing wordt niet toegepast op marktinkomsten uit elektriciteit die
is opgewekt binnen een demonstratieproject als bedoeld in de Elektriciteitsverordening.
Dit betreft de uitzondering, bedoeld in artikel 7, tweede lid, eerste zinsdeel, van
de verordening. Het tweede zinsdeel van dit artikellid zondert ook inkomsten per MWh
geproduceerde elektriciteit uit die reeds door andere, niet uit hoofde van artikel
8 van de verordening vastgestelde overheidsmaatregelen worden geplafonneerd. Zoals
aangegeven in het algemeen deel van de toelichting komt dit in Nederland niet voor
(zie paragraaf 3.2). De inframarginale elektriciteitsheffing wordt voorts ook niet
toegepast op de inkomsten die zijn verkregen als de opgewekte elektriciteit door een
balanceringsdienstverlener is ingezet op de balanceringsmarkt of is ingezet voor redispatching of compensatiehandel. Artikel 7, vierde lid, van de verordening geeft de mogelijkheid
om het plafond op marktinkomsten niet toe te passen op deze inkomsten en in het wetsvoorstel
is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt (zie hiervoor paragraaf 3.1 en 3.4 van deze
toelichting).
Artikel 4 heffingstijdvak
Het eerste lid van dit artikel bepaalt in welke tijdsperiode de bepalingen inzake
het verplichte plafond op marktinkomsten van toepassing zijn. De inframarginale elektriciteitsheffing
wordt over dezelfde tijdsperiode geheven als de verordening in artikel 22, tweede
lid, onderdeel c, voorschrijft (zie hiervoor hoofdstuk 2 van deze toelichting).
In het tweede lid is voorts bepaald dat de inframarginale elektriciteitsheffing verschuldigd
wordt op het tijdstip waarop het heffingstijdvak eindigt. Hiermee wordt invulling
gegeven aan artikel 6, vierde lid, van de verordening waarin is bepaald dat lidstaten
beslissen of zij het plafond op marktinkomsten toepassen bij de vereffening van de
uitwisseling van energie of daarna. Zoals toegelicht in paragraaf 3.11 van het algemeen
deel van deze toelichting wordt ervoor gekozen om de inframarginale elektriciteitsheffing
eenmalig achteraf te innen voor het gehele heffingstijdvak.
Artikel 5 heffingsgrondslag
Eerste lid
De grondslag voor de inframarginale elektriciteitsheffing is de som van de belastbare
marktinkomsten uit door de producent in de kalendermaanden van het heffingstijdvak
opgewekte en ingevoede elektriciteit, zoals die blijkt uit het marktinkomstenverslag.
De belastbare marktinkomsten in een kalendermaand zijn de marktinkomsten uit in de
kalendermaand opgewekte en ingevoede elektriciteit die uitstijgen boven het vrijgestelde
bedrag, bedoeld in artikel 9 van dit wetsvoorstel. Deze worden berekend met inachtneming
van de voorgestelde artikelen 7 tot en met 10.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van dit wetsvoorstel is de belastingplichtige
producent of, indien deze onderdeel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel
24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de groepsmaatschappij die in Nederland
aan het hoofd staat van de groep, verplicht om een marktinkomstenverslag op te stellen
waaruit de som van de belastbare marktinkomsten uit de elektriciteitsproductie in
de kalendermaanden in het heffingstijdvak blijkt.
Marktinkomsten uit de elektriciteitsproductie van de belastingplichtige producent
zijn alle marktinkomsten die zijn verkregen uit de door de producent in het heffingstijdvak
opgewekte en ingevoede elektriciteit die ingevolge artikel 3 onder de inframarginale
elektriciteitsheffing valt. Indien de producent deel uitmaakt van een groep als bedoeld
in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek kunnen de marktinkomsten uit
deze elektriciteit ook zijn verkregen door een met de producent in een groep als bedoeld
in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verbonden groepsmaatschappij.
Bijvoorbeeld indien de producent de door hem in het heffingstijdvak opgewekte elektriciteit
verkoopt aan een met hem verbonden groepsmaatschappij die deze elektriciteit verkoopt
op een elektriciteitsmarkt, of doorverkoop aan een andere verbonden groepsmaatschappij
die deze elektriciteit op de markt brengt. In dat geval worden deze marktinkomsten
uit de elektriciteitsproductie van de producent meegerekend bij de marktinkomsten
van de producent. Dat is met name relevant indien de producent kiest voor vaststelling
van de marktinkomsten uit zijn elektriciteitsproductie overeenkomstig artikel 10 van
dit wetsvoorstel. Dit is geregeld in artikel 10, tweede tot en met vierde lid, van
dit wetsvoorstel.
Tweede lid
Indien de belastingplichtige producent of, indien deze onderdeel uitmaakt van een
groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de groepsmaatschappij
die in Nederland aan het hoofd staat van de groep, op grond van artikel 14 een nieuw
marktinkomstenverslag heeft moeten opstellen en indienen bij de Minister van Klimaat
en Energie, blijkt de heffingsgrondslag uit dit nieuwe marktinkomstenverslag. Indien
de Minister van Klimaat en Energie op grond van artikel 15 ambtshalve een marktinkomstenverslag
heeft vastgesteld ten aanzien van een belastingplichtige producent of een in Nederland
gevestigde moedermaatschappij van een belastingplichtige producent, blijkt de heffingsgrondslag
uit dit ambtshalve opgestelde marktinkomstenverslag.
Artikel 6 tarief
Dit voorgestelde artikel bepaalt de hoogte van de inframarginale elektriciteitsheffing.
Deze bedraagt 90% van de som van de belastbare marktinkomsten uit elektriciteit als
bedoeld in artikel 3, eerste lid, die door de producent is opgewekt en ingevoed in
de kalendermaanden van het heffingstijdvak. Met dit artikel wordt gebruik gemaakt
van de mogelijkheid in artikel 7, vijfde lid, van de verordening om het plafond op
marktinkomsten slechts toe te passen op 90% van de marktinkomsten die dit plafond
overschrijden (zie hiervoor paragraaf 3.10 van deze toelichting).
Artikel 7 belastbare marktinkomsten in een kalendermaand
Eerste lid
De voor de inframarginale elektriciteitsheffing belastbare marktinkomsten uit door
de producent opgewekte elektriciteit die onder de belasting valt, worden per kalendermaand
van het heffingstijdvak berekend. De keuze voor deze aggregatie per maand is toegelicht
in paragraaf 3.5 van deze toelichting.
Omdat er op grond van artikel 9 van dit wetsvoorstel voor marktinkomsten uit elektriciteit
die is opgewekt uit biomassabrandstoffen, een andere inframarginale energiebron, een
andere inframarginale energiebron met een productie-installatie als bedoeld in artikel
9, onderdeel d, en steenkool verschillende vrijgesteld bedragen gelden, moeten de
belastbare marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt uit elke van deze energiebronnen
apart worden berekend. Deze berekeningen moeten plaatsvinden zoals is voorgeschreven
in het derde tot en met zevende lid van dit artikel. De som van de aldus berekende
belastbare marktinkomsten vormt de belastbare marktinkomsten van de producent uit
door hem in een kalendermaand van het heffingstijdvak opgewekte elektriciteit.
Tweede lid
Indien de uitkomst van de berekening van de marktinkomsten uit in een kalendermaand
uit een energiebron met een afzonderlijk vrijgesteld bedrag opgewekte en ingevoede
elektriciteit kleiner is dan nul, worden de belastbare marktinkomsten uit deze elektriciteit
op nihil gesteld. Dit betekent dat eventuele negatieve marktinkomsten uit elektriciteit
die is opgewekt uit een van de energiebronnen, genoemd in het eerste lid, niet kunnen
worden gesaldeerd met marktinkomsten uit elektriciteit die is opgewekt uit een andere
in het eerste lid genoemde energiebron. Doordat de belastbare marktinkomsten uit elektriciteit
die is opgewekt met een energiebron niet kleiner kunnen zijn dan nul, kan de som van
de belastbare marktinkomsten in een maand, bedoeld in het eerste lid van dit artikel,
evenmin kleiner zijn dan nul.
Derde lid
Het voorgestelde derde lid bevat de formule waarmee de belastbare marktinkomsten uit
in een kalendermaand van het heffingstijdvak opgewekte en ingevoede elektriciteit
die onder de belasting valt, moeten worden berekend. Zoals eerder toegelicht dient
dit per energiebron waarvoor een verschillend vrijgesteld bedrag van de marktinkomsten
geldt, apart te worden berekend. Indien de elektriciteit is opgewekt met een productie-installatie
waarvoor subsidie is verleend krachtens de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies en hiervoor
op grond van artikel 9, onderdeel d, een ander vrijgesteld bedrag van de marktinkomsten
geldt, komt dit neer op een berekening per productie-installatie.
De belastbare marktinkomsten uit in een kalendermaand van het heffingstijdvak opgewekte
elektriciteit wordt als volgt berekend. De totale hoeveelheid in een kalendermaand
per uur uit een bepaalde energiebron, of uit een bepaalde energiebron met een bepaalde
productie-installatie opgewekte en ingevoede elektriciteit (sHE(uur)) wordt vermenigvuldigd met het verschil tussen de gemiddelde marktinkomsten per MWh
uit in de kalendermaand per uur uit de energiebron opgewekte en ingevoede elektriciteit
(GME(uur)) en het vrijgestelde bedrag van marktinkomsten per MWh (VB) voor de betreffende energiebron.
De gemiddelde marktinkomsten per MWh uit in de kalendermaand per uur uit de energiebron
opgewekte en ingevoede elektriciteit (GME(uur)) die benodigd zijn voor de berekening van de belastbare marktinkomsten uit in een
kalendermaand opgewekte en ingevoede elektriciteit worden vastgesteld met toepassing
van artikel 8 van dit wetsvoorstel. Het vrijgestelde bedrag aan marktinkomsten per
MWh dat in de berekening moet worden toegepast, is bepaald in artikel 9 van dit wetsvoorstel.
De hoeveelheid elektriciteit die in een kalendermaand per uur uit de energiebron is
opgewekt en ingevoed, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op de hoeveelheid
elektriciteit in MWh’s die in de kalendermaand per uur is ingevoed op het elektriciteitsnet
of een directe lijn. Deze hoeveelheid elektriciteit kan worden vastgesteld op basis
van de meetgegevens van de (comptabele) meetinrichting die behoort bij de aansluiting
van de productie-installatie op het elektriciteitsnet of de directe lijn. Eventueel
eigen verbruik van opgewekte elektriciteit voordat deze wordt ingevoed, het zogenoemde
verbruik «achter de meter», wordt dan niet meegeteld. Hieruit worden ook geen marktinkomsten
verkregen. Ingevolge artikel 2, derde lid, onderdeel c, vallen niet onder de inframarginale
elektriciteitsheffing inkomsten met betrekking tot de opgewekte elektriciteit uit
de compensatie voor redispatching of compensatiehandel. De hoeveelheid elektriciteit die daarvoor is ingezet moet dan
ook van de ingevoede hoeveelheid elektriciteit worden afgetrokken. Ingevolge artikel
3, derde lid, onderdeel b, zijn ook uitgezonderd de marktinkomsten uit opgewekte elektriciteit
die door een balanceringsdienstverlener is aangeboden op de balanceringsenergiemarkt
en daar is afgenomen. Deze hoeveelheid wordt wel meegenomen in de berekening, maar
hiervoor is een compensatie opgenomen in de berekening van de gemiddelde marktinkomsten
per MWh die in aanmerking moet worden genomen. Dat is geregeld in artikel 8, tweede
lid, van dit wetsvoorstel.
Vierde, vijfde, en zesde lid
Het vierde, vijfde en zesde lid van dit artikel bevatten een specifieke regeling voor
het vaststellen van de hoeveelheid elektriciteit die in de kalendermaand per uur is
opgewekt met een hybride productie-installatie. Daarbij gaat het om een productie-installatie
die gebruik maakt van energiebronnen waarvoor een verschillend vrijgesteld bedrag
geldt. Er zijn bijvoorbeeld hybride productie-installaties die elektriciteit opwekken
met behulp van zowel biomassabrandstoffen als afvalstoffen of met zowel steenkool
als biomassabrandstoffen of afvalstoffen.
Zoals eerder is aangegeven in deze toelichting (zie paragraaf 3.9), kan bij een hybride
productie-installatie door middel van garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit
of certificaten van oorsprong worden aangetoond welke hoeveelheid elektriciteit in
een kalendermaand is opgewekt met behulp van een hernieuwbare energiebron en welke
hoeveelheid elektriciteit is opgewekt met behulp van een andere energiebron. Biomassabrandstoffen
en andere inframarginale energiebronnen die in Nederland worden gebruikt voor elektriciteitsopwekking,
met uitzondering van afvalstoffen en kernenergie, zijn hernieuwbare energiebronnen
als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel t, van de Elektriciteitswet 1998.
Elektriciteit opgewekt uit een hernieuwbare energiebron is duurzame elektriciteit
als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel u, van de Elektriciteitswet 1998.
Hiervoor kan een garantie van oorsprong voor duurzame elektriciteit als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel x, van de Elektriciteitswet 1998 worden uitgegeven.
Voor elektriciteit die is opgewekt uit afvalstoffen, kernenergie of steenkool kan
een certificaat van oorsprong als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel bb,
van de Elektriciteitswet 1998 worden uitgegeven. Krachtens artikel 77, tweede lid,
onderdeel f, van de Elektriciteitswet 1998 zijn regels gesteld voor het meten van
de hoeveelheid elektriciteit die afkomstig is van een productie-installatie voor duurzame
elektriciteit. Aangezien een hybride productie-installatie met gebruik van kernenergie
niet voorkomt, is kernenergie in de artikelleden achterwege gelaten.
Aangezien de garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit en certificaten van
oorsprong productiegegevens per maand betreffen, wordt voor de productiegegevens per
uur in een kalendermaand uitgegaan van de verhouding op maandbasis tussen de in de
hybride productie-installatie gebruikte energiebronnen waarvoor een verschillend vrijgesteld
bedrag geldt. De per uur opgewekte en ingevoede elektriciteit wordt dus over de energiebronnen
verdeeld in de verhouding zoals die op maandbasis blijkt uit de aan de producent verstrekte
garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit en certificaten van oorsprong.
Indien in een kalendermaand door de producent geen garanties van oorsprong voor duurzame
elektriciteit of certificaten van oorsprong voor de productie van elektriciteit met
behulp van afvalstoffen of steenkool zijn aangevraagd, wordt de hoeveelheid opgewekte
elektriciteit uit biomassabrandstoffen of een andere inframarginale energiebron, met
uitzondering van afvalstoffen, vastgesteld op het verschil tussen de totale hoeveelheid
met de productie-installatie opgewekte hoeveelheid elektriciteit en de hoeveelheid
opgewekte elektriciteit waarvoor certificaten van oorsprong zijn afgegeven. Andersom,
indien geen certificaten van oorsprong zijn aangevraagd voor de productie van elektriciteit
uit afvalstoffen of steenkool, maar wel garanties van oorsprong voor de productie
van elektriciteit uit biomassabrandstoffen of een andere inframarginale energiebron,
met uitzondering van afvalstoffen, wordt op eenzelfde wijze de hoeveelheid opgewekte
elektriciteit uit afvalstoffen of steenkool bepaald. Deze hoeveelheid wordt dan vastgesteld
op het verschil tussen de totale hoeveelheid met de productie-installatie opgewekte
hoeveelheid elektriciteit en de hoeveelheid opgewekte elektriciteit waarvoor garanties
van oorsprong zijn afgegeven. Indien de hoeveelheid uit verschillende bronnen opgewekte
elektriciteit niet op deze wijze kan worden bepaald, moet de hoeveelheid opgewekte
elektriciteit uit biomassabrandstoffen of een inframarginale energiebron, met uitzondering
van afvalstoffen, op dezelfde wijze en met toepassing van dezelfde regels voor het
meten van de hoeveelheid elektriciteit worden vastgesteld als is vereist indien hiervoor
garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit worden aangevraagd.
Zevende lid
Het zevende lid bepaalt onder a dat bij ministeriële regeling nadere regels worden
gesteld over de wijze waarop de hoeveelheid in een kalendermaand per uur uit een energiebron
opgewekte en ingevoede elektriciteit moet worden bepaald. In beginsel zullen dat de
meetgegevens op de aansluiting zijn. Voor bijzondere situaties, zoals bijvoorbeeld
hybride productie-installaties of productie-installaties die achter dezelfde aansluiting
zijn gecombineerd met een batterij, kunnen afwijkende regels worden opgenomen, zoals
bijvoorbeeld de meetgegevens op de productie-installatie.
Voorts kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de toepassing van het vierde,
vijfde en zesde lid die gaan over het bepalen van de hoeveelheid opgewekte en ingevoede
elektriciteit indien elektriciteit is opgewekt met een hybride productie-installatie.
Artikel 8 gemiddelde marktinkomsten per megawattuur uit in een kalendermaand per uur
opgewekte en ingevoede elektriciteit
Eerste lid
Het eerste lid bevat een formule voor berekening van de gemiddelde marktinkomsten
per MWh uit in een kalendermaand per uur opgewekte en ingevoede elektriciteit (GME(uur)), bedoeld in artikel 7, derde lid. Hiertoe wordt de som van de marktinkomsten uit
in de kalendermaand per uur uit de energiebron opgewekte en ingevoede elektriciteit,
uitgedrukt in € (sME(uur)) gedeeld door de som van de hoeveelheid in de kalendermaand per uur uit de energiebron
opgewekte en ingevoede elektriciteit, uitgedrukt in MWh’s (sHE(uur)). Dit resulteert in een gemiddelde prijs per MWh.
Hoe de marktinkomsten uit in de kalendermaand per uur uit de energiebron opgewekte
en ingevoede elektriciteit (ME(uur)) moet worden berekend, volgt uit het derde lid. Hoe de hoeveelheid in de kalendermaand
per uur uit de energiebron opgewekte en ingevoede elektriciteit (HE(uur)) moet worden vastgesteld, volgt uit artikel 7. Hierover kunnen bij ministeriële regeling
nadere regels worden gesteld (zie ook het vierde lid van het onderhavige artikel).
Tweede lid
Indien de elektriciteit is opgewekt uit wind- of zonne-energie wordt de uitkomst uit
het eerste lid, de gemiddelde marktinkomsten per MWh, nog gecorrigeerde voor onbalans.
Hiervoor wordt de onbalansafslag gehanteerd zoals die wordt vastgesteld door het Planbureau
voor de Leefomgeving ten behoeve van de vaststelling door de Minister voor Klimaat
en Energie van correctiebedragen in het kader van de subsidie stimulering duurzame
energieproductie en klimaattransitie (SDE). Er is een afzonderlijke onbalansafslag
voor elektriciteitsproductie uit windenergie op zee en op land en voor elektriciteitsproductie
uit zonne-energie.
Derde lid
Voor het berekenen van de marktinkomsten uit in de kalendermaand per uur uit de energiebron
opgewekte en ingevoede elektriciteit (ME(uur)) wordt de hoeveelheid in de kalendermaand per uur uit de energiebron opgewekte en
ingevoede elektriciteit (HE(uur)) vermenigvuldigd met prijs voor elektriciteit voor het betreffende uur in de kalendermaand
op de day-ahead-markt voor de biedzone Nederland op de voorafgaande dag.
Vierde lid
Bij ministeriële regeling zullen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop
de hoeveelheid in een kalendermaand per uur uit een energiebron opgewekte en ingevoede
elektriciteit moet worden bepaald (zie ook artikel 7, zevende lid, van dit wetsvoorstel).
Daarnaast zullen nadere regels worden gesteld over de in acht te nemen onbalansafslag
en day-ahead-prijzen per uur. Beoogd wordt om deze gegevens, voor zover die gegevens
of de berekenwijze voor de onbalansafslag na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel
bekend zijn, in de regeling op te nemen.
Artikel 9 vrijgesteld bedrag aan marktinkomsten
Dit artikel bevat het vrijgestelde bedrag aan marktinkomsten uit elektriciteit die
onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt. Dit betreft het plafond op marktinkomsten
als bedoeld in de verordening. Zoals is toegelicht in paragraaf 3.8 van deze toelichting
wordt voorgesteld om een verschillend vrijgesteld bedrag vast te stellen voor marktinkomsten
uit elektriciteit die is opgewekt uit gasvormige biomassabrandstoffen, vaste biomassabrandstoffen,
een andere inframarginale energiebron als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de
verordening of steenkool. De vrijgestelde bedragen aan marktinkomsten per MWh zijn
opgenomen in de onderdelen a tot en met e van dit artikel van het wetsvoorstel.
Onderdeel d bevat een afwijkend vrijgesteld bedrag aan marktinkomsten indien de elektriciteit
is opgewekt met een productie-installatie waarvoor een subsidie is verleend ter stimulering
van de opwekking van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen (subsidie stimulering
duurzame energieproductie en klimaattransitie (SDE)) met een fase-, basis- of tenderbedrag
dat hoger is dan € 130/MWh. Omdat de producent voor die installatie kan rekenen op
aanvulling van de marktinkomsten met subsidie tot het fasebedrag of basisbedrag dan
wel tenderbedrag om zijn investering terug te verdienen, geldt voor de marktinkomsten
van elektriciteit die is geproduceerd met die productie-installatie een vrijgesteld
bedrag per MWh dat gelijk is aan het fase-, basis- of tenderbedrag voor de productie-installatie.
Zie ook de toelichting bij artikel 7, vierde lid.
In paragraaf 3.8.4 is de berekenwijze van het vrijgestelde bedrag van de marktinkomsten
uit elektriciteit die is opgewekt uit steenkool nader toegelicht.
Artikel 10 alternatief voor berekening belastbare marktinkomsten uit in een kalendermaand
opgewekte en ingevoede elektriciteit
In artikel 10 is een regeling opgenomen om de belastbare marktinkomsten, in afwijking
van de methode zoals die volgt uit artikel 7, derde lid, en artikel 8, vast te stellen
met gebruikmaking van de daadwerkelijk afgesloten overeenkomsten met betrekking tot
de elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt in plaats
van met gebruikmaking van de day-ahead-prijzen op uurbasis. Dit betreft een keuzemogelijkheid
voor de producent. Het is met name bedoeld voor de situatie dat de producent van oordeel
is dat de methode met gebruikmaking van de day-ahead-prijzen op uurbasis niet representatief
is voor de door hem daadwerkelijk gerealiseerde marktinkomsten. De producent kan dan
kiezen voor berekening van de belastbare marktinkomsten op basis van zijn administratie
met betrekking tot de marktinkomsten uit de elektriciteit die onder de inframarginale
elektriciteitsheffing valt. Deze keuze geldt dan voor alle kalendermaanden van het
heffingstijdvak. Het is niet mogelijk om per kalendermaand van het heffingstijdvak
een keuze voor deze methode te maken. Een keuze per energiebron waaruit de elektriciteit
is opgewekt of per productiemiddel van de producent is evenmin mogelijk. Indien de
producent onderdeel uitmaakt van een groep is het wel mogelijk dat andere producenten
die tot dezelfde groep behoren een andere keuze maken. Paragraaf 3.7 van deze toelichting
bevat een nadere toelichting op deze alternatieve wijze voor berekening van de belastbare
marktinkomsten van de producent.
Eerste lid
Het eerste lid bevat voor deze alternatieve methode de formule voor berekening van
de belastbare marktinkomsten uit in een kalendermaand van het heffingstijdvak door
de producent opgewekte en ingevoede elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing
valt. Het verschil ten opzicht van de methode van artikel 7, derde lid, en artikel
8, zit met name in het feit dat niet wordt voorgeschreven dat de gemiddelde marktinkomsten
worden vastgesteld op basis van de day-ahead-prijzen per uur in de kalendermaand.
De producent moet hiervoor zijn eigen administratie ten aanzien van de marktinkomsten
uit de elektriciteit gebruiken. Gelet op de definitie van marktinkomsten uit de verordening,
gaat het om de administratie ten aanzien van de verkoop en levering van de in een
kalendermaand opgewekte en ingevoede elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing
valt, ongeacht contractuele vorm en met inbegrip van stroomafnameovereenkomsten en
andere verrichtingen ter afdekking van schommelingen op de groothandelsmarkt voor
elektriciteit. De marktinkomsten hoeven daarbij niet per uur van de kalendermaand
te worden bepaald maar mogen per maand worden geaggregeerd. Wel dienen de marktinkomsten
conform artikel 7, eerste lid, te worden uitgesplitst naar elektriciteit per energiebron
waarvoor een verschillend vrijgesteld bedrag geldt.
Tweede lid
Indien de producent deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek
2 van het Burgerlijk Wetboek, hebben een of meer groepsmaatschappijen zeggenschap
over de producent en kunnen die beslissende invloed uitoefenen op onder meer het al
dan niet aanbieden van de door de producent opgewekte elektriciteit op een elektriciteitsmarkt
of de prijs en voorwaarden voor verkoop op een elektriciteitsmarkt of aan een verbonden
groepsmaatschappij. Bij verkoop aan een verbonden groepsmaatschappij is dan geen sprake
van marktinkomsten van de producent; er is geen sprake van het vrij aanbieden van
de elektriciteit door de producent op een markt. Om die reden is in het eerste lid
van dit artikel bepaald dat de inkomsten uit verkoop van elektriciteit aan een verbonden
groepsmaatschappij desondanks moeten worden beschouwd als marktinkomsten van de producent.
Een overeenkomst tot verkoop van elektriciteit tussen de producent en een verbonden
groepsmaatschappij hoeft, gelet ook op de definitie van marktinkomsten, geen (zuivere)
koopovereenkomsten in de zin van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek te zijn. Dit kan
ook een gemengde overeenkomst (zogenoemde onbenoemde overeenkomst) zijn, zoals bijvoorbeeld
een «tolling agreement».
De bepaling bevat tevens een waarderingsregel voor dergelijke marktinkomsten van de
producent. De marktinkomsten uit de elektriciteitsproductie van de producent worden
gesteld op de overeenkomstig artikel 7 en het eerste lid berekende, door de verbonden
groepsmaatschappij gerealiseerde belastbare marktinkomsten uit deze elektriciteit.
Derde lid
Het derde lid ziet op de situatie dat de verbonden groepsmaatschappij aan wie de producent
zijn elektriciteit verkoopt, eindafnemer van deze elektriciteit is of de elektriciteit
verkoopt op een Nederlandse retailmarkt voor elektriciteit. In dat geval worden de
belastbare marktinkomsten van de producent uit deze elektriciteit gesteld op de uitgaven
voor aankoop van deze elektriciteit van de verbonden groepsmaatschappij. Deze uitgaven
voor aankoop mogen echter niet lager zijn dan de uitgaven voor aankoop van elektriciteit
bij vergelijkbare aankoopovereenkomsten op de groothandelsmarkt voor elektriciteit.
Dit om, gelet op artikel 6, derde lid, van de verordening, te waarborgen dat de inframarginale
elektriciteitsheffing wordt toegepast op de daadwerkelijke marktinkomsten uit elektriciteit
die onder deze belasting valt.
Vierde lid
Het vierde lid ziet op de situatie dat de elektriciteit die de producent aan een verbonden
groepsmaatschappij verkoopt, via tussenschakels binnen de groep, wordt doorverkocht
aan een verbonden groepsmaatschappij die deze elektriciteit verkoop op een elektriciteitsmarkt
ofwel die de eindafnemer is van deze elektriciteit of die de elektriciteit verkoopt
op een Nederlandse retailmarkt voor elektriciteit. Het tweede of derde lid is dan
van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat ook in die gevallen de belastbare
marktinkomsten van de producent uit deze elektriciteit gesteld worden op de uitgaven
voor aankoop van deze elektriciteit van de verbonden groepsmaatschappij.
Vijfde lid
In het vijfde lid is aangegeven wat onder een vergelijkbare overeenkomst voor de aankoop
van elektriciteit wordt verstaan. Het gaat daarbij om het tijdstip van afsluiten,
het tijdstip van levering van de elektriciteit en de looptijd van de overeenkomst.
Over de toepassing van dit artikellid kunnen nadere regels worden gesteld (zie het
achtste lid, onderdeel b).
Zesde lid
Het zesde lid ziet op de situatie dat de producent, of een met hem in een groep verbonden
groepsmaatschappij, door de producent uit een energiebron opgewekte en ingevoede elektriciteit
die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt tezamen (gebundeld) met andere
elektriciteit verkoopt op een elektriciteitsmarkt. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om
transacties voor een portfolio met een combinatie van elektriciteit die onder de inframarginale
elektriciteitsheffing valt, maar waarvoor ingevolge artikel 9 verschillende vrijgesteld
bedragen gelden, of een combinatie met elektriciteit die niet onder de belasting valt.
Bij dit laatste gaat het bijvoorbeeld om elektriciteit die door de producent is opgewekt
uit een niet in artikel 3, eerste lid, genoemde energiebron zoals aardgas. Het kan
ook gaan om elektriciteit die niet door de producent is opgewekt en is aangekocht
op een elektriciteitsmarkt uitsluitend ten behoeve van verkoop en levering op de retailmarkt
en geen verband houdt met de verkoop en levering van elektriciteit die onder de inframarginale
elektriciteitsheffing valt (inclusief het afdekken van schommelingen op de groothandelsmarkt
voor elektriciteit in verband met die verkoop).
Indien en voor zover er geen (volledig) aparte administratie is van de marktinkomsten
uit elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt of niet per
energiebron met verschillend vrijgesteld bedrag waaruit deze is opgewekt, dan dienen
de marktinkomsten uit de elektriciteit op basis van een toerekening te worden vastgesteld.
Het gaat daarbij om het aandeel van de elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing
valt of die uit een energiebron met een afzonderlijk vrijgesteld bedrag is opgewekt,
in de marktinkomsten die zijn gerealiseerd uit de elektriciteit die in de portfolio
is gebundeld.
Zevende lid
Het zevende lid geeft een tweetal manieren om het aandeel te bepalen van de elektriciteit
die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt in de gerealiseerde marktinkomsten
uit elektriciteit in een bredere portfolio. Hierbij dient gebruik te worden gemaakt
van het administratiesysteem van de producent of de groepsmaatschappij zoals dat voorafgaand
aan 1 juni 2022 werd gehanteerd. De eerste methode ziet kort gezegd op de situatie
dat de producent of de groepsmaatschappij een administratiesysteem hanteert waarbij
een toerekening naar de relevante productiemiddelen of categorie van productiemiddelen
in Nederland plaatsvindt of kan plaatsvinden omdat uit dit administratiesysteem het
aandeel van deze productiemiddelen of categorie van productiemiddelen in de marktinkomsten
blijkt. In andere gevallen kan de tweede methode worden gehanteerd. Hierbij wordt
het aandeel in de gerealiseerde marktinkomsten bepaald aan de hand van het aandeel
in het volume waarmee de marktinkomsten zijn gerealiseerd en waarvoor een aparte administratie
wordt bijgehouden in het administratiesysteem van de producent of de groepsmaatschappij.
De twee methodes zijn nader toegelicht in paragraaf 3.7 van deze toelichting.
Achtste lid
Bij ministeriële regeling zullen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop
de hoeveelheid in een kalendermaand per uur uit een energiebron opgewekte en ingevoede
elektriciteit moet worden bepaald (zie ook artikel 7, zevende lid, van dit wetsvoorstel).
Het gaat daarbij om de geproduceerde hoeveelheid waarmee in de formule uit het eerste
lid, onderdeel b, moet worden gerekend en of waarvan het aandeel in de marktinkomsten
van een bredere portfolio moet worden bepaald zoals bedoeld in het zevende lid, onderdeel
b.
Daarnaast kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van berekening van de
belastbare marktinkomsten van een producent die elektriciteit die onder de inframarginale
elektriciteitsheffing valt, verkoopt aan een verbonden groepsmaatschappij. Het kan
daarbij bijvoorbeeld gaan om nadere regels over vergelijkbare aankoopovereenkomsten.
Ook kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van toerekening, bedoeld in
het zevende lid.
Artikel 11 marktinkomstenverslag
Eerste lid
In artikel 11 is het voorstel opgenomen om een producent van elektriciteit die onder
de inframarginale elektriciteitsheffing valt, te verplichten om een marktinkomstenverslag
op te stellen. Dit marktinkomstenverslag bevat de berekening van de som van de belastbare
marktinkomsten uit door de producent in de kalendermaanden van het heffingstijdvak
opgewekte en ingevoede elektriciteit als bedoeld in artikel 3, eerste lid. Die som
is de heffingsgrondslag voor de inframarginale elektriciteitsheffing, bedoeld in artikel
5 van dit wetsvoorstel.
Indien de producent deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek
2 van het Burgerlijk Wetboek, moet de groepsmaatschappij die in Nederland aan het
hoofd staat van de groep, een marktinkomstenverslag opstellen. Op deze wijze wordt
het opstellen van een marktinkomstenverslag door verschillende producenten in een
groep en het verzamelen van de gegevens betreffende door hen opgewekte elektriciteit
die onder de inframarginale elektriciteitsheffing valt en de daarmee verkregen marktinkomsten,
gecoördineerd en gebundeld. De bundeling beperkt voorts het aantal partijen dat een
marktinkomstenverslag moet indienen. Er moet echter wel steeds per producent een marktinkomstenverslag
worden opgesteld met de informatie die in dit artikel wordt voorgeschreven en waaruit
voor die producent de som van de belastbare marktinkomsten uit door hem in de kalendermaanden
van het heffingstijdvak opgewekte en ingevoede elektriciteit als bedoeld in artikel
3, eerste lid, blijkt. Zie hiervoor ook het tweede lid, onderdeel f, en het derde
lid van dit artikel. Het is ook de producent die als belastingplichtige de door hem
verschuldigde inframarginale elektriciteitsheffing op aangifte moet voldoen (zie de
artikelen 3 en 20, eerste lid, van dit wetsvoorstel). In de praktijk zal de groepsmaatschappij
echter ook namens de belastingplichtige producent de betaling kunnen verrichten.
Tweede lid
Naast de naam, adres, het unieke nummer zoals door de Kamer van Koophandel is toegewezen
en contactgegevens van de producent vermeldt het verslag de identificatie van de productie-installatie(s)
van de producent en de identificatie van de aansluiting waarmee deze is aangesloten
op het elektriciteitsnet. Het gaat daarbij om de zogenoemde EAN-codes van de aansluiting
en de productie-installatie, bedoeld in artikel 2.4 van de Netcode elektriciteit.
Indien de productie-installatie is aangesloten op een directe lijn, vermeldt de producent
de identificatie van deze directe lijn. Hierbij gaat het om de gegevens van de directe
lijn zoals deze ingevolge artikel 9h van de Elektriciteitswet 1998 zijn gemeld bij
de ACM.
Indien de producent elektriciteit opwekt in een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid,
zoals een VOF of een CV, dan dient hij de gegevens van die vennootschap te verschaffen,
waaronder de oprichtingsakte en de samenwerkingsovereenkomst.
Indien de producent deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek
2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 9 van toepassing is, vermeldt het marktinkomstenverslag
tevens de naam, adres en contactgegevens van de verbonden groepsmaatschappij aan wie
hij zijn elektriciteit verkoopt en de verbonden groepsmaatschappij of -maatschappijen
die zijn elektriciteit verkopen op Nederlandse elektriciteitsmarkten. Daarnaast dienen
de gegevens van de groepsmaatschappij die in Nederland aan het hoofd staat van de
groep te worden vermeld.
Ten slotte vermeldt het verslag de som van de belastbare marktinkomsten uit door de
producent in de kalendermaanden van het heffingstijdvak opgewekte en ingevoede elektriciteit
als bedoeld in artikel 3, eerste lid. Dit is de heffingsgrondslag, bedoeld in artikel
5 van dit wetsvoorstel.
Derde lid
Het marktinkomstenverslag dient verder de gegevens en berekeningen te bevatten die
de basis vormen voor de berekening, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van dit wetsvoorstel.
Het gaat dan om de berekening van de belastbare marktinkomsten uit door de producent
in een kalendermaand uit elk van de energiebronnen opgewekte en ingevoede elektriciteit
en voor elk van de kalendermaanden van het heffingstijdvak de som van deze belastbare
marktinkomsten. Die berekening en die som moeten eveneens in het marktinkomstenverslag
worden opgenomen. Deze overeenkomstig artikel 7, eerste lid, berekende belastbare
marktinkomsten per kalendermaand van het heffingstijdvak worden bij elkaar opgeteld
en vormen dan tezamen de som van de belastbare marktinkomsten uit door de producent
in de kalendermaanden van het heffingstijdvak opgewekte en ingevoede elektriciteit
als bedoeld in artikel 3, eerste lid (zie ook het eerste lid en tweede lid, onderdeel
f).
Vierde lid
Het vierde lid bepaalt dat indien een producent de belastbare marktinkomsten in het
heffingstijdvak vaststelt met toepassing van in artikel 10, hij het marktinkomstenverslag
moet laten verifiëren door een accountant. Dit is nader toegelicht in paragraaf 7.2
hierboven. De verificatie dient tezamen met het marktinkomstenverslag te worden ingediend
bij de Minister voor Klimaat en Energie.
Vijfde lid
In het vijfde lid is de termijn voor het indienen van het marktinkomstenverslag bepaald.
Deze termijn geldt ook voor het doen van aangifte en betaling van de inframarginale
elektriciteitsheffing (zie artikel 21, tweede lid, van dit wetsvoorstel).
Zesde lid
Het zesde lid bepaalt dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de
wijze waarop en plaats waar het marktinkomstenverslag moet worden ingediend. Daarbij
kan gebruikmaking van een door de Minister voor Klimaat en Energie beschikbaar gesteld
middel verplicht worden gesteld. Daarnaast kunnen bij ministeriële regeling nadere
regels worden gesteld over de inhoud van het marktinkomstenverslag.
Ten slotte bepaalt het zesde lid dat nadere regels worden gesteld over de verificatie
van de getrouwheid van het marktinkomstenverslag door een accountant. Dat is gelet
op het vierde lid aan de orde als een producent gebruik maakt van de methode voor
het vaststellen van de belastbare marktinkomsten, bedoeld in artikel 10. Het gaat
hierbij om regels over de wijze waarop de accountant de getrouwheid van het marktinkomstenverslag
moet verifiëren waarbij voor onderdelen van het marktinkomstenverslag ook specifieke
instructies kunnen worden gegeven. Eventueel kan daar ook een model voor beschikbaar
worden gesteld.
Artikel 12 administratieplicht
Ten behoeve van het opstellen van een marktinkomstenverslag en het toezicht op de
naleving van deze verplichting, dient de producent een administratie bij te houden
van de door hem opgewekte elektriciteit die onder de inframarginale elektriciteitsheffing
valt en de marktinkomsten die daaruit zijn verkregen. Indien de producent elektriciteit
opwekt uit energiebronnen of met een productie-installatie waarvoor ingevolge artikel
9 van dit wetsvoorstel een verschillend vrijgesteld bedrag geldt, moet voor de productie
per energiebron of productie-installatie een gescheiden administratie worden bijgehouden.
De administratie moet ten minste zeven jaren worden bewaard. Dit sluit aan bij de
termijnen die in de Awb (artikel 4:69, tweede lid) wordt gehanteerd.
De administratieplicht heeft betrekking op gegevens van een reeds verlopen heffingstijdvak.
Van een producent kan evenwel om deze gegevens worden gevraagd. Een producent diende
er als gevolg van artikel 7, zesde lid, van de verordening immers van meet af aan
al rekening mee te houden dat het alle benodigde informatie voor de toepassing van
het prijsplafond in het heffingstijdvak aan de bevoegde instanties diende te verstrekken.
De plicht voor een rechtspersoon of onderneming om een adequate administratie bij
te houden volgt bovendien reeds uit de artikelen 2:10, 2:24 en 3:15i van het Burgerlijk
Wetboek. Van een producent mag dan ook worden verlangd dat het de gegevens zoals die
in artikel 12 van het wetsvoorstel zijn verwoord beschikbaar houdt en in het uiterste
geval opnieuw verzamelt om aan dit artikel te kunnen voldoen.
Artikel 13 toezicht op de naleving
In artikel 13 wordt voorgesteld aan de Minister voor Klimaat en Energie de bevoegdheid
toe te kennen om ambtenaren van de Nederlandse emissieautoriteit als toezichthoudende
ambtenaren aan te wijzen voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens paragraaf
4.1 van dit wetsvoorstel. Het gaat hierbij om ambtenaren van de Dienst Nederlandse
emissieautoriteit, een agentschap van het Ministerie van Economische Zaken. De Dienst
Nederlandse emissieautoriteit staat onder leiding van het bestuur van de Nederlandse
emissieautoriteit. De Dienst Nederlandse emissieautoriteit houdt onder meer ook toezicht
op de naleving van de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie. Bij de uitoefening
van toezichtstaken kunnen toezichthoudende ambtenaren gebruikmaken van de bevoegdheden
van titel 5.2. van de Awb. Dat betekent onder meer dat zij plaatsen, zoals bedrijfsterreinen
of -kantoren, kunnen betreden, inlichtingen kunnen vorderen, inzage kunnen vorderen
in bedrijfsadministraties en kopieën daarvan kunnen maken.
Artikel 14 opstellen nieuw marktinkomstenverslag
Artikel 14 bevat het voorstel om de Minister voor Klimaat en Energie de bevoegdheid
te geven aan de producent dan wel de moedermaatschappij die in Nederland aan het hoofd
staat van de groep waarvan de producent deel uitmaakt, de verplichting op te leggen
om een nieuw marktinkomstenverslag op te stellen en bij hem in te dienen. De Minister
heeft die bevoegdheid indien een marktinkomstenverslag niet voldoet aan de eisen die
daar bij of krachtens dit wetsvoorstel aan zijn gesteld. De Minister kan daarvoor
ook aanwijzingen geven die de producent respectievelijk de moedermaatschappij moet
opvolgen. Een marktinkomstenverslag voldoet niet aan de bij of krachtens dit wetsvoorstel
daaraan gestelde eisen indien bijvoorbeeld gegevens of berekeningen, genoemd in artikel
11 van dit wetsvoorstel, ontbreken of de gegevens of berekeningen in het marktinkomstenverslag
onjuistheden of onvolkomenheden bevatten.
Indien de Minister gebruikmaakt van de bevoegdheid die dit artikel geeft, zal hij
een besluit nemen dat is gericht aan de producent of de moedermaatschappij die het
marktinkomstenverslag ingevolge artikel 11, eerste lid, heeft opgesteld en ingediend
bij de Minister. Daarin zal de Minister moeten onderbouwen waarom het marktinkomstenverslag
niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Tegen dit besluit staat bezwaar en beroep
bij de bestuursrechter open.
De Minister voor Klimaat en Energie is overigens niet verplicht om een marktinkomstenverslag
dat ingevolge artikel 11, vierde lid, bij hem is ingediend, goed te keuren of ten
aanzien hiervan een besluit te nemen. De laatste gebeurt alleen indien de Minister
vaststelt dat het marktinkomstenverslag niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen
en hij van oordeel is dat een nieuw marktinkomstenverslag moet worden ingediend.
Artikel 15 ambtshalve vaststellen van de som van de belastbare marktinkomsten
Eerste lid
Indien een producent of moedermaatschappij op grond van artikel 11 of artikel 14 van
dit wetsvoorstel verplicht is om een (nieuw) marktinkomstenverslag op te stellen en
in te dienen bij de Minister voor Klimaat en Energie en dat niet of niet tijdig heeft
gedaan, kan de Minister op grond van het voorgestelde artikel 15 ambtshalve de som
van de belastbare marktinkomsten in de kalendermaanden in het heffingstijdvak vaststellen.
Die bevoegdheid heeft de Minister ook indien hij vaststelt dat een bij hem ingediend
(nieuw) marktinkomstenverslag niet voldoet aan de daarvoor geldende eisen of de op
grond van artikel 14 door hem gegeven aanwijzingen niet zijn opgevolgd.
Voorts kan de Minister voor Klimaat en Energie ingevolge artikel 15, eerste lid, van
dit wetsvoorstel ambtshalve de som van de belastbare marktinkomsten van een producent
vaststellen, indien hij de juistheid of volledigheid van het ingediende marktinkomstenverslag
niet kan beoordelen. Hiervan kan in verschillende situaties sprake zijn. Een reden
voor het niet kunnen beoordelen daarvan kan zijn dat een producent of een verbonden
groepsmaatschappij als bedoeld in artikel 12, vierde lid, van dit wetsvoorstel, niet
voldoet aan de administratieplicht uit artikel 12 van dit wetsvoorstel, of dat deze
administratie onvolledig is of gebreken vertoont (onderdeel d). Een andere reden kan
zijn dat de voor het toezicht aangewezen ambtenaren van de Nederlandse emissieautoriteit
onvoldoende gegevens ter beschikking krijgen om de juistheid en volledigheid van de
het marktinkomstenverslag te beoordelen (onderdeel c).
Tweede lid
Het tweede lid van artikel 15 bepaalt dat de Minister bij de ambtshalve vaststelling
gebruik kan maken van een schatting van de som van de belastbare marktinkomsten van
een producent in de kalendermaanden in het heffingstijdvak of van de daarbij gebruikte
gegevens. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om het gebruik maken van aannames of een
vereenvoudigde vaststelling van de hoeveelheid uit een energiebron opgewekte en ingevoede
elektriciteit of daaruit verkregen marktinkomsten.
De ambtshalve vaststelling van de som van de belastbare marktinkomsten van een producent
uit door hem in de kalendermaanden van het heffingstijdvak geproduceerde elektriciteit
is een besluit waartegen bezwaar en beroep bij de bestuursrechter openstaat.
Artikel 16 last onder dwangsom en bestuurlijke boete
Dit artikel bevat het voorstel voor een bevoegdheid voor de Minister voor Klimaat
en Energie om een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete op te leggen bij niet
naleving van de verplichting tot het opstellen van een marktinkomstenverslag, de administratieplicht,
of de verplichting om een nieuw marktinkomstenverslag op te stellen of de daarbij
gegeven aanwijzingen van de Minister.
Gelet op de grote financiële belangen die gemoeid kunnen zijn met de inframarginale
elektriciteitsheffing en om te voorkomen dat de belasting kan worden ontlopen door
het niet indienen van een marktinkomstenverslag, een gebrekkig of onvolledig marktinkomstenverslag
of het niet of onvoldoende bijhouden van een administratie ten aanzien de geproduceerde
en ingevoede hoeveelheid elektriciteit die onder de belasting valt en de daaruit verkregen
marktinkomsten, is het noodzakelijk dat een hoge bestuurlijke boete kan worden opgelegd,
zo nodig gerelateerd aan de omzet van de producent of de groepsmaatschappij die in
Nederland aan het hoofd staat van de groep indien deze ingevolge artikel 11, eerste
lid, verplicht is om een marktinkomstenverslag betreffende de marktinkomsten van de
producent in te dienen. Deze maximale boetehoogte sluit aan bij de hoogste boetecategorie
in het Wetboek van Strafrecht of, indien dat meer is, de omzet van de betreffende
onderneming.
Gelet op de maximale boetehoogte is artikel 5:53 van de Awb van toepassing. Dit betekent
dat van de overtreding steeds een rapport als bedoeld in artikel 5:48 van de Awb moet
worden opgemaakt. Daarnaast zal de overtreder steeds in de gelegenheid moeten worden
gesteld om zijn zienswijze hierop naar voren te brengen. Voorts zal, gelet op artikel
5:46 van de Awb, in een concreet geval de boetehoogte moeten worden afgestemd op de
ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten,
waarbij zo nodig rekening wordt gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding
is begaan.
Artikel 17 advisering
Dit voorgestelde artikel voorziet in een verplichting voor de ACM om de Minister voor
Klimaat en Energie op verzoek te adviseren ten aanzien van de uitvoering van de controle
en handhaving. Dat kan gaan over het uitvoeren van toezicht op de naleving, bedoeld
in artikel 13 van dit wetsvoorstel, of door de Minister op grond van de artikelen
14 (opstellen nieuw marktinkomstenverslag), 15 (ambtshalve vaststellen marktinkomstenverslag)
of 16 (last onder dwangsom en bestuurlijke boete) te nemen besluiten. Zoals aangegeven
in paragraaf 7.2 van deze toelichting is deze adviestaak voor de ACM opgenomen vanwege
de inhoudelijke kennis die de ACM heeft van elektriciteitsmarkten en de kennis en
ervaring met toezicht en handhaving op deze markten.
Artikel 18 misbruik van recht
Artikel 6, derde lid, van de verordening verplicht lidstaten om doeltreffende maatregelen
te nemen om te voorkomen dat de inframarginale elektriciteitsheffing wordt omzeild.
Hoewel de inschatting is dat de bereidheid tot naleving groot zal zijn, is op voorhand
niet uit te sluiten dat handelingen kunnen worden verricht om de belasting te omzeilen.
Artikel 18 bepaalt dat handelingen moeten worden genegeerd indien moet worden aangenomen
dat zij dienden om de belasting te omzeilen. Deze verplichting kan worden betrokken
bij de bevoegdheid van de Minister voor Klimaat en Energie om de producent opnieuw
een marktinkomstenverslag te laten opstellen en indienen (artikel 14) en bij de bevoegdheid
van deze Minister om de som van de belastbare marktinkomsten van een producent uit
door hem in de kalendermaanden van het heffingstijdvak ambtshalve vast te stellen
(artikel 15). Bezwaar en beroep is mogelijk tegen besluiten die uit hoofde van artikel
14 en 15 worden genomen. Via deze procedures kunnen zo nodig ook ingenomen rechtsopvattingen
ten aanzien van het eventueel buiten beschouwing laten van handelingen, waarvan is
aangenomen dat ze gericht zijn geweest op het omzeilen van de inframarginale elektriciteitsheffing,
door een rechter worden getoetst. De bevoegdheid zal alleen aan de orde zijn wanneer
de inzet hiervan proportioneel is en de waargenomen feiten optreden rechtvaardigen.
Artikel 19 toepassing Algemene wet inzake rijksbelastingen en Invorderingswet 1990
Eerste lid
Zoals in paragraaf 2 van deze toelichting uiteen is gezet, is de verantwoordelijkheid
voor de uitvoering van dit wetsvoorstel verdeeld tussen de NEa, in mandaat namens
de Minister voor Klimaat en Energie, en de Belastingdienst, waarbij zoveel mogelijk
is aangesloten bij de reeds beschikbare expertise en competenties van deze organisaties.
Dit heeft ook gevolgen voor de wettelijke kaders die van toepassing zijn op de besluiten
die uit hoofde van dit wetsvoorstel kunnen worden genomen.
De inframarginale elektriciteitsheffing wordt geheven en moet worden voldaan met toepassing
van de relevante artikelen van de Awr en ingevorderd krachtens de Invorderingswet
1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen. Het gaat bij de inframarginale
elektriciteitsheffing om een rijksbelasting in de zin van artikel 1, tweede lid, van
de Awr. Dat betekent ook dat de Awr uit hoofde van die bepaling reeds van toepassing
is.
De hoofdstukken 3 en 4 van het wetsvoorstel hebben betrekking op de wijze waarop de
belastbare marktinkomsten uit door een producent in het heffingstijdvak opgewekte
en ingevoede elektriciteit worden berekend, het marktinkomstenverslag, de administratieplicht,
alsmede op de controle en handhaving van de daarvoor geldende regelgeving. De uitvoering
hiervan valt onder de verantwoordelijkheid van de NEa, in mandaat namens de Minister
voor Klimaat en Energie. Op het toezicht en besluiten die binnen dit kader plaatsvindt
respectievelijk worden genomen is de Awb van toepassing. Dit is ook het kader waarbinnen
de Minister voor Klimaat en Energie en de NEa voornamelijk opereren. Op de hoofdstukken
3 en 4 is de Awr niet van toepassing.
Tweede lid
Voorgesteld wordt om het hoofdstuk dat betrekking heeft op de strafrechtelijke bepalingen
(hoofdstuk IX) buiten toepassing te laten bij de uitvoering van de inframarginale
elektriciteitsheffing. De strafrechtelijke bepalingen passen niet goed bij de keuze
om de Belastingdienst primair verantwoordelijk te maken voor de administratieve afhandeling
van de inframarginale elektriciteitsheffing.
Derde lid
Voorgesteld wordt om artikel 36 van de Invorderingswet 1990 van overeenkomstige toepassing
te verklaren op de inframarginale elektriciteitsheffing. Met het artikel worden bestuurders
onder voorwaarden hoofdelijk aansprakelijk voor de heffing. Het betreft een algemene
bepaling die ook bijvoorbeeld bij de belastingen die zijn opgenomen in de Wet belastingen
op milieugrondslag wordt toegepast. Het betreft ook een bepaling die passend wordt
geacht in het licht van artikel 6, derde lid, van de verordening waarin lidstaten
worden verplicht om doeltreffende maatregelen te nemen om te voorkomen dat de inframarginale
elektriciteitsheffing wordt omzeild in het geval de producent deel uitmaakt van een
verticaal geïntegreerde onderneming. De bepalingen van de Invorderingswet 1990 zijn,
voor zover ze niet zijn gericht op specifieke belastingmiddelen, reeds van toepassing
op de invordering van de inframarginale elektriciteitsheffing. Hierdoor is bijvoorbeeld
artikel 49 van de Invorderingswet 1990 van toepassing wanneer een bestuurder uit hoofde
van artikel 36 van de Invorderingswet 1990 aansprakelijk wordt gesteld.
Artikel 20 voldoening op aangifte
De keuze voor voldoening op aangifte als wijze van heffing, de voorgestelde termijn
voor aangifte en betaling en de verlenging van de termijn voor naheffing, zijn toegelicht
in hoofdstuk 2 en paragraaf 7.3 van deze toelichting. Premature aangiften worden uit
hoofde van artikel 6, tweede lid, van de Awr aangemerkt als verzoek om te worden uitgenodigd
tot het doen van aangifte. De Belastingdienst verstuurt aan de doelgroep een uitnodiging
tot het doen van aangifte en controleert of alle partijen die daartoe uitgenodigd
zijn, ook aangifte hebben gedaan en de inframarginale elektriciteitsheffing hebben
voldaan. Producenten die geen uitnodiging hebben ontvangen dienen vóór het tijdstip
waarop de belasting moet worden betaald de inspecteur te verzoeken om te worden uitgenodigd
tot het doen van uitgifte (artikel 6, derde lid, van de Awr, jo. artikel 3, eerste
lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene Wet inzake rijksbelastingen 1994). De Belastingdienst
is daarnaast verantwoordelijk voor de invordering en verzorgt het hele administratieve
proces rond de aangifte en de voldoening. Mocht de Belastingdienst een geschrift voor
de behandeling waarvan NEa bevoegd is ontvangen, bijvoorbeeld over de heffingsplicht
of over de heffingsgrondslag, dan zal de Belastingdienst het geschrift onverwijld
doorzenden naar de bevoegde NEa en doet daarvan mededeling aan de afzender (artikel
2:3 en 6:15 Awb). De belastingplichtige producent zal de belasting moeten voldoen.
In de praktijk zal de groepsmaatschappij echter ook namens de belastingplichtige producent
de betaling kunnen verrichten.
De link met de kolenbelasting als bedoeld in hoofdstuk V van de Wet belastingen op
milieugrondslag is gelegd, omdat voor de behandeling van de aangifte en voldoening
mogelijk gebruik zal worden gemaakt van de digitale infrastructuur die voor deze belasting
voorhanden is.
Artikel 21 herziening en vervaltermijnen
De Awr kent als hoofdregel dat de bevoegdheid tot naheffing vervalt door verloop van
vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan
of de teruggaaf is verleend (artikel 20, derde lid, Awr). In het vierde en vijfde
lid van onderhavig artikel wordt voorzien in twee uitzonderingen. Indien ingevolge
artikel 14 een nieuw marktinkomstenverslag wordt ingediend na de eerdergenoemde termijn,
vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag of het verlenen
van teruggaaf twaalf weken na het indienen van het marktinkomstenverslag. Indien de
som van de belastbare marktinkomsten pas onherroepelijk wordt vastgesteld na het verloop
van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de heffingsschuld is ontstaan
of de teruggaaf is verleend, vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag
of het verlenen van een teruggaaf twaalf weken nadat de som van de belastbare marktinkomsten
onherroepelijk zijn vastgesteld. Deze twee uitzonderingen zijn opgenomen om te voorkomen
dat late indiening van het nieuwe marktinkomstenverslag of de duur van een procedure
om de som van de belastbare marktinkomsten vast te stellen zou kunnen verhinderen
dat nog tot naheffing of teruggaaf zou kunnen worden overgegaan. Het zesde lid regelt
dat teruggaafbeschikkingen die door de inspecteur worden vastgesteld voor bezwaar
en beroep vatbaar zijn. Hoewel een teruggaafbeschikking louter zal worden gebaseerd
op vaste gegevens die volgen uit het marktinkomstenverslag geven de financiële belangen
die gepaard kunnen gaan met de inframarginale belasting aanleiding voor deze waarborg.
Hiermee wordt tevens aangesloten bij belastingmiddelen die zijn opgenomen in de Wet
belastingen op milieugrondslag (zie artikel 91, eerste lid).
Artikel 22 belastingrente
Op grond van het voorgestelde artikel 22 wordt belastingrente in rekening gebracht
bij naheffingsaanslagen voor de inframarginale elektriciteitsheffing. Het gaat daarbij
uitsluitend om naheffingsaanslagen die uit hoofde van artikel 21, tweede lid, onderdeel
a, zijn opgelegd. Er wordt dus alleen belastingrente in rekening gebracht als na 1 oktober
2024 wordt vastgesteld dat te weinig belasting is geheven naar aanleiding van een
overeenkomstig artikel 14 ingediend marktinkomstenverslag of wanneer de belastbare
marktinkomsten uit hoofde van artikel 15 van het wetsvoorstel ambtshalve zijn vastgesteld.
De algemene formele bepalingen van de Awr inzake de belastingrente, zoals bijvoorbeeld
artikel 30j Awr dat ziet op de rechtsbescherming, zijn eveneens van toepassing op
de belastingrente die in rekening wordt gebracht. Daarom wordt in het voorgestelde
artikel 22, eerste lid, in algemene zin verwezen naar Hoofdstuk VA Awr. Ingevolge
het voorgestelde artikel 22, tweede lid, wordt de belastingrente enkelvoudig berekend
over het tijdvak dat aanvangt op de dag volgend op de laatste dag van de betaaltermijn,
bedoeld in het voorgestelde artikel 22, tweede lid, en eindigt op de dag voorafgaand
aan de dag waarop de naheffingsaanslag invorderbaar is ingevolge artikel 9 Invorderingswet
1990. De grondslag voor de belastingrente is de nageheven inframarginale elektriciteitsheffing.
In vergelijking met belastingrente bij een naheffingsaanslag inzake andere rijksbelastingen
wijkt het tijdvak waarover belastingrente wordt berekend af. Echter, dit is het logische
gevolg van de termijn die wordt gegund voor de voldoening op aangifte. Pas na het
verloop van die betaaltermijn kan worden gesproken van een verzuim waarna het in rekening
brengen van belastingrente gerechtvaardigd is. Het voorgestelde artikel 22, derde
lid, regelt dat wanneer een naheffingsaanslag ter zake waarvan belastingrente in rekening
is gebracht naar aanleiding van een bezwaarschrift, een daaropvolgende gerechtelijke
procedure of een ambtshalve vermindering wordt verminderd of wordt vernietigd, de
eerder in rekening gebrachte rente naar evenredigheid wordt verminderd, onderscheidenlijk
vernietigd. Ten slotte wordt met het voorgestelde artikel 22, vierde lid, bewerkstelligd
dat de artikelen 30ha en 30hb Awr van overeenkomstige toepassing zijn. Hiermee wordt
geregeld dat ingeval van een teruggaaf van de inframarginale elektriciteitsheffing
in bepaalde gevallen belastingrente zal worden vergoed. Voorts wordt hiermee geregeld
dat het percentage van de belastingrente bij algemene maatregel van bestuur (AMvB)
wordt vastgesteld. Daartoe zal het Besluit belasting- en invorderingsrente worden
aangepast. Het percentage van de belastingrente voor de inframarginale elektriciteitsheffing
zal aansluiten bij het percentage zoals dat voor de zogenaamde overige middelen wordt
toegepast. Het gaat daarbij om het percentage dat momenteel van toepassing is op de
inkomstenbelasting, erfbelasting, loonbelasting, dividendbelasting, bronbelasting,
omzetbelasting, overdrachtsbelasting, belasting van personenauto’s en motorrijwielen,
accijns, verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en een in artikel 1 van de Wet
belastingen op milieugrondslag genoemde belasting.72
Artikel 23 geheimhouding en gegevensverstrekking
Dit voorgestelde artikel regelt dat de instanties die belast zijn met de uitvoering
van deze wet de gegevens die daarvoor nodig zijn met elkaar kunnen delen. Dat is geregeld
in het tweede lid. Zo moet de Belastingdienst informatie krijgen van de Minister voor
Klimaat en Energie om de aangifte en voldoening te kunnen controleren.
Artikel 24 bevoegdheidsverdeling bestuursrechtspraak
Dit artikel regelt een concentratie van beroepen tegen handhavingsbesluiten van de
NEa namens de Minister voor Klimaat en Energie op grond van paragraaf 4.2 van dit
wetsvoorstel bij de rechtbank Den Haag. Deze bevoegdheidsverdeling sluit aan bij de
bevoegdheidsverdeling die geldt voor beroepen tegen handhavingsbesluiten van de NEa
in het kader van haar taken op grond van de Wet milieubeheer. Concentratie van beroepszaken
bij één rechtbank wordt wenselijk geacht omdat het gaat om een categorie van zaken
waarvoor een bepaalde mate van bijzondere expertise is vereist en het, mede gelet
op het tijdelijke karakter van het onderhavige wetsvoorstel, zal gaan om een beperkt
aantal zaken van deze categorie.
Artikel 25 inwerkingtreding en werkingsduur
Voor een toelichting op de terugwerkende kracht wordt verwezen naar paragraaf 3.12
van deze toelichting.
III TRANSPONERINGSTABEL
Verordening (EU) 2022/1854
Tijdelijke wet inframarginale elektriciteits-heffing
Omschrijving beleidsruimte
Toelichting bij invulling beleidsruimte
Artikel 6, lid 1
Artikel 2, lid 1, i.c.m. artikelen 2 en 5
Geen
-
Artikel 6, lid 2
Artikelen 7 tot en met 10
Geen
-
Artikel 6, lid 3
Artikelen 10, lid 2 tot en met 4, en 19, lid 3
Geen
-
Artikel 6, lid 4
Artikel 4, lid 2
Mogelijkheid om het plafond toe te passen bij vereffening van de uitwisseling van
energie of daarna
Nederland kiest voor laatstgenoemde mogelijkheid
Artikel 6, lid 5
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
N.v.t.
Artikel 7, lid 1
Artikel 3, lid 1
Geen
-
Artikel 7, lid 2
Artikel 3, lid 3, sub a
Geen
-
Artikel 7, lid 3
Artikel 3, lid 1
Mogelijkheid om het plafond niet toe te passen op producenten met een productie-installatie
met een geïnstalleerd vermogen tot 1 MW of hybride installaties
Nederland maakt gebruik van eerstgenoemde mogelijkheid; van de als tweede genoemde
mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt
Artikel 7, lid 4
Artikel 3, lid 3, sub b en c
Mogelijkheid om het plafond niet toe te passen op inkomsten uit de verkoop van elektriciteit
op de balanceringsmarkt en op inkomsten uit de compensatie voor redispatching en compensatiehandel
Nederland maakt gebruik van deze mogelijkheid
Artikel 7, lid 5
Artikel 6
Mogelijkheid om het plafond slechts toe te passen op 90% van de marktinkomsten die
het plafond overschrijden
Nederland maakt gebruik van deze mogelijkheid
Artikel 7, lid 6
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
N.v.t.
Artikel 8, lid 1, sub a
Artikel 9, sub c en d
Mogelijkheid om maatregelen te nemen die de marktinkomsten van producenten verder
beperken
Nederland kiest voor een lager plafond dan € 180/MWh, namelijk van € 130/MWh, voor
elektriciteit opgewekt uit de in artikel 7, lid, van de verordening genoemde bronnen,
met uitzondering van biomassabrandstof-fen; voor elektriciteit opgewekt uit productie-installaties
die subsidie ontvangen indien de marktinkomsten € 130/MWh zouden bedragen kan nog
een lager plafond gelden afhankelijk van de subsidieverlening
Artikel 8, lid 1, sub b
Artikel 9, sub a en b
Mogelijkheid om een hoger plafond vast te stellen voor productie van elektriciteit
uit de in artikel 7, lid 1, van de verordening genoemde bronnen
Nederland kiest voor een hoger plafond voor productie van elektriciteit opgewekt uit
biomassabrandstof-fen
Artikel 8, lid 1, sub c
Artikel 3, lid 1
Mogelijkheid om marktinkomsten van producenten die elektriciteit opwekken uit andere
dan de in artikel 7, lid 1, genoemde bronnen te beperken
Nederland kiest ervoor om de marktinkomsten van producenten die elektriciteit opwekken
uit steenkool te beperken
Artikel 8, lid 1 sub d
Artikel 9, sub e
Mogelijkheid om een specifiek plafond vast te stellen voor de marktinkomsten uit de
verkoop van elektriciteit uit steenkool
Nederland kiest voor een specifiek plafond op marktinkomsten uit elektriciteit die
is opgewekt uit steenkool
Artikel 8, lid 1, sub e
Niet geïmplementeerd
Mogelijkheid om marktinkomsten van producenten die elektriciteit opwekken uit de niet
in artikel 7, lid 1, sub d, genoemde waterkrachtcentrales te beperken
Nederland maakt geen gebruik van deze mogelijkheid
Artikel 8, lid 2
Artikel 9
Geen
-
Artikel 9
Niet geïmplementeerd
Mogelijkheid om inkomsten uit congestie-ontvangsten uit de toewijzing van zoneoverschrijdende
capaciteit te gebruiken voor de financiering van maatregelen ter ondersteuning van
eindafnemers van elektriciteit
Nederland maakt geen gebruik van deze mogelijkheid
Artikel 10
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
N.v.t.
Artikel 11
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
N.v.t.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
De Staatssecretaris van Financiën,
M.L.A. van Rij
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie -
Mede ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.