Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het ontwerpbesluit houdende uitvoering van de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Besluit bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg)(Kamerstuk 35515-27)
2023D42225 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Langdurige
Zorg en Sport over de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport betreffende
het Ontwerpbesluit houdende uitvoering van de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige
zorg (Besluit bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg) d.d. 3 oktober 2023 (Kamerstuk
35 515, nr. 27).
De voorzitter van de commissie,
Smals
De adjunct-griffier van de commissie,
Krijger
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
– VVD-fractie
– D66-fractie
– CDA-fractie
II. Reactie van het Kabinet
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit houdende de
uitvoering van de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg. Genoemde leden
menen dat met deze wet en het ontwerpbesluit een belangrijke stap wordt gezet in het
aanpakken van fraude in de zorg. Zij hebben hierbij nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de verstrekking van gegevens in het geval van
een gerechtvaardigde overtuiging van fraude in de zorg, techniekonafhankelijk is geregeld.
De wet noch dit besluit schrijft een systeem voor, maar betrokken instanties zijn
voornemens hiertoe het Waarschuwingsregister zorgfraude te gebruiken. Genoemde leden
vragen aan de Minister om een nadere duiding van deze passage te geven. Hoe wordt
geborgd dat het Waarschuwingsregister geen lege huls wordt en dat het daadwerkelijk
van toegevoegde waarde wordt als raadpleegbaar instrument voor gemeenten en ziektekostenverzekeraars?
Voorts vragen deze leden de Minister om extra alert te zijn op het risico op mogelijke
onjuistheden in gegevens en de risico’s van een te beperkte controle op de juistheid
van gegevens door het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ). Welke extra controlemechanismen
kunnen hier nog op gezet worden?
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
1. Bijzondere kadervormende aspecten
De leden van de D66 fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit. Deze leden
zouden specifiek aandacht willen besteden aan privacyaspecten in de wet. Hoe schat de Minister het risico in op overmatige gegevensverzameling?
Welke maatregelen worden getroffen om datalekken te voorkomen, bijvoorbeeld bij het
IKZ? Kan de Minister nogmaals verhelderen wie toegang tot de persoonsgegevens moet
kunnen hebben, volgens dit voorstel?
2. Gegevensverstrekking bij gerechtvaardigde overtuiging van fraude in de zorg
De leden van de D66 fractie lezen dat er via een ministeriële regeling een protocol
wordt vastgesteld. Wie worden penvoerder en dragen eindverantwoordelijkheid voor dat
protocol? Hoe wordt het zorgveld daarbij betrokken? Wat zijn de belangrijkste overwegingen
bij het bepalen van de bewaartermijnen voor persoonsgegevens in het kader van fraudebestrijding
in de zorg?
De leden van de D66-fractie vragen tevens op welke gronden gegevens eerder kunnen
worden verwijderd dan de maximale bewaartermijn van acht jaar. Hoe wordt de verdeling
van verantwoordelijkheden voor het faciliteren van de rechten van betrokkenen geregeld,
en wie fungeert als aanspreekpunt voor de betrokkenen? Kunnen enkele voorbeelden worden
gegeven van situaties waarin uitzonderingen op de informatieplicht voor gegevensverwerking
van toepassing zouden kunnen zijn? Hoe wordt bepaald of de termijn van acht jaar voor
gegevensbewaring nog steeds noodzakelijk is na het verstrijken van de eerste vier
jaar, en welke factoren spelen hierbij een rol?
3. Informatieknooppunt IKZ
De leden van de D66-fractie vragen voorts wat de criteria zijn waaraan een «aanleiding
tot een vermoeden van fraude in de zorg» moet voldoen voordat gegevens aan het IKZ
worden verstrekt. Hoe wordt de noodzaak voor gegevensverstrekking beoordeeld?
Hoe worden trends en beleidsinformatie met betrekking tot fraude in de zorg door het
IKZ vastgesteld en doorgegeven aan relevante instanties en aan de Minister voor Langdurige
Zorg en Sport? Wat is het doel van deze informatie voor de zorgsector en de beleidsvorming?
Wat zijn de belangrijkste elementen van gegevens die betrokken instanties in de zorgsector
moeten gebruiken om fraude te bestrijden? Hoe wordt bepaald welke trede van verrijking
moet worden toegepast bij een specifiek signaal van mogelijke fraude? Waarom is het
noodzakelijk om gevoelige gegevens, zoals politiegegevens, in een later stadium van
verrijking te verwerken?
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie lezen dat de verstrekking van gegevens in het geval van
een gerechtvaardigde overtuiging van fraude in de zorg techniekonafhankelijk is geregeld.
De wet noch dit besluit schrijft een systeem voor, maar betrokken instanties zijn
voornemens hiertoe het Waarschuwingsregister zorgfraude te gebruiken. Hieruit begrijpen
genoemde leden dat de Minister er niet voor gekozen heeft een systeem voor te schrijven.
Waarom is hier niet voor gekozen? Zou het in het besluit opnemen van de vraag met
welk systeem gewerkt moet worden, de uitvoering en slagingskans van de Wet Bevorderen
samenwerking en rechtmatige zorg niet vergroten? Zou dit niet zorgen voor eenduidige
dataverzameling?
De leden van het CDA-fractie lezen voorts dat de gemeentelijke toezichthouder, of
de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), het onderzoek niet over doen, maar aan de hand
van het dossier onderzoeken of ze op basis van het gepresenteerde bewijs tot hetzelfde
oordeel komen. Wat gebeurt er als zij niet tot hetzelfde oordeel komen?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) stelt al sinds een aantal jaren vast dat
het gemeentelijk toezicht op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)
onder de maat is, niet op orde is. Genoemde leden vragen hoe de bewindspersonen zich
ervan vergewissen dat het gemeentelijk toezicht op orde is voor deze taak? Hoe zal
dat geborgd worden?
Kan de Minister uiteenzetten aan welke uitzonderlijke gevallen zij denkt om een termijn
van maximaal acht jaar toe te passen bij opname in het waarschuwingsregister, zo vragen
de leden van de CDA-fractie. Waarom geldt bij het IKZ een bewaartermijn van tien jaar?
Waarom is er dit verschil? Kan dat in praktijk niet tot onduidelijkheid leiden?
Wat betreft de uitvoeringstoetsen van verschillende partners die bij de uitvoering
van de wet betrokken zijn, achten de leden van de CDA-fractie de opmerkingen van de
VNG wat voorzichtig geformuleerd. Gemeenten kopen immers Wmo-zorg en/of ondersteuning
en jeugdzorg in en hebben er belang bij om zorgfraude aan te pakken. Delen de bewindspersonen
het standpunt van deze leden?
De leden van de CDA-fractie gaan voorts in op de uitwerking van de wet via het aangenomen
amendement Hijink c.s.1 De Minister heeft op 18 april jl. een brief2 naar de Kamer gestuurd en daarin aangegeven dat indien genoemd amendement wordt aangenomen,
de Minister gezien haar standpunt over de uitvoerbaarheid ervan met deze betrokken
instanties in gesprek zal gaan over de uitvoering van de toets vooraf. Kan de Minister
aangeven wat de gesprekken hebben opgeleverd? Tenslotte vragen deze leden hoe de toets
vooraf wordt vormgegeven.
II. Reactie van het Kabinet
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.