Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over de Kabinetsreactie op de uitspraak van het gerechtshof Den Haag over de arbeidskorting en een arbeidsongeschiktheidsuitkering (Kamerstuk 29544-1219)
2023D42085 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Financiën heeft op 12 oktober 2023 enkele vragen en opmerkingen
aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd over de kabinetsreactie op de uitspraak
van het gerechtshof Den Haag over de arbeidskorting en een arbeidsongeschiktheidsuitkering
(Kamerstuk 29 544, nr. 1219).
De voorzitter van de commissie,
Tielen
De adjunct-griffier van de commissie,
Kruithof
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris.
Deze leden wachten eerst de uitspraak van de Hoge Raad in cassatie af. Op dit moment
hebben deze leden daarom ook geen verdere vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op de uitspraak
van het gerechtshof Den Haag met betrekking tot een uitkering op grond van de Werkhervatting
Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) en de grondslag van de arbeidskorting. Deze leden
hebben enkele vragen.
De leden van de D66-fractie verzoeken de Staatssecretaris om de netto-inkomensvervangingsratio
in het geval iemand voor 75% arbeidsongeschikt raakt bij verschillende inkomensgroepen
(wettelijk minimumloon, modaal, 2x modaal) inzichtelijk te maken in zowel de situatie
waarbij de arbeidskorting wordt toegepast, als in de situatie waarbij de arbeidskorting
niet wordt toegepast. Ook zijn deze leden benieuwd naar de budgettaire gevolgen van
verschillende scenario’s waarbij ervoor gekozen wordt om de arbeidskorting toe te
passen voor verschillende groepen uitkeringsgerechtigden. Tot slot vragen zij welke
scenario’s de Staatssecretaris voorbereidt in aanloop naar het arrest van de Hoge
Raad.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen het kabinet om inhoudelijk te motiveren waarom is
besloten in cassatie te gaan tegen deze uitspraak van het Hof. Erkent het kabinet
dat dit geen oplossing is voor de betroffen persoon (of personen) en dat deze nu nog
lange tijd moet wachten op zekerheid?
Het kabinet lijkt in cassatie te willen gaan om een beleidsopvatting die in de ogen
van de leden van de van de SP-fractie niet te maken heeft met de uitspraak van het
Hof. Het kabinet kiest er hiermee voor om geen volledige arbeidskorting toe te passen
voor personen die een gedeelte van hun WGA-uitkering via het UWV ontvangen, terwijl
anderen die hun WGA-uitkering via een werkgever ontvangen hierover wel arbeidskorting
toegepast krijgen. Het verschil zit hem volgens de leden dus alleen in de wijze waarop
de uitkering ontvangen wordt en niet in een beleidsdoelstelling dat (meer) werken
moet lonen, zoals het kabinet stelt. Deze leden vragen waarom het kabinet dan toch
besluit in cassatie te gaan, terwijl dit in wezen politiek gemotiveerd is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie
De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA hebben de brief van de Staatssecretaris
met interesse gelezen.
De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris van
Financiën en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om de vragen spoedig
te beantwoorden, voor het tweede wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 2024
op 23 oktober 2023. Deze leden begrijpen uit de brief dat het kabinet het arrest van
de Hoge Raad afwacht, maar alvast scenario’s uitwerkt. Deze leden denken te lezen
dat er een voorkeursscenario is. De leden van deze fracties controleren hier graag
nauwlettend op en vragen om die reden om een snelle behandeling van dit schriftelijk
overleg, zodat eventuele uitkomsten meegenomen kunnen worden in de behandeling van
het Belastingplan.
De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie lezen ook dat het kabinet van
mening is dat het om een onbedoelde situatie gaat waarin de arbeidskorting wordt toegepast.
Deze leden denken te lezen dat er voorkeur is voor een bepaalde werkwijze, namelijk
het schrappen van de samenvoegbepaling, mede gesterkt door de achterliggende beslisnotities.
Zij vragen welke scenario’s worden uitgewerkt. Deze leden vragen ook of het inderdaad
zo is dat er een voorkeursscenario is en zo ja, waarom dat is.
De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie vragen hoeveel mensen geraakt
zouden worden door een eventueel besluit om de mogelijkheid van een werkgeversbetaling
(samenvoegbepaling) te schrappen. Deze leden vragen voorts wat dit gemiddeld voor
deze mensen betekent in termen van netto-inkomen.
De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie vragen hoe een dergelijk besluit
in zijn werk gaat. Deze leden vragen of dit verloopt per ministeriële regeling, algemene
maatregel van bestuur of wetswijziging. Deze leden vragen voorts of er hiervoor voorhang
is geregeld en als dat niet zo is om de stukken alsnog voor te hangen bij de Kamer.
Zij vragen wat er voor nodig is om de samenvoegbepaling te schappen en welke consequenties
dat nog meer heeft, naast natuurlijk een negatief inkomenseffect voor de betreffende werknemers die dan de arbeidskorting niet meer mogen
toepassen.
De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie vragen of sociale partners geraadpleegd
zijn over deze scenario’s. Ook vragen deze leden naar de reacties van de sociale partners
als dat zo is.
De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie hebben enkele vragen over passages
in de brief. De leden lezen dat «het doel van de arbeidskorting is immers het bevorderen
van de arbeidsparticipatie en (meer) werken lonender te maken. Om dit te bewerkstelligen
ligt het voor de hand om de arbeidskorting alleen toe te passen over arbeidsinkomen
en niet over socialezekerheidsuitkeringen». Deze leden vragen of het daadwerkelijk
het beleid van het kabinet is, om naast de inkomensprikkels die al in de Wet werk
en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) zelf zitten (de teruggang naar 70%/75% van het
oorspronkelijke inkomen en de dreiging van een uiterst beperkte vervolguitkering bij
het niet invullen van de restverdiencapaciteit), nog een extra inkomensprikkel richting
mensen in de WIA in te bouwen middels de arbeidskorting die mensen in de WIA, behoudens
gebruik van de samenvoegbepaling, immers niet krijgen. Hoe staat het kabinet tegenover
de optie om, in het kader van gelijke behandeling, alle WIA-ontvangers recht te geven
op arbeidskorting? Wat zou de budgettaire impact daarvan zijn?
De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie vragen hoe de inhoud van deze
brief (het nadrukkelijk naar voren schuiven van het scenario van het afschaffen van
de samenvoegbepaling) zich verhoudt tot eerdere uitspraken van het kabinet. De leden
vragen specifiek in te gaan op de beantwoording op mondelinge vragen op 13 juni 2023,
waaruit bleek dat het een oplossing kan zijn om werkgevers te verplichten de betaling
te doen. Deze leden vragen of het verplicht stellen van een werkgeversbetaling nog
steeds de voorkeursoptie van het kabinet is. Zij vragen voorts of dit een van de scenario’s
is die wordt uitgewerkt. En zo niet, waarom niet en waarom hier niet in de brief naar
wordt gerefereerd.
De leden van de GroenLinks-fractie en de PvdA-fractie vragen ook wat de Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid precies bedoelde met de volgende passage uit haar
beantwoording in het Commissiedebat Uitvoering Sociale Zekerheid van 29 juni 2023
waarin het gebruik van de samenvoegbepaling nadrukkelijk als norm werd gesteld: «Ja,
je mag ook je WGA 80–100 en je IVA via de werkgever laten lopen. Daar moet de werkgever
wel toestemming voor geven. Het is natuurlijk logisch dat als je minder dan 80% WGA
hebt, die bijna automatisch via de werkgever loopt. Dan werk je daar nog. Dan werk
je voor de helft en heb je voor de helft een uitkering. Dan is het heel makkelijk
om dat te doen. In het geval van hogere uitkeringen mag dat ook, maar dan moet je
dus wel toestemming vragen.» Kan de Staatssecretaris toelichten hoe deze leden deze
passage moeten interpreteren in het kader van het kabinetsbeleid en bovenstaande vragen?
Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt
Het lid Omtzigt heeft met zorg kennisgenomen van de kabinetsreactie op de uitspraak
van het Gerechtshof Den Haag met betrekking tot een WGA-uitkering en de grondslag
van de arbeidskorting. Dit lid heeft een aantal vragen naar aanleiding van de deze
reactie.
Als eerste zou het lid Omtzigt graag opheldering willen met betrekking tot deze uitspraak
van het Gerechtshof Den Haag. Kan de Staatssecretaris aangeven in hoeveel gevallen
er een verschil bestaat in behandeling tussen werknemers die naast loon een WGA-uitkering
direct van het UWV of via hun werkgever uitbetaald krijgen?
En aanvullend in hoeveel gevallen dit verschil bestaat ten aanzien van andere socialezekerheidsuitkeringen
die via een werkgever uitgekeerd kunnen worden, zoals Wajong-, WAO-, IVA- en WGA-uitkeringen?
Dus hoeveel mensen hebben een WGA 35–80%-uitkering en werken?
Hoeveel van die mensen ontvangen de uitkering via het UWV en hoeveel mensen ontvangen
de uitkering via hun werkgever? Hoeveel mensen met een WGA 80–100%-uitkering werken
en ontvangen de uitkering via hun werkgever? Kan de Staatssecretaris verder toelichting
geven op hoeveel lopende bezwaar- en beroepsprocedures thans aanhangig zijn op dit
punt?
Het lid Omtzigt stelt vast dat het Hof in lijn met de redenering van de belanghebbende
concludeert dat het hier twee gelijke gevallen betreft die ongelijk worden behandeld
waarvoor volgens het Hof geen proportionele rechtvaardigingsgrond bestaat. Wat is
volgens het kabinet de (i) objectieve en (ii) redelijke rechtvaardiging om die gevallen
verschillend te behandelen? In hoeverre is die rechtvaardigingsgrond volgens het kabinet
proportioneel en waarom? Kan de Staatssecretaris aangeven in hoeverre hierover (destijds)
advies ingewonnen? Zo ja, hoe luidde dit advies?
Het lid Omtzigt merkt op dat hij in het commissiedebat opheldering gevraagd heeft
van het kabinet over de communicatie van het UWV. Dat heeft tegen mensen gezegd dat
het niet uitmaakt of je de uitkering via het UWV krijgt of via de werkgever. Evident
is dat niet het geval (zo blijkt in de volgende paragraaf). Kan het kabinet aangeven
of het UWV dit zo gecommuniceerd heeft? Als het zo is, dan kan dat bij een aantal
mensen duizenden euro’s per jaar gescheeld hebben. Kunnen deze mensen de volledige
arbeidskorting alsnog krijgen?
Uit de beantwoording van de eerdere schriftelijke vragen van het lid Omtzigt (Aanhangsel
Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2944) ten aanzien van dit onderwerp bleek het verschil in netto-inkomen bij het voorbeeld
bij vraag 2 de eerste twee maanden na aanvang van de uitkering 299 euro te zijn, tijdens
de loongerelateerde fase 313 euro en daarna 332 euro per maand. Dit betekent dat in
de structurele situatie (na de loongerelateerde fase) de arbeidskorting op jaarbasis
4.804 euro bedraagt als de arbeidsongeschiktheidsuitkering via de werkgever wordt
uitgekeerd. Indien de uitkering door het UWV wordt uitgekeerd bedraagt de arbeidskorting
823 euro per jaar. Het verschil op jaarbasis is daarmee 3.981 euro. Kan het kabinet
in dit specifieke voorbeeld uitgebreid reflecteren op proportionaliteit en rechtvaardigingsgrond?
Hoe wenselijk, gelet op dit voorbeeld, is dit verschil voor de toekomst? Wat is het
kabinet concreet voornemens om hieraan te doen?
Het lid Omtzigt leest dat de Staatssecretaris aangeeft dat hij in cassatie is gegaan,
omdat hij van mening is dat de juridische onderbouwing van het Hof onjuist is. Wat
zijn daarvoor zijn argumenten? Welke specifieke juridische onderbouwing is onjuist
en waarom?
De Staatssecretaris geeft aan dat het beleidsmatig nooit de bedoeling is geweest om
arbeidskorting toe te kennen over een WGA-uitkering of andere socialezekerheidsuitkeringen.
Het doel van de arbeidskorting zou zijn het bevorderen van de arbeidsparticipatie
en (meer) werken lonender te maken. Vanaf (i) welk moment en (ii) hoe (hoe is dat
vastgelegd?) is in de tijd de doelstelling geformuleerd dat met deze korting de arbeidsparticipatie
moest worden bevorderd? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe dit zich verhield en
verhoudt tot het (oorspronkelijke) primaire doel van arbeidskorting c.q. arbeidskostenforfait
om werknemers te compenseren voor hun daadwerkelijk gemaakte arbeidskosten? Zijn (destijds)
beide doelstellingen even zwaar gewogen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, welke
woog zwaarder en waarom? Waaruit blijkt dat de doelstelling om werknemers te compenseren
voor hun daadwerkelijk gemaakte arbeidskosten thans (meer) los is gelaten? Graag ontvangt
het lid Omtzigt precieze informatie over hoeveel daadwerkelijke arbeidskosten een
gemiddelde werknemer maakt. Kan deze informatie per jaar vanaf 2001 worden verstrekt?
Hoe verhouden zich deze werkelijke kosten door de jaren heen zich tot bedragen aan
arbeidskorting gedurende die jaren?
De Staatssecretaris schrijft: «[d]e samenvoegbepaling die het in bepaalde specifieke
situaties toch mogelijk maakt om de arbeidskorting toe te passen over een socialezekerheidsuitkering
bestaat al decennialang ook vóór de introductie van de arbeidskorting.» Hoe was het
mogelijk om arbeidskorting toe te passen vóór de introductie daarvan? Dit klinkt volgens
het lid Omtzigt immers tegenstrijdig. Waarom is deze methodiek door de jaren heen
niet losgelaten, blijkens de kennelijke doelstelling dat deze regeling zou zien op
meer werken meer te laten lonen? Dit lid heeft dezelfde vraag vanuit het perspectief
vanuit de doelstelling om daadwerkelijke arbeidskosten te vergoeden.
De samenvoegbepaling biedt een werkgever de mogelijkheid om loon uit tegenwoordige
dienstbetrekking samen te voegen met een via diezelfde werkgever uit te betalen socialezekerheidsuitkering.
Dat is mogelijk als de werkgever en werknemer het UWV verzoeken om de uitkering via
de werkgever te betalen. Het lid Omtzigt heeft hierover een aantal vragen. Wat rechtvaardigt
een andere fiscale behandeling puur vanwege het feit wie de feitelijke uitkering doet?
Bestaan andere situaties waar eenzelfde onderscheid wordt gemaakt? Zo ja, welke?
Het lid Omtzigt vraagt wanneer een uitspraak van de Hoge Raad wordt verwacht. Indien
de Hoge Raad in het voordeel van belastingplichtige zou beslissen (zoals het Hof deed)
wat betekent dat dan voor gelijke gevallen? Wordt een en ander dan met terugwerkende
kracht gecorrigeerd? Geldt dat dan ook ten aanzien van belastingplichtigen in eenzelfde
situatie die hun formele rechten niet of niet op tijd hebben geborgd (al dan niet
via (pro forma) bezwaar en beroep)?
In het geval dat de Hoge Raad de uitspraak van het Hof bevestigt, wordt de situatie
waarin de arbeidskorting toegepast wordt over socialezekerheidsuitkeringen in meer
gevallen mogelijk. Het is, volgens de Staatssecretaris, gezien het doel van de arbeidskorting,
de wijzigingen van de afgelopen jaren om dit doel te bewerkstelligen en de wijzigingen
van de tariefstructuur in de inkomstenbelasting de vraag of deze samenloop in dat
geval nog passend is. Sorteert het kabinet hier voor op een aanpassing van de wet
in het geval de Hoge Raad de strekking van de uitspraak van het Hof zou volgen? Zo
ja, welke aanpassingen heeft het kabinet dan voor ogen? Hoe wordt rekening gehouden
met bestaande gevallen?
Ten slotte leest het lid Omtzigt dat in afwachting van het arrest van de Hoge Raad
het kabinet scenario’s uitwerkt om na het arrest van de Hoge Raad snel en adequaat
te kunnen handelen. Welke scenario’s werkt het kabinet hier uit? Kan het kabinet deze
scenario’s per ommegaande aan de Kamer verstrekken?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
L.N. Kruithof, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.