Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
36 443 Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet voortgezet onderwijs 2020, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap op scholen in verband met het versterken van de positie van leerlingen die extra ondersteuning behoeven en hun ouders (Wet versterking positie ouders en leerlingen in het passend onderwijs)
Nr. 4
ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 12 juli 2023 en het nader rapport d.d. 20 september 2023, aangeboden aan de Koning
door de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs. Het advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 5 april 2023 nr.2023000958,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 12 juli 2023, nr. No. W05.23.00134/I, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 5 april 2023, no.2023000958, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, bij de Afdeling advisering van
de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging
van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet voortgezet
onderwijs 2020, de Wet op de expertisecentra en de Wet medezeggenschap op scholen
in verband met het versterken van de positie van leerlingen die extra ondersteuning
behoeven en hun ouders (Wet versterking positie ouders en leerlingen in het passend
onderwijs), met memorie van toelichting.
Dit wetsvoorstel beoogt de positie van leerlingen en ouders in het passend onderwijs
te versterken. Het voorstel bevat daartoe aanvullend instrumentarium. Zo wordt, ten
aanzien van het ontwikkelingsperspectief, voorzien in een hoorrecht voor leerlingen
met een extra ondersteuningsbehoefte. Verder worden schoolbesturen verplicht het ondersteuningsaanbod
op te nemen in de schoolgids. Ook krijgen samenwerkingsverbanden passend onderwijs
de taak een ouder- en jeugdsteunpunt in te richten dat ouders en leerlingen informeert
over en ondersteunt bij passend onderwijs.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het voorstel,
maar maakt een aantal opmerkingen over onder meer de ondersteuning bij het horen,
de medezeggenschap over het ondersteuningsaanbod, de verwerking van persoonsgegevens
en de ouder- en jeugdsteunpunten. In verband daarmee is aanpassing wenselijk van het
wetsvoorstel en de toelichting.
1. Inhoud en achtergrond
De regering beoogt met het voorstel de positie van ouders en leerlingen in het passend
onderwijs te versterken met drie maatregelen, die zien op het funderend onderwijs.
Dit betreft ten eerste het hoorrecht van de leerling over het vaststellen en het bijstellen
van het ontwikkelingsperspectief. Voor Caribisch Nederland wordt dit hoorrecht van
toepassing op het daarmee vergelijkbare handelingsplan. Ten tweede worden de scholen
verplicht om het ondersteuningsaanbod op te nemen in de jaarlijks te actualiseren
schoolgids. Ten slotte krijgen samenwerkingsverbanden de taak een ouder- en jeugdsteunpunt
in te richten dat, in het belang van de leerling, ouders en leerlingen informeert
over en ondersteunt bij passend onderwijs. Het ouder- en jeugdsteunpunt bundelt verder
de signalen van ouders en leerlingen en informeert het samenwerkingsverband hierover
ten behoeve van beleidsontwikkeling.2
Het passend onderwijs is tussen 2014–2019 stelselmatig geëvalueerd. In 2020 is de
eindevaluatie over het passend onderwijs verschenen, die heeft geleid tot de verbeteraanpak
passend onderwijs. De verbeteraanpak behelst 25 maatregelen om de randvoorwaarden
voor passend onderwijs te verbeteren. Het doel hiervan is passende ondersteuning te
bieden aan elke leerling op elke school binnen het samenwerkingsverband.3 Binnen deze aanpak zijn, naast andere maatregelen, vijf wetsvoorstellen in voorbereiding,
waarvan de versterking van de positie van ouders en leerlingen er één is.4
Het begrip passend onderwijs wordt in de literatuur ook wel aangeduid als een «kruipend
concept». Aan het concept worden namelijk verschillende betekenissen toegedacht. Daardoor
breidt de reikwijdte van het concept zich steeds verder uit. Zo ging passend onderwijs
voorheen alleen over leerlingen met een indicatie, nu kan passend onderwijs in beginsel
over alle leerlingen gaan die «iets» extra’s nodig hebben. Bovendien is passend onderwijs
steeds meer vervlochten geraakt met andere actuele vraagstukken die binnen het onderwijs
spelen, zoals werkdruk en het lerarentekort. Dit heeft steeds hogere verwachtingen
gewekt, die vervolgens niet waargemaakt kunnen worden.5 Deze constateringen zijn van belang omdat deze van invloed zijn op de tevredenheid
die wordt gemeten in reeds uitgevoerde en in toekomstige evaluaties.
Uit de eindevaluatie blijkt dat het grootste deel van de leerlingen en ouders tevreden
is met de geboden ondersteuning. Voor circa 25% is dit niet het geval, in het bijzonder
wanneer sprake is van een complexe ondersteuningsbehoefte. Ook blijkt dat een vergelijkbaar
deel van de ouders en leerlingen ontevreden is over de interactie met de school, onder
andere omdat zij niet als gelijkwaardige gesprekspartner kunnen meepraten over de
ondersteuning van de leerling.6 Door de (informatie)positie van ouders en leerlingen te verbeteren hoopt de regering
dat het onderwijsprogramma en de extra ondersteuning en begeleiding sneller en beter
aansluiten op de behoeften van de leerlingen.
Voor deze verbetering van de (informatie)positie van ouders en leerlingen is het nodig
dat scholen duidelijk zijn over wat zij leerlingen kunnen bieden, en wat de grenzen
daaraan zijn. Die duidelijkheid draagt bij aan het begrip bij ouders voor het gegeven
dat binnen het reguliere onderwijs weliswaar hulp op maat kan worden geboden om de
leerling te laten meedoen in de klas. Dat gaat echter niet zover dat sprake kan zijn
van volledig individueel onderwijs. Onderwijs is immers een groepsproces, waar men
van én met elkaar leert.
Om de leerling adequaat te ondersteunen is het van belang dat leerlingen en ouders
vanaf het begin worden betrokken om in samenspraak met de school te bepalen welke
ondersteuning, aanpassing of zorg nodig is. De verplichting om het volledige ondersteuningsaanbod
in één document – de schoolgids – op te nemen, de invoering van het hoorrecht en de
instelling van ouder- en jeugdsteunpunten bij elk samenwerkingsverband passen in de
lijn om door middel van realiseerbare oplossingen en stappen tot verdere verbeteringen
binnen het passend onderwijs te komen.
2. Hoorrecht met betrekking tot het ontwikkelingsperspectief
In verdragen is het recht van het kind verankerd om gehoord te worden over de besluiten
die hem specifiek betreffen. Hierbij moet aan de mening van de minderjarige een passend
belang worden gehecht, in overeenstemming met leeftijd en rijpheid.7 De Afdeling ziet de toegevoegde waarde van het concretiseren van het hoorrecht op
nationaal niveau bij de meest essentiële beslissingen.8 Daarvoor kan wetgeving noodzakelijk zijn.
Het voorstel spitst het hoorrecht toe op het vaststellen en het bijstellen van het
ontwikkelingsperspectief,9 omdat de noodzaak voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte om hierover
hun mening te geven van aanzienlijk belang wordt geacht voor een zo passend mogelijk
ondersteuningsaanbod. Het ontwikkelingsperspectief wordt jaarlijks geëvalueerd.10
a. Realiseren van het hoorrecht
De regering neemt bij het effectueren van het hoorrecht tot uitgangspunt dat bij leerlingen
met extra ondersteuningsbehoefte een gesprek nodig is, passend bij de leeftijd, rijpheid
en mogelijkheden van de leerling. Zo vermeldt de regering dat het denkbaar is dat
voor leerlingen met een auditieve beperking een tolk wordt ingeschakeld.11
De Afdeling onderschrijft het uitgangspunt dat het realiseren van het hoorrecht een
gesprek vergt dat passend is bij de leeftijd, rijpheid en mogelijkheden van de leerling.
Daarbij is het van belang dat leerlingen passende ondersteuning krijgen.12
Het is de vraag of het bieden van passende ondersteuning voldoende gewaarborgd is
zonder daartoe een wettelijke verplichting op te nemen.13
De Afdeling adviseert nader toe te lichten op welke wijze de passende ondersteuning
wordt gewaarborgd om het hoorrecht voor leerlingen te realiseren.
Het wetsvoorstel bevat verschillende waarborgen die ervoor zorgen dat de leerling
op een betekenisvolle manier uitvoering kan geven aan het recht om gehoord te worden.
Allereerst neemt het wetsvoorstel tot uitgangspunt dat het bevoegd gezag de leerling
in staat stelt zijn of haar mening te geven over het ontwikkelingsperspectief. In
de memorie van toelichting wordt tot uitdrukking gebracht dat het niet denkbaar is
dat uitvoering gegeven kan worden aan deze verplichting zonder een leerling passende
ondersteuning te bieden. In het genoemde voorbeeld: een leerling met een auditieve
beperking kan niet haar of zijn mening op een volwaardige manier kenbaar maken zonder
de hulp van een tolk. Verder mag de leerling zelf bepalen op welke wijze hij of zij
wordt gehoord.
Hoewel de regering erop vertrouwt dat scholen in veruit de meeste gevallen leerlingen
de juiste ondersteuning bieden bij formele contactmomenten tussen de leerling en het
onderwijspersoneel, erkent de regering dat de verplichting in het voorgelegde wetsvoorstel
een indirecte verplichting is. Als waarborg dat elke leerling de ondersteuning krijgt
die hij of zij nodig heeft bij het uiten van zijn of haar mening is daarom een expliciete
wettelijke verplichting daartoe toegevoegd in de voorgestelde artikelen 41a, zevende
lid van de Wet op de expertisecentra, 40a, zesde lid van de Wet op het primair onderwijs,
45, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs BES, 2.44, vijfde lid en 11.14,
tweede lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020.
Naar aanleiding van deze toevoeging zijn deze artikelen tekstueel enigszins aangepast
om te verduidelijken wat het bevoegd gezag in het ontwikkelingsperspectief dient te
omschrijven en aan de leerling dient toe te lichten. In de praktijk zullen scholen
ondersteund worden om het gesprek over het ontwikkelingsperspectief te voeren met
leerlingen. Er wordt hiertoe een handreiking14 ontwikkeld en er zullen trainingen op basis van deze handreiking worden verzorgd.
b. Perspectief op bredere implementatie hoorrecht
Volgens de toelichting is de invoering van een hoorrecht over het ontwikkelingsperspectief
een «eerste stap» bij de verwezenlijking van het hoorrecht dat uit de verdragen voortvloeit.
Er wordt gewerkt aan handreikingen om de scholen ertoe te bewegen om ook bij andere
beslismomenten leerlingen te betrekken.15
De Afdeling constateert dat de regering in dit wetsvoorstel het hoorrecht vooralsnog
beperkt tot het ontwikkelingsperspectief en voor het overige vertrouwt op het werken
met handreikingen. Uit de toelichting blijkt niet of alle vervolgstappen voor de verwezenlijking
van het hoorrecht uitsluitend met handreikingen worden gezet of dat ook wetgeving
wordt beoogd.
De Afdeling adviseert in de toelichting aandacht te besteden aan de vraag of en zo
ja, op welke termijn nadere wetgeving wordt overwogen ten aanzien van de verdere verwezenlijking
van het hoorrecht.
Met de ondertekening en ratificatie van het Verdrag inzake de rechten van het kind
en van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap heeft de Nederlandse
Staat zich gecommitteerd om de rechten in deze verdragen te verwezenlijken. Bij de
verwezenlijking van deze rechten staan de regering verschillende instrumenten ter
beschikking, waaronder wetgeving. Wetgeving is evenwel het meest ingrijpende sturingsinstrument
dat kan worden ingezet om gedragsverandering teweeg te brengen. Uitgangspunt is om
die reden om te bezien of minder ingrijpende sturingsinstrumenten, zoals communicatieve
beleidsinstrumenten, kunnen leiden tot de verdere verwezenlijking van het hoorrecht
op andere voor het kind relevante besluiten. Er is ervoor gekozen om voor leerlingen
met extra ondersteuningsbehoeften wetgeving als sturingsinstrument in te zetten vanwege
de verhoogde kwetsbaarheid van deze leerlingen ten opzichte van kinderen zonder extra
ondersteuningsbehoeften. Voor leerlingen zonder extra ondersteuningsbehoefte lijkt
wetgeving rondom hoorrecht vooralsnog niet noodzakelijk. De regering onderkent evenwel
het belang van hoorrecht voor alle leerlingen en zal de beweging hiernaar toe stimuleren
bijvoorbeeld middels handreikingen. Zo is in de handreiking «Basisdocument ontwikkelingsperspectief:
een houvast voor regulier én gespecialiseerd onderwijs»16 het hoorrecht expliciet opgenomen. Aan de hand van deze handreiking zullen trainingen
worden ontwikkeld voor scholen, ouders en leerlingen, waarin gespreksvoering met leerlingen
aan de orde komt. Alhoewel de handreiking zich expliciet richt op het ontwikkelingsperspectief,
zijn de technieken die worden aangeleerd breder inzetbaar. Onderwijsprofessionals
kunnen deze dus inzetten om hoorrecht voor alle kinderen te verwezenlijken.
Indien uit de voortgangsrapportages passend onderwijs of andere relevante informatie
blijkt dat onvoldoende voortgang wordt gemaakt in de verdere verwezenlijking van het
hoorrecht op scholen kan de regering besluiten dat aanvullende wetgeving noodzakelijk
is. Er kan op dit moment nog geen termijn aan dit voornemen worden verbonden. Dit
zal in de komende periode worden gemonitord. Monitoringsinstrumenten die kunnen worden
ingezet zijn onder andere de doelstellingenmonitor passend onderwijs en monitoring
en evaluatie van trainingen in het ontwikkelingsperspectief. Ook zal de regering alert
zijn op signalen van verschillende stakeholders in het onderwijs.
De toelichting is op dit punt aangevuld.
3. Medezeggenschap met betrekking tot het ondersteuningsaanbod
Het wetsvoorstel leidt niet tot wijzigingen in de regeling van de medezeggenschap.
Medezeggenschap die betrekking heeft op passend onderwijs is zowel georganiseerd op
het niveau van het samenwerkingsverband als op het niveau van de school. De ondersteuningsplanraad
van het samenwerkingsverband behoudt het instemmingsrecht op het ondersteuningsplan.
In dit plan worden de basisondersteuning en de extra ondersteuning beschreven. Het
samenwerkingsverband heeft hiermee de mogelijkheid om de beschikbare middelen in te
zetten op een manier die past bij de eigen situatie. De medezeggenschapsraad van de
school behoudt het adviesrecht ten aanzien van het extra ondersteuningsaanbod (voorheen:
schoolondersteuningsprofiel). De leerling- en oudergeleding van de medezeggenschapsraad
behoudt het instemmingsrecht met betrekking tot de schoolgids. Hiervan wordt in het
voorstel de daarin voortaan op te nemen informatie over het ondersteuningsaanbod uitgezonderd.
De toelichting verwijst naar een «Breed gesprek» dat op dit moment wordt gevoerd over
de maatregelen die getroffen kunnen worden om de zeggenschap van onderwijsprofessionals
te versterken. Dit moet leiden tot antwoorden op fundamentele vragen over de governancestructuur
van schoolorganisaties, (mede)zeggenschap van ouders en personeel, investeringen in
de klas, rol en positie van de schoolleider en de verantwoording.17 Volgens de toelichting overweegt de regering om het adviesrecht van de medezeggenschapsraad
op het ondersteuningsaanbod aan te scherpen, mede gebaseerd op de uitkomsten van het
Breed gesprek. Tegelijkertijd benadrukt zij dat de Tweede Kamer in overweging kan
nemen om dit al in het huidige wetsvoorstel op te nemen.18 Het wetsvoorstel zelf bepaalt hierover echter niets.
Dit wetsvoorstel beoogt de positie van leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte
en de positie van de ouders van die leerlingen te versterken in het kader van de verbeteraanpak
passend onderwijs. De bredere reflectie op (mede)zeggenschap heeft evenwel geen rechtstreeks
verband met dit wetsvoorstel, maar betreft een specifiek onderwerp dat op de eigen
merites dient te worden beoordeeld.19 In dit verband wijst de Afdeling erop dat het in het licht van de constitutionele
verhoudingen ongebruikelijk is om de Tweede Kamer als medewetgever in overweging te
geven om onderwerpen bij amendement te regelen, terwijl de regering zelf daarover
nog geen standpunt inneemt en een regeling ter zake nog niet in haar wetsvoorstel
heeft verankerd.
Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling de toelichting in lijn te brengen met
de verhoudingen tussen regering en parlement en zo nodig mede op basis van de uitkomsten
van het «Breed gesprek» een standpunt te bepalen. Indien de regering alsnog besluit
tot een wezenlijke wijziging van de medezeggenschapsbevoegdheden ten aanzien van het
ondersteuningsaanbod in dit wetsvoorstel, gaat de Afdeling ervan uit dat het voorstel
opnieuw aan haar ter advisering wordt voorgelegd.
Het wetsvoorstel heeft tot doel de positie van ouders en leerlingen in het passend
onderwijs te versterken. Het ondersteuningsaanbod van de school is een fundamenteel
onderdeel van het passend onderwijs op scholen voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte.
Het versterken van de medezeggenschap van leerlingen en ouders op het ondersteuningsaanbod
sluit daarom in de ogen van de regering aan bij de doelstelling van het wetsvoorstel.
Met de Kamerbrief van 6 juli 2023 over het eindrapport Breed gesprek governance en
(mede)zeggenschap is de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het Breed gesprek
governance en (mede)zeggenschap in het funderend onderwijs. De uitkomsten van het
Breed gesprek geven geen aanleiding om de medezeggenschapsrechten in het algemeen
te herzien. De medezeggenschapsrechten rondom het ondersteuningsaanbod blijven dan
ook met dit wetsvoorstel ongewijzigd. De bewuste passage is uit de toelichting geschrapt.
4. Ouder- en jeugdsteunpunten
De voorgestelde ouder- en jeugdsteunpunten van samenwerkingsverbanden passend onderwijs
krijgen, naast de taak van informeren en signaleren, ook de taak om ouders en leerlingen
te adviseren, ondersteunen en begeleiden bij passend onderwijs. Dit kan bijvoorbeeld
gaan om een gesprek over een specifieke casus, waarin de door de school geboden ondersteuning
wordt besproken. Ook kan het steunpunt ondersteuning bieden bij klachtenprocedures.20 Volgens de toelichting gaat het om een vorm van doelregelgeving, een zorgplicht,
waarbij de samenwerkingsverbanden zelf de ruimte hebben om te bepalen op welke manier
wordt voldaan aan de wettelijke verplichtingen.21
De Inspectie van het Onderwijs vraagt in haar uitvoeringstoets om duidelijkheid te
geven over de vraag wanneer de steunpunten aan hun wettelijke taak voldoen. In antwoord
op deze vraag merkt de toelichting op dat het denkbaar is dat een samenwerkingsverband
in het kader van het uitvoeren van deze wettelijke taak beleid en protocollen opstelt.22 Niet duidelijk is of dit antwoord recht doet aan de zorgen van de Inspectie van het
Onderwijs, in het bijzonder indien er geen protocollen of beleidsstukken aanwezig
zijn.
De Afdeling adviseert in de toelichting nader aandacht te besteden aan de vraag hoe
de Inspectie dient vast te stellen dat ouder- en jeugdsteunpunten aan hun wettelijke
taak hebben voldaan, in het bijzonder wanneer geen protocollen of beleidsstukken zijn
vastgesteld.
Het toezicht op de samenwerkingsverbanden vindt onder andere plaats door middel van
documentenanalyse en gesprekken met betrokkenen bij het samenwerkingsverband. De inspectie
is bevoegd om inlichtingen respectievelijk inzage van zakelijke gegevens en bescheiden
te vorderen. Het samenwerkingsverband is in beginsel verplicht om gevolg te geven
aan deze vorderingen. De inspectie kan bijvoorbeeld het samenwerkingsverband verzoeken
om inzicht te geven in alle relevante documenten die het steunpunt betreffen.
In zijn jaarverslag legt het samenwerkingsverband onder andere verantwoording af over
de uitvoering van zijn wettelijke taken. Indien geen andere beleidsstukken zijn vastgesteld,
kan de inspectie op basis van het jaarverslag en gesprekken met betrokkenen binnen
het samenwerkingsverband, zoals het bestuur, toezicht houden.
De toelichting is op dit punt aangevuld.
5. Verwerking persoonsgegevens
a. Verwerking van persoonsgegevens door scholen
De scholen zijn bevoegd om in het kader van dit wetsvoorstel persoonsgegevens te verwerken
voor het hoorrecht over het ondersteuningsperspectief, waaronder bijzondere persoonsgegevens
over de gezondheid. In dit verband wordt een beroep gedaan op het zwaarwegend algemeen
belang dat met het ondersteuningsperspectief een ononderbroken ontwikkelingsproces
van leerlingen wordt gewaarborgd.23 De toelichting stelt dat er geen aanvullende wettelijke maatregelen en waarborgen
nodig zijn om de bijzondere persoonsgegevens te verwerken, omdat er reeds voldoende
wettelijke waarborgen zijn op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming
(AVG).24
Indien beroep wordt gedaan op het zwaarwegend algemeen belang ter verwerking van bijzondere
persoonsgegevens geldt in meer algemene zin dat zo nodig aanvullende passende en specifieke
maatregelen moeten worden getroffen.25 Zo gelden bijvoorbeeld voor scholen al aanvullende waarborgen wat betreft de geheimhouding.26 In dit verband merkt de Afdeling op dat nog extra aanvullende waarborgen kunnen worden
overwogen, bijvoorbeeld ten aanzien van de toegang tot de bijzondere persoonsgegevens
en de specifieke bewaartermijnen.27
De Afdeling adviseert gelet op het voorgaande de toelichting aan te passen en zo nodig
aanvullende passende en specifieke maatregelen te treffen voor de verwerking van bijzondere
persoonsgegevens.
De verwerking van bijzondere persoonsgegevens die in het kader van dit wetsvoorstel
plaatsvindt heeft betrekking op gegevens die door de leerling mogelijk ingebracht
worden wanneer hij of zij gebruik maakt van zijn of haar hoorrecht. Ook in de huidige
situatie kunnen deze bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt in het ontwikkelingsperspectief.
Hiervoor zijn reeds waarborgen aanwezig, die ook gelden voor de situatie waarin gebruik
wordt gemaakt van het hoorrecht. De gegevens worden conform de Algemene Verordening
Gegevensbescherming niet langer bewaard dan noodzakelijk. Het bevoegd gezag is daarnaast
verplicht tot geheimhouding van de gegevens. De gegevens worden niet gedeeld met derden,
anders dan met degenen aan wie het bevoegd gezag op grond van een wettelijke taak
of plicht gehouden en bevoegd is die gegevens te delen.28 Op basis van de huidige praktijk rond het verwerken van bijzondere persoonsgegevens
voor het ontwikkelingsperspectief, die plaatsvindt binnen het kader van de waarborgen
die uit de bestaande regelgeving voortvloeien, ziet de regering geen noodzaak tot
het stellen van aanvullende waarborgen met betrekking tot de toegang tot de bijzondere
persoonsgegevens of specifieke bewaartermijnen. Daarnaast is op dit moment niet goed
te overzien welke gevolgen eventuele extra waarborgen (zoals specifieke bewaartermijnen)
zouden hebben voor de praktijk van bevoegde gezagen en scholen.
De toelichting is op dit punt aangevuld.
b. Verwerking van persoonsgegevens door ouder- en jeugdsteunpunten
Het wetsvoorstel bepaalt dat de medewerkers van het steunpunt bevoegd zijn om persoonsgegevens,
waaronder bijzondere persoonsgegevens betreffende de gezondheid, te verwerken voor
zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de wettelijke taken van het steunpunt.29
De Afdeling merkt op dat deze bepaling de indruk kan wekken dat de verwerking van
bijzondere persoonsgegevens betreffende de gezondheid is toegestaan ook zonder dat
toestemming is verleend door de betrokkenen. Uit de toelichting leidt de Afdeling
echter af dat dit uitsluitend mogelijk is op basis van uitdrukkelijke toestemming.
Dit sluit ook aan bij het uitgangspunt dat een ouder- en jeugdsteunpunt enkel de belangen
van de leerling dient.30
Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling de tekst van wetsvoorstel in overeenstemming
te brengen met de toelichting.
De regering heeft in het wetsvoorstel tot uitgangspunt genomen dat het ouder- en jeugdsteunpunt
enkel de belangen van de leerling dient. Het ouder- en jeugdsteunpunt zal dan ook
altijd toestemming moeten vragen aan de leerling om haar of zijn persoonsgegevens
te verwerken. Het wetsvoorstel is op basis van deze twee uitgangspunten aangevuld.
De voorgestelde grondslag om bijzondere persoonsgegevens te verwerken is geschrapt.
c. Reikwijdte persoonsgegevensverwerking ouder- en jeugdsteunpunten
De medewerkers van de ouder- en jeugdsteunpunten zijn bevoegd tot het verwerken van
persoonsgegevens ter uitvoering van alle wettelijke taken. Dit geldt ook voor de taak
om relevante ontwikkelingen te signaleren en het samenwerkingsverband daarover te
informeren met het oog op beleidsontwikkeling.31
De Afdeling wijst erop dat uit de toelichting niet duidelijk blijkt waarom medewerkers
van het ouder- en jeugdsteunpunt ten behoeve van deze specifieke taak persoonsgegevens
moeten verwerken.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan en het wetsvoorstel
zo nodig aan te passen.
Zoals de Afdeling terecht opmerkt is het niet noodzakelijk voor het steunpunt om (bijzondere)
persoonsgegevens te verwerken ten behoeve van de taak om relevante ontwikkelingen
te signaleren en het samenwerkingsverband daarover te informeren. Het wetsvoorstel
is dienovereenkomstig aangepast.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het
voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede
Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een onvolkomenheid in de wijzigingsbepaling
over de schoolgids in de Wet op de expertisecentra te herstellen.32 Ook is ter verduidelijking in artikel 45, derde lid, van de Wet op de expertisecentra
een verwijzing artikel 18a, achtste lid van de Wet op het primair onderwijs opgenomen.
De wijziging van dit artikel is tevens opgenomen in een nieuw onderdeel van artikel
I (onderdeel F). Hetzelfde geldt voor de wijziging van artikel 43 van de Wet op het
primair onderwijs, die nu is opgenomen in artikel II, onderdeel I.
Ik verzoek U het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie
van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, M.L.J. Paul
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
M.L.J. Paul, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Voor |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
FVD | 3 | Voor |
PvdD | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.