Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op verzoek commissie om afschrift brief VO-raad en Sectorraad Praktijkonderwijs over entreeopleiding in het praktijkonderwijs (Kamerstuk 31524-570)
2023D40016 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 4 juli 2023 inzake de reactie op het verzoek
van de commissie om een afschrift te ontvangen van de brief aan de VO-raad en de Sectorraad
Praktijkonderwijs over entreeopleiding in het praktijkonderwijs (Kamerstuk 31 524, nr. 570).
De voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie
Bosnjakovic
Inhoud
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
• Inbreng van de leden van de PvdA- fractie en GroenLinks-fractie
• Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
• Inbreng van de leden van de BBB-fractie
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief «Samenwerking
praktijkonderwijs en mbo-entree wettelijk verankeren». Deze leden zijn van mening
dat het omzetten van een gedoogsituatie naar een wetstraject niet mag leiden tot een
verschraling van kansen voor leerlingen in het praktijkonderwijs. Zij hebben nog meerdere
vragen.
Uitsluiten samenwerking niet-bekostigde instellingen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister in de toekomst de samenwerking tussen
praktijkonderwijs en niet-bekostigde instellingen mogelijk wil maken. Deze leden hebben
vernomen dat dit voor een kleine groep kwetsbare leerlingen grote gevolgen kan hebben.
Voor leerlingen in het praktijkonderwijs in sommige regio’s wordt het hierdoor lastiger
of zelfs onmogelijk om hun entreeopleiding op de praktijkschool af te ronden. Hoeveel
samenwerkingen in het praktijkonderwijs worden hiermee geraakt? Om hoeveel leerlingen
gaat het? Wat zijn de effecten van de beoogde wijziging? Heeft de Minister geïnventariseerd
of voor al deze samenwerkingen alternatieven via het bekostigde onderwijs mogelijk
zijn? Zo ja, kan de Minister dit met de Kamer delen? Zo nee, waarom is dat niet gebeurd?
De leden van de VVD-fractie merken op dat in de verstuurde brief als argument wordt
gebruikt dat op grond van artikel 5.39 WVO1 2020 geen onderwijs uitbesteed mag worden aan niet-bekostigde instellingen. Alhoewel
deze leden dit op hoofdlijnen onderschrijven, merken zij op dat het in de voorliggende
casus vrijwel alleen gaat over de inkoop van examinering en diplomering. Is de Minister
het met deze leden eens dat dit van een andere orde is dan uitbesteding van leerlingen?
Zou het wenselijk zijn om de mogelijkheid hiertoe te behouden? Zo ja, is de Minister
voornemens dit op te nemen in de wet? Zo nee, zijn de gevolgen van het niet opnemen
volledig in kaart gebracht?
De leden van de VVD-fractie lezen dat bij de inrichting van het wetsvoorstel uitgewerkt
wordt wat de precieze regels zijn voor het met publiek geld financieren van inkoop
bij private partijen. Op welke termijn kunnen deze regels worden verwacht?
(Regionale) samenwerking
De leden van de VVD-fractie lezen dat dit wetstraject zal aansluiten bij de kaders
die gelden voor de doorlopende leerroutes vmbo2-mbo3 en dit zal altijd onder verantwoordelijkheid van het mbo zijn. Is er in iedere regio
genoeg capaciteit op mbo-instellingen om dit mogelijk te maken? Op welke manier gaat
de Minister erop toezien dat voldoende mbo-scholen verantwoordelijkheid nemen om deze
samenwerking in iedere regio te garanderen? Welke mogelijkheden heeft de Minister
om in te grijpen als nu bestaande trajecten met niet-bekostigde instellingen dreigen
te verdwijnen zonder dat daar trajecten met bekostigde instellingen voor terugkomen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de huidige situatie, waarbij praktijkscholen
de entreeopleiding aanbieden, al jaren gedoogd worden. Waar is de keuze op gebaseerd
om de complete verantwoordelijkheid bij het mbo neer te leggen, aangezien het voorheen
een gezamenlijke verantwoordelijkheid was?
De leden van de VVD-fractie delen de mening van de VO-raad en Sectorraad Praktijkonderwijs
dat het omzetten van een gedoogsituatie geen verschraling van het aanbod voor deze
kwetsbare leerlingen moet betekenen. Welke instanties zullen betrokken worden bij
deze omzetting? Welke criteria worden er opgesteld voor deze omzetting? Op welke manier
gaat de Minister erop toezien dat de kwaliteit van deze entreeopleiding gewaarborgd
blijft?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie van
de Minister op de sectorraden. Deze leden bedanken de Minister voor zijn inspanningen
en kijken uit naar de voortzetting van het wetstraject. Wel willen zij de Minister
nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of hij kan bevestigen dat de inkoop
van examinering en certificering bij brancheverenigingen mogelijk blijft, en of hij
daarbij kan uiteenzetten welke vormen van inkoop wel en welke vormen niet mogelijk
zijn bij het nieuwe wetsvoorstel. Deze leden vragen daarnaast of de Minister inzichtelijk
kan maken hoeveel leerlingen een traject in het niet-bekostigd onderwijs volgen en
wat de belemmeringen in die gevallen zijn om het door de school zelf te laten organiseren.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister wat de overwegingen zijn bij het uitsluiten
van niet-bekostigd onderwijs. Deze leden merken op dat het hier gaat om een duidelijk
afgebakende groep jongeren met verminderde kansen op studiesucces en succes op de
arbeidsmarkt. Deze jongeren, ten opzichte van de huidige situatie, beperken in de
maatwerktrajecten die zij kunnen volgen, lijkt volgens deze leden onwenselijk. Zij vragen
hoe de Minister hiernaar kijkt. Zij vragen de Minister wat de alternatieven zijn om
deze leerlingen wel onderwijs te bieden, mocht er geen bekostigd onderwijs beschikbaar
zijn. Daarbij vragen zij of het mogelijk is om een uitzonderingsgrond of hardheidsclausule
in de wet te creëren om in uitzonderlijke situaties waarin bekostigd onderwijs niet
nabij of voorhanden is het toch mogelijk te maken om onderwijs te volgen, zij het
via niet-bekostigde vormen van onderwijs.
Inbreng van de leden van de PvdA- fractie en GroenLinks-fractie
De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen
van het voornemen van de Minister om een wetstraject te starten die het mogelijk maakt
dat leerlingen in het praktijkonderwijs binnen hun opleiding een entreeopleiding in
zijn geheel of gedeeltelijk kunnen afronden. Deze mogelijkheid is van meerwaarde voor
leerlingen voor wie een stap naar het mbo (nog) te groot is. Op dit moment is het
volgen van een entree-opleiding binnen het praktijkonderwijs al mogelijk op sommige
plekken, maar is dit nog niet wettelijk vastgelegd. Deze leden zien dan ook een meerwaarde
om dit wel wettelijk vast te leggen, zodat samenwerkingssituaties meer zekerheid krijgen.
De leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie merken op dat, in lijn met de aangenomen
motie van de leden Van Meenen en Van den Hul4, er bij deze leden nog wel enkele zorgen zijn. Sommige succesvolle samenwerkingen
tussen het praktijkonderwijs en mbo kopen examinering en branchecertificering in bij
niet-bekostigde instellingen. De Minister geeft aan dat het wetsvoorstel zal uitgaan
van samenwerking tussen bekostigde scholen en instellingen. Zien deze leden het goed
dat deze succesvolle samenwerkingen door het wetsvoorstel moeten stoppen? Of is de
Minister bereid om het bestaande aanbod van entreeopleidingen in het praktijkonderwijs
wettelijk te verankeren, zoals gesteld in de eerdergenoemde motie? Kan de Minister
toelichten hoe hij ervoor zorgt dat er geen negatieve neveneffecten ontstaan op het
gebied van examinering en branchecertificering voor pro5-leerlingen? Is het niet voor deze groep jongeren belangrijk dat er maatwerk kan worden
geleverd, en is dan soms samenwerking met niet-bekostigde instellingen onvermijdelijk?
Wat doet de Minister om te voorkomen dat het wetsvoorstel leidt tot verschraling van
mogelijkheden?
Verder vragen de leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie of het klopt dat
er een verschil lijkt te zijn tussen bekostigde praktijkscholen en bekostigde mbo-instellingen.
Zien deze leden het goed dat het voor mbo-instellingen wel mogelijk is om in te kopen
bij niet-bekostigde opleidingen (de zogenoemde derde leerweg), maar dat dit voor praktijkscholen
door het wetsvoorstel straks niet meer mogelijk is? Waarom lijken er straks verschillen
in wettelijke mogelijkheden te zijn tussen mbo-instellingen en praktijkscholen?
Daarnaast vragen de leden van de PvdA-fractie en GroenLinks-fractie wat de Minister
weerhoudt om mee te gaan met het advies van de Onderwijsraad. Zij hebben al eerder
voorgesteld dat het praktijkonderwijs een eigen licentie krijgt om het entree-onderwijs
te verzorgen en te examineren. Kan de Minister uiteenzetten waarom hij niet heeft
gekozen voor een wetsvoorstel in die richting?
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken.
Deze leden hebben nog behoefte aan een nadere toelichting.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de Onderwijsraad in het advies
Meer kansen voor kwetsbare jongeren (december 2013) heeft voorgesteld dat instellingen voor het praktijkonderwijs ook
licentiehouder kunnen worden voor de entreeopleiding. De VO-raad en de Sectorraad
Praktijkonderwijs benoemen deze optie ook in hun reactie met betrekking tot de entreeopleiding
in het praktijkonderwijs van 6 juli 2023 aan de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (in afschrift aan de Minister)6. Hoe kijkt de Minister hiernaar? Staat de Minister open voor een wetsvoorstel in
die richting?
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie nemen kennis van de brief van de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap over de samenwerking tussen praktijkonderwijs en entreeonderwijs
in het mbo. Zij delen de opvatting over de meerwaarde van een goede samenwerking tussen
praktijkonderwijs en entreeonderwijs. De mogelijkheid om binnen het praktijkonderwijs
een entreediploma te behalen, maakt het voor veel leerlingen mogelijk om succesvol
door te stromen naar het mbo.
De leden van de BBB-fractie merken op dat in de beslisnota bij de onderhavige Kamerbrief
wordt opgemerkt dat de samenwerking moet plaatsvinden binnen het huidige wettelijke
stelsel en daarmee ook binnen de huidige bekostiging. Het gevolg is dat samenwerking
met niet-bekostigde instellingen op termijn niet langer mogelijk is. Daarvoor komt
een overgangsperiode. Deze leden vragen de Minister of hij zich goed heeft beraden
op de gevolgen hiervan en of hij nogmaals een afweging wil maken over deze begrenzing.
Vanuit het perspectief van leerlingen is toch ook samenwerking met niet-bekostigde
instellingen net zo belangrijk? De wettelijke bepaling aan welke zaken de school geld
mag uitgeven (artikel 5.39 WVO 2020) lijkt een nogal formalistische blokkade tegen
samenwerking en dat kan volgens deze leden toch de bedoeling niet zijn van voorschriften
over het juist besteden van belastinggeld.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.