Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 25 september 2023 (Kamerstuk 21501-30-583)
21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen
Nr. 584
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 27 september 2023
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 7 september
2023 over de Geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 25 september 2023
(Kamerstuk 21 501-30, nr. 583), over de brief van 19 juli 2023 over de antwoorden op vragen commissie over o.a.
de geannoteerde agenda Raad voor Concurrentievermogen 24, 25 juli en 28 juli 2023
(Kamerstuk 21 501-30, nr. 580) (Kamerstuk 21 501-30, nr. 581) en over de brief van 5 september 2023 over het verslag informele Raad voor Concurrentievermogen
24, 25 en 28 juli 2023 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 582).
De vragen en opmerkingen zijn op 11 september 2023 aan de Minister van Economische
Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 22 september 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Klink
Adjunct-griffier van de commissie, Van Tilburg
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II
Antwoord / Reactie van de Minister
4
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen (hierna: de Raad) van 25 september 2023.
Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er tijdens de aankomende Raad naar verwachting
wordt gesproken over de rol van een concurrentievermogen-toets bij het formuleren
van wetgevingsvoorstellen. Deze leden vragen wat de gevolgen kunnen zijn voor nieuwe
wetgevingsvoorstellen als deze voorstellen de concurrentievermogen-toets niet doorstaan.
Ook vragen deze leden naar wat de mogelijke gevolgen zijn van een concurrentievermogen-toets
op het voornemen om zo concreet en duidelijk mogelijk beleid te formuleren.
De leden van de VVD-fractie lezen in de inzet van Nederland dat het ook voor toekomstige
wetgeving van belang is dat de gevolgen voor de Europese concurrentiekracht zorgvuldig
in kaart worden gebracht en worden meegewogen in de besluitvorming. Kan de Minister
aangeven in hoeverre de gevolgen van toekomstige Nederlandse wetgeving op de Nederlandse
concurrentiekracht meewegen in de besluitvorming? Wanneer deze gevolgen op dit moment
nog niet worden meegewogen, is de Minister het dan met deze leden eens dat Nederland
ook een eigen concurrentievermogen-toets zou moeten hanteren, die losstaat van het
voornemen van een Europese concurrentievermogen-toets?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse de stukken ter voorbereiding van
de Raad gelezen. Deze leden wensen de Minister nog enkele vragen voor te leggen over
de voortgang van enkele eerder besproken zaken en willen de Minister enkele nieuwe
vragen voor de aankomende Raad voorleggen.
De leden van de D66-fractie nemen kennis van het verslag van de informele Raad op
24, 25 en 28 juli. Daar is gesproken over het stimuleren van (sleutel)technologieën,
onderzoek en innovatie op Europees niveau. Het belang van de scale-up fase werd hier
specifiek aangekaart. Deze leden maken zich ook zorgen over de toegang tot financiering
voor startups in de groeifase. Op welke manier wordt de toegang tot financiering op
Europees niveau besproken? Worden daarbij aanvullende Europese interventies besproken
om te zorgen dat startups toegang hebben tot Europees groeikapitaal? Worden er risico’s
gesignaleerd indien vooral niet-Europese investeerders financiering verschaffen aan
Nederlandse en Europese startups? Zo ja, welke? Welke rol spelen aandeelbelangen hierbij?
De leden van de D66-fractie laten zich informeren over het volmaken van de kapitaalunie
waarbij de toegang tot private investering wordt verbeterd. Welke lidstaten riepen
hiertoe op? Nederland heeft verzocht om bestaand instrumentarium te versimpelen en
behoedzaam te zijn met inzet van verdere staatssteun. Welke andere lidstaten waren
medestander van dit voorstel? Kan de Minister uitdiepen hoe zij deze versimpeling
voor zich ziet?
De leden van de D66-fractie zien een knelpunten in de financiering van de groene transitie.
Deze leden vinden het van belang dat deze knelpunten zoveel mogelijk worden weggenomen.
Welke rol speelt de beperking van staatssteun hierbij? Kan de Minister uitdiepen welke
interventies onder staatssteun verstaan worden? Is er in de huidige uitbreiding van
staatssteunregels ruimte voor het inzetten van een research en development regeling
voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) waarmee ondernemers zelf onderzoek kunnen doen
hoe diverse middelen kunnen bijdragen aan de verduurzaming van hun productieproces?
De leden van de D66-fractie willen van de Minister weten hoe de Raad aankijkt tegen
financiering van strategische sectoren, gezien de Minister schrijft dat deze sectoren
«veel geld zullen kosten». Hoe wil zij hierop de aandacht van de Raad vergroten? Hoe
ziet zij de voorgestelde coördinerende rol voor de Commissie voor zich? Welke andere
lidstaten vindt Nederland hierin aan haar zijde?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Europese Raad van juni jl. gevraagd heeft
om een onafhankelijk rapport over de stand van de interne markt en dat dit rapport
momenteel in voorbereiding is onder aanvoering van de Italiaanse oud-premier Letta.
Deze leden vragen of lidstaten input leveren aan dit onderzoek en zo ja, welke aandachtspunten
en verbetervoorstellen Nederland meegeeft over de stand van de interne markt. Zij
vragen of bijvoorbeeld ook de wederzijdse erkenning van diploma’s wordt meegenomen
in het onderzoek of in de algemene inzet van Nederland in Europa. Deze leden achten
dit van groot belang voor het slagen van de energietransitie en het oplossen van personeelstekorten
en zijn daarom benieuwd naar een reactie van de Minister.
De leden van de CDA-fractie lezen in het non-paper dat Nederland samen met 12 andere
lidstaten heeft gepubliceerd over 30 jaar interne markt dat onder andere ingezet moet
worden op betere handhaving van de bestaande interne marktregelgeving door de Commissie
en de lidstaten. Deze leden vragen hoe de Minister het toezicht door Nederlandse instanties
wil verbeteren, welke thema’s de meeste aandacht vergen, welke toezichthouders hierbij
in ieder geval betrokken moeten zijn en hoe de samenwerking op Europees niveau het
beste vorm kan krijgen. Deze leden vragen of de Minister de Kamer hierover apart per
brief wil informeren.
De leden van de CDA-fractie lezen ook dat Nederland in het non-paper vraagt om een
concrete actieagenda ten aanzien van het verbeteren van de interne markt. Deze leden
vragen wanneer de volgende voortgangsrapportage over de Nederlandse interne markt
actieagenda met de Kamer wordt gedeeld. Deze leden vragen of de Minister daarin wil
reflecteren op haar inzet in het afgelopen jaar, de door het kabinet bereikte resultaten
en de acties die een volgend kabinet met urgentie dient op te pakken.
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar hoe de verordening «aanscherping typegoedkeuring
voor personenauto’s bestelwagens vrachtwagens en bussen» inwerkt op het beleid rondom
zero-emissiezones in steden. Deze leden horen graag wat de verordening betekent voor
zowel de steden die dit vanaf 2025 gaan invoeren voor bestel- en vrachtauto’s, als
voor het hele beleid rondom zero-emissie in 2030. Deze leden horen daarbij graag welke
impact dit heeft op ondernemers en andere eigenaren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de stukken aangaande de aankomende
Raad voor Concurrentievermogen. Deze leden hebben nog wel een paar vragen.
De leden van de BBB-fractie merken op dat de Raad heeft gesproken over het versterken
van de interne markt en de overgang naar open strategische autonomie, net als de uitdagingen
waar de Europese industrie voorstaat. Onder andere Europese herindustrialisatie en
open strategische autonomie zijn prioriteiten van het Spaanse EU-voorzitterschap.
Een aantal maatregelen om de Europese interne markt te versterken zijn: verminderen
van strategische afhankelijkheden en energieafhankelijkheid, bouwen aan internationale
partnerschappen om toeleveringsketens te diversifiëren, in het bijzonder als het gaat
om kritieke grondstoffen, en het bevorderen van Europese industriële initiatieven.
Welke rol heeft Nederland in de Europese herindustrialisatie? Welke voordelen heeft
het voor de Nederlandse economie? Welke gevolgen heeft de overgang naar open strategische
autonomie voor de Nederlandse industrie, samenleving en autonomie? Welke nadelige
gevolgen moeten we rekening mee houden?
De leden van de BBB-fractie merken op dat er ook wordt gewerkt aan een akkoord over
Euro 7, waarbij er weerstand lijkt te zijn in de Raad en in het Europees Parlement.
Op 11 september wordt er gestemd, maar er wordt nog gezocht naar compromissen. Acht
de Minister een politiek akkoord haalbaar in de Raad? Zo ja, wat betekent dat voor
de inhoud van het voorstel? Wat zou uitstel betekenen voor de Nederlandse industriële
belangen? Acht de Minister het haalbaar dat het voorstel afgerond wordt voor de Europese
verkiezingen?
II Antwoord / Reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen (hierna: de Raad) van 25 september 2023.
Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er tijdens de aankomende Raad naar verwachting
wordt gesproken over de rol van een concurrentievermogen-toets bij het formuleren
van wetgevingsvoorstellen. Deze leden vragen wat de gevolgen kunnen zijn voor nieuwe
wetgevingsvoorstellen als deze voorstellen de concurrentievermogen-toets niet doorstaan.
Ook vragen deze leden naar wat de mogelijke gevolgen zijn van een concurrentievermogen-toets
op het voornemen om zo concreet en duidelijk mogelijk beleid te formuleren.
De concurrentievermogen-toets is één van de onderdelen van de zogenaamde impact assessments
die de Europese Commissie opstelt om tal van mogelijke effecten van voorgenomen regelgeving
in kaart te brengen. Het is een beoordeling die inzicht geeft in de effecten van regelgeving.
Het is aan beleidsmakers en politici om uitkomsten van een concurrentievermogen-toets
te wegen en te betrekken bij de besluitvorming over voorgenomen regelgeving. Nederland
zal hier veel gewicht aan geven.
De concurrentievermogen-toets staat in beginsel los van het algemene streven naar
regelgeving die zo concreet en duidelijk mogelijk is. Men zou wel kunnen zeggen dat
regelgeving die niet concreet en duidelijk is, zorgt voor extra regeldruk en dat dit
een negatieve invloed heeft op het concurrentievermogen.
De leden van de VVD-fractie lezen in de inzet van Nederland dat het ook voor toekomstige
wetgeving van belang is dat de gevolgen voor de Europese concurrentiekracht zorgvuldig
in kaart worden gebracht en worden meegewogen in de besluitvorming. Kan de Minister
aangeven in hoeverre de gevolgen van toekomstige Nederlandse wetgeving op de Nederlandse
concurrentiekracht meewegen in de besluitvorming? Wanneer deze gevolgen op dit moment
nog niet worden meegewogen, is de Minister het dan met deze leden eens dat Nederland
ook een eigen concurrentievermogen-toets zou moeten hanteren, die losstaat van het
voornemen van een Europese concurrentievermogen-toets?
Op dit moment ontbreekt een toetsing van de impact van nieuw beleid op de internationale
concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven. Eerder heb ik uw Kamer laten
weten dat het kabinet de «Impacttoets ondernemingsklimaat» wil inrichten voor strengere
nationale invulling van Europese regelgeving (zogenaamde nationale koppen)1. Het doel van de impacttoets ondernemingsklimaat is om bij toekomstige wetgeving
vooraf een inschatting te maken van de gevolgen van de strengere Nederlandse invulling
van Europese regelgeving op de internationale concurrentiepositie van Nederlandse
bedrijven. Dit meet een belangrijk aspect van concurrentievermogen. De impacttoets
ondernemingsklimaat is erop gericht de afwegingen rondom het introduceren van de nationale
kop beter inzichtelijk te maken. Op dit moment ben ik bezig met de vormgeving en inrichting
van de impacttoets ondernemingsklimaat. Ik verwacht uw Kamer hierover dit jaar te
informeren.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse de stukken ter voorbereiding van
de Raad gelezen. Deze leden wensen de Minister nog enkele vragen voor te leggen over
de voortgang van enkele eerder besproken zaken en willen de Minister enkele nieuwe
vragen voor de aankomende Raad voorleggen.
De leden van de D66-fractie nemen kennis van het verslag van de informele Raad op
24, 25 en 28 juli. Daar is gesproken over het stimuleren van (sleutel)technologieën,
onderzoek en innovatie op Europees niveau. Het belang van de scale-up fase werd hier
specifiek aangekaart. Deze leden maken zich ook zorgen over de toegang tot financiering
voor startups in de groeifase. Op welke manier wordt de toegang tot financiering op
Europees niveau besproken? Worden daarbij aanvullende Europese interventies besproken
om te zorgen dat startups toegang hebben tot Europees groeikapitaal? Worden er risico’s
gesignaleerd indien vooral niet-Europese investeerders financiering verschaffen aan
Nederlandse en Europese startups? Zo ja, welke? Welke rol spelen aandeelbelangen hierbij?
De toegang tot financiering speelt, naast het stimuleren van economische groei, een
belangrijke rol in het behouden en ontwikkelen van cruciale/strategische technologieën
in Europa. Dit legt dan ook gelijk het risico bloot, want bij een gebrek aan kapitaal
uit Europa voor de groeifase betekent ook dat we mogelijk zeggenschap over deze bedrijven
verliezen aan investeerders uit andere werelddelen. Op Europees niveau wordt het gebrek
aan groeikapitaal van investeerders uit de EU herkend en de daarmee samenhangende
risico’s voor de technologische leiderschap in Europa. De Europese Investeringsbank
(EIB), het European Investment Fund (EIF) en een vijftal lidstaten hebben naar aanleiding
van deze constatering het European Tech Champion Initiative (ETCI) gelanceerd. Dit
is een fonds-in-fonds met een omvang van 3,75 mlrd. dat moet zorgen voor een grotere
slagkracht van Europese durfkapitaalfondsen die zich op de scale-up fase richten.
Nederland participeert voor 100 mln. in ETCI.
Ook is de European Innovation Council (EIC) onder Horizon Europe gericht op het ondersteunen
van startups bij het opschalen van hun baanbrekende innovaties. Aanvullend lijkt er
voor institutionele beleggers een rol weggelegd in de groeifinanciering van innovatieve
scale-ups. Voor mij is het dan ook een speerpunt om institutionele beleggers in Nederland
te mobiliseren een vergelijkbare rol te pakken Naast het waarborgen van voldoende
kapitaal voor de groeifase via ETCI en institutionele beleggers, is voor het behoud
van zeggenschap in de meest sensitieve technologieën ook de recente in werkingtreding
van de wet vifo relevant. De wet introduceert een verplichte investeringstoets op
specifieke sensitieve technologieën en vitale aanbieders op basis waarvan het Ministerie
van EZK zonodig aanvullende veiligheidsmaatregelen kan opleggen of in het uiterste
geval een investering kan verbieden. De wet is zodanig opgezet dat deze enerzijds
de nationale veiligheid beschermt en anderzijds zo specifiek mogelijk is vormgegeven
om het investeringsklimaat niet onnodig te beïnvloeden.
De leden van de D66-fractie laten zich informeren over het volmaken van de kapitaalunie
waarbij de toegang tot private investering wordt verbeterd. Welke lidstaten riepen
hiertoe op?
Vanwege de vertrouwelijkheid van diplomatieke onderhandelingen kunnen posities van
individuele lidstaten niet openbaar worden gemaakt. Een brede en diverse groep van
lidstaten benadrukte, samen met Nederland, het belang van toegang tot financiering
en de kapitaalmarktunie. Het kabinet vindt toegang tot private financiering en een
goed functionerende kapitaalmarkt is belangrijk voor verschillende Europese prioriteiten,
zoals de groene en digitale transities, open strategische autonomie en het concurrentievermogen.
Een verdere verdieping en integratie van de kapitaalmarktunie draagt hieraan dus potentieel
bij.
Nederland heeft verzocht om bestaand instrumentarium te versimpelen en behoedzaam
te zijn met inzet van verdere staatssteun. Welke andere lidstaten waren medestander
van dit voorstel? Kan de Minister uitdiepen hoe zij deze versimpeling voor zich ziet?
Nederland en enkele lidstaten benoemden het versimpelen van bestaand instrumentarium.
Het financiële landschap van de EU is complex en verspreid. Het doelmatig en waar
gepast vereenvoudigen en versnellen van toegang tot publieke Europese financieringsmogelijkheden
en ondoelmatige administratieve lasten voorkomen kan daarmee bijdragen aan een sterker
investeringsklimaat in de EU. Ook een staatssteun kader ter bevordering van de verwezenlijking
van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (zogenoemde IPCEI’s)2 kennen een complexe governance. Dit kan leiden tot vertraging. Om de effectiviteit
van IPCEI’s te bevorderen is op dat vlak verbetering mogelijk en nodig, waar Nederland
op EU-niveau voor pleit. Nederland zet zich ook actief in voor het stroomlijnen van
vergunningverlening. Daar is nu nadrukkelijk aandacht voor, zoals in de Net Zero Industry
Act.
De leden van de D66-fractie zien een knelpunten in de financiering van de groene transitie.
Deze leden vinden het van belang dat deze knelpunten zoveel mogelijk worden weggenomen.
Welke rol speelt de beperking van staatssteun hierbij?
In het licht van de noodzakelijke groene en digitale transitie en in geval van marktfalen
moet gerichte staatssteun nodig en mogelijk zijn. De vigerende staatssteunkaders zoals
Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van klimaat, milieubescherming en energie 20223 en de Algemene Groepsvrijstellingsverordening4 bieden hier de nodige ruimte voor publieke financiële ondersteuning van de groene
transitie. Voor het kabinet is daarbij van belang dat staatssteun niet in isolement
wordt gezien maar als onderdeel van het bredere EU-instrumentarium (inclusief regulering,
subsidiering en koolstofbeprijzing).
Kan de Minister uitdiepen welke interventies onder staatssteun verstaan worden?
De EU wil gelijke concurrentievoorwaarden scheppen voor alle ondernemingen op de interne
markt en heeft daarom staatssteunregels opgesteld om eventuele steun door overheden
in goede banen te leiden, zoals neergelegd in de artikelen 107, 108, en 109 VWEU.
Er is sprake van staatssteun als er wordt voldaan aan de volgende vijf criteria: 1)
de steun wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht;
2) de steun wordt door staatsmiddelen bekostigd; 3) deze staatsmiddelen verschaffen
een economisch voordeel dat niet via normale commerciële weg zou zijn verkregen (non-marktconformiteit);
4) de maatregel is selectief: het geldt voor één of enkele ondernemingen, een specifieke
sector/regio; en 5) de maatregel vervalst de mededinging (in potentie) en (dreigt
te) leiden tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de EU. Met verscheidende
steunmaatregelen zoals bijvoorbeeld Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE++)
wordt het bedrijfsleven in Nederland financieel ondersteund in de transitie.
Is er in de huidige uitbreiding van staatssteunregels ruimte voor het inzetten van
een research en development regeling voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) waarmee
ondernemers zelf onderzoek kunnen doen hoe diverse middelen kunnen bijdragen aan de
verduurzaming van hun productieproces?
De vigerende staatssteun kaders bieden de mogelijkheid steun ten behoeve van milieustudies
te verstrekken, maar ook om onderzoek, ontwikkeling en innovatie financieel te ondersteunen.
Een voorbeeld hiervan is de regeling Demonstratie Energie Innovatie (DEI+).
De leden van de D66-fractie willen van de Minister weten hoe de Raad aankijkt tegen
financiering van strategische sectoren, gezien de Minister schrijft dat deze sectoren
«veel geld zullen kosten». Hoe wil zij hierop de aandacht van de Raad vergroten? Hoe
ziet zij de voorgestelde coördinerende rol voor de Commissie voor zich? Welke andere
lidstaten vindt Nederland hierin aan haar zijde?
Het kabinet is van mening dat een sterke EU met eenvoudige toegang tot financiering
voor bedrijven aan de basis staat van een weerbaar en concurrerend Europa. Het kabinet
vraagt hiervoor aandacht in verschillende Europese gremia. Dat kan bijvoorbeeld zijn
tijdens de RvC zelf, in Raadswerkgroepen, tijdens bilaterale gesprekken met collega's
of in gesprekken met de Commissie. Nederland zal tijdens deze Raad aandacht vragen
voor de effecten van regelgeving op de concurrentiekracht.
De rol van de Commissie met betrekking tot het ondersteunen van strategische sectoren
kan worden versterkt, zoals Nederland heeft aangegeven tijdens de vorige RvC. Voor
de Commissie is een duidelijke coördinerende rol weggelegd bij bij het opbouwen van
strategische sectoren in Europa. Geen Europees land is groot genoeg om dit alleen
aan te pakken in vergelijking met derde landen. Het risico bestaat dat bij geringe
coördinatie lidstaten in verschillende technologieën investeren waardoor het onmogelijk
wordt om sterke Europese waardeketens op te bouwen. Een duidelijk gecoördineerde aanpak
van de Commissie kan leiden tot een sterkere EU ten opzichte van derde landen.
De Raad is het op een aantal mogelijkheden tot financiering met elkaar eens. Op andere
onderwerpen lopen de oplossingsrichtingen uit elkaar. Er is onder andere overeenstemming
binnen de Raad over dat het vervolmaken van de Europese Kapitaalmarktunie (KMU), het
effectief inzetten van bestaande instrumenten en het verminderen van regeldruk kan
bijdragen aan de financiering in strategische sectoren. Minder gelijkgezind zijn de
lidstaten over het gebruik van bijvoorbeeld staatssteun of de oprichting van een Europees
soevereiniteitsfonds.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Europese Raad van juni jl. gevraagd heeft
om een onafhankelijk rapport over de stand van de interne markt en dat dit rapport
momenteel in voorbereiding is onder aanvoering van de Italiaanse oud-premier Letta.
Deze leden vragen of lidstaten input leveren aan dit onderzoek en zo ja, welke aandachtspunten
en verbetervoorstellen Nederland meegeeft over de stand van de interne markt. Zij
vragen of bijvoorbeeld ook de wederzijdse erkenning van diploma’s wordt meegenomen
in het onderzoek of in de algemene inzet van Nederland in Europa. Deze leden achten
dit van groot belang voor het slagen van de energietransitie en het oplossen van personeelstekorten
en zijn daarom benieuwd naar een reactie van de Minister.
De Europese Raad van juni jl. heeft verzocht om de lidstaten goed te betrekken bij
de totstandkoming van het rapport. Nederland heeft in Raadsverband reeds aangegeven
dat het wenselijk is dat het rapport alle dimensies van de interne markt, zowel de
economische als de sociale, behandelt. Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen op
25 september 2023 zal dit standpunt opnieuw worden uitgedragen. Het kabinet maakt
dan ook gebruik van de momenten waarop input geleverd kan worden, maar wil ook de
onafhankelijkheid van het rapport waarborgen. De exacte inhoud van het rapport is
nog niet bekend, waardoor nog niet kan worden aangegeven of wederzijdse erkenning
van diploma’s zal worden meegenomen. Inmiddels wordt er, onder andere in de context
van de Net Zero Industry Act, steevast door de Commissie aandacht gevraagd voor de toegang tot gereglementeerde
beroepen.
De leden van de CDA-fractie lezen in het non-paper dat Nederland samen met 12 andere
lidstaten heeft gepubliceerd over 30 jaar interne markt dat onder andere ingezet moet
worden op betere handhaving van de bestaande interne marktregelgeving door de Commissie
en de lidstaten. Deze leden vragen hoe de Minister het toezicht door Nederlandse instanties
wil verbeteren, welke thema’s de meeste aandacht vergen, welke toezichthouders hierbij
in ieder geval betrokken moeten zijn en hoe de samenwerking op Europees niveau het
beste vorm kan krijgen. Deze leden vragen of de Minister de Kamer hierover apart per
brief wil informeren.
Handhaving van bestaande regelgeving is cruciaal voor een effectieve werking van de
interne markt in de praktijk. Het kabinet vindt dat er meer kan worden ingezet op
handhaving en hanteert hierbij een breed begrip van handhaving. Het gaat om handhaving
door de Commissie bij de omzetting en implementatie van regelgeving door lidstaten
en bij toezicht op de naleving van regelgeving. Dit geldt ook voor handhaving en toezicht
binnen de individuele lidstaten. Een sterke, duurzame en eerlijke interne markt vereist
dat zowel in de EU als in Nederland op alle relevante beleidsterreinen het interne-marktperspectief
wordt meegenomen. Nederland kijkt uit naar de komende interne-markt rapportage en
zal blijven oproepen tot hernieuwd politiek commitment voor de interne markt op alle
niveaus.
In de voortgangsrapportage van de Nederlandse interne markt actieagenda zal ik voor
verschillende thema’s nader ingaan op bevordering en verbetering van de werking van
de interne markt. De voortgangsrapportage zal het kabinet dit najaar met de Kamer
delen.
De leden van de CDA-fractie lezen ook dat Nederland in het non-paper vraagt om een
concrete actieagenda ten aanzien van het verbeteren van de interne markt. Deze leden
vragen wanneer de volgende voortgangsrapportage over de Nederlandse interne markt
actieagenda met de Kamer wordt gedeeld. Deze leden vragen of de Minister daarin wil
reflecteren op haar inzet in het afgelopen jaar, de door het kabinet bereikte resultaten
en de acties die een volgend kabinet met urgentie dient op te pakken.
Zoals ik aangaf in het antwoord op de vorige vraag, zal ik de voortgangsrapportage
over de Nederlandse interne markt actieagenda dit najaar met de Kamer delen. In overeenstemming
met de wens van de leden van het CDA, reflecteert de voortgangsrapportage op de ondernomen
acties, de behaalde resultaten en blikt het vooruit.
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar hoe de verordening «aanscherping typegoedkeuring
voor personenauto’s bestelwagens vrachtwagens en bussen» inwerkt op het beleid rondom
zero-emissiezones in steden. Deze leden horen graag wat de verordening betekent voor
zowel de steden die dit vanaf 2025 gaan invoeren voor bestel- en vrachtauto’s, als
voor het hele beleid rondom zero-emissie in 2030. Deze leden horen daarbij graag welke
impact dit heeft op ondernemers en andere eigenaren.
Euro 7 heeft geen effect op het beleid rondom zero-emissiezones. Ook Euro 7-voertuigen
met verbrandingsmotor zullen uit de zero-emissiezones worden geweerd, omdat zij niet
emissievrij zijn. Wel blijft de uitzondering voor plug-in hybridevoertuigen tot 2030
bestaan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de stukken aangaande de aankomende
Raad voor Concurrentievermogen. Deze leden hebben nog wel een paar vragen.
De leden van de BBB-fractie merken op dat de Raad heeft gesproken over het versterken
van de interne markt en de overgang naar open strategische autonomie, net als de uitdagingen
waar de Europese industrie voor staat. Onder andere Europese herindustrialisatie en
open strategische autonomie zijn prioriteiten van het Spaanse EU-voorzitterschap.
Een aantal maatregelen om de Europese interne markt te versterken zijn: verminderen
van strategische afhankelijkheden en energieafhankelijkheid, bouwen aan internationale
partnerschappen om toeleveringsketens te diversifiëren, in het bijzonder als het gaat
om kritieke grondstoffen, en het bevorderen van Europese industriële initiatieven.
Welke rol heeft Nederland in de Europese herindustrialisatie? Welke voordelen heeft
het voor de Nederlandse economie? Welke gevolgen heeft de overgang naar open strategische
autonomie voor de Nederlandse industrie, samenleving en autonomie? Welke nadelige
gevolgen moeten we rekening mee houden?
Het Europese streven naar open strategische autonomie komt er kort gezegd op neer
dat we als EU willen voorkomen dat we op oneigenlijke wijze economisch onder druk
gezet kunnen worden. Immers, als onze economie weerbaar is, kunnen we eigenstandig
keuzes (blijven) maken en onze publieke belangen adequaat behartigen. De Kamerbrief
Open Strategische Autonomie5 van 8 november 2022 zet uiteen hoe het kabinet dit beleid vormgeeft langs drie pijlers:
1) de versterking van het politiek-economisch fundament van de EU; 2) de mitigatie
van risicovolle strategische afhankelijkheden; en 3) de versterking van de EU als
geopolitieke speler.
Deze drie pijlers vullen elkaar aan: Een sterke interne markt en het externe handelsbeleid
van de EU vormen de basis voor een concurrerende en robuuste Europese economie, waardoor
we minder kwetsbaar zijn voor druk van buitenaf (pijler 1). In een aantal strategische
sectoren wordt deze inzet gericht aangevuld met acties om onze economische veiligheid
en weerbaarheid te behouden (pijler 2), en waar mogelijk doen we dit in nauwe samenspraak
met gelijkgezinde partners (pijler 3).
Dit betekent voor Nederland en de EU onder andere een inzet op het behoud van een
voldoende industriële basis in de economie. Zonder deze industriële en technologische
basis worden we kwetsbaar. Het kabinet zet zich dan ook in voor de versterking van
de Nederlandse en Europese industrie via initiatieven als de Net Zero Industry Act, de Critical Raw Materials Act en de Chips Act en onderzoekt de mogelijkheid van partnerschappen met derde landen om bijvoorbeeld
de handelsstromen op het gebied van kritieke grondstoffen te vergroten en te diversifiëren.
De effecten van dit streven zijn echter niet eenduidig te benoemen en ook moeilijk
te kwantificeren. Het kabinet is op dit moment bezig met een nadere inventarisatie
van mogelijke risicovolle strategische afhankelijkheden en de mogelijke nadelige gevolgen
van deze afhankelijkheden voor de Nederlandse economie en samenleving, bijvoorbeeld
waar het gaat om leveringszekerheid en toegenomen kosten voor de samenleving. Over
de voortgang van het kabinet bij deze aanpak wordt u voor het einde van het jaar nader
geïnformeerd.
De leden van de BBB-fractie merken op dat er ook wordt gewerkt aan een akkoord over
Euro 7, waarbij er weerstand lijkt te zijn in de Raad en in het Europees Parlement.
Op 11 september wordt er gestemd, maar er wordt nog gezocht naar compromissen. Acht
de Minister een politiek akkoord haalbaar in de Raad? Zo ja, wat betekent dat voor
de inhoud van het voorstel? Wat zou uitstel betekenen voor de Nederlandse industriële
belangen? Acht de Minister het haalbaar dat het voorstel afgerond wordt voor de Europese
verkiezingen?
Een algemene oriëntatie in de Raad is dichtbij en staat vooralsnog gepland voor 25 september
in de Raad voor Concurrentievermogen. Het kabinet verwacht dat er dan een akkoord
komt op hoofdlijnen. Inhoudelijk verwacht het kabinet dat Euro 7 een kleine verbetering
is ten opzichte van Euro 6/VI. Het zal eisen bevatten aan emissies als gevolg van
banden- en remslijtage. Daarnaast schrijft het voorstel voor dat zware voertuigen
niet alleen in een laboratorium, maar ook op de weg getest zullen worden. Het kabinet
is van mening dat het van belang is om spoedig tot een politiek akkoord te komen,
want uitstel leidt tot onzekerheid binnen de auto-en toeleveranciersindustrie met
betrekking tot investeringen en planning. Het kabinet acht dit ook haalbaar.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.J. Klink, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
I. van Tilburg, adjunct-griffier