Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 754 Voorstel van wet van de leden Bikker, Mohandis, Kuik, Westerveld, Van der Staaij, Dijk, Van Esch en Van der Plas tot wijziging van de Wet publieke gezondheid ter bevordering en verankering van integrale suïcidepreventie (Wet integrale suïcidepreventie)
Nr. 10
VERSLAG
Vastgesteld 20 september 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend
onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende
door de initiatiefnemers worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling
van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
I. ALGEMEEN
1
1. Inleiding
2
2. Hoofdlijnen van het voorstel
4
3. Grondrechten en mensenrechten
7
4. Verhouding tot nationale regelgeving
7
5. Maatschappelijke gevolgen
7
6. Uitvoering
8
7. Financiële gevolgen
8
8. Advies en consultatie
9
9. Overgangsrecht en inwerkingtreding
9
10. Overig
9
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
9
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken met betrekking tot het voorstel van wet van de
leden Bikker, Mohandis, Kuik, Westerveld, Van der Staaij, Dijk, Van Esch en Van der
Plas tot wijziging van de Wet publieke gezondheid ter bevordering en verankering van
integrale suïcidepreventie (Wet integrale suïcidepreventie, hierna: het wetsvoorstel).
Genoemde leden hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
De leden van de D66-fractie willen allereerst hun dank uitspreken voor het onderhavige wetsvoorstel. Het is van
groot belang dat dit urgente onderwerp de nodige aandacht krijgt. Genoemde leden steunen
in algemene zin dan ook dit voorstel en hebben met interesse kennisgenomen van de
bijgevoegde stukken. Wel hebben zij nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben op
dit moment geen vragen en/of opmerkingen.
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie hebben het wetsvoorstel met interesse gelezen. Deze leden staan positief tegenover
het wetsvoorstel en hebben nog enkele verduidelijkende vragen aan de initiatiefnemers.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden
onderschrijven het belang van structureel overheidsbeleid met betrekking tot suïcidepreventie,
alsmede het ontwikkelen van structureel gemeentelijk beleid op basis van landelijk
overheidsbeleid en het apart zetten van structurele middelen voor de rijksoverheid
en gemeenten.
De leden van de BBB-fractie nemen met instemming kennis van het wetsvoorstel dat beoogt bij te dragen aan het
voorkomen van suïcide. Veruit de meeste mensen die zichzelf van het leven beroven,
willen niet sterven. Ze willen een einde maken aan het lijden van dat moment.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Allereerst danken zij de initiatiefnemers
voor de inspanningen die zij reeds hebben geleverd bij dit belangrijke onderwerp en
het voorstel dat er ligt. Deze leden hebben nog enkele vragen.
1. INLEIDING
De leden van de VVD-fractie onderstrepen het belang van suïcidepreventiebeleid. Zij menen ook dat zulk beleid
op structurele basis gewaarborgd dient te worden in het overheidsbeleid. Toch vragen
zij of er ook andere manieren dan een wet zijn om beleid op het gebied van integrale
suïcidepreventie structureel vorm te geven. Hoe hebben de initiatiefnemers die mogelijkheden
meegewogen?
Genoemde leden merken verder op dat de initiatiefnemers het voorstel gewijzigd hebben
naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna:
de Afdeling),1. Overwegen de initiatiefnemers om de Afdeling om advies te vragen over het gewijzigde
wetsvoorstel? Deze leden vragen dit mede omdat de Afdeling eerder een negatief advies
uitbracht. Indien deze leden dit niet overwegen, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie zijn met de initiatiefnemers van mening dat er meer aandacht moet komen voor suïcidepreventie
en dat er minder afhankelijkheid dient te zijn van de duur van de subsidieperiode
of het indienen van een amendement om beleid voort te kunnen zetten.
We hebben helaas te maken met een structureel probleem.
De initiatiefnemers stellen in de toelichting dat suïcide in meer gevallen kan voorkomen
worden dan nu het geval is, mits er over een lange periode een breed pakket aan preventieve
maatregelen wordt ingezet. Kunnen de initiatiefnemers aangeven waar zij deze stellingname
op baseren?
De leden van de BBB-fractie lezen dat dit wetsvoorstel volgens de memorie van toelichting bijdraagt aan de versnelling
van een cultuurverandering met betrekking tot suïcide. Er hoort na een suicide sprake
te zijn van dezelfde alertheid en dezelfde maatschappelijke vragen als na een andere
onnatuurlijke dood het geval is. De leden van de BBB-fractie betuigen hiermee hun
instemming. Ze vragen de bevestiging van de initiatiefnemers dat een zelfgekozen dood
in een samenleving waarin iedereen naar elkaar omkijkt, nooit als «gewone» optie mag
worden voorgehouden in een palet aan facultatieve keuzes om lijden te verzachten.
De leden van de BBB-fractie vragen de bevestiging van de initiatiefnemers of de in
het initiatiefvoorstel gekozen aanpak beoogt dat preventie uitdrukkelijk voorop staat
bij alle instanties en professionals die een antwoord proberen te formuleren op de hulpvraag
van mensen met suïcidale gedachten. Integrale preventie die bijdraagt aan het doel
van nul zelfdodingen (zero suicide) vraagt immers om toewijding van alle betrokkenen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemers constateren dat suïcide in meer gevallen kan worden
voorkomen, mits er over een lange periode een breed pakket aan preventieve maatregelen
wordt ingezet. Genoemde leden vragen of de initiatiefnemers kunnen aangeven hoeveel
suïcidepogingen naar schatting kunnen worden voorkomen door het over een lange periode
breed aanbieden van preventieve maatregelen.
De leden van de SGP-fractie lezen voorts dat met dit voorstel, suïcidepreventie een
wettelijke overheidstaak wordt waarvoor structureel beleid wordt gemaakt, zodat er
duurzame en brede aandacht en inzet blijft voor suïcidepreventie. Genoemde leden vragen
de indieners of de wettelijke overheidstaak ook afdwingbaar wordt voor burgers. Deze
leden vragen de indieners of ingeval van een suïcide er bij de rechter een beroep
kan worden gedaan op nalatigheid van de overheid.
De leden van de SGP-fractie lezen daarnaast dat het wetsvoorstel zich uitsluitend
richt op suïcides en suïcidepogingen, waarmee euthanasie en hulp bij zelfdoding conform
de wettelijke eisen nadrukkelijk worden uitgezonderd. Deze leden vragen waarom deze
afbakening gemaakt is en of de grens voldoende duidelijk is.
De leden van de SGP-fractie lezen tevens dat de indieners ontwikkelingen in het buitenland
op dit terrein hebben meegenomen in het wetsvoorstel. De maatschappelijk breed gevoelde
noodzaak voor suïcidepreventie geeft het afgelopen decennium in het buitenland steeds
vaker de doorslag heeft gegeven richting wetgeving. Strafbaarstelling van suïcide
verdwijnt steeds vaker uit de wet. Genoemde leden vragen de indieners of het verdwijnen
van suïcide uit de wet verband houdt met het steeds ruimer wordende beleid rondom
euthanasie en zelfdoding.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de ontwikkelingen van de afgelopen jaren rondom
suïcide niet positief stemmen. Het aantal suïcides per 100.000 inwoners is sinds 2018
min of meer stabiel. Deze leden vragen de indieners of dit aantal in werkelijkheid
zelfs niet hoger is, maar dat suïcidepogingen ook gedaan worden met de alsmaar groeiende
mogelijkheden die de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding
biedt.
2. HOOFDLIJNEN VAN HET VOORSTEL
2.1. Probleembeschrijving
De leden van de VVD-fractie lezen in de gewijzigde memorie van toelichting dat in paragraaf 2.1, suïcidepreventie
door de initiatiefnemers wordt omschreven als «alle acties gericht op het voorkomen
van suïcides of pogingen daartoe.»2 Op dit moment zijn er veel voorbeelden uit de praktijk omtrent suïcidepreventie.
Zijn de initiatiefnemers ervan overtuigd dat met de inwerkingtreding van de voorgestelde
wet, deze acties niet verloren gaan? Hoe wordt geborgd dat geen enkele van deze acties
beëindigd wordt?
De leden van de D66-fractie lezen dat in paragraaf 2.1 de begrippen suïcide en suïcidepreventie gedefinieerd
en beschreven worden. Deze leden lezen dat er bij de oorzaken van suïcidale neigingen
uitsluitend wordt gesproken over «lijden». In hoeverre zijn de initiatiefnemers het
met deze leden eens dat er ook sprake kan zijn van mensen met suïcidale neigingen
zónder dat daar uitsluitend een gevoel van «lijden» aan ten grondslag ligt?
De indieners schrijven dat suïcide vroeger vaak gezien werd als een autonome keuze
voor de dood, maar dat inmiddels wordt onderkend dat het overgrote deel van de mensen
niet dood wil, maar het lijden wil stoppen. Tegelijkertijd staat er in het onderliggende
rapport in de bijlage,3 dat ouderen wél vaker een overwogen keuze maken. Wat is de opvatting van de initiatiefnemers
hierover?
De leden van de CDA-fractie lezen dat voor gemeenten in het onderhavige wetsvoorstel de plicht is opgenomen om,
in aansluiting op het landelijke beleid, gemeentelijk beleid te voeren ten aanzien
van suïcidepreventie. Kunnen de initiatiefnemers eens aangeven waar ze dan precies
aan denken? Het beleid opschrijven in een nota gezondheidsbeleid of in een nota over
preventie is één ding, maar wat volgt er dan? Zien zij verschillen in de wijze waarop
die plicht moet worden ingevuld tussen bijvoorbeeld een grotere stad (centrumgemeente)
en een dorp in een krimpregio?
De initiatiefnemers stellen dat met een vroege herkenning en behandeling suïcide kan
worden voorkomen. Zij stellen dat bewustwording van familie, vrienden en zorgmedewerkers,
zoals de huisarts maar ook het gemeentelijke loket, door middel van campagnes, eerder
kan leiden tot het inzetten van noodzakelijke hulp en of behandeling. De leden van
de CDA-fractie zijn met de initiatiefnemers van mening dat er meer aandacht behoeft,
maar deze leden vragen wel of het zo werkt. Suïcidepreventie is toch niet alleen afhankelijk
van eerdere of betere zorg, maar toch ook van maatschappelijke interventies?
Daarnaast zien de leden van de CDA-fractie bij veel hulp- en dienstverleners een bepaalde
mate van handelingsverlegenheid om suïcide bespreekbaar te maken. Zeker bij medewerkers
die hiermee niet dagelijks tijdens hun werk te maken hebben. Zijn de initiatiefnemers
het op dit punt met deze leden eens? Hoe zou dit wetsvoorstel kunnen bijdragen om
deze handelingsverlegenheid meer onder de aandacht te brengen? Daarbij ligt er natuurlijk
ook veel verantwoordelijkheid bij (zorg)organisaties zelf. Vinden de initiatiefnemers
dat zorgorganisaties zoals bijvoorbeeld ggz-aanbieders voldoende aandacht hebben voor
suïcide en suïcidepreventie?
2.2. Suïcidepreventie als taak van de overheid: landelijk en lokaal
De leden van de VVD-fractie lezen in de gewijzigde toelichting dat de initiatiefnemers in paragraaf 2.2. stellen
dat suïcidepreventie vraagt om overheidsinterventie op landelijk niveau, waarbij een
duidelijke regierol is weggelegd voor de landelijke overheid. De initiatiefnemers
pleiten er verder voor dat vanuit elk ministerie die het betreft, beleid wordt gevoerd
op suïcidepreventie. Hoe wordt voorkomen dat de samenhang tussen al deze acties verloren
gaat? De initiatiefnemers stellen dat de primaire verantwoordelijkheid bij de Minister
van VWS komt te liggen. Hoe moet deze Minister volgens de initiatiefnemers ervoor
zorgdragen dat er samenhangend beleid wordt gevoerd door alle betrokken ministeries?
De leden van de D66-fractie lezen dat de initiatiefnemers in paragraaf 2.2 schrijven dat reeds 50 gemeenten een
suïcidebeleid hebben. Hoe zijn de indieners op het aantal van 50 gemeenten gekomen
en wat is de bron hiervan? Wat is de definitie van «suïcidepreventiebeleid» in dezen?
Aanvullend, hoe wegen de initiatiefnemers dit getal in verhouding tot het totaalaantal
gemeenten? Hoe haalbaar is het überhaupt dat elke, ook de zeer kleine, gemeente een
suïcidebeleid moet uitvoeren, naast alle andere taken? Is er een uitvoeringstoets
laten doen door de initiatiefnemers?
Tevens laat het wetsvoorstel in grote mate open wat de inhoud van dit beleid dient
te zijn. Kunnen de initiatiefnemers onderbouwen waarom voor deze beleidsinhoud is
gekozen? In hoeverre kan suïcidepreventiebeleid straks bijvoorbeeld geschaard worden
onder «bestaand beleid binnen het sociaal domein, gericht op bestaanszekerheid»?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe wordt geborgd dat gemeenten van elkaar gaan leren. Zij vragen dit naar
aanleiding van de opmerkingen op pagina 8 van de toelichting. Gemeenten krijgen een
belangrijke rol. Is een adequate gegevensuitwisseling met de betrokken instanties
toereikend geregeld?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie vragen of de initiatiefnemers voorbeelden kunnen geven van al bestaand lokaal suïcidepreventiebeleid.
Aan welk concreet beleid op lokaal niveau denken de initiatiefnemers? Hoe wordt ervoor
gezorgd dat het suïcidepreventiebeleid niet alleen op papier bestaat, maar ook echt
in de praktijk? Op welke manier zal worden getoetst of lokale overheden ook echt suïcidepreventiebeleid
zullen maken na inwerkingtreding van de onderhavige Wet integrale suïcidepreventie?
Hebben de initiatiefnemers een ondergrens waaraan het suïcidepreventiebeleid op lokaal
niveau moet voldoen? Deze leden vragen daarnaast wat de rol is van de lokale volksvertegenwoordiging.
Zien de initiatiefnemers tevens een rol weggelegd voor ervaringsdeskundigen bij het
opzetten van zowel landelijk als lokaal beleid?
2.3. Relatie voorstel tot andere wetgeving en wetgeving in andere landen
De leden van de D66-fractie lezen dat de verantwoordelijkheid voor het suïcidebeleid enerzijds onder de Minister
van VWS komt te vallen, maar dat anderzijds de uitvoering bij de gemeenten komt te
liggen. In hoeverre wordt de wetgeving, zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning
2015 (Wmo2015), aangepast zodat gemeenten wettelijke verantwoordelijkheid dragen hier
beleid op te formuleren, zoals dit bijvoorbeeld geldt voor het thema «eenzaamheid»?
Voorts wordt een wettelijke grondslag gecreëerd voor een telefonische hulplijn. Kunnen
de initiatiefnemers toelichten waarom die nodig is? Waarom voldoet de huidige praktijk
onvoldoende, want er is immers een hulplijn ter suïcidepreventie (113)?
De leden van de CDA-fractie lezen in de toelichting dat een vergelijking wordt gemaakt met Japan en met een aantal
andere landen. Nederland ligt met de huidige suïcidecijfers onder deze landen. Wat
is situatie in landen in de buurt van Nederland zoals Duitsland of Denemarken?
Wat zou verlaging van het suïcidecijfer kunnen inhouden volgens de indieners? Waarop
is die opvatting gebaseerd, mensen en de samenleving zijn immers niet «maakbaar»?
2.4. Drie elementen voor overheidsbeleid
De leden van de VVD-fractie lezen in paragraaf 2.4. Ad 3 Gemeentelijk beleid suïcidepreventie, dat volgens de
initiatiefnemers het «wetsvoorstel schrijft niet voor hoe gemeenten invulling geven aan het beleid, maar dat ze er aandacht aan geven.»4 Genoemde leden hechten er aan dat beleid kwalitatief goed is. Hoewel de initiatiefnemers
schrijven dat die vrijheid in lokaal maatwerk tot versterking van dat beleid kan leiden,
vragen deze leden aan de initiatiefnemers hoe zij denken over een eventuele kwaliteitstoetsing
van lokaal beleid door de landelijke overheid (bijvoorbeeld door middel van een online platform waarop initiatiefnemers hun initiatieven bekend kunnen maken en waarop de
landelijke overheid deze initiatieven kan beoordelen). Een slechte invulling van het
suïcidepreventiebeleid zou immers mogelijkerwijs grote negatieve effecten kunnen hebben
voor degenen die de gevolgen van de uitvoering ervaren.
De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers kunnen toelichten waarom gekozen is voor een termijn
van vier jaar voor een beleidscyclus. Deze leden zien graag consistent beleid, los
van de vraag welke politieke kleur regeert. Kan deze beleidscyclus ook worden verlengd?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemers in de aangepaste toelichting het volgende schrijven:
«Voor de initiatiefnemers ligt het in de rede om dit integrale suïcidepreventiebeleid
uit ten minste deze vier elementen te laten bestaan: (1) het versterken van de brede
mentale weerbaarheid (voorlichting), (2) maatregelen voor het durven en leren praten
over mentale problemen en suïcidale gedachten, (3) extra aandacht schenken aan risicogroepen
– doorvragen en helpen bij het zoeken van hulp en (4) het bieden van effectieve zorg
bij suïcidaliteit.»5
De punten 1 en 2 zijn niet nader uitgewerkt. Kunnen de indieners toelichten hoe deze
punten opgepakt moeten worden? Kan aangegeven worden hoe de indieners punt 2 opvatten
in relatie tot de campagne «Hey, het is oké?»
De leden van de CDA-fractie lezen vervolgens dat er al een aantal gemeenten is dat
suïcidepreventie in lokaal beleid vastlegt en in samenwerking met de ggd opstelt en
uitvoert. Deze leden vragen of al meer gemeenten beleidsplannen opstellen sinds dit
wetsvoorstel in 2021 aan de Kamer is aangeboden? Is bekend welke lokale resultaten
er inmiddels behaald zijn?
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat het beleid elke vier jaar wordt opgesteld en dat de voortgang jaarlijks
wordt verantwoord aan de Kamer. Wat is de opvatting van de initiatiefnemers ter zake
indien de Kamerverkiezingen eerder plaatsvinden dan na vier jaar? Hoe wordt voorkomen
dat elke twee jaar of korter weer nieuw suïcidepreventiebeleid wordt opgestart of
bedacht?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben ter verduidelijking en concretisering een enkele vraag met betrekking tot
de voor de gemeenten weggelegde taak op het gebied van het ontwikkelen van structureel
suïcidepreventiebeleid in relatie tot de jeugdhulp en de ggz. Zij vragen hoe de initiatiefnemers
de huidige wachtrijen in jeugdzorg en ggz beoordelen in relatie tot het te ontwikkelen
structurele suïcidepreventiebeleid. Zij zijn het met de initiatiefnemers eens dat
goede jeugdhulp en goede hulp vanuit de ggz complementair zijn aan integraal suïcidepreventiebeleid
en dat het een niet het ander kan vervangen. Zien de initiatiefnemers mogelijkheden
om in de praktijk beide elkaar te laten versterken, zodat één en één, drie is?
3. GRONDRECHTEN EN MENSENRECHTEN
De leden van de SGP-fractie lezen dat het begrip suïcidepreventie zelf niet voorkomt in de verdragsteksten, maar
dat het onderdeel uitmaakt van het recht op leven en het recht op gezondheid zoals
dat is opgenomen in meerdere internationale verdragen.
De leden van de SGP-fractie vragen de indieners in hoeverre de overheid volgens deze
verdragsteksten het recht op leven dient te beschermen. Wordt hierbij ook rekening
gehouden met het ongeboren leven? Genoemde leden vragen tenslotte of de indieners
kunnen aangeven of het slikken van medicatie welke slecht is voor het ongeboren kind
ook valt onder de reikwijdte van het voorstel.
4. VERHOUDING TOT NATIONALE REGELGEVING
De leden van de SGP-fractie lezen dat het onderwerp suïcidepreventie het best zou kunnen worden belegd in bestaande
wetgeving, namelijk IN de Wet publieke gezondheid (Wpg). Deze leden vragen de indieners
in hoeverre de zorgplicht van de overheid reikt om de gezondheid van de bevolking
te behouden en of er overgegaan kan worden tot dwang ingeval een suïcidale persoon
niet meer wil meewerken aan trajecten om van suïcidepogingen af te zien.
De leden van de SGP-fractie lezen dat wat betreft suïcidepreventie is aangetoond dat
beperking van de toegang tot dodelijke middelen de kans op suïcide kan verkleinen.
Deze leden wijzen de indieners op het middel X, dat in omloop is en mensen de kans
biedt om »pijnloos» uit het leven te stappen. Het Openbaar Ministerie (OM) doet onderzoek
naar de club en de personen die dit middel verschaffen. Genoemde leden vragen of de
Minister van VWS in contact staat met het OM om, ingeval van meldingen over middelen
als middel X, direct te kunnen acteren.
5. MAATSCHAPPELIJKE GEVOLGEN
De leden van de SGP-fractie lezen dat de indieners constateren dat er ten opzichte van wat zo’n tien jaar geleden
werd gedaan, er gelukkig al meer gedaan wordt aan suïcidepreventie. Deze leden constateren
echter ook een groeiende vereenzaming, met name onder ouderen, waardoor zij de wil
om te leven verliezen en voor euthanasie kiezen. Zij vragen de indieners in te gaan
op de groeiende vereenzaming onder met name ouderen en in hoeverre het wetsvoorstel
hierop toegespitst is. Voorziet het wetsvoorstel ook in preventie onder deze groep?
Daarnaast constateren deze leden een groeiend aantal suïcides onder boeren, vanwege
onzeker overheidsbeleid. Zij constateren dat het vertrouwen in de overheid in het
algemeen behoorlijk laag is. De leden van de SGP-fractie vragen de indieners of dit
als één van de speerpunten zou moeten worden aangemerkt omdat dit ook de zorgplicht
van de overheid betreft.
6. UITVOERING
De leden van de D66-fractie onderkennen dat het goed is om het landelijk beleid te stoelen op een meerjarige
landelijke agenda. Wat is het beoogde tijdspad hiervoor, zo vragen deze leden.
Zijn de initiatiefnemers het met hen eens dat nóg een telefoonnummer (naast 113 en
de verwante Luisterlijn) voor de potentiële gebruikers waarschijnlijk verwarrend is?
De leden van de BBB-fractie lezen dat is afgezien van het aanvankelijke voornemen om tot een gedetailleerde uitwerking
van het beleid te komen. Het wetsvoorstel is daarmee betrekkelijk beleidsarm. In reactie
op het advies van de Afdeling wordt een aantal redenen genoemd die de meerwaarde van
het wetsvoorstel onderstrepen. Een ervan is de wereldwijde tendens naar wetgeving
om suïcide te voorkomen. De leden van de BBB-fractie vragen of uit het buitenland
voorbeelden zijn te halen van een specifieke aanpak of van initiatieven die de moeite
waard zijn om in Nederland toe te passen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister van VWS primair verantwoordelijk is voor suïcidepreventie en
dat van hem een rol als regisseur verwacht wordt. Deze leden vragen waarom de indieners
niet aansluiten bij de taken van de Staatssecretaris van VWS, die over preventie,
jeugdgezondheidszorg en de ggd in het gemeentelijk domein gaat.
7. FINANCIELE GEVOLGEN
De leden van de VVD-fractie lezen dat de initiatiefnemers in de gewijzigde toelichting over de financiële gevolgen
stellen dat de bestaande financiële kaders «min of meer voldoende» zijn voor de huidige
ambities. Verder schrijven zij dat de werkelijke kosten na het van kracht worden van
deze wet op landelijk niveau afhankelijk zullen zijn van het te voeren landelijke
beleid. Op lokaal niveau maken zij wel een inschatting (naar aanleiding van de Supranet
Community) van de kosten: het zou structureel gaan om 10 miljoen euro per jaar. Genoemde
leden vragen de initiatiefnemers welk landelijk beleid naar hun mening gevoerd zou
moeten worden als de onderhavige wet van kracht wordt. Zouden de initiatiefnemers
een inschatting kunnen maken wat dit wetsvoorstel op landelijk niveau voor extra kosten
met zich meebrengt?
De leden van de D66-fractie lezen dat voor de decentralisatie-uitkering het uitgangspunt wordt gehanteerd van
55–60 cent per inwoner per jaar. Kunnen de initiatiefnemers hiervan een onderbouwing
geven? Klopt het dat het aantal suïcides niet alleen kan worden afgeleid van het aantal
inwoners, maar óók een relatie heeft met de leefomgeving en andere factoren?
In hoeverre klopt het dat gemeenten niet verplicht zijn om bij een decentralisatie-uitkering
de middelen daadwerkelijk ten behoeve van het beoogde beleid te besteden? Hoe wordt
dit gemonitord? Zijn er instrumenten om hierop te handhaven?
De leden van de CDA-fractie lezen dat om elke gemeente een solide basis te kunnen geven jaarlijks 55 tot 60 cent
per inwoner beschikbaar zou moeten zijn. Dit komt neer op 10 miljoen euro per jaar.
Waar is dit bedrag op gebaseerd? Vervolgens stellen de initiatiefnemers dat er met
een decentralisatie-uitkering ervoor gekozen kan worden om eerst aan een beperkt aantal
gemeenten een uitkering te verstrekken. Waarom kiezen de indieners ervoor slechts
met een beperkt aantal gemeenten te starten? Dit leidt er toch toe dat het uitrollen
van een landelijk breed pakket aan maatregelen inzetten «nog» langer gaat duren?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een verduidelijking met betrekking tot de financiële gevolgen van dit initiatiefwetsvoorstel
en de andere investeringen voor suïcidepreventie. Is de verwachting dat de huidige
budgetten voor suïcidepreventie voor de bestaande onderdelen zoals de hulplijn en
de Landelijke Agenda Suïcidepreventie in de toekomst voldoende en structureel zijn?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de indieners wat betreft de financiële gevolgen voor lokaal beleid willen
aansluiten bij het bedrag dat uitgetrokken wordt ter voorkoming van één verkeersdode,
te weten 2,6 miljoen euro per «gered leven». Met alle respect voor het menselijk leven
willen deze leden niet speculeren over de waarde daarvan, uitgedrukt in euro’s. De
leden van de SGP-fractie constateren echter dat een persoon meerdere suïcidepogingen
kan doen. Deze leden vragen of 2,6 miljoen euro per «gered leven» duidt op één voorkomen
suïcidepoging of dat deze berekening anders gemaakt wordt.
8. ADVIES EN CONSULTATIE
De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat art. 2 EVRM (Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden, recht op leven) meer betekenis heeft dan het niet in
de weg staan van het nemen van maatregelen om suïcide te voorkomen. De Afdeling kiest
hierin wat deze leden betreft een wel zeer terughoudende opstelling. Wat genoemde
leden betreft, sluit het borgen en nader versterken van de rol van de overheid inzake
het onderwerp suïcidepreventie naadloos aan bij een actieve invulling van deze verdragsbepaling.
9. OVERGANGSRECHT EN INWERKINGTREDING
De leden van de D66-fractie vagen in hoeverre het volgens de initiatiefnemers haalbaar is dat alle gemeenten
één jaar na inwerkingtreding van deze wet het beleid gereed hebben. Klopt het dat
voor deze stappen de meerjarige agenda nog moet worden ontworpen?
10. OVERIG
De leden van de VVD-fractie constateren tot slot dat het nummer 0800–0113 vooralsnog gratis is, maar dat de hulplijn
113 dat niet is. Genoemde leden menen dat het gratis maken van de hulplijn 113 een
belangrijke eerste stap kan zijn. Zij menen dat daar verder ook geen nieuwe wet voor
nodig is. Wat is de opvatting van de initiatiefnemers over het al eerder gratis maken
van dit nummer?
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
De leden van de D66-fractie constateren dat zij art. 12b, tweede lid, in het bovenstaande reeds behandeld hebben.
Betreffende art. 12c vragen zij of dit impliceert dat, naast 0800–113 dus ook 113
gratis dient te worden.
De voorzitter van de commissie, Smals
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Voor |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Voor |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Voor |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.