Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 754 Voorstel van wet van de leden Bikker, Mohandis, Kuik, Westerveld, Van der Staaij, Dijk, Van Esch en Van der Plas tot wijziging van de Wet publieke gezondheid ter bevordering en verankering van integrale suïcidepreventie (Wet integrale suïcidepreventie)
Nr. 10
                   VERSLAG
            
Vastgesteld 20 september 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend
                  onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
                  van haar bevindingen.
               
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende
                  door de initiatiefnemers worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling
                  van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
               
Inhoudsopgave
                         
                         
I. ALGEMEEN
1
                         
                         
1. Inleiding
2
2. Hoofdlijnen van het voorstel
4
3. Grondrechten en mensenrechten
7
4. Verhouding tot nationale regelgeving
7
5. Maatschappelijke gevolgen
7
6. Uitvoering
8
7. Financiële gevolgen
8
8. Advies en consultatie
9
9. Overgangsrecht en inwerkingtreding
9
10. Overig
9
                         
                         
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
9
I. ALGEMEEN
               
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de stukken met betrekking tot het voorstel van wet van de
                  leden Bikker, Mohandis, Kuik, Westerveld, Van der Staaij, Dijk, Van Esch en Van der
                  Plas tot wijziging van de Wet publieke gezondheid ter bevordering en verankering van
                  integrale suïcidepreventie (Wet integrale suïcidepreventie, hierna: het wetsvoorstel).
                  Genoemde leden hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.
               
De leden van de D66-fractie willen allereerst hun dank uitspreken voor het onderhavige wetsvoorstel. Het is van
                  groot belang dat dit urgente onderwerp de nodige aandacht krijgt. Genoemde leden steunen
                  in algemene zin dan ook dit voorstel en hebben met interesse kennisgenomen van de
                  bijgevoegde stukken. Wel hebben zij nog enkele vragen.
               
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben op
                  dit moment geen vragen en/of opmerkingen.
               
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie hebben het wetsvoorstel met interesse gelezen. Deze leden staan positief tegenover
                  het wetsvoorstel en hebben nog enkele verduidelijkende vragen aan de initiatiefnemers.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden
                  onderschrijven het belang van structureel overheidsbeleid met betrekking tot suïcidepreventie,
                  alsmede het ontwikkelen van structureel gemeentelijk beleid op basis van landelijk
                  overheidsbeleid en het apart zetten van structurele middelen voor de rijksoverheid
                  en gemeenten.
               
De leden van de BBB-fractie nemen met instemming kennis van het wetsvoorstel dat beoogt bij te dragen aan het
                  voorkomen van suïcide. Veruit de meeste mensen die zichzelf van het leven beroven,
                  willen niet sterven. Ze willen een einde maken aan het lijden van dat moment.
               
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Allereerst danken zij de initiatiefnemers
                  voor de inspanningen die zij reeds hebben geleverd bij dit belangrijke onderwerp en
                  het voorstel dat er ligt. Deze leden hebben nog enkele vragen.
               
1. INLEIDING
               
De leden van de VVD-fractie onderstrepen het belang van suïcidepreventiebeleid. Zij menen ook dat zulk beleid
                     op structurele basis gewaarborgd dient te worden in het overheidsbeleid. Toch vragen
                     zij of er ook andere manieren dan een wet zijn om beleid op het gebied van integrale
                     suïcidepreventie structureel vorm te geven. Hoe hebben de initiatiefnemers die mogelijkheden
                     meegewogen?
                  
Genoemde leden merken verder op dat de initiatiefnemers het voorstel gewijzigd hebben
                     naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna:
                     de Afdeling),1. Overwegen de initiatiefnemers om de Afdeling om advies te vragen over het gewijzigde
                     wetsvoorstel? Deze leden vragen dit mede omdat de Afdeling eerder een negatief advies
                     uitbracht. Indien deze leden dit niet overwegen, waarom niet?
                  
De leden van de CDA-fractie zijn met de initiatiefnemers van mening dat er meer aandacht moet komen voor suïcidepreventie
                     en dat er minder afhankelijkheid dient te zijn van de duur van de subsidieperiode
                     of het indienen van een amendement om beleid voort te kunnen zetten.
                  
We hebben helaas te maken met een structureel probleem.
De initiatiefnemers stellen in de toelichting dat suïcide in meer gevallen kan voorkomen
                     worden dan nu het geval is, mits er over een lange periode een breed pakket aan preventieve
                     maatregelen wordt ingezet. Kunnen de initiatiefnemers aangeven waar zij deze stellingname
                     op baseren?
                  
De leden van de BBB-fractie lezen dat dit wetsvoorstel volgens de memorie van toelichting bijdraagt aan de versnelling
                     van een cultuurverandering met betrekking tot suïcide. Er hoort na een suicide sprake
                     te zijn van dezelfde alertheid en dezelfde maatschappelijke vragen als na een andere
                     onnatuurlijke dood het geval is. De leden van de BBB-fractie betuigen hiermee hun
                     instemming. Ze vragen de bevestiging van de initiatiefnemers dat een zelfgekozen dood
                     in een samenleving waarin iedereen naar elkaar omkijkt, nooit als «gewone» optie mag
                     worden voorgehouden in een palet aan facultatieve keuzes om lijden te verzachten.
                  
De leden van de BBB-fractie vragen de bevestiging van de initiatiefnemers of de in
                     het initiatiefvoorstel gekozen aanpak beoogt dat preventie uitdrukkelijk voorop staat
                     bij alle instanties en professionals die een antwoord proberen te formuleren op de hulpvraag
                     van mensen met suïcidale gedachten. Integrale preventie die bijdraagt aan het doel
                     van nul zelfdodingen (zero suicide) vraagt immers om toewijding van alle betrokkenen.
                  
De leden van de SGP-fractie lezen dat de initiatiefnemers constateren dat suïcide in meer gevallen kan worden
                     voorkomen, mits er over een lange periode een breed pakket aan preventieve maatregelen
                     wordt ingezet. Genoemde leden vragen of de initiatiefnemers kunnen aangeven hoeveel
                     suïcidepogingen naar schatting kunnen worden voorkomen door het over een lange periode
                     breed aanbieden van preventieve maatregelen.
                  
De leden van de SGP-fractie lezen voorts dat met dit voorstel, suïcidepreventie een
                     wettelijke overheidstaak wordt waarvoor structureel beleid wordt gemaakt, zodat er
                     duurzame en brede aandacht en inzet blijft voor suïcidepreventie. Genoemde leden vragen
                     de indieners of de wettelijke overheidstaak ook afdwingbaar wordt voor burgers. Deze
                     leden vragen de indieners of ingeval van een suïcide er bij de rechter een beroep
                     kan worden gedaan op nalatigheid van de overheid.
                  
De leden van de SGP-fractie lezen daarnaast dat het wetsvoorstel zich uitsluitend
                     richt op suïcides en suïcidepogingen, waarmee euthanasie en hulp bij zelfdoding conform
                     de wettelijke eisen nadrukkelijk worden uitgezonderd. Deze leden vragen waarom deze
                     afbakening gemaakt is en of de grens voldoende duidelijk is.
                  
De leden van de SGP-fractie lezen tevens dat de indieners ontwikkelingen in het buitenland
                     op dit terrein hebben meegenomen in het wetsvoorstel. De maatschappelijk breed gevoelde
                     noodzaak voor suïcidepreventie geeft het afgelopen decennium in het buitenland steeds
                     vaker de doorslag heeft gegeven richting wetgeving. Strafbaarstelling van suïcide
                     verdwijnt steeds vaker uit de wet. Genoemde leden vragen de indieners of het verdwijnen
                     van suïcide uit de wet verband houdt met het steeds ruimer wordende beleid rondom
                     euthanasie en zelfdoding.
                  
De leden van de SGP-fractie lezen dat de ontwikkelingen van de afgelopen jaren rondom
                     suïcide niet positief stemmen. Het aantal suïcides per 100.000 inwoners is sinds 2018
                     min of meer stabiel. Deze leden vragen de indieners of dit aantal in werkelijkheid
                     zelfs niet hoger is, maar dat suïcidepogingen ook gedaan worden met de alsmaar groeiende
                     mogelijkheden die de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding
                     biedt.
                  
2. HOOFDLIJNEN VAN HET VOORSTEL
               
2.1. Probleembeschrijving
               
De leden van de VVD-fractie lezen in de gewijzigde memorie van toelichting dat in paragraaf 2.1, suïcidepreventie
                  door de initiatiefnemers wordt omschreven als «alle acties gericht op het voorkomen
                  van suïcides of pogingen daartoe.»2 Op dit moment zijn er veel voorbeelden uit de praktijk omtrent suïcidepreventie.
                  Zijn de initiatiefnemers ervan overtuigd dat met de inwerkingtreding van de voorgestelde
                  wet, deze acties niet verloren gaan? Hoe wordt geborgd dat geen enkele van deze acties
                  beëindigd wordt?
               
De leden van de D66-fractie lezen dat in paragraaf 2.1 de begrippen suïcide en suïcidepreventie gedefinieerd
                     en beschreven worden. Deze leden lezen dat er bij de oorzaken van suïcidale neigingen
                     uitsluitend wordt gesproken over «lijden». In hoeverre zijn de initiatiefnemers het
                     met deze leden eens dat er ook sprake kan zijn van mensen met suïcidale neigingen
                     zónder dat daar uitsluitend een gevoel van «lijden» aan ten grondslag ligt?
                  
De indieners schrijven dat suïcide vroeger vaak gezien werd als een autonome keuze
                     voor de dood, maar dat inmiddels wordt onderkend dat het overgrote deel van de mensen
                     niet dood wil, maar het lijden wil stoppen. Tegelijkertijd staat er in het onderliggende
                     rapport in de bijlage,3 dat ouderen wél vaker een overwogen keuze maken. Wat is de opvatting van de initiatiefnemers
                     hierover?
                  
De leden van de CDA-fractie lezen dat voor gemeenten in het onderhavige wetsvoorstel de plicht is opgenomen om,
                     in aansluiting op het landelijke beleid, gemeentelijk beleid te voeren ten aanzien
                     van suïcidepreventie. Kunnen de initiatiefnemers eens aangeven waar ze dan precies
                     aan denken? Het beleid opschrijven in een nota gezondheidsbeleid of in een nota over
                     preventie is één ding, maar wat volgt er dan? Zien zij verschillen in de wijze waarop
                     die plicht moet worden ingevuld tussen bijvoorbeeld een grotere stad (centrumgemeente)
                     en een dorp in een krimpregio?
                  
De initiatiefnemers stellen dat met een vroege herkenning en behandeling suïcide kan
                     worden voorkomen. Zij stellen dat bewustwording van familie, vrienden en zorgmedewerkers,
                     zoals de huisarts maar ook het gemeentelijke loket, door middel van campagnes, eerder
                     kan leiden tot het inzetten van noodzakelijke hulp en of behandeling. De leden van
                     de CDA-fractie zijn met de initiatiefnemers van mening dat er meer aandacht behoeft,
                     maar deze leden vragen wel of het zo werkt. Suïcidepreventie is toch niet alleen afhankelijk
                     van eerdere of betere zorg, maar toch ook van maatschappelijke interventies?
                  
Daarnaast zien de leden van de CDA-fractie bij veel hulp- en dienstverleners een bepaalde
                     mate van handelingsverlegenheid om suïcide bespreekbaar te maken. Zeker bij medewerkers
                     die hiermee niet dagelijks tijdens hun werk te maken hebben. Zijn de initiatiefnemers
                     het op dit punt met deze leden eens? Hoe zou dit wetsvoorstel kunnen bijdragen om
                     deze handelingsverlegenheid meer onder de aandacht te brengen? Daarbij ligt er natuurlijk
                     ook veel verantwoordelijkheid bij (zorg)organisaties zelf. Vinden de initiatiefnemers
                     dat zorgorganisaties zoals bijvoorbeeld ggz-aanbieders voldoende aandacht hebben voor
                     suïcide en suïcidepreventie?
                  
2.2. Suïcidepreventie als taak van de overheid: landelijk en lokaal
               
De leden van de VVD-fractie lezen in de gewijzigde toelichting dat de initiatiefnemers in paragraaf 2.2. stellen
                  dat suïcidepreventie vraagt om overheidsinterventie op landelijk niveau, waarbij een
                  duidelijke regierol is weggelegd voor de landelijke overheid. De initiatiefnemers
                  pleiten er verder voor dat vanuit elk ministerie die het betreft, beleid wordt gevoerd
                  op suïcidepreventie. Hoe wordt voorkomen dat de samenhang tussen al deze acties verloren
                  gaat? De initiatiefnemers stellen dat de primaire verantwoordelijkheid bij de Minister
                  van VWS komt te liggen. Hoe moet deze Minister volgens de initiatiefnemers ervoor
                  zorgdragen dat er samenhangend beleid wordt gevoerd door alle betrokken ministeries?
               
De leden van de D66-fractie lezen dat de initiatiefnemers in paragraaf 2.2 schrijven dat reeds 50 gemeenten een
                     suïcidebeleid hebben. Hoe zijn de indieners op het aantal van 50 gemeenten gekomen
                     en wat is de bron hiervan? Wat is de definitie van «suïcidepreventiebeleid» in dezen?
                     Aanvullend, hoe wegen de initiatiefnemers dit getal in verhouding tot het totaalaantal
                     gemeenten? Hoe haalbaar is het überhaupt dat elke, ook de zeer kleine, gemeente een
                     suïcidebeleid moet uitvoeren, naast alle andere taken? Is er een uitvoeringstoets
                     laten doen door de initiatiefnemers?
                  
Tevens laat het wetsvoorstel in grote mate open wat de inhoud van dit beleid dient
                     te zijn. Kunnen de initiatiefnemers onderbouwen waarom voor deze beleidsinhoud is
                     gekozen? In hoeverre kan suïcidepreventiebeleid straks bijvoorbeeld geschaard worden
                     onder «bestaand beleid binnen het sociaal domein, gericht op bestaanszekerheid»?
                  
De leden van de CDA-fractie vragen hoe wordt geborgd dat gemeenten van elkaar gaan leren. Zij vragen dit naar
                  aanleiding van de opmerkingen op pagina 8 van de toelichting. Gemeenten krijgen een
                  belangrijke rol. Is een adequate gegevensuitwisseling met de betrokken instanties
                  toereikend geregeld?
               
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie vragen of de initiatiefnemers voorbeelden kunnen geven van al bestaand lokaal suïcidepreventiebeleid.
                  Aan welk concreet beleid op lokaal niveau denken de initiatiefnemers? Hoe wordt ervoor
                  gezorgd dat het suïcidepreventiebeleid niet alleen op papier bestaat, maar ook echt
                  in de praktijk? Op welke manier zal worden getoetst of lokale overheden ook echt suïcidepreventiebeleid
                  zullen maken na inwerkingtreding van de onderhavige Wet integrale suïcidepreventie?
                  Hebben de initiatiefnemers een ondergrens waaraan het suïcidepreventiebeleid op lokaal
                  niveau moet voldoen? Deze leden vragen daarnaast wat de rol is van de lokale volksvertegenwoordiging.
                  Zien de initiatiefnemers tevens een rol weggelegd voor ervaringsdeskundigen bij het
                  opzetten van zowel landelijk als lokaal beleid?
               
2.3. Relatie voorstel tot andere wetgeving en wetgeving in andere landen
               
De leden van de D66-fractie lezen dat de verantwoordelijkheid voor het suïcidebeleid enerzijds onder de Minister
                     van VWS komt te vallen, maar dat anderzijds de uitvoering bij de gemeenten komt te
                     liggen. In hoeverre wordt de wetgeving, zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning
                     2015 (Wmo2015), aangepast zodat gemeenten wettelijke verantwoordelijkheid dragen hier
                     beleid op te formuleren, zoals dit bijvoorbeeld geldt voor het thema «eenzaamheid»?
                  
Voorts wordt een wettelijke grondslag gecreëerd voor een telefonische hulplijn. Kunnen
                     de initiatiefnemers toelichten waarom die nodig is? Waarom voldoet de huidige praktijk
                     onvoldoende, want er is immers een hulplijn ter suïcidepreventie (113)?
                  
De leden van de CDA-fractie lezen in de toelichting dat een vergelijking wordt gemaakt met Japan en met een aantal
                     andere landen. Nederland ligt met de huidige suïcidecijfers onder deze landen. Wat
                     is situatie in landen in de buurt van Nederland zoals Duitsland of Denemarken?
                  
Wat zou verlaging van het suïcidecijfer kunnen inhouden volgens de indieners? Waarop
                     is die opvatting gebaseerd, mensen en de samenleving zijn immers niet «maakbaar»?
                  
2.4. Drie elementen voor overheidsbeleid
               
De leden van de VVD-fractie lezen in paragraaf 2.4. Ad 3 Gemeentelijk beleid suïcidepreventie, dat volgens de
                  initiatiefnemers het «wetsvoorstel schrijft niet voor hoe gemeenten invulling geven aan het beleid, maar dat ze er aandacht aan geven.»4 Genoemde leden hechten er aan dat beleid kwalitatief goed is. Hoewel de initiatiefnemers
                  schrijven dat die vrijheid in lokaal maatwerk tot versterking van dat beleid kan leiden,
                  vragen deze leden aan de initiatiefnemers hoe zij denken over een eventuele kwaliteitstoetsing
                  van lokaal beleid door de landelijke overheid (bijvoorbeeld door middel van een online platform waarop initiatiefnemers hun initiatieven bekend kunnen maken en waarop de
                  landelijke overheid deze initiatieven kan beoordelen). Een slechte invulling van het
                  suïcidepreventiebeleid zou immers mogelijkerwijs grote negatieve effecten kunnen hebben
                  voor degenen die de gevolgen van de uitvoering ervaren.
               
De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers kunnen toelichten waarom gekozen is voor een termijn
                  van vier jaar voor een beleidscyclus. Deze leden zien graag consistent beleid, los
                  van de vraag welke politieke kleur regeert. Kan deze beleidscyclus ook worden verlengd?
               
De leden van de CDA-fractie lezen dat de initiatiefnemers in de aangepaste toelichting het volgende schrijven:
                     «Voor de initiatiefnemers ligt het in de rede om dit integrale suïcidepreventiebeleid
                     uit ten minste deze vier elementen te laten bestaan: (1) het versterken van de brede
                     mentale weerbaarheid (voorlichting), (2) maatregelen voor het durven en leren praten
                     over mentale problemen en suïcidale gedachten, (3) extra aandacht schenken aan risicogroepen
                     – doorvragen en helpen bij het zoeken van hulp en (4) het bieden van effectieve zorg
                     bij suïcidaliteit.»5
De punten 1 en 2 zijn niet nader uitgewerkt. Kunnen de indieners toelichten hoe deze
                     punten opgepakt moeten worden? Kan aangegeven worden hoe de indieners punt 2 opvatten
                     in relatie tot de campagne «Hey, het is oké?»
                  
De leden van de CDA-fractie lezen vervolgens dat er al een aantal gemeenten is dat
                     suïcidepreventie in lokaal beleid vastlegt en in samenwerking met de ggd opstelt en
                     uitvoert. Deze leden vragen of al meer gemeenten beleidsplannen opstellen sinds dit
                     wetsvoorstel in 2021 aan de Kamer is aangeboden? Is bekend welke lokale resultaten
                     er inmiddels behaald zijn?
                  
De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat het beleid elke vier jaar wordt opgesteld en dat de voortgang jaarlijks
                  wordt verantwoord aan de Kamer. Wat is de opvatting van de initiatiefnemers ter zake
                  indien de Kamerverkiezingen eerder plaatsvinden dan na vier jaar? Hoe wordt voorkomen
                  dat elke twee jaar of korter weer nieuw suïcidepreventiebeleid wordt opgestart of
                  bedacht?
               
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben ter verduidelijking en concretisering een enkele vraag met betrekking tot
                  de voor de gemeenten weggelegde taak op het gebied van het ontwikkelen van structureel
                  suïcidepreventiebeleid in relatie tot de jeugdhulp en de ggz. Zij vragen hoe de initiatiefnemers
                  de huidige wachtrijen in jeugdzorg en ggz beoordelen in relatie tot het te ontwikkelen
                  structurele suïcidepreventiebeleid. Zij zijn het met de initiatiefnemers eens dat
                  goede jeugdhulp en goede hulp vanuit de ggz complementair zijn aan integraal suïcidepreventiebeleid
                  en dat het een niet het ander kan vervangen. Zien de initiatiefnemers mogelijkheden
                  om in de praktijk beide elkaar te laten versterken, zodat één en één, drie is?
               
3. GRONDRECHTEN EN MENSENRECHTEN
               
De leden van de SGP-fractie lezen dat het begrip suïcidepreventie zelf niet voorkomt in de verdragsteksten, maar
                  dat het onderdeel uitmaakt van het recht op leven en het recht op gezondheid zoals
                  dat is opgenomen in meerdere internationale verdragen.
               
De leden van de SGP-fractie vragen de indieners in hoeverre de overheid volgens deze
                  verdragsteksten het recht op leven dient te beschermen. Wordt hierbij ook rekening
                  gehouden met het ongeboren leven? Genoemde leden vragen tenslotte of de indieners
                  kunnen aangeven of het slikken van medicatie welke slecht is voor het ongeboren kind
                  ook valt onder de reikwijdte van het voorstel.
               
4. VERHOUDING TOT NATIONALE REGELGEVING
               
De leden van de SGP-fractie lezen dat het onderwerp suïcidepreventie het best zou kunnen worden belegd in bestaande
                  wetgeving, namelijk IN de Wet publieke gezondheid (Wpg). Deze leden vragen de indieners
                  in hoeverre de zorgplicht van de overheid reikt om de gezondheid van de bevolking
                  te behouden en of er overgegaan kan worden tot dwang ingeval een suïcidale persoon
                  niet meer wil meewerken aan trajecten om van suïcidepogingen af te zien.
               
De leden van de SGP-fractie lezen dat wat betreft suïcidepreventie is aangetoond dat
                  beperking van de toegang tot dodelijke middelen de kans op suïcide kan verkleinen.
                  Deze leden wijzen de indieners op het middel X, dat in omloop is en mensen de kans
                  biedt om »pijnloos» uit het leven te stappen. Het Openbaar Ministerie (OM) doet onderzoek
                  naar de club en de personen die dit middel verschaffen. Genoemde leden vragen of de
                  Minister van VWS in contact staat met het OM om, ingeval van meldingen over middelen
                  als middel X, direct te kunnen acteren.
               
5. MAATSCHAPPELIJKE GEVOLGEN
               
De leden van de SGP-fractie lezen dat de indieners constateren dat er ten opzichte van wat zo’n tien jaar geleden
                  werd gedaan, er gelukkig al meer gedaan wordt aan suïcidepreventie. Deze leden constateren
                  echter ook een groeiende vereenzaming, met name onder ouderen, waardoor zij de wil
                  om te leven verliezen en voor euthanasie kiezen. Zij vragen de indieners in te gaan
                  op de groeiende vereenzaming onder met name ouderen en in hoeverre het wetsvoorstel
                  hierop toegespitst is. Voorziet het wetsvoorstel ook in preventie onder deze groep?
               
Daarnaast constateren deze leden een groeiend aantal suïcides onder boeren, vanwege
                  onzeker overheidsbeleid. Zij constateren dat het vertrouwen in de overheid in het
                  algemeen behoorlijk laag is. De leden van de SGP-fractie vragen de indieners of dit
                  als één van de speerpunten zou moeten worden aangemerkt omdat dit ook de zorgplicht
                  van de overheid betreft.
               
6. UITVOERING
               
De leden van de D66-fractie onderkennen dat het goed is om het landelijk beleid te stoelen op een meerjarige
                     landelijke agenda. Wat is het beoogde tijdspad hiervoor, zo vragen deze leden.
                  
Zijn de initiatiefnemers het met hen eens dat nóg een telefoonnummer (naast 113 en
                     de verwante Luisterlijn) voor de potentiële gebruikers waarschijnlijk verwarrend is?
                  
De leden van de BBB-fractie lezen dat is afgezien van het aanvankelijke voornemen om tot een gedetailleerde uitwerking
                  van het beleid te komen. Het wetsvoorstel is daarmee betrekkelijk beleidsarm. In reactie
                  op het advies van de Afdeling wordt een aantal redenen genoemd die de meerwaarde van
                  het wetsvoorstel onderstrepen. Een ervan is de wereldwijde tendens naar wetgeving
                  om suïcide te voorkomen. De leden van de BBB-fractie vragen of uit het buitenland
                  voorbeelden zijn te halen van een specifieke aanpak of van initiatieven die de moeite
                  waard zijn om in Nederland toe te passen.
               
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister van VWS primair verantwoordelijk is voor suïcidepreventie en
                  dat van hem een rol als regisseur verwacht wordt. Deze leden vragen waarom de indieners
                  niet aansluiten bij de taken van de Staatssecretaris van VWS, die over preventie,
                  jeugdgezondheidszorg en de ggd in het gemeentelijk domein gaat.
               
7. FINANCIELE GEVOLGEN
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat de initiatiefnemers in de gewijzigde toelichting over de financiële gevolgen
                  stellen dat de bestaande financiële kaders «min of meer voldoende» zijn voor de huidige
                  ambities. Verder schrijven zij dat de werkelijke kosten na het van kracht worden van
                  deze wet op landelijk niveau afhankelijk zullen zijn van het te voeren landelijke
                  beleid. Op lokaal niveau maken zij wel een inschatting (naar aanleiding van de Supranet
                  Community) van de kosten: het zou structureel gaan om 10 miljoen euro per jaar. Genoemde
                  leden vragen de initiatiefnemers welk landelijk beleid naar hun mening gevoerd zou
                  moeten worden als de onderhavige wet van kracht wordt. Zouden de initiatiefnemers
                  een inschatting kunnen maken wat dit wetsvoorstel op landelijk niveau voor extra kosten
                  met zich meebrengt?
               
De leden van de D66-fractie lezen dat voor de decentralisatie-uitkering het uitgangspunt wordt gehanteerd van
                     55–60 cent per inwoner per jaar. Kunnen de initiatiefnemers hiervan een onderbouwing
                     geven? Klopt het dat het aantal suïcides niet alleen kan worden afgeleid van het aantal
                     inwoners, maar óók een relatie heeft met de leefomgeving en andere factoren?
                  
In hoeverre klopt het dat gemeenten niet verplicht zijn om bij een decentralisatie-uitkering
                     de middelen daadwerkelijk ten behoeve van het beoogde beleid te besteden? Hoe wordt
                     dit gemonitord? Zijn er instrumenten om hierop te handhaven?
                  
De leden van de CDA-fractie lezen dat om elke gemeente een solide basis te kunnen geven jaarlijks 55 tot 60 cent
                  per inwoner beschikbaar zou moeten zijn. Dit komt neer op 10 miljoen euro per jaar.
                  Waar is dit bedrag op gebaseerd? Vervolgens stellen de initiatiefnemers dat er met
                  een decentralisatie-uitkering ervoor gekozen kan worden om eerst aan een beperkt aantal
                  gemeenten een uitkering te verstrekken. Waarom kiezen de indieners ervoor slechts
                  met een beperkt aantal gemeenten te starten? Dit leidt er toch toe dat het uitrollen
                  van een landelijk breed pakket aan maatregelen inzetten «nog» langer gaat duren?
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een verduidelijking met betrekking tot de financiële gevolgen van dit initiatiefwetsvoorstel
                  en de andere investeringen voor suïcidepreventie. Is de verwachting dat de huidige
                  budgetten voor suïcidepreventie voor de bestaande onderdelen zoals de hulplijn en
                  de Landelijke Agenda Suïcidepreventie in de toekomst voldoende en structureel zijn?
               
De leden van de SGP-fractie lezen dat de indieners wat betreft de financiële gevolgen voor lokaal beleid willen
                  aansluiten bij het bedrag dat uitgetrokken wordt ter voorkoming van één verkeersdode,
                  te weten 2,6 miljoen euro per «gered leven». Met alle respect voor het menselijk leven
                  willen deze leden niet speculeren over de waarde daarvan, uitgedrukt in euro’s. De
                  leden van de SGP-fractie constateren echter dat een persoon meerdere suïcidepogingen
                  kan doen. Deze leden vragen of 2,6 miljoen euro per «gered leven» duidt op één voorkomen
                  suïcidepoging of dat deze berekening anders gemaakt wordt.
               
8. ADVIES EN CONSULTATIE
               
De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat art. 2 EVRM (Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
                  en de fundamentele vrijheden, recht op leven) meer betekenis heeft dan het niet in
                  de weg staan van het nemen van maatregelen om suïcide te voorkomen. De Afdeling kiest
                  hierin wat deze leden betreft een wel zeer terughoudende opstelling. Wat genoemde
                  leden betreft, sluit het borgen en nader versterken van de rol van de overheid inzake
                  het onderwerp suïcidepreventie naadloos aan bij een actieve invulling van deze verdragsbepaling.
               
9. OVERGANGSRECHT EN INWERKINGTREDING
               
De leden van de D66-fractie vagen in hoeverre het volgens de initiatiefnemers haalbaar is dat alle gemeenten
                  één jaar na inwerkingtreding van deze wet het beleid gereed hebben. Klopt het dat
                  voor deze stappen de meerjarige agenda nog moet worden ontworpen?
               
10. OVERIG
               
De leden van de VVD-fractie constateren tot slot dat het nummer 0800–0113 vooralsnog gratis is, maar dat de hulplijn
                  113 dat niet is. Genoemde leden menen dat het gratis maken van de hulplijn 113 een
                  belangrijke eerste stap kan zijn. Zij menen dat daar verder ook geen nieuwe wet voor
                  nodig is. Wat is de opvatting van de initiatiefnemers over het al eerder gratis maken
                  van dit nummer?
               
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
               
De leden van de D66-fractie constateren dat zij art. 12b, tweede lid, in het bovenstaande reeds behandeld hebben.
                  Betreffende art. 12c vragen zij of dit impliceert dat, naast 0800–113 dus ook 113
                  gratis dient te worden.
               
De voorzitter van de commissie, Smals
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 H.W. Krijger, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
| Fracties | Zetels | Voor/Tegen | 
|---|---|---|
| PVV | 37 | Voor | 
| GroenLinks-PvdA | 25 | Voor | 
| VVD | 24 | Voor | 
| NSC | 20 | Voor | 
| D66 | 9 | Voor | 
| BBB | 7 | Voor | 
| CDA | 5 | Voor | 
| SP | 5 | Voor | 
| ChristenUnie | 3 | Voor | 
| DENK | 3 | Voor | 
| FVD | 3 | Tegen | 
| PvdD | 3 | Voor | 
| SGP | 3 | Voor | 
| Volt | 2 | Voor | 
| JA21 | 1 | Voor | 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
