Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 387 Wijziging van de Omgevingswet en de Gaswet in verband met gemeentelijke instrumenten voor de warmtetransitie in de gebouwde omgeving (Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld, 20 september 2023
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen
afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit
wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I.
Algemeen
2
1.
Inleiding
4
1.1
Doel en aanleiding
4
2.
Beleidsmatige context
4
2.1
Programma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving (PVGO)
4
2.1.1
Individueel spoor – woningen
4
2.1.2
Individueel spoor – utiliteitsbouw
4
2.2
Wijkgerichte aanpak
4
2.3
Het planproces
5
2.3.1
Warmteprogramma c.q. transitievisie warmte
5
2.4
Waarborgen voor bewoners en eigenaren
5
2.4.1
Betaalbaarheid van verduurzaming
6
2.4.2
Redelijke termijn
8
2.4.3
Doenvermogen
8
2.4.4
Keuze voor een ander aardgasvrij alternatief
8
2.4.5
Participatie en rechtsbescherming
8
2.5
Mensen en materialen
9
3.
Inhoud van het wetsvoorstel
9
3.1
Wijzigingen Gaswet
9
3.1.1
Ruimte voor regels vanuit de gemeenten
9
3.1.2
Taken netbeheerder
10
3.1.3
Registratie van de wijkgerichte aanpak
10
3.1.4
Kostenverdeling in de tijd
10
3.2
Wijzigingen Omgevingswet
11
3.2.1
Grondslag algemene rijksregels inclusief de gemeentelijke ruimte voor maatwerk
11
3.3
Regels over het warmteprogramma
11
4.
Verhouding tot andere nationale regelgeving en hoger recht
12
4.1
Ontwerp voor de Wet collectieve warmtevoorziening
12
4.2
Eigendomsrecht en nadeelcompensatie
12
4.2.1
Nadeelcompensatie
12
4.3
Huurregelgeving
12
4.4
Normering gericht op de stimulering van de hybride warmtepomp
12
5.
Uitvoering, toezicht en handhaving
13
5.1
Uitvoering
13
5.1.1
Uitvoeringskracht gemeenten
13
6.
Gevolgen
13
6.1
Bestuurlijke lasten
13
6.2
Financiële gevolgen
13
7.
Advies en consultatie
13
7.1
Advisering
13
7.1.1
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
13
ARTIKELSGEWIJS
14
Artikel III (Energiewet)
14
I. Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Wijziging van de Omgevingswet
en de Gaswet in verband met gemeentelijke instrumenten voor de warmtetransitie in
de gebouwde omgeving (Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie) en hebben hierover
nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorgenomen
Wijziging van de Omgevingswet en de Gaswet in verband met gemeentelijke instrumenten
voor de warmtetransitie in de gebouwde omgeving (Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie).
Deze leden onderschrijven het belang van deze wetswijziging. Wel hebben zij nog enkele
vragen die ze aan de regering willen voorleggen.
De leden van de PVV-fractie lezen dat vrijwilligheid «niet toereikend» is. Met dit
wetsvoorstel wil de regering gemeenten de bevoegdheid geven om woningen verplicht
van het gas af te sluiten (door het transport van fossiele brandstoffen te beëindigen).
Deze leden constateren dat hierdoor sprake is van ordinaire dwang om zo huishoudens
te verplichten om peperdure installaties aan te schaffen. Erkent de regering dan ook
dat linksom of rechtsom woningen van het gas afgaan, desnoods tegen de wil (en portemonnee)
van huishoudens in en onder dwang?
Zij vragen hoe deze dwang zich verhoudt tot de website van de Rijksoverheid waarop
te lezen is: «De Rijksoverheid wil de CO2-uitstoot verminderen door over te stappen op duurzame energie. Daarom kunt u vanaf
2050 in principe niet meer koken op gas of stoken op aardgas.» Wat is de reikwijdte
van «in principe»? Erkent de regering dat in bepaalde gevallen wijken tóch op het
aardgas kunnen blijven aangesloten? Heeft de regering inzichtelijk in welke gevallen
dit is? Wat is voor de regering leidend, de opgelegde doelstelling of de betaalbaarheid
van de huishoudens? Hoe is deze waarborg vastgelegd in het onderliggende wetsvoorstel?
Zij vragen ook of de regering uiteen kan zetten tot welke CO2-reductie deze doelstelling leidt, en hoe dit zich verhoudt tot de totale mondiale
CO2-uitstoot. Kan de regering deze doelstelling tevens afzetten tegen de fingerende wet-
en regelgeving zoals het recht op eigendom uit artikel 14 Grondwet?
Zij vragen zich tevens af wat de gevolgen zijn voor de gebouweigenaren indien een
wijk besluit gewoon aan het gasnet aangesloten te blijven. Kan de regering reflecteren
op welke manier draagvlak hierin een rol speelt? Is dit kwantificeerbaar? Zo ja, welk
percentage of getal is voor een gemeente geacht leidend om dwang zoals de aanwijzingsbevoegdheid
in te zetten?
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavige
wetswijziging en danken de Minister voor de uitgebreide toelichting op het wetsvoorstel.
Deze leden hebben enkele vragen en opmerkingen. In algemene zin zijn ze benieuwd naar
de stand van zaken omtrent de verduurzaming van de gebouwde omgeving. In het wetsvoorstel
wordt beoogd dat in 2030 1,5 miljoen woningen aardgasvrij en/of geïsoleerd zijn. Zij
zijn benieuwd hoeveel woningen er sinds het Klimaatakkoord zijn verduurzaamd en of
we daarmee op koers liggen om de 1,5 miljoen te gaan halen in 2023.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de bovengenoemde
wijziging. Deze leden hebben nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennis genomen van de Wijziging
van de Omgevingswet en de Gaswet in verband met gemeentelijke instrumenten voor de
warmtetransitie in de gebouwde omgeving. Deze leden hebben bij voorliggend wetsvoorstel
enkele vragen.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de stukken betreffende de Wet
gemeentelijke instrumenten warmtetransitie en hebben hierover vragen en opmerkingen
geformuleerd. Deze leden zien het dwingende karakter van deze wet als een obstakel,
een niet dwingend karakter kan op een veel groter draagvlak rekenen.
Zij maken zich ook ernstig zorgen over het eigendomsrecht dat geschonden gaat worden.
Ook al is er juridisch een pad gevonden om dit alsnog te bewerkstelligen zien zij
dit als onrechtvaardig en disproportioneel en keuren deze werkwijze stellig af. Zij
verzoeken de regering dan ook om met een alternatieve werkwijze te komen waarin drang
en dwang en het schenden van het eigendomsrecht niet onderdeel zijn van het instrumentarium.
Zij hebben na het lezen van het wetsvoorstel en de bijgevoegde documenten verschillende
vragen. Zij vragen de regering of ze kan garanderen dat de kosten die komen kijken
bij de uitvoering van deze wet bij gemeenten niet disproportioneel zijn.
Zij verzoeken de regering om alsnog een berekening te laten maken waarin de exacte
kosten van dergelijke ingrepen voor gebouweigenaren inzichtelijk worden weergegeven.
Ook verzoeken zij de regering om met een alternatief plan te komen waarin het schenden
van het eigendomsrecht en de dwingende instrumentarium geen onderdeel is voor het
stimuleren/uitvoeren van klimaatbeleid.
Daarnaast verzoeken zij de regering om een kostenberekening te maken voor kleine,
middelgrote en grote gemeenten voor het uitvoeren van deze wet, en vragen zij of deze
gemeentes de personele capaciteit hebben om dit te bewerkstelligen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.
Deze leden vinden dat de rechtszekerheid en bescherming van individuele huishoudens
onvoldoende is geborgd. Zij hebben in dit licht enkele vragen en zorgpunten.
1. Inleiding
1.1 Doel en aanleiding
De leden van de VVD-fractie lezen dat het in stand houden van de oude gasvoorziening
tot hogere kosten leidt voor de gehele samenleving. Kan worden gekwantificeerd hoe
hoog deze kosten zijn? Hoe hoog zijn deze kosten per huishouden? Kan er daarnaast
worden gekwantificeerd voor hoeveel gevallen dit het probleem zou zijn? Zijn er andere
oplossingen te bedenken hoe deze huishouders van het gas afgehaald kunnen worden?
2. Beleidsmatige context
2.1 Programma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving (PVGO)
2.1.1 Individueel spoor – woningen
De leden van de D66-fractie merken op dat de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud
(SVOH) voor particuliere verhuurders nog niet vaak aangesproken wordt. Deze leden
lezen dat er beleidsmatig wordt uitgewerkt hoe verhuurders via normering een prikkel
kunnen krijgen om te verduurzamen en vragen zich af wanneer deze uitwerking verwacht
wordt.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de verduurzaming van de gebouwde omgeving wordt
vormgegeven via twee sporen; de wijkgerichte aanpak en het zogenoemde individuele
spoor. Deze leden zijn benieuwd of er een uitsplitsing kan worden gemaakt tussen de
aantallen die beide sporen bijdragen aan de 1,5 miljoen woningen die worden verduurzaamd
tot 2030. Wat is de verhouding tussen deze twee sporen, vragen zij.
2.1.2 Individueel spoor – utiliteitsbouw
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de doelstellingen en de aanpak
met betrekking tot utiliteitsbouw. In hoeverre wordt de huidige doelstelling, op dit
moment, behaald? Kan hier een nadere specificatie over plaatsvinden?
2.2 Wijkgerichte aanpak
De leden van de D66-fractie merken op dat de gebouwgebonden financiering geen onderdeel
is van de wijkgerichte aanpak, terwijl dit instrument juist voor snelheid kan zorgen
in het verduurzamen en van het gas afhalen van wijken. Deze leden vragen zich af waarom
dit instrument hier geen plek in heeft.
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar de samenhang tussen het individuele
spoor en de wijkgerichte aanpak. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat elke gemeente
uiterlijk 31 december 2021 een gemeentelijke transitievisie warmte vaststelt, waarin
is aangegeven welke wijken tot en met 2030 onder regie van de gemeente zullen worden
verduurzaamd. Deze leden zijn benieuwd wat er gebeurt als blijkt dat veel wijkbewoners
in de tussentijd al (via het individuele spoor) verduurzamingsmaatregelen hebben getroffen,
bijvoorbeeld naar aanleiding van de hoge energiekosten ten gevolge van de Oekraïne-oorlog.
2.3 Het planproces
De leden van de PVV-fractie lezen dat gemeenten zelf mogen kiezen op welk «schaalniveau»
het zogenaamde warmteprogramma betrekking heeft. Deze leden lezen hierin dat ook een
«schaalniveau» van één enkele woning op basis van een individueel traject mogelijk
is. Behoort ook het in het geheel afzien van een «collectieve aanpak» door gemeenten
tot de mogelijkheden?
Zij vragen zich dan ook af of gemeenten in het geheel vrij zijn om alternatieve energievoorzieningen
aan te dragen. Kan dit in een concreet geval ook betekenen dat bestaande wijken aan
het gas blijven? En in hoeverre gelden «hybride-warmtesystemen» tot de mogelijkheden
waarbij gebouwen – in ieder geval gedeeltelijk – aan het gas blijven?
Zij vragen daarnaast wat de gevolgen zijn indien een gemeente, al dan niet gelegitimeerd
door een voorstel vanuit de gemeenteraad, afziet van een alternatieve energievoorziening
mits dit zélf door de bewoners wordt aangedragen.
De leden van de SP-fractie vragen de regering toe te lichten hoe het proces voor het
vaststellen van het Besluit gemeentelijke instrumenten warmtetransitie eruit komt
te zien en specifiek hoe de Kamer daarin betrokken wordt?
2.3.1 Warmteprogramma c.q. transitievisie warmte
De leden van de D66-fractie lezen dat transitievisies mogen worden gebruikt als warmteprogramma’s.
De Raad van State merkt echter op dat de transitievisies dan aan specifieke eisen
moeten voldoen, maar dat heel veel van deze transitievisies dat niet doen. Deze leden
vragen zich af of gemeenten dan alsnog een nieuw warmteprogramma moeten opstellen
en of daardoor veel kostbare tijd verloren gaat. Zij vragen zich af of er hierdoor
doelstellingen in gevaar komen.
2.4 Waarborgen voor bewoners en eigenaren
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de passages over de aanwijzingsbevoegdheid.
Deze leden vragen zich af hoe de belangen van bewoners voldoende worden gediend bij
deze aanwijzingsbevoegdheid. Kan er nader worden uiteengezet hoe deze aanwijzingsbevoegdheid
in zijn werk gaat? Hoe verhoudt deze aanwijzingsbevoegdheid zich tot het eigendomsrecht?
De leden van de BBB-fractie betwijfelen of er voldoende rekening gehouden is met de
werkbaarheid van deze regels voor bewoners van de wijk. Niet elke woning heeft exact
dezelfde isolatiewaarde, en heeft daardoor een andere capaciteit verwarmingsbron nodig.
De standaardisering en wijk aanpak kan ervoor zorgen dat het aantal individuen die
disproportioneel geschaad wordt door deze wet groot is, er lijkt te weinig rekening
gehouden met verschillen.
De leden van de SGP-fractie willen erop wijzen dat de overstap van een gasaansluiting
op een andere warmte- en kookvoorziening grote gevolgen kan hebben voor individuele
huishoudens, waaronder huishoudens met lagere inkomens en eigenaren van monumentale
panden. De overstap kan noodzakelijke investeringen in isolatie (bij lage temperatuur
warmte), inductiekookplaten en andere voorzieningen met zich meebrengen. Vanuit het
oogpunt van rechtvaardigheid, rechtszekerheid en het belang van draagvlak missen deze
leden in het voorliggende wetsvoorstel de noodzakelijke waarborgen voor een zorgvuldig
proces. Zij onderkennen dat in het concept Besluit gemeentelijke instrumenten warmtetransitie
wordt bepaald dat gemeenten in het omgevingsplan rekening moeten houden met de haalbaarheid
van de maatregelen en met de verwachte betaalbaarheid. Zij vinden dit echter onvoldoende.
Waarom heeft de regering er niet voor gekozen de noodzaak van een haalbare en betaalbare
overstap mee te nemen op wetsniveau? Waarom heeft de regering er niet voor gekozen
het rekening houden met de aspecten haalbaarheid en betaalbaarheid ook te vereisen
bij het opstellen van warmteprogramma’s?
In de toelichting op het wetsvoorstel wordt aangegeven dat het ongewenst wordt geacht
om het uitgangspunt «woonlastenneutraliteit» juridisch te koppelen aan de aanwijzingsbevoegdheid.
In het conceptbesluit wordt aangegeven dat bij betaalbaarheid gedoeld wordt op de
gemiddelde kosten en baten. Deze leden vrezen dat op deze wijze onvoldoende recht
wordt gedaan aan de rechtszekerheid van individuele huishoudens. Wordt meegewogen
dat de investeringsdrempel voor huishoudens gelet op hun financiële situatie snel
te hoog kan zijn, ondanks een afzienbare terugverdientijd? Op welke wijze wordt gewaarborgd
dat huishoudens redelijkerwijs verzekerd kunnen zijn van de haalbaarheid en betaalbaarheid
van de overstap naar een andere warmtevoorziening? Hoe wordt hier op toegezien? Is
de regering bereid te bezien hoe het begrip woonlastenneutraliteit als uitgangspunt
meegenomen kan worden in de regelgeving? Wordt ervoor gezorgd dat huishoudens aanspraak
kunnen maken op een vorm van gebouwgebonden financiering? Op welke wijze wordt ervoor
gezorgd dat met name huishoudens met weinig doenvermogen worden ontzorgd?
2.4.1 Betaalbaarheid van verduurzaming
De leden van de VVD-fractie vragen de regering hoe wordt geborgd dat huiseigenaren
niet met extra kosten binnen het huis, denk hierbij aan apparatuur of installaties,
worden opgezadeld, zodra zij te maken krijgen met andere warmtevoorzieningen die alleen
zijn gebaseerd op bronnen van elektriciteit of warmte.
Deze leden vinden dat vrij makkelijk wordt gesteld dat de woningwaarde stijgt. Dit
gaat natuurlijk niet van de een op de andere dag. Huiseigenaren moeten eerst zelf
een investering doen. In de praktijk blijkt dat veel huiseigenaren niet de financiële
capaciteit hebben om dit allemaal te realiseren. Ook staat niet één op één vast dat
automatisch de waarde van de woning stijgt. De waardestijging van een woning hangt
ook vaak samen met andere factoren. Zij vragen hoe de regering ervoor gaat zorgen
dat het voorstel meer bij de praktijk gaat aansluiten.
De leden van de PVV-fractie lezen dat de regering voornemens is om huishoudens desnoods
te dwingen van het gas af te gaan. Deze leden lezen als argument hiervoor: «Een gasnet
in stand houden voor enkele gebruikers die niet van het gasnet af willen, terwijl
er een redelijk alternatief beschikbaar is, leidt tot hogere kosten. Netbeheer Nederland
schat in dat dit tot potentieel 1 tot ruim 5 miljard euro aan extra nationale kosten
loopt tot 2050.» Hoe verhoudt dit bedrag zich tot de enorme kosten (tienduizenden
euro’s per woning) die bewoners moeten maken én tot het door de regering ingestelde
klimaatfonds ter waarde van een duizelingwekkende 35 miljard euro?
Kan de regering nader reflecteren waaruit die maatschappelijke kosten bestaan? En
dit afzetten tegen de gemiddelde energierekening en de rente plus aflossing van leningen
die huiseigenaren moeten afsluiten om hun huis aardgasvrij te maken? Kan de regering
een overzicht verstrekken van een «haalbare en betaalbare overstap naar duurzame energiebronnen»
afgezet tegen de energierekening en klimaatwinst in termen van graden opwarming?
Deze leden lezen dat het per wijk verschilt welke alternatieven er zijn en of gebouweigenaren
deze kunnen financieren. Hoe ziet dit onderzoek eruit? Op basis waarvan bepaalt een
gemeente of een gebouweigenaar iets wel of niet kan financieren? In welke mate is
dit van invloed op de keuze van de gemeente? Hoe verhoudt deze afweging zich tot de
keuzevrijheid van de betreffende wijk?
Deze leden lezen tot hun ontsteltenis: «Het zou dan ook onmogelijk zijn om op voorhand
garanties te geven over de toekomstige energierekening voor individuele gevallen.»
Kan de regering hier nader op reflecteren en daarbij relateren aan de eigen uitgangspunten
van haalbaarheid, betaalbaarheid, keuzevrijheid en maatschappelijke kosten? En hoe
deze uitgangspunten zich verhouden tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
in relatie tot de inbreuk op het eigendomsrecht?
Is de regering bekend met het onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)
dat stelt dat het gasvrij maken van de eigen woning vrijwel niet-rendabel is en dat
het afbetalen van een hypotheek met een looptijd van 30 jaar nog sneller is afbetaald
dan dat de verduurzaming rendeert? Hoe reflecteert de regering hierop? Kan zij dan
wel een overzicht verstrekken van de te verwachten besparing op de energierekening
afgezet tegen de extra rente en aflossing van een klimaatlening – niet per individueel
geval maar – uitgesplitst per energielabel?
De betaalbaarheid van verduurzaming is voor de leden van de CDA-fractie een belangrijke
randvoorwaarde voor verduurzaming. Het streven van het kabinet is woonlastenneutraliteit,
maar het onderhavige voorstel brengt weldegelijk verschillende financiële gevolgen
met zich mee. Op de lange termijn leidt het voorstel tot kostenbesparing. Daar staat
tegenover dat het voorstel hoogstwaarschijnlijk ook om extra investeringen en kosten
van eindgebruikers vraagt, bijvoorbeeld voor de aansluiting op een warmtenet. Deze
leden zijn benieuwd wat er gebeurt als deze kosten onverhoopt hoger uitvallen dan
gepland. Wordt hier rekening mee gehouden, en welke processen treden in werking als
blijkt dat bewoners deze kosten niet kunnen dragen? Deze leden lezen dat wanneer uit
de gemeentelijke uitvoeringspraktijk blijkt dat de betaalbaarheid en woonlastenneutraliteit
onvoldoende zijn gewaarborgd er in het bestuurlijk overleg afspraken worden gemaakt
over aanvullende maatregelen die daar een oplossing voor bieden. Zijn we dan niet
te laat, zijn bewoners dan niet al de pineut? Deze leden zien liever dat aan de voorkant
de betaalbaarheid is geborgd en mensen niet in de problemen komen door hoger uitvallende
kosten. Deelt de regering deze mening en hoe gaat ze dit vormgeven?
De leden van de BBB-fractie zijn ontevreden over het feit dat de regering aangeeft
niet een exacte kostenberekening voor gebouweigenaren te kunnen maken, maar toch door
wil gaan met deze wet en de daarmee aangevraagde wetswijziging.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering te expliciteren wat zij onder
betaalbaarheid verstaat. Deze leden vragen hoe daarbij rekening gehouden wordt met
bijkomende kosten zoals meerwerk, schade of onvoorziene kosten. Zij vragen welke waarborgen
voor de betaalbaarheid expliciet worden vastgelegd in wetgeving of de algemene maatregel
van bestuur. Zij vragen de regering tevens toe te lichten wat de regering exact verstaat
onder «rekening houden met zowel de totale maatschappelijke kosten die met het voorziene
alternatief gemoeid zijn (...) als de betaalbaarheid voor de gebouweigenaren». Zij
vragen hoe hierbij de belangen van huurders, die geen gebouweigenaar zijn, maar wel
gebruik maken van de energie, gewogen worden.
Zij vragen daarnaast hoe ervoor wordt gezorgd dat individuele eigenaar-bewoners voor
wie de verduurzaming in de wijkaanpak niet betaalbaar is, toch mee kunnen doen. Verder
vragen zij welke waarborgen aan de handreiking betaalbaarheid verbonden worden om
te garanderen dat deze handreiking daadwerkelijk effect sorteert. Zij vragen wanneer
deze handreiking beschikbaar komt.
2.4.2 Redelijke termijn
De leden van de VVD-fractie lezen dat de termijn pas na acht jaar wordt geëvalueerd.
Waarom wordt er voor deze termijn gekozen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vrezen dat het niet vastleggen van de redelijke
termijn van acht jaar zal leiden tot rechtsongelijkheid, als in de ene wijk of gemeente
andere termijnen gelden dan in de andere wijk of gemeente. Deze leden vragen of uniformering
in deze termijnen niet gewenst is. Zij vragen of het niet wenselijk is een bandbreedte
met een minimale en uiterlijke termijn vast te leggen.
Zij vragen de regering daarnaast hoe voorkomen wordt dat huiseigenaren op worden afgesloten
van het aardgas, indien zij door omstandigheden redelijkerwijs niet tijdig hebben
kunnen overstappen op een aardgasvrij alternatief. Zij vragen of de regering in het
wetsvoorstel of de lagere regelgeving kan voorzien in een oplossing hiervoor, bijvoorbeeld
door middel van een recht op individueel uitstel van de afsluitdatum van het aardgas
indien de omstandigheden van een huiseigenaar of bewoner daartoe aanleiding geven.
2.4.3 Doenvermogen
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke andere wijze dan via een doenvermogen-toets
het doenvermogen van een wijk kan worden vastgesteld, en of deze toets daarom niet
bindend opgelegd dient te worden. Deze leden vragen de regering de contouren van zo’n
toets te schetsen.
2.4.4 Keuze voor een ander aardgasvrij alternatief
De leden van de PVV-fractie lezen dat keuzevrijheid gewaarborgd is, maar tevens lezen
zij dat het transport van aardgas naar alle woningen en gebouwen zal worden beëindigd.
Hoe verhoudt de keuzevrijheid zich tot het gedwongen beëindigen van de transport van
aardgas? Wat betekent dit voor hybride oplossingen? Concreet: wat zijn de gevolgen
voor gebouwen en woningen die voldoen aan de isolatienorm maar hebben gekozen voor
bijvoorbeeld een hybridewarmtepomp en daardoor gedeeltelijk afhankelijk blijven van
gas? Kan de regering een overzicht verstrekken van de te verwachten gemiddelde kosten
om woningen van het gas te halen afgezet naar bouwjaar?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe het recht om niet aan te sluiten op
het collectieve alternatief wordt vastgelegd. Deze leden vragen hoe dit recht verzekerd
is. Ook vragen zij hoe dit recht zich verhoudt tot de maatschappelijke kosten die
gemaakt worden om een collectief warmtesysteem te realiseren.
De leden van de BBB-fractie betwijfelen of de waarborgen die zijn getroffen om de
vrijheid van kiezen van een gelijkwaardig alternatief wel toereikend zijn.
2.4.5 Participatie en rechtsbescherming
De leden van de SGP-fractie horen graag op welke wijze wordt toegezien op voldoende
participatie van betrokken bewoners en ondernemers.
2.5 Mensen en materialen
De regering stelt terecht dat er sprake is van een toenemende krapte aan technisch
personeel en dat ook materiaaltekorten kunnen optreden die beide een vertraging van
de energietransitie kunnen opleveren. De regering stelt dat het in dat kader van essentieel
belang is dat gemeenten met elkaar afstemmen om de beschikbare uitvoeringscapaciteit
optimaal te benutten. De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of hier ook een coördinerende
rol is weggelegd, en zo ja voor wie dan?
3. Inhoud van het wetsvoorstel
3.1 Wijzigingen Gaswet
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het wijzigen van de Omgevingswet en
de Gaswet niet de omgekeerde wereld is. Deze leden zijn van mening dat het bij een
wijkgerichte aanpak moet gaan om het wijzigen van de verbruiksinstallatie in woningen
en gebouwen, waardoor uiteindelijk de mogelijkheid zou kunnen ontstaan geen gasinfrastructuur
te hoeven gebruiken. Is de regering het met de stelling eens dat alleen in een dergelijke
situatie kan worden overgegaan tot het loskoppelen van het gasnet?
3.1.1 Ruimte voor regels vanuit de gemeenten
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering uiteen kan zetten hoeveel ruimte
er blijft voor gemeenten om te beslissen om niet volledig van het gast af te gaan.
Hoe gaat het Rijk zich verhouden ten opzichte van de gemeenten in deze situatie?
De leden van de PVV-fractie lezen dat groen gas (biogas) onder de definitie van hernieuwbaar
valt. Een gemeente kan alleen het gebruik van gas in z’n geheel uitsluiten; het enkel
uitsluiten van aardgas via het gasnet is fysiek niet mogelijk. Wat betekent dit voor
de te verwachten groei van groen gas en andere «duurzame» alternatieven van gas? De
regering stelt immers dat er altijd een mengsel van diverse gassoorten bij de afnemers
terechtkomt.
Deze leden vragen zich dan ook met verbazing af waar dit hele wetsvoorstel in de praktijk
toe leidt behalve het failliet van vele duizenden huishoudens door peperdure installaties
en kosten die vele huishoudens nu al niet kunnen betalen, aangezien niet gegarandeerd
kan worden dat er geen aardgas meer bij de afnemers terecht kan komen, hoewel het
doel is om van het aardgas af te komen. Hoe reageert de regering hierop?
Erkent de regering dat energieleveranciers die stellen uitsluitend duurzaam gas of
CO2-gecompenseerd gas hebben en deze leveren aan gebouweigenaren, hebben voldaan aan
de doelstelling van een «duurzame warmtevoorziening»? Of is, volgens de redenatie
van de regering zelf, de levering van louter duurzaam gas fysiek niet mogelijk?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom
geen verplichting bestaat tot het opstellen van omgevingsplannen om wijken van het
gas af te koppelen. Deze leden vragen of het in het belang van de voortgang van de
warmtetransitie niet wenselijk is om dit wel op te nemen. Zij lezen dat de regering
in antwoord op de vragen van de Raad van State op dit punt aangeeft dat er geen noodzaak
is om dit te doen, maar ook dat dit niet wenselijk is omdat dit een zorgvuldig proces
van gemeenten zou kunnen doorkruisen. Zij vragen de regering deze redenering nader
toe te lichten. Ook vragen zij of een verplichting niet juist ondersteunend aan en
bevorderend voor het werk van gemeenten kan werken. Tevens vragen zij of zo’n verplichting
geen goede stok achter de deur is op het moment dat gemeenten achterblijven, of dreigen
achter te blijven. Zij lezen daarnaast dat de regering de wetsevaluatie op dit punt
wil afwachten. Zij vragen of op dit punt conclusies te trekken zijn uit de proeftuinen.
Zij vragen de regering ook of het mogelijk is een nadere specificatie van gassen te
maken die verboden kunnen worden via een omgevingsplan. Zij vernemen dat zowel aardgas
als groen gas nu onder dezelfde definitie vallen en verboden worden. Zij vragen of
het niet wenselijk is hier onderscheid in te maken, zodat in voorkomende gevallen
besloten kan worden een wijk over te laten gaan op groen gas, zonder de mogelijkheid
hier aardgas te gebruiken. Zij vragen of het mogelijk zou kunnen zijn in zo’n geval
– net als bij ruw biogas of waterstof – de leidingen in dat gebied los te koppelen
van het landelijke gasnet, zodat louter groen gas gebruikt wordt.
Zij vragen de regering in te schatten hoe groot de verwachte besparing aan CO2-uitstoot is als gevolg van het beschikbaar stellen van het instrument omgevingsplan.
Zij vragen de regering verder toe te lichten wat de status is van het advies van de
netbeheerder over de netcapaciteit van een wijk die van het gasnet afgekoppeld wordt.
Zij vragen of dit een bindend advies is. Als dit het geval is, vragen zij of de regering
verwacht dat de beperkte netcapaciteit en beperkte personele capaciteit bij de netbeheerder
om deze netten uit te breiden een vertragende werking zal hebben op de inzet van het
gebruik van het omgevingsplan, omdat verzwaring van het net nodig is. Zij vragen of
het omgevingsplan dientengevolge maar beperkt ingezet kan worden.
3.1.2 Taken netbeheerder
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering waarom zij het besluit om
buiten gebruik geraakte gasnetten al of niet te laten liggen bij de netbeheerder laat.
Deze leden vragen of het vanuit strategisch oogpunt niet verstandiger is deze netten
in de komende jaren nog te beheren en niet af te stoten, omdat nog niet goed te overzien
is hoe de warmtevoorziening zich op de middellange en lange termijn zal ontwikkelen
en welke rol bijvoorbeeld waterstofgas of groen gas precies gaan spelen. Zij vragen
daarom of het niet wenselijk is de bestaand netten tot 2030 in stand te houden. Zij
vragen de regering hierover een strategische kosten-batenafweging te maken.
3.1.3 Registratie van de wijkgerichte aanpak
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering te reflecteren op mogelijke
privacy-gevoelige informatie die geregistreerd gaat worden door de Autoriteit Consument
en Markt (ACM). Deze leden vragen hoe daarmee om wordt gegaan. Tevens vragen zij of
het openbare karakter van dit register geen veiligheidsrisico’s kent. Ook vragen zij
of deze registratie op wijk- of adresniveau plaats vindt, en hoe omgegaan wordt met
bewoners die niet aangesloten zijn op de gemeentelijke warmtevoorziening, maar zelfvoorzienend
zijn.
3.1.4 Kostenverdeling in de tijd
De leden van de PVV-fractie lezen dat de kosten voor het nettarief van het gasnet
zullen stijgen in het geval steeds meer gebruikers het gasnet verlaten. Hiervoor krijgen
de netbeheerders geen vergoeding van overheidswege. Dit betekent dat de verwijderingskosten
en versnelde afschrijvingskosten van gasnetten vooral bij huishoudens en gebouwen
blijven die nog aan het gasnet zitten. Heeft de regering inzichtelijk om welke kosten
dit gaat? Hoe ziet deze kostenontwikkeling eruit? Erkent de regering dat deze kosten
vervallen in het geval deze gebouwen en huishoudens niet van het gas gaan?
De leden van de CDA-fractie vragen om een nadere toelichting op het punt wat betreft
de afnemende benutting van het gasnet en de mogelijkheid dat dit kan leiden tot een
stijging van het nettarief voor de resterende, steeds kleiner wordende groep gebruikers
van het gasnet. Het wetsvoorstel legt de verantwoordelijkheid omtrent de mogelijkheid
om een voorziening op te bouwen door de netbeheerders volledig bij de ACM. Deze leden
zijn benieuwd waarom hiervoor is gekozen en in welke mate het ministerie betrokken
blijft bij de besluitvorming omtrent deze mogelijkheid.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of het klopt dat financieel
draagkrachtige huiseigenaren die zelfstandig een warmtevoorziening voor hun huis realiseren
relatief weinig bijdragen aan de maatschappelijke kosten voor versnelde afschrijving
van het bestaande gasnet en investeringen in een nieuwe warmtebron. Deze leden vragen
de regering hierop te reflecteren. Zij vragen hoe voorkomen wordt dat financieel minder
draagkrachtige wijkbewoners substantieel meer bijdragen aan de nieuwe voorzieningen,
omdat zij aangewezen zijn op publieke voorzieningen.
3.2 Wijzigingen Omgevingswet
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de aanwijsbevoegdheid met instructieregels
voor het omgevingsplan wordt voorgehangen in de Tweede Kamer.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering bereid is het ontwerpbesluit gemeentelijke
instrumenten warmtetransitie op korte termijn aan de Kamer voor te leggen, zodat de
Kamer het tegelijk met het voorliggende wetsvoorstel kan bespreken.
3.2.1 Grondslag algemene rijksregels inclusief de gemeentelijke ruimte voor maatwerk
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering toe te lichten wat bedoeld
wordt met de zinsnede dat «(...) een overstap naar nadere fossiele brandstoffen verboden
is; en er daarvoor een geschikte (binnen)installatie aanwezig moet zijn.»
3.3 Regels over het warmteprogramma
De leden van de D66-fractie lezen dat met gemeenten is afgesproken dat ze «voor eind
2021 een zogenoemde transitievisie warmte opstellen». Lang niet alle gemeenten hebben
hier aan voldaan. Deze leden vragen zich daarom af hoe geborgd gaat worden dat alle
gemeenten wel op tijd over gaan op een warmteprogramma en dat alle gemeenteraden hier
ook mee akkoord gaan.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen om het
warmteprogramma in de wet van een maximale duur te voorzien. Deze leden vragen of
het niet wenselijk is het warmteprogramma met zekere regelmaat te herzien. Zij vragen
of het daarom niet goed is een termijn aan het warmteprogramma toe te kennen. Zij
vragen waarom gekozen is dit vast te leggen in een AMvB.
Daarnaast vragen zij of de betrokkenheid van de gemeenteraad bij, en daarmee de democratische
legitimatie van, het warmteprogramma niet beter geborgd moet worden door deze vast
te leggen in de Omgevingswet.
4. Verhouding tot andere nationale regelgeving en hoger recht
4.1 Ontwerp voor de Wet collectieve warmtevoorziening
De leden van de D66-fractie merken op dat het voorliggende wetsvoorstel moet bijdragen
aan de Wet collectieve warmtevoorziening. Deze leden vragen zich af hoe ervoor gezorgd
wordt dat er voldoende samenhang zit tussen deze wetten zodat ze elkaar aanvullen
waar nodig en daadwerkelijk complementair aan elkaar zijn.
De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe zij de samenhang tussen deze wetten
borgt, zodat de wetgeving consistent is en de uitvoering van de wetten op elkaar aansluit?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering toe te lichten hoe geborgd
wordt dat samenhang tussen de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie en de
Wet collectieve warmtevoorziening consistent is en de uitvoering van de wetten op
elkaar aansluit.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de voorgenomen Wet collectieve warmtevoorziening
enkele belangrijke extra waarborgen gaat bevatten ten opzichte van de huidige Warmtewet.
Deze leden vragen of de regering bereid is het voorliggende wetsvoorstel tegelijk
met de genoemde Wet collectieve warmtevoorziening in te voeren.
4.2 Eigendomsrecht en nadeelcompensatie
4.2.1 Nadeelcompensatie
De leden van de BBB-fractie onderschrijven de uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State dat deze wet de komende decennia kan leiden tot duizenden zaken
die draaien om schadevergoeding voor de benadeelde burgers.
Daarnaast wijzen deze leden erop dat dezelfde gemeenten nu al aangeven dat de nadeelcompensatie
te laag is ingeschat en dat het waarschijnlijk dus duurder wordt dan de ramingen die
de regering heeft gedaan.
4.3 Huurregelgeving
De leden van de D66-fractie merken op dat het voor huurders ook mogelijk is om het
initiatiefrecht toe te passen en zelf een verduurzamingsvoorstel te doen. Deze leden
vragen zich af of dit initiatiefrecht uitgebreid zou kunnen worden om meer snelheid
in de warmtetransitie te bewerkstelligen
4.4 Normering gericht op de stimulering van de hybride warmtepomp
De leden van de PVV-fractie lezen dat er een uitzondering komt voor gebouwen die binnen
tien jaar op bijvoorbeeld een warmtenet worden aangesloten; hierdoor hoeven deze gebouwen,
bij vervanging van hun cv-ketel, geen «substantieel alternatief» aan te schaffen.
Deze uitzondering geldt voor wijken waar de gemeente zélf heeft bepaald welke warmtebron
er komt. Deze leden vragen zich af of deze uitzondering ook geldt in het tegengestelde
geval. Concreet: worden gebouweigenaren uitgezonderd van de overstap naar, bijvoorbeeld,
een warmtenet indien zij een hybride warmtepomp hebben aangeschaft? Wat gebeurt er
in dat geval als enkele gebouweigenaren op individuele basis een all-electric warmtevoorziening
hebben aangeschaft maar de gemeente voornemens is door middel van een wijkaanpak de
gebouwen aan te sluiten op een warmtenet?
5. Uitvoering, toezicht en handhaving
5.1 Uitvoering
5.1.1 Uitvoeringskracht gemeenten
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Raad van State stelt dat het voorstel
veel vergt van gemeenten. De gemeenten spelen een sleutelrol bij de uitvoering van
het klimaatbeleid. Daarom heeft het kabinet op 27 februari 2023 de tijdelijke regeling
capaciteit decentrale overheden voor klimaat-en energiebeleid gepubliceerd, waarmee
tot en met 2025 1,04 miljard euro beschikbaar wordt gesteld. Met dit geld kunnen zij
extra personeel aantrekken en expertise in huis halen. Deze leden onderschrijven de
noodzaak om gemeenten meer expertise in huis te laten halen maar zijn tegelijkertijd
bang dat gemeenten om dezelfde mensen gaan strijden. Is het niet beter om personeel
met expertise te poolen en deze pool aan kennis en kunde beschikbaar te stellen aan
gemeenten?
Is er overwogen om het Nationale Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW) verder uit
te breiden? Hoeveel fte zijn werkzaam binnen het NPLW en is dit voldoende om gemeenten
tijdig en in voldoende mate bij te staan?
6. Gevolgen
6.1 Bestuurlijke lasten
De leden van de BBB-fractie zien ook dat gemeenten te maken hebben met grote tekorten
in personele capaciteit, er lijkt simpelweg te weinig capaciteit om deze extra regelgeving
te handhaven.
6.2 Financiële gevolgen
De leden van de BBB-fractie wijzen erop dat wanneer gemeenten nu al aangeven dat de
uitvoeringskosten flink zullen stijgen, dit dan bijna als een gegeven moet worden
gezien. Deze leden stellen dat die extra stijging van kosten in één van de grootste
wooncrises die Nederland heeft gezien uiterst onverstandig is.
De leden van de SGP-fractie horen graag hoe de regering de gevolgen van de aanwijzing
van een wijk om van het gas afgesloten te worden voor de verkoopbaarheid van woningen
en de woningwaarde in de periode tussen de aanwijzing in het warmteprogramma/omgevingsplan
en de daadwerkelijke realisatie ervan inschat en beoordeeld. Hoe wordt gezorgd voor
inperking van negatieve gevolgen?
7. Advies en consultatie
7.1 Advisering
7.1.1 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
De leden van de CDA-fractie lezen dat het kabinet niet verwacht dat dit wetsvoorstel
de komende decennia tot vele honderden, wellicht duizenden omvangrijke zaken zal leiden
bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze leden begrijpen de
redenering achter deze stellingname, maar zijn toch benieuwd hoeveel zaken de Afdeling
bestuursrechtspraak per jaar aankan voordat het systeem begint vast te lopen en of
en hoe snel er kan worden opgeschaald indien zich toch meer zaken voordoen dan verwacht.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel III (Energiewet)
De leden van de SGP-fractie constateren dat in het voorgestelde artikel 6.8a in de
eerste regel het woord «met» ontbreekt tussen «van toepassing indien» en «het oog
op verduurzaming» en vragen om taalkundige correctie.
De voorzitter van de commissie, Hagen
Adjunct-griffier van de commissie, Morrin
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.B. Hagen, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
C.E. Morrin, adjunct-griffier
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
PVV | 37 | Tegen |
GroenLinks-PvdA | 25 | Voor |
VVD | 24 | Voor |
NSC | 20 | Voor |
D66 | 9 | Voor |
BBB | 7 | Tegen |
CDA | 5 | Voor |
SP | 5 | Voor |
ChristenUnie | 3 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
FVD | 3 | Tegen |
PvdD | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
Volt | 2 | Voor |
JA21 | 1 | Tegen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.