Voorstel van wet : Voorstel van wet
36 419 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan BES eilanden 2024)
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
ARTIKEL IV
ARTIKEL V
ARTIKEL VI
ARTIKEL VII
Nr. 2 HERDRUK1
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat in het kader van het
fiscale beleid voor het jaar 2024 en volgende jaren in een aantal belastingwetten
en enige andere wetten die betrekking hebben op de BES eilanden wijzigingen aan te
brengen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Belastingwet BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw), onderdeel d, wordt «Wet loonbelasting BES en van» vervangen
door «Wet loonbelasting BES, de» en wordt na «Wet inkomstenbelasting BES» ingevoegd
«en de minimumbelasting geheven op basis van hoofdstuk VIIB».
3. Aan het eerste lid (nieuw) worden, onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel s door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
t. personenauto:
de personenauto, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de belasting van
personenauto’s en motorrijwielen 1992;
u. bestelauto:
de bestelauto, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, en derde tot en met
zesde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld op basis waarvan motorrijtuigen
voor de toepassing van deze wet, de Wet inkomstenbelasting BES of de Wet loonbelasting
BES:
a. niet als personenauto worden aangemerkt; of
b. niet als bestelauto worden aangemerkt.
B
Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, onderdeel b, wordt «95 percent» vervangen door «50 percent» en
wordt aan dat onderdeel toegevoegd «, en de overige bezittingen van het lichaam voldoen
aan het tweede lid, onderdeel b».
2. In het zevende lid wordt «in het verzoek aangegeven kalenderjaar, doch niet eerder
dan zes maanden» vervangen door «in het verzoek aangegeven eerste kalenderjaar waarin
de belastingplichtige voor de toepassing van deze wet op de BES eilanden is gevestigd,
doch niet eerder dan 24 maanden».
C
In artikel 5.8 wordt «een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting dan wel de
Belastingregeling voor het Koninkrijk» vervangen door «een verdrag of regeling ter
voorkoming van dubbele belasting».
D
Artikel 5.10 vervalt.
E
Artikel 6.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel f vervalt, onder verlettering van de onderdelen g, h en i tot f, g en h.
2. In onderdeel f (nieuw) wordt «CO2-uitstoot van een personenauto» vervangen door «CO2-uitstoot van een personenauto en een bestelauto».
F
Artikel 6.4, eerste lid, onderdeel f, vervalt, onder verlettering van onderdeel g
tot f.
G
In artikel 6.9, vierde lid, wordt «artikel 6.4, eerste lid, onderdelen d en f» vervangen
door «artikel 6.4, eerste lid, onderdeel d» en vervalt «of voortgebracht».
H
In artikel 6.10, tweede lid, onderdelen b en c, wordt «personenauto’s» vervangen door
«personenauto’s en bestelauto’s».
I
In artikel 6.10a, tweede lid, wordt «personenauto’s» vervangen door «personenauto’s
en bestelauto’s».
J
In artikel 6.11, eerste lid, onderdeel k, wordt «artikel 6.4, eerste lid, onderdeel
g» vervangen door «artikel 6.4, eerste lid, onderdeel f».
K
Artikel 6.14, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste zin wordt «is verplicht op verzoek van zijn afnemer een doorlopend genummerde
en gedagtekende factuur aan de afnemer uit te reiken» vervangen door «reikt aan die
ondernemer een doorlopend genummerde en gedagtekende factuur als bedoeld in artikel
8.89a, eerste lid, uit».
2. De tweede zin vervalt.
L
In artikel 6.19, tweede lid, onderdelen a en b, wordt «personenauto’s» vervangen door
«personenauto’s en bestelauto’s».
M
In artikel 6.19a, tweede lid, wordt «personenauto’s» vervangen door «personenauto’s
en bestelauto’s».
N
In artikel 6.22 wordt in het eerste lid, onderdeel a, het vijfde lid en het zevende
lid «USD 20.000» vervangen door «USD 30.000».
O
In artikel 7.4, eerste lid, onderdeel g, wordt «artikel 6.4, eerste lid, onderdeel
g» vervangen door «artikel 6.4, eerste lid, onderdeel f».
P
Na hoofdstuk VIIA wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK VIIB. MINIMUMBELASTING
TITEL 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 7b.1 Toepassing Wet minimumbelasting 2024
1. Met betrekking tot groepsentiteiten als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet minimumbelasting
2024 die op grond van artikel 1.5 in samenhang met artikel 5.2 zijn gevestigd op de
BES eilanden of die een op de BES eilanden gelegen vaste inrichting zijn als bedoeld
in onderdeel c van de definitie van vaste inrichting in artikel 1.2, eerste lid, van
de Wet minimumbelasting 2024 is de Wet minimumbelasting 2024, met uitzondering van
de artikelen, bedoeld in het derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande
dat daarbij:
a. wordt gelezen voor:
1°. Nederland: de BES eilanden;
2°. in Nederland: op de BES eilanden;
b. in de in artikel 1.2, eerste lid, van die wet opgenomen definities van kwalificerende
binnenlandse bijheffing, kwalificerende inkomen-inclusiemaatregel en kwalificerende
onderbelastewinstmaatregel, en in artikel 6.2, tweede lid, onderdeel a, onder 4°,
van die wet de zinsnede «, met betrekking tot derde staten,» buiten toepassing blijft;
c. in artikel 4.1, eerste lid, aanhef, van die wet de zinsnede «of door een in een lidstaat
gevestigde uiteindelijkemoederentiteit die een uitgesloten entiteit is» buiten toepassing
blijft;
d. in artikel 13.3, eerste en tweede lid, van die wet wordt gelezen voor artikel 23,
vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht: artikel 27, vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht BES.
2. In afwijking van de in artikel 1.2, eerste lid, van de Wet minimumbelasting 2024
opgenomen definitie van derde staat wordt daaronder voor de toepassing van die wet
op groepsentiteiten als bedoeld in het eerste lid, aanhef, verstaan: het Koninkrijk
der Nederlanden met uitzondering van de BES eilanden, en elke andere staat.
3. De hoofdstukken 5, 11 en 12 en artikel 14.3 van de Wet minimumbelasting 2024 zijn
niet van overeenkomstige toepassing op groepsentiteiten als bedoeld in het eerste
lid, aanhef.
TITEL 2. WIJZE VAN HEFFING
Artikel 7b.2 Voldoening op aangifte
1. De in een tijdvak verschuldigd geworden belasting wordt op aangifte voldaan.
2. In afwijking van artikel 8.5, tweede lid, eerste zin, en artikel 8.11, derde lid,
stelt de inspecteur de termijn voor het doen van aangifte zodanig vast dat deze niet
eerder verstrijkt dan zeventien maanden na het einde van het tijdvak.
3. In afwijking van artikel 8.11, eerste lid, is de belastingplichtige gehouden de belasting
overeenkomstig de aangifte aan de ontvanger te betalen binnen zeventien maanden na
het einde van het tijdvak.
4. Indien artikel 8.4, zevende lid, van de Wet minimumbelasting 2024 toepassing vindt
op een bedrag aan ingevolge hoofdstuk 3 van die wet verschuldigde binnenlandse bijheffing
vervalt de betalingsverplichting voor dat bedrag aan binnenlandse bijheffing.
Artikel 7b.3 Naheffing
1. In afwijking van artikel 8.12, vierde lid, vervalt de bevoegdheid tot naheffing door
verloop van zes jaren en vier maanden na het einde van het tijdvak waarover de belasting
is verschuldigd.
2. Indien artikel 7b.8, eerste en tweede lid, toepassing vindt, vervalt in afwijking
van artikel 8.12, vierde lid, de bevoegdheid tot naheffing door verloop van zes jaren
en zeven maanden na het einde van het tijdvak waarover de belasting is verschuldigd.
3. Indien artikel 8.4, zevende lid, van de Wet minimumbelasting 2024 toepassing vindt
op een bedrag aan ingevolge hoofdstuk 3 van die wet verschuldigde binnenlandse bijheffing
vervalt:
a. de bevoegdheid tot naheffing met betrekking tot dat bedrag; en
b. een voor dat bedrag reeds opgelegde naheffingsaanslag die nog niet is ingevorderd.
Artikel 7b.4 Inlichtingenverplichting
1. De belastingplichtige is gehouden de inspecteur eigener beweging juiste en volledige
inlichtingen of gegevens die van belang kunnen zijn voor de heffing van de belasting
te verstrekken binnen twee weken nadat hem bekend is geworden dat die inlichtingen
of gegevens niet, onjuist of onvolledig door hem zijn verstrekt.
2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, wordt nagekomen op de door de inspecteur
aangegeven wijze.
3. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, vervalt door verloop van zes jaren en
vier maanden na het einde van het tijdvak waarover de belasting is verschuldigd.
4. Indien artikel 7b.8, eerste en tweede lid, toepassing vindt, vervalt de verplichting,
bedoeld in het eerste lid, door verloop van zes jaren en zeven maanden na het einde
van het tijdvak waarover de belasting is verschuldigd.
TITEL 3. BESTUURLIJKE BOETEN EN AANSPRAKELIJKHEID
Artikel 7b.5 Bestuurlijke boeten
1. Voor de toepassing van artikel 8.22, tweede lid, vormt het verzuim het niet doen
van aangifte dan wel het niet doen van aangifte binnen de ingevolge artikel 7b.2,
tweede lid, dan wel artikel 7b.8, eerste lid, gestelde termijn.
2. Voor de toepassing van artikel 8.23, eerste lid, vormt het verzuim het niet, gedeeltelijk
niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 7b.2, derde lid, dan wel artikel 7b.8,
tweede lid, gestelde termijn betalen van de belasting.
3. In afwijking van de artikelen 8.23, derde lid, en 8.26, vierde lid, vervalt de bevoegdheid
tot het opleggen van een bestuurlijke boete op grond van die artikelen door verloop
van zes jaren en vier maanden na het einde van het tijdvak waarover de belasting is
verschuldigd.
4. Indien artikel 7b.8, eerste en tweede lid, toepassing vindt, vervalt in afwijking
van de artikelen 8.23, derde lid, en 8.26, vierde lid, de bevoegdheid tot het opleggen
van een bestuurlijke boete op grond van die artikelen door verloop van zes jaren en
zeven maanden na het einde van het tijdvak waarover de belasting is verschuldigd.
Artikel 7b.6 Vergrijpboete overtreden inlichtingenverplichting
1. Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de
verplichting, bedoeld in artikel 7b.4, eerste lid, niet is of wordt nagekomen, vormt
dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een boete kan opleggen van ten
hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag van de boete.
2. De grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag aan belasting dat als gevolg
van het niet nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 7b.4, eerste lid, ten
onrechte niet zou zijn geheven.
3. De bevoegdheid tot het opleggen van een vergrijpboete op grond van het eerste lid
vervalt door verloop van zes jaren en vier maanden na het einde van het tijdvak waarover
de belasting is verschuldigd.
4. Indien artikel 7b.8, eerste en tweede lid, toepassing vindt, vervalt de bevoegdheid
tot het opleggen van een vergrijpboete op grond van het eerste lid door verloop van
zes jaren en zeven maanden na het einde van het tijdvak waarover de belasting is verschuldigd.
Artikel 7b.7 Hoofdelijke aansprakelijkheid
Hoofdelijk aansprakelijk is voor de minimumbelasting die over een tijdvak is geheven
van een groepsentiteit behorend tot een multinationale groep of binnenlandse groep
als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, van de Wet minimumbelasting 2024: elk van
de groepsentiteiten die in dat tijdvak deel uitmaakt of uitmaakte van die multinationale
groep of binnenlandse groep.
TITEL 4. TRANSITIEREGELS
Artikel 7b.8 Transitieregels wijze van heffing en bijheffing-informatieaangifte
1. In afwijking van de artikelen 8.5, tweede lid, eerste zin, 8.11, derde lid, en 7b.2,
tweede lid, stelt de inspecteur de termijn voor het doen van aangifte over het overgangsjaar
zodanig vast dat deze niet eerder verstrijkt dan twintig maanden na het einde van
dat tijdvak.
2. In afwijking van de artikelen 8.11, eerste lid, en 7b.2, derde lid, is de belastingplichtige
gehouden de belasting over het overgangsjaar aan de ontvanger overeenkomstig de aangifte
te betalen binnen twintig maanden na het einde van dat tijdvak.
3. In afwijking van artikel 13.1, zevende lid, van de Wet minimumbelasting 2024 worden
de bijheffing-informatieaangifte en kennisgeving, bedoeld in dat artikel, met betrekking
tot het overgangsjaar binnen achttien maanden na het einde van dat tijdvak ingediend
bij de inspecteur.
4. Dit artikel vindt geen toepassing indien door de multinationale groep waartoe de
belastingplichtige behoort voorafgaand aan het overgangsjaar een bijheffing-informatieaangifte
is ingediend in een andere staat waarmee Nederland voor wat betreft de BES eilanden
voor dat jaar een kwalificerende overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten als bedoeld
in artikel 13.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumbelasting 2024 heeft.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder overgangsjaar verstaan: het eerste
verslagjaar waarin een multinationale groep als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid,
van de Wet minimumbelasting 2024 met betrekking tot de BES eilanden regels ter implementatie
van Richtlijn (EU) 2022/2525 of van de OESO-modelregels dient toe te passen, of het
eerste verslagjaar waarin een binnenlandse groep als bedoeld in artikel 1.2, eerste
lid, van die wet in samenhang met artikel 7b.1, eerste lid, onderdeel a, voldoet aan
de criteria, bedoeld in artikel 2.1 van die wet.
Q
Artikel 8.3 komt te luiden:
Artikel 8.3. Aangifte, uitnodiging op verzoek
1. Met betrekking tot de BES belastingen kan de inspecteur degene die naar zijn mening
vermoedelijk belastingplichtig of inhoudingsplichtig is uitnodigen tot het doen van
aangifte. Worden door deze wet aangelegenheden van een derde aangemerkt als aangelegenheden
van degene die vermoedelijk belastingplichtig of inhoudingsplichtig is, dan kan de
inspecteur ook die derde uitnodigen tot het doen van aangifte.
2. Degene die een daartoe strekkend verzoek bij de inspecteur indient, wordt in elk
geval uitgenodigd tot het doen van aangifte.
3. In de uitnodiging tot het doen van aangifte wordt opgave verlangd van gegevens en
kan overlegging of toezending worden gevraagd van bescheiden en andere gegevensdragers
of de inhoud daarvan, waarvan de kennisneming voor de heffing van de belasting van
belang kan zijn.
4. Ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, is gehouden aangifte te doen
door de in de uitnodiging gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud
in te vullen, te ondertekenen en in te leveren of toe te zenden.
5. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald:
a. voor welke belastingen of groepen van belastingplichtigen of inhoudingsplichtigen
het doen van aangifte uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden; en
b. onder welke voorwaarden hiervan door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking
ontheffing kan worden verleend.
R
Aan hoofdstuk VIII, titel 2, afdeling 1, wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 8.6a. Mededelingsplicht
1. In bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen kunnen belastingplichtigen
of inhoudingsplichtigen worden gehouden de inspecteur eigener beweging mededeling
te doen van onjuistheden of onvolledigheden in voor de belastingheffing van belang
zijnde gegevens en inlichtingen die hun bekend zijn of zijn geworden.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot
het uiterste tijdstip en de wijze waarop de mededeling gedaan moet worden.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan het niet nakomen van de verplichting worden
aangemerkt als een overtreding. Indien het niet nakomen van de verplichting is te
wijten aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige, onderscheidenlijk de inhoudingsplichtige,
vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete kan
opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag aan belasting dat als gevolg van
het niet nakomen van de verplichting niet is of zou zijn geheven.
S
Aan artikel 8.7, derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien binnen zes
maanden voor het einde van de termijn een verzoek als bedoeld in artikel 8.3, tweede
lid, wordt gedaan, of gegevens worden verstrekt zonder een aan die verstrekking van
gegevens voorafgaande uitnodiging tot het doen van aangifte en die gegevens ook en
op dezelfde wijze zouden moeten worden verstrekt in geval van een aan die verstrekking
van gegevens voorafgaande uitnodiging tot het doen van aangifte, wordt die termijn
met zes maanden verlengd.
T
Artikel 8.10 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. De bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag vervalt door verloop
van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Artikel 8.7,
vierde lid, is hierbij van toepassing. Indien voor het doen van aangifte uitstel is
verleend, wordt de navorderingstermijn met de duur van dit uitstel verlengd.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Indien binnen zes maanden voor het einde van de termijn, bedoeld in het derde lid,
eerste zin, of van de termijn, bedoeld in het vierde lid, gegevens worden verstrekt
zonder een aan die verstrekking van gegevens voorafgaande uitnodiging tot het doen
van aangifte en die gegevens ook en op dezelfde wijze zouden moeten worden verstrekt
in geval van een aan die verstrekking van gegevens voorafgaande uitnodiging tot het
doen van aangifte, wordt die verstrekking van gegevens aangemerkt als het op uitnodiging
doen van aangifte, bedoeld in artikel 8.3, eerste lid, en wordt de termijn met zes
maanden verlengd.
U
Aan artikel 8.20 worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. De termijn waarbinnen de belanghebbende aanspraak kan maken op het ambtshalve verlenen
van vermindering van een onjuiste belastingaangifte of beschikking of op het ambtshalve
verlenen van een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf
vervalt:
a. voor aanslagbelastingen: door verloop van vijf jaar na het einde van het kalenderjaar
waarop de belastingaanslag, onderscheidenlijk de vermindering, de ontheffing of de
teruggaaf, betrekking heeft, waarbij voor afwijkende tijdvakken deze termijn gaat
lopen na afloop van het boekjaar of belastingtijdvak, terwijl voor tijdstipbelastingen
de termijn gaat lopen na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan;
b. voor aangiftebelastingen: door verloop van vijf jaar na het einde van het belastingjaar
waarin de belastingschuld is ontstaan of waarop de vermindering, de ontheffing of
de teruggaaf betrekking heeft.
4. Tenzij is gebleken in hoeverre de belastingaanslag of de beschikking onjuist is,
verleend de inspecteur geen vermindering, ontheffing of teruggaaf als een verzoek
om vermindering of teruggaaf betrekking heeft op een belastingaanslag, onderscheidenlijk
een beschikking, waarvoor:
a. de vereiste aangifte niet is gedaan; of
b. niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 8.13, tweede
lid, 8.83, 8.84, 8.86, 8.87 en 8.87a voor zover het verplichtingen van administratieplichtigen
betreft ten behoeve van de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is
opgedragen.
V
In artikel 8.24a, eerste en tweede lid, wordt «artikel 5.10» vervangen door «artikel
8.87a».
W
Na artikel 8.24a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 8.24b. Vergrijp niet, onjuist of onvolledig doen van aangifte
1. Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat met
betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte
niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan
de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke
boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven
grondslag voor die bestuurlijke boete.
2. De grondslag voor de bestuurlijke boete wordt, voor zover een bedrag als gevolg van
de opzet van de belastingplichtige niet is of zou zijn geheven, gevormd door:
a. het bedrag van de aanslag; of
b. indien verliezen ten onrechte in aanmerking zijn of worden genomen: het bedrag waarop
de aanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met die verliezen.
3. Indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen en als gevolg daarvan geen
aanslag kan worden vastgesteld, kan de inspecteur de bestuurlijke boete niettemin
opleggen. De bevoegdheid tot het opleggen van de bestuurlijke boete vervalt door verloop
van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld zou zijn
ontstaan indien geen verliezen in aanmerking zouden zijn genomen.
X
In artikel 8.64 wordt «onderdeel h» vervangen door «onderdeel g».
Y
Artikel 8.67 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «de loonbelasting» ingevoegd «, de sociale verzekeringspremies
en de algemene bestedingsbelasting».
2. In het derde lid wordt «Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES» vervangen door
«Wet financiële markten BES» en wordt «betaling van belasting» vervangen door «betaling
van loonbelasting, sociale verzekeringspremies en algemene bestedingsbelasting». Voorts
wordt «betaling die de inlener» vervangen door «betaling die de uitlener».
Z
Artikel 8.68 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid, aanhef, wordt na «de loonbelasting» ingevoegd «, de sociale verzekeringspremies
en de algemene bestedingsbelasting».
2. In het zesde lid wordt «Wet toezicht bank- en kredietwezen 1994 BES» vervangen door
«Wet financiële markten BES».
3. In het zevende lid wordt «een week» vervangen door «een maand».
AA
Na artikel 8.83 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 8.83a Meldingsplicht vastgoedbelasting
1. Voor de bepaling van de verschuldigde vastgoedbelasting is eenieder die:
a. op enig moment van een onroerende zaak het genot verkrijgt krachtens eigendom, bezit
of beperkt recht, verplicht binnen vier maanden na die verkrijging daarvan melding
te doen bij de inspecteur;
b. van een onroerende zaak het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft,
ter zake waarvan zich wijzigingen als bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, hebben voorgedaan,
verplicht binnen vier maanden nadat die wijzigingen zich hebben voorgedaan hiervan
melding te doen bij de inspecteur;
c. bij het begin van een kalenderjaar van een onroerende zaak het genot krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht heeft en binnen een jaar na afloop van dat kalenderjaar geen
aanslag heeft ontvangen, verplicht hiervan melding te doen bij de inspecteur binnen
vier maanden na afloop van dat jaar.
2. Ingeval meerdere personen of lichamen van een onroerende zaak het genot krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht hebben kan een van hen als vertegenwoordiger de meldingen
doen.
3. De meldingen bevatten in ieder geval de volgende informatie:
a. de naam, het adres en, indien personen of lichamen die het genot krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht van de onroerende zaak hebben op de BES eilanden wonen, onderscheidenlijk
zijn gevestigd, een al dan niet fiscaal identificatienummer van die personen, onderscheidenlijk
lichamen;
b. de datum waarop het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende
zaak aanvangt;
c. krachtens welk recht er het genot van de onroerende zaak is;
d. het adres van de onroerende zaak; en
e. een indicatieve waarde van de onroerende zaak, dan wel een indicatie van de wijziging
van de waarde die zich die zich als gevolg van een wijziging van de onroerende zaak
als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft voorgedaan.
4. Ingeval de aanslag niet of tot een te laag bedrag is vastgesteld omdat niet tijdig
is voldaan aan de meldingsplicht, kan de inspecteur gelijktijdig met de vaststelling
van de aanslag een bestuurlijke boete van ten hoogste 100 percent van het bedrag van
de aanslag opleggen.
BB
Artikel 8.87 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd «en de heffing van de belasting waarvan de inhouding
aan hen is opgedragen».
2. In het tweede lid wordt «in de maand januari van elk jaar» vervangen door «binnen
drie maanden na afloop van het kalenderjaar» en wordt «in het afgelopen jaar» vervangen
door «in dat kalenderjaar». Voorts wordt aan dat lid toegevoegd «, met uitzondering
van andere administratieplichtigen die bij of voor de administratieplichtige werkzaamheden
of diensten hebben verricht».
3. In het derde lid wordt «in de maand januari van elk jaar» vervangen door «binnen
drie maanden na afloop van het kalenderjaar» en wordt «in het afgelopen jaar» vervangen
door «in dat kalenderjaar». Voorts vervalt «, met inbegrip van bestuurders, commissarissen
en personen, die niet anders dan op provisiebasis werken».
CC
Na artikel 8.87 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 8.87a. Indienen jaarrekening
1. Elk op de BES eilanden gevestigd lichaam is gehouden jaarlijks binnen negen maanden
na afloop van het boekjaar een door de bestuurder van het lichaam gewaarmerkt afschrift
van de jaarrekening, bestaande uit een balans, winst- en verliesrekening en toelichting
op deze stukken, bij de inspecteur in te dienen. De eerste zin is eveneens van toepassing
op een lichaam dat op grond van artikel 5.2 geacht wordt in Nederland te zijn gevestigd,
alsmede op een lichaam dat niet op de BES eilanden is gevestigd en een onderneming
drijft met behulp van een op de BES eilanden aanwezige vaste inrichting of met behulp
van een op de BES eilanden woonachtige of gevestigde vaste vertegenwoordiger.
2. De jaarrekening wordt opgesteld volgens de bepalingen van artikel 15 van Boek 2 van
het Burgerlijk Wetboek BES, dan wel volgens soortgelijke buitenlandse regelingen.
Onze Minister kan nadere regels geven voor de opstelling van de jaarrekening.
3. De inspecteur reikt tegen ontvangst van de jaarrekening een ontvangstbewijs uit.
4. De inspecteur kan onder door hem te stellen voorwaarden uitstel voor het indienen
van de jaarrekening verlenen.
DD
Artikel 8.89a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef vervalt «, in afwijking in zoverre van artikel 6.14, derde lid,».
2. In onderdeel b wordt na «in rekening gebrachte bedrag» toegevoegd «en het bedrag
aan algemene bestedingsbelasting».
EE
In artikel 8.124, eerste lid, vervalt «de Belastingregeling voor het Koninkrijk en».
FF
Hoofdstuk IX vervalt.
ARTIKEL II
In de Belastingwet BES wordt in artikel 7b.1, derde lid, «De hoofdstukken 5, 11 en
12» vervangen door «Artikel 5.1, eerste lid, onderdeel c, en vijfde lid, de hoofdstukken
11 en 12».
ARTIKEL III
De Wet inkomstenbelasting BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde en zesde lid wordt «personenauto» vervangen door «personenauto of bestelauto».
2. Het zevende lid komt te luiden:
7. Voor de toepassing van het vijfde en zesde lid en de daarop berustende bepalingen
wordt een bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend
geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen niet als bestelauto aangemerkt.
4. In het achtste lid wordt «personenauto’s» vervangen door «de personenauto, onderscheidenlijk
de bestelauto,» en wordt «zijn geregistreerd» vervangen door «is geregistreerd».
B
Artikel 8, onderdeel n, vervalt, onder verlettering van onderdeel o tot n.
C
Artikel 9a, derde lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. personenauto’s, tenzij deze zijn bestemd voor bedrijfsmatig personenvervoer over de
weg;
D
In artikel 24, tweede lid, wordt «USD 13.549» vervangen door «USD 17.352».
ARTIKEL IV
De Wet loonbelasting BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde lid worden twee
leden ingevoegd, luidende:
2. Tot het loon behoren aanspraken om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een
of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen.
3. Tot het loon behoren uitkeringen en verstrekkingen ingevolge een tot het loon behorende
aanspraak voor zover de aanspraak in afwijking van hetgeen bij of krachtens deze wet
is bepaald, bij de bepaling van de verschuldigde belasting niet als loon in aanmerking
is genomen.
4. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
5. Tot het loon behoren niet:
a. aanspraken ingevolge de Wet ziekteverzekering BES, de Wet ongevallenverzekering BES
en de Cessantiawet BES;
b. aanspraken die naar aard en strekking overeenkomen met aanspraken als bedoeld in onderdeel
a;
c. aanspraken ingevolge een pensioenregeling;
d. aanspraken op uitkeringen wegens overlijden of invaliditeit ten gevolge van een ongeval;
e. eenmalige uitkeringen en verstrekkingen ter zake van het overlijden van de werknemer
voor zover deze uitkeringen en verstrekkingen driemaal het loon over een maand niet
overtreffen, alsmede aanspraken op de hiervoor bedoelde uitkeringen en verstrekkingen;
f. de door de werkgever ten behoeve van de werknemer gemaakte kosten in verband met geneeskundige
behandeling en verpleging, alsmede de aanspraken van de werknemer op vrije geneeskundige
behandeling en verpleging en op tegemoetkoming in ziektekosten;
g. vergoedingen voor zover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten
tot verwerving van het loon, behoudens ter zake van:
1°. posten als bedoeld in artikel 9c, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting BES, met
uitzondering van onderdeel h daarvan;
2°. vervoerskosten als bedoeld in artikel 9c, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting
BES voor zover meer wordt vergoed dan de aldaar genoemde prijs per kilometer;
3°. vaste vergoedingen voor zover niet is voldaan aan door Onze Minister nader te stellen
regels;
h. uitkeringen en verstrekkingen tot vergoeding van door de werknemer in verband met
zijn dienstbetrekking geleden schade aan of verlies van persoonlijke goederen;
i. uitkeringen tot dekking van op de werknemer drukkende kosten van zijn opleiding of
studie voor een beroep, alsmede verstrekkingen met betrekking tot zodanige opleiding
of studie;
j. bedragen die worden ingehouden:
1°. als bijdrage ingevolge een pensioenregeling;
2°. als bijdrage voor aanspraken die ingevolge de onderdelen b en d niet tot het loon
behoren.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat eveneens niet tot het loon behoren
andere aanspraken dan bedoeld in het vijfde lid.
B
Artikel 6c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. In afwijking van het eerste lid wordt, ingeval aan een werknemer in verband met het
verrichten van arbeid een bestelauto of een personenauto ter beschikking is gesteld,
tot de inkomsten uit arbeid gerekend ten minste het bedrag waarmee 15% van de nieuwwaarde,
met inbegrip van de algemene bestedingsbelasting en de invoerrechten, van de bestelauto
of personenauto de vergoeding die de werknemer ter zake van het gebruik, anders dan
ten behoeve van het verrichten van arbeid, verschuldigd is, te boven gaat, tenzij
de werknemer doet blijken dat die auto niet voor privédoeleinden, waaronder woon-werkverkeer,
wordt gebruikt. Voor de toepassing van dit lid en de daarop berustende bepalingen
wordt een bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend
geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen niet als bestelauto aangemerkt.
2. In het derde lid wordt «de personenauto» vervangen door «de personenauto, onderscheidenlijk
de bestelauto,».
3. In het vierde lid wordt «personenauto’s» vervangen door «de personenauto, onderscheidenlijk
de bestelauto,» en wordt «zijn geregistreerd» vervangen door «is geregistreerd».
C
Artikel 7, vierde lid, onderdeel a, tweede opsommingsteken, vervalt.
D
In artikel 8, derde lid, wordt «waarvoor bij» vervangen door «waarvoor hij».
E
In artikel 9, tweede lid vervalt «verminderd met de in artikel 6, derde lid, onderdeel
f, bedoelde bedragen».
F
Artikel 9a komt te luiden:
Artikel 9a
1. Ten aanzien van de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin
hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, wordt het in het kalenderjaar van
dat lichaam genoten loon ten minste gesteld op het hoogste van de volgende bedragen:
a. 90% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
b. het hoogste loon van de werknemers die in dienst zijn van het lichaam of met het lichaam
verbonden lichamen, met dien verstande dat indien tot het lichaam of met het lichaam
verbonden lichamen geen andere werknemers dan de werknemer in dienstbetrekking staan,
dit loon wordt gesteld op 90% van de netto-omzet van het lichaam;
c. tweemaal de belastingvrije som, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting
BES.
2. Indien de inhoudingsplichtige aannemelijk maakt dat het hoogste bedrag, bedoeld in
het eerste lid, hoger is dan 90% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking,
wordt het loon in afwijking van het eerste lid gesteld op 90% van het loon uit de
meest vergelijkbare dienstbetrekking.
3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b:
a. wordt onder netto-omzet verstaan: de totale omzet van het lichaam na aftrek van de
verschuldigde algemene bestedingsbelasting en alle op deze omzet betrekking hebbende
kosten, lasten en afschrijvingen;
b. worden de partner van de werknemer en de bloed- of aanverwanten van de werknemer tot
en met de derde graad niet als werknemer aangemerkt, met dien verstande dat ingeval
deze personen loon genieten, dit loon ter bepaling van de netto-omzet als kosten in
aanmerking wordt genomen.
4. In afwijking van het eerste en tweede lid mag het in een kalenderjaar genoten loon
in het jaar van oprichting van het lichaam en de drie daaropvolgende kalenderjaren
ook worden gesteld op het bedrag van de commerciële winst van het lichaam, doch niet
op een lager bedrag dan nihil.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. partner:
de echtgenoot, alsmede de ongehuwde meerderjarige persoon waarmee de ongehuwde meerderjarige
belastingplichtige een notarieel samenlevingscontract is aangegaan of met wie hij
staat ingeschreven op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen op de BES
eilanden of een daarmee naar aard en strekking overeenkomstige registratie buiten
de BES eilanden;
b. aanmerkelijk belang:
een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting
BES;
c. meest vergelijkbare dienstbetrekking:
de dienstbetrekking die van alle dienstbetrekkingen:
1°. waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt;
2°. die bekend zijn bij de inhoudingsplichtige en de inspecteur;
3°. waarvan het loon bekend is of in redelijkheid geschat kan worden; en
4°. waarvan het loon niet op een ander bedrag is vastgesteld dan in het economische verkeer
gebruikelijk is;
het meest vergelijkbaar is met de dienstbetrekking van de werknemer;
d. met het lichaam verbonden lichaam:
1°. een lichaam waarin de inhoudingsplichtige voor ten minste een derde gedeelte belang
heeft;
2°. een lichaam dat voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in de inhoudingsplichtige;
3°. een lichaam waarin een derde voor ten minste een derde gedeelte belang heeft, terwijl
deze derde tevens voor ten minste een derde gedeelte belang heeft in de inhoudingsplichtige.
ARTIKEL V
De Douane- en Accijnswet BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2.51, eerste lid, wordt «identificatiebewijs» vervangen door «identiteitsdocument»
en wordt «artikel 3 van de Wet identificatie bij financiële dienstverlening BES» vervangen
door «artikel 2 van de Wet identificatieplicht BES».
B
In artikel 2.78, vijfde lid, onderdeel a, wordt «de eerste werkdag» vervangen door
«10 dagen».
C
In artikel 2.113, tweede lid, wordt «artikel 2.78, derde lid» vervangen door «artikel
2.78, zevende lid».
ARTIKEL VI
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2024, met dien verstande dat:
a. artikel I, onderdeel Y, subonderdeel 2, terugwerkt tot en met 1 juli 2012;
b. artikel IV, onderdeel D, en artikel V, onderdeel C, terugwerken tot en met 1 januari
2011;
2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdeel P, in werking met ingang
van 31 december 2023 en vindt dat onderdeel voor het eerst toepassing met betrekking
tot verslagjaren als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, van de Wet minimumbelasting
2024 die aanvangen op of na 31 december 2023.
3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel II in werking met ingang van 31 december
2024 en vindt dat artikel voor het eerst toepassing met betrekking tot verslagjaren
als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, van de Wet minimumbelasting 2024 die aanvangen
op of na 31 december 2024.
ARTIKEL VII
Deze wet wordt aangehaald als: Belastingplan BES eilanden 2024.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 34 | Voor | |
D66 | 24 | Voor | |
PVV | 16 | Voor | |
CDA | 14 | Voor | |
PvdA | 9 | Voor | |
SP | 9 | Voor | |
GroenLinks | 8 | Voor | |
PvdD | 6 | Voor | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
FVD | 5 | Tegen | |
BBB | 4 | Voor | |
DENK | 3 | Voor | |
SGP | 3 | Voor | |
Groep Van Haga | 2 | Voor | |
Volt | 2 | Voor | |
BIJ1 | 1 | Voor | |
Ephraim | 1 | Niet deelgenomen | |
Fractie Den Haan | 1 | Voor | |
Gündogan | 1 | Niet deelgenomen | |
JA21 | 1 | Voor | |
Omtzigt | 1 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.