Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
36 380 Wijziging van diverse wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (Implementatiewet toegankelijkheidsvoorschriften producten en diensten)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 15 september 2023
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend
onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen
van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zullen zijn
beantwoord, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van
wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
1.
Algemeen
00
2.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel en verhouding tot de Wet gelijke behandeling op grond
van handicap of chronische ziekte
00
3.
Uitvoeringsaspecten
00
4.
Consultatie en advies
00
1. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie danken de regering voor het wetsvoorstel Wijziging van diverse wetten ter implementatie
van Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019
betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (hierna:
het wetsvoorstel). Deze leden onderschrijven het doel van deze richtlijn en hebben
nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben hierover nog enkele vragen en
opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Genoemde leden
vinden het belangrijk dat mensen met een handicap zo gewoon mogelijk deel kunnen nemen
aan het dagelijks leven; de uniformering van uiteenlopende nationale toegankelijkheidsvoorschriften
draagt hieraan bij. Wat deze leden betreft is het uitgangspunt: «gewoon waar het kan,
anders als het moet.»
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Deze leden willen benadrukken dat
ze het doel van het wetsvoorstel, namelijk het vergroten van de maatschappelijke deelname
van personen met een beperking, uiteraard van harte ondersteunen. Genoemde leden vinden
het daarom belangrijk dat deze implementatiewet zodanig wordt vormgegeven dat dit
er bij de uitwerking toe leidt dat genoemd doel zoveel mogelijk daadwerkelijk in de
praktijk bereikt wordt.
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen implementatie van EU Richtlijn 2019/882 inzake
toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten. Deze leden onderschrijven
het doel om de maatschappelijke participatie voor personen met een handicap te vergroten.
1.1 Inleiding
De leden van de CDA-fractie lezen dat de richtlijn de uitvoering van het EU-verdrag met gemeenschappelijke EU-regels
faciliteert en er voorts aan bijdraagt dat de lidstaten hun nationale afspraken en
hun verplichtingen uit hoofde van het verdrag in verband met toegankelijkheid op geharmoniseerde
wijze nakomen. Gelet op het toepassingsgebied van de richtlijn draagt deze ook bij
aan een inclusievere samenleving en maakt de richtlijn het voor personen met een beperking
gemakkelijker om zelfstandig te leven en diensten en producten af te nemen. Deze leden
zijn wel van mening dat de uitvoering van deze richtlijn ingewikkeld is vanwege de
vele uitzonderingen. Daarnaast menen zij dat het soms onduidelijk is en blijft welke
diensten of producten eronder vallen en om welke reden. Is de regering het hiermee
eens?
Wat kan de regering doen om dit duidelijker te maken, met name voor mensen met een
handicap zelf? Zij moeten toch weten wat ze kunnen verwachten? Voor die doelgroep
dient deze EU-richtlijn immers soelaas te bieden. Daarnaast vragen deze leden specifiek
aandacht voor de groep mensen die laaggeletterd is. Kan de regering toelichten in
hoeverre dit wetsvoorstel hieraan tegemoetkomt?
De leden van de CDA-fractie delen de zorg van de afdeling Advisering van de Raad van
State over de rol die mensen met een handicap zelf hebben. Hoe borgt de regering dat
mensen met een handicap en hun vertegenwoordigende organisaties, structureel en op
de verschillende beleidsterreinen worden betrokken bij implementatie, uitvoering,
monitoring en (ontwikkeling van) toezicht van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn?
1.2 Achtergrond van de richtlijn
De leden van de VVD-fractie lezen dat zowel in stedelijke als in landelijke gebieden er dezelfde maatregelen
moeten worden genomen en dezelfde ontwikkelingen plaats dienen te vinden om de toegankelijkheid
van de samenleving voor mensen na te streven. Hoe reëel acht de regering het dat deze
gebieden een gelijkwaardig niveau bereiken? Vooral als het gaat om mobiliteitsvoorzieningen,
zo vragen deze leden.
1.3 Hoofdlijnen van de richtlijn
De leden van de VVD-fractie zijn blij om te lezen dat de regering ook uitzonderingen in ogenschouw heeft genomen.
Deze worden omschreven in artikel 14 van de richtlijn. Het is goed om te lezen dat
marktdeelnemers naar eigen oordeel gebruik kunnen maken van deze uitzonderingen. Ook
is het goed dat kleine ondernemingen zich niet aan deze regels hoeven te houden.
De leden van de D66-fractie zouden graag duidelijkheid krijgen over de vraag wat de gehanteerde definitie van
micro-ondernemingen wordt en welke ondersteuning de regering wel biedt aan deze partijen.
Wat deze leden betreft is het van belang dat er op een redelijke termijn duidelijkheid
wordt geboden aan de marktdeelnemers. Welke streefdatum hanteert de regering hiervoor?
De leden van de PVV-fractie informeren of er al aanbieders van producten en diensten zijn die volledig voldoen
aan de EU-richtlijn en alle specifieke voorschriften, eisen en voorwaarden. Zij ontvangen
graag voorbeelden per afdeling en bijlage. Zijn er al fabrikanten die hun producten
ontwerpen en vervaardigen overeenkomstig de van toepassing zijnde toegankelijkheidsvoorschriften?
Zo ja, welke?
Voorts vragen deze leden hoe importeurs ervoor zullen zorgen dat er uitsluitend producten
die conform zijn aan de EU-richtlijn in de handel gebracht worden. Hoe gaan zij erop
toezien dat het product de conformiteitsbeoordeling heeft doorlopen, dat het product
vergezeld gaat van de noodzakelijke technische documentatie, met inbegrip van instructies
in een taal die de gebruikers gemakkelijk kunnen begrijpen, en dat het product voorzien
is van de CE-markering? Wat is op dit moment de werkwijze en hoe wordt de werkwijze
na de implementatie van de EU-richtlijn?
Hoe dienen distributeurs zich ervan te vergewissen, voordat zij producten op de markt
aanbieden, dat het product van de vereiste CE-markering is voorzien en dat het product
vergezeld gaat van de vereiste documenten? Wat is op dit moment de werkwijze en hoe
wordt dat na de implementatie van de richtlijn?
Welke maatregelen moeten fabrikanten, importeurs en distributeurs maar ook dienstverleners
nemen als zij ontdekken dat het product niet aan de EU-richtlijn voldoet? Op welke
manier moeten zij procedures volgen om aan de toegankelijkheidsvoorschriften van de
richtlijn te voldoen? Wie controleert dit?
Kan de regering enkele concrete voorbeelden geven van marktdeelnemers die gebruik
kunnen maken van de uitzonderingen die de richtlijn biedt?
Op welke manier is de regering van plan uitvoering te geven aan de verplichting dat
lidstaten dienen te zorgen voor handhaving van de bepalingen uit de richtlijn?
Kan de regering aangeven welke producten uit de handel kunnen worden genomen of waarvan
het aanbieden kan worden beperkt of verboden als het product niet aan de richtlijn
voldoet?
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat de richtlijn gaat gelden voor nieuwe producten en diensten die na 28 juni
2025 in de handel worden gebracht? Gaat deze datum voor alle Europese lidstaten gelden,
of is deze in elke lidstaat anders? Indien de datum voor elke lidstaat verschillend
is, waarom is dan in Nederland voor deze datum gekozen? Kan de regering duiden hoe
de omliggende Europese landen deze richtlijn gaan toepassen of uitvoeren?
Uitzonderingen
De leden van de CDA-fractie lezen dat de richtlijn voorziet in de mogelijkheid voor
marktdeelnemers om een beoordeling uit te voeren om te kunnen bepalen of het naleven
van de toegankelijkheidsvoorschriften tot een fundamentele wijziging leidt of dat
deze een onevenredige last oplevert. Enerzijds kunnen deze leden dit volgen, anderzijds
is dit niet altijd duidelijk. Wat voor de ene partij een onevenredige last is, is
dat voor een andere partij niet. Wat is de opvatting van de regering over het zogenaamde
«schemergebied»? Wordt er gewerkt met goede en geslaagde voorbeelden om voor marktdeelnemers
inzichtelijk te maken wat hieronder kan «vallen»? Hoe zorgt de regering ervoor dat
proportionaliteit van onevenredige lasten en fundamentele wijzigingen doelmatig en
rechtvaardig kunnen worden beoordeeld?
Vervolgens lezen de leden van de CDA-fractie namelijk dat marktdeelnemers naar eigen
beoordeling kunnen bepalen of ze gebruik maken van de uitzonderingen die de richtlijn
biedt. Waarom wordt dit overgelaten aan de eigen beoordeling? Het kan dan immers voorkomen
dat bij hetzelfde product of dezelfde dienst, marktdeelnemers verschillende keuzes
maken bij de beoordeling van de vraag of het om een uitzondering op de richtlijn gaat.
Hoe weegt de regering dit?
Hoe wordt toezicht gehouden als in de toelichting staat dat de beoordeling gedocumenteerd
moet worden en overhandigd indien de toezichthouder hierom vraagt? Zijn met de toezichthouders
afspraken gemaakt hoeveel en hoe vaak er uitgevraagd wordt? Wordt überhaupt gehandhaafd
of wordt er risicogericht toezicht gehouden? Hoe gaat dit in de praktijk werken? Worden
mensen met een handicap betrokken bij het toezicht? Zij moeten hier immers baat bij
hebben.
Micro-ondernemingen
Een categorie die vrijgesteld is van de toegankelijkheidsvoorschriften en van elke
verplichting in verband met de naleving van die voorschriften, betreft micro-ondernemingen
die diensten aanbieden (artikel 4 van de EU-richtlijn), zo lezen de leden van de CDA-fractie
in de memorie van toelichting. De EU-richtlijn definieert een micro-onderneming als
een onderneming met minder dan 10 werknemers en een jaaromzet of een jaarlijks balanstotaal
van ten hoogste 2 miljoen euro. Kan de regering uitleggen waarom gekozen is voor de
grens van minder dan 10 werknemers en een jaaromzet of jaarlijkse balanstotaal van
ten hoogste 2 miljoen euro? Is die norm voor elke Europese lidstaat hetzelfde, zo
vragen genoemde leden.
Dit zou voor deze micro-ondernemingen een onevenredige last vormen. Enerzijds begrijpen
de leden van de CDA-fractie dit, anderzijds vinden zij het een gemiste kans. Waarom
is er niet voor gekozen om micro-ondernemingen langer de tijd te geven om in te groeien
in deze richtlijn, zodat zij gezamenlijk op kunnen trekken om uitvoering aan de richtlijn
te geven?
De regering wil deze micro-ondernemingen echter wel aanmoedigen en er dienen instrumenten
en richtsnoeren te komen, ontwikkeld met mensen met een handicap zelf. Hoe zorgt de
regering er echter voor dat micro-ondernemingen daadwerkelijk actief aan de slag gaan
met toegankelijkheid? Gezien het bovenstaande vinden deze leden een tijdspad over
de vraag wanneer micro-ondernemingen ook aan de richtlijn moeten voldoen een belangrijke
stip op de horizon om naar toe te werken. Hoe weegt de regering dit punt van de leden
van de CDA-fractie?
2. HOOFDLIJNEN VAN HET WETSVOORSTEL EN VERHOUDING TOT DE WET GELIJKE BEHANDELING OP
GROND VAN HANDICAP OF CHRONISCHE ZIEKTE
2.1 Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de CDA-fractie lezen dat op grond van artikel 4, vierde lid van de EU-richtlijn een facultatieve
mogelijkheid voor de lidstaten is opgenomen om regels te stellen met betrekking tot
de toegankelijkheid van de gebouwde omgeving overeenkomstig bijlage III van de richtlijn.
De regering stelt vervolgens dat dit niet nodig is omdat er al aangesloten wordt bij
het doel van dit facultatieve artikel via bestaande nationale regelgeving en beleid.
Kan de regering hier wat dieper op ingaan en dat nader uiteenzetten, want deze leden
lezen in de memorie van toelichting dat het gaat om een vrijwillige (NEN) norm. Dat
is toch iets anders dan nadere regels stellen?
2.2 Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz)
De leden van de PVV-fractie steunen (vrijwillige) initiatieven die obstakels wegnemen voor personen met een handicap
om gemakkelijker zelfstandig in de samenleving te participeren. Genoemde leden willen
beter in beeld hebben wat de gevolgen van deze wetswijziging en de implementatie van
de EU-richtlijn zijn voor de aanbieders van producten en diensten. Deze leden vrezen
dat de voorgestelde toegankelijkheidsvoorschriften ingrijpende gevolgen zullen hebben
voor deze aanbieders. Zij ontvangen hierover graag een reactie van de regering. Aan
welke voorschriften moet men voldoen? Welke kosten zijn ermee gemoeid? In hoeverre
is dit afdwingbaar? Wat zijn de consequenties indien niet (op tijd) aan de richtlijn
voldaan wordt?
De leden van de SP-fractie lezen in het wetsvoorstel dat betreffende uitzonderingen op het naleven van de toegankelijkheidsvoorschriften
van de EU-richtlijn door marktdeelnemers gebruik is gemaakt van de uitzonderingsgronden
zoals die beschreven zijn in artikel 14 van de EU-richtlijn. Genoemde leden zijn kritisch
over het feit dat volgens dit artikel marktdeelnemers naar eigen beoordeling gebruik
kunnen maken van de uitzonderingen die de richtlijn biedt, dat zij niet actief om
toestemming hoeven te vragen en dat zij enkel hun beoordeling behoeven te documenteren.
Genoemde leden vrezen dat een deel van de marktdeelnemers deze uitzonderingsgronden
zal misbruiken. Klopt het dat het wetsvoorstel meegaat in deze lijn en geen strengere
eisen stelt? Is de regering bereid om hierin van de richtlijn af te wijken en bijvoorbeeld
de beoordeling van eventuele uitzonderingen aan de toezichthouders over te laten in
plaats van aan de marktdeelnemer?
2.3 Aanpassingswetgeving
De leden van de VVD-fractie begrijpen uit de toelichting dat de instructies beschikbaar gesteld moeten worden
via meer dan één zintuiglijk kanaal. Wordt hier ook een mogelijkheid geboden om te
kiezen voor een manier die geschikt is voor laaggeletterde mensen?
3. UITVOERINGSASPECTEN
3.1 Toezicht
De leden van de VVD-fractie lezen dat de desbetreffende toezichthouders een bestuurlijke boete kunnen uitdelen.
Wordt hier de grootte van de onderneming ook in meegenomen, teneinde onevenredige
financiële gevolgen te voorkomen? Genoemde leden vinden het goed om te lezen dat consumenten
met vragen en klachten terechtkunnen bij de betreffende toezichthouder via een pagina
van de rijksoverheid. Wordt dit ook duidelijk en bij voorbaat actief gecommuniceerd
aan belangen- en beroepsgroepen?
De leden van de D66 fractie constateren dat er veel vragen zijn over de vraag hoe het toezicht op de implementatie
van deze EU-richtlijn wordt geregeld. Specifiek zijn er vragen gesteld over het toezicht
op het naleven van de nieuwe regels. Kan de regering hier duidelijkheid over verschaffen?
Voorts vragen deze leden hoe de regering ervoor zorgt dat de toezichthouders over
voldoende vakdeskundigheid beschikken. Tevens vragen deze leden of het niet overzichtelijker
is voor de consument als deze zich tot één centrale (coördinerende) toezichthouder
kan verhouden, in plaats van tot allerlei verschillende, die hoogstwaarschijnlijk
ieder eigen procedures volgen.
Het is voor de leden van de D66 fractie niet helder aan welke toegankelijkheidsvoorschriften
de dienstverleners moeten voldoen. Kan de regering dit toelichten? Genoemde leden
constateren tenslotte dat er in de sancties bij overtreding van de richtlijnen nog
geen onderscheid wordt gemaakt in de mate van «niet-naleving». Kan de regering toelichten
in hoeverre dit wel onderdeel wordt van het wetsvoorstel?
De leden van de CDA-fractie lezen verder dat de regering zich inzet om het toezicht door de verschillende toezichthouders
waar mogelijk te uniformeren en verschillen in interpretaties zoveel mogelijk te voorkomen
door afstemming tussen toezichthouders in een werkgroep te stimuleren. Genoemde leden
geloven dat de regering zich hiervoor in zal zetten, maar uiteindelijk maken de toezichthouders
een zelfstandige keuze of ze uniformeren of niet. Dat geldt ook voor sanctionering.
Waarom kiest de regering er niet voor om op dit punt wat meer regie te nemen en bijvoorbeeld
na overleg met het veld met een algemene maatregel van bestuur (AMvB) of ministeriële
regeling te komen over uniformering en sanctionering? Is de regering niet van mening
dat dit een gemiste kans is, nu dit wetsvoorstel bij de Kamer in behandeling is?
De leden van de BBB-fractie zijn van mening dat om het doel te bereiken om de maatschappelijke participatie voor
personen met een handicap te vergroten, het nodig is dat het middel werkt. Verschillende
adviseurs benoemen om die reden het uitvoeringsaspect en het toezicht op de naleving.
De Afdeling advisering van de Raad van State benadrukt de noodzaak van het opnemen
van uitvoeringstoetsen en afstemming en uniformering van het toezicht door de toezichthouders.
De regering onderkent het nut hiervan. Genoemde leden vinden het waardevol dat ervaringsdeskundigen
en hun organisaties bij het uitwerken van de wet- en regelgeving worden betrokken.
Deze leden vragen echter meteen aandacht voor het feit dat goed bedoelde voornemens
te vaak stranden op een gebrekkige uitvoering.
3.2 Overige uitvoeringsaspecten
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering de kosten voor het aanleveren van informatie over de toegankelijkheid
van producten en diensten aan consumenten en toezichthouders schat op 144–1.440 euro
per bedrijf en per type product en dienst. Deelt de regering de angst dat hierdoor
producten en diensten duurder zullen worden waardoor de toegankelijkheid juist afneemt?
Juist bij het midden- en kleinbedrijf (mkb) kunnen producten hierdoor duurder worden.
De leden van de D66-fractie constateren dat meerdere partijen opmerken dat de geplande overgangstermijn ambitieus
is. In hoeverre is de voorgestelde datum onderbouwd haalbaar en realistisch? Is de
regering bereid om hiervan af te wijken? Deze leden vragen voorts of er ook een rol
is in de uitvoering voor de coördinator ouderenzorg, die ambtelijk is belegd bij het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
4. CONSULTATIE EN ADVIES
De leden van de PVV-fractie vragen waarom het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) dit wetsvoorstel niet heeft
geselecteerd voor advies. Is de regering bereid dit nogmaals aan het ATR te vragen?
Zo nee, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie lezen tenslotte in de toelichting dat de Stichting Drempelvrij constateert dat voor
micro-ondernemingen een uitzondering wordt gemaakt. Op grond van informatie van het
CBS (01-01-2022) stelt de stichting dat er in Nederland in totaal 2.082.700 bedrijven
zijn waarvan de conclusie gerechtvaardigd lijkt dat qua omvang de grootste groep bedrijven
(96%) niet onder deze implementatiewetgeving valt. Kan de regering reflecteren op
de cijfers zoals Stichting Drempelvrij ze hier schetst? Heeft de regering cijfers
waarmee iets anders wordt aangetoond? Graag ontvangen deze leden meer duidelijkheid
van de regering voor hoeveel bedrijven deze wet nu gaat gelden.
De leden van de BBB-fractie constateren met enige zorg dat de regering, ondanks vragen die breed leven over hoe
de implementatie straks zal uitwerken, desondanks niet van plan is een evaluatiebepaling
in de wet op te nemen. Deze leden vragen op welke manier het mogelijk is om de Europese
Commissie de richtlijn zinvol te laten evalueren (voor het eerst uiterlijk in 2030)
als op het niveau van de lidstaten geen evaluatie van de implementatiewetgeving van
deze richtlijn plaatsvindt. Zij vragen de regering te overwegen op welke wijze op
een praktische manier, dus ontdaan van bureaucratische ballast, informatie kan worden
verzameld en gebundeld, waarmee een bijdrage kan worden geleverd aan een doordacht
inzicht ten behoeve van een evaluatie.
Een andere vraag met betrekking tot de uitvoering is de indruk bij de leden van de
BBB-fractie dat er nog veel begrippen zijn waarvan ongeveer duidelijk is welke richting
wordt bedoeld, maar die onvoldoende aanknopingspunten bieden om als harde norm te
kunnen fungeren. Voorbeelden zijn «op gepaste wijze», «uitvoerig» en «relevante resultaten».
Graag ontvangen deze leden meer informatie over de vraag welke stok de regering achter
de deur heeft om ervoor te zorgen dat de in te stellen werkgroep vage voorschriften
rond toegankelijkheid concreet verheldert.
Voorts vragen de leden van de BBB-fractie over de uitvoering met betrekking tot vragen
en klachten van consumenten. De regering stelt dat consumenten terecht kunnen bij
de desbetreffende toezichthouder. Dat zal ongetwijfeld waar zijn, maar de beleving
van consumenten is een heel andere dan die van deskundigen. De laatsten kennen de
materie, weten wie de toezichthouders zijn en over welke terreinen hun werkzaamheden
zich uitstrekken. Zij kunnen de weg vinden. Voor gewone mensen ligt dat toch echt
anders. Genoemde leden vragen de regering de centrale plek op de pagina van de rijksoverheid
vindbaar en toegankelijk in te richten zodat mensen niet worden gehinderd door de
inrichting van het stelsel.
Vanuit verschillende invalshoeken heeft de regering advies ontvangen over de implementatie.
Daarbij komt ook de reikwijdte van de aanpassingen aan de orde. Wat is mogelijk en
wat niet, zo vragen de leden van de BBB-fractie. Volgens sommige vertegenwoordigers
van belangengroepen kan er meer worden gedaan. Zo vinden de Koninklijke Visio en Bartimeus
dat de toegankelijkheid van (digitale) leermiddelen onvoldoende wordt geborgd. Genoemde
leden vragen waar de regering de grootste obstakels ziet om producten en diensten
daadwerkelijk toegankelijk te maken voor mensen met een beperking. Daarnaast vragen
zij of er volgens de regering een grens te trekken valt over de vraag waar in alle
redelijkheid toegankelijkheid van producten en diensten niet voor iedereen kan worden
geborgd. Indien dat het geval zou zijn, hoe vindt de afweging plaats over datgene
wat als redelijke aanpassingen conform art. 2 VN-verdrag handicap kunnen worden aangemerkt?
De leden van de BBB-fractie vragen dit ook in het licht van de overweging in de memorie
van toelichting met betrekking tot de positie van micro-ondernemingen. Volgens de
toelichting kunnen begrippen als onevenredige last en fundamentele wijziging van wezenlijke
aard niet in algemene zin worden omschreven. Wanneer kostenoverwegingen, daarop zal
het uiteindelijk neerkomen, een onoverkomelijke drempel vormen, hoe kan er dan voor
worden gezorgd dat de druk op de ketel blijft om mogelijk stap voor stap alsnog tot
de gewenste toegankelijkheid te komen?
De voorzitter van de commissie, Smals
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B.M.G. Smals, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.