Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over de ontwerpconcessie Hoofdrailnet 2025-2033
2023D36885 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben verschillende fracties
                     de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
                     en Waterstaat over haar brief inzake de Ontwerpconcessie Hoofdrailnet 2025–2033 (Kamerstuk
                     29 984, nr. 1126).
                  
De voorzitter van de commissie,
Tjeerd de Groot
De adjunct-griffier van de commissie,
Wiendels
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
               
Inhoudsopgave
Inleiding
VVD-fractie
D66-fractie
PVV-fractie
CDA-fractie
PvdA- en GroenLinks-fractie
ChristenUnie-fractie
BBB-fractie
Inleiding
De leden van de VVD-fractie danken de Staatssecretaris voor het toezenden van de documenten
                  behorende bij de Ontwerpconcessie Hoofdrailnet 2025–2033 (hierna: HRN-concessie).
                  De leden hebben deze documenten bestudeerd en hebben hierover nog veel vragen.
               
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de HRN-concessie en willen de
                  Staatssecretaris nog enkele vragen voorleggen.
               
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de HRN-concessie en willen de
                  Staatssecretaris nog enkele vragen voorleggen.
               
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de HRN-concessie en willen de
                  Staatssecretaris nog enkele vragen voorleggen
               
De leden van de fracties van PvdA en GroenLinks hebben met interesse kennisgenomen
                  van de HRN-concessie. Deze leden hechten veel waarde aan kwalitatief hoogwaardig,
                  betaalbaar en voor iedereen toegankelijk openbaar vervoer. Goed openbaar vervoer is
                  voor heel veel mensen een cruciale basisvoorziening om dagelijks naar hun werk, opleiding
                  of naar sociale activiteiten te kunnen reizen. Het is daarom wat de leden van deze
                  fracties betreft van groot belang dat de overheid stevig stuurt op de kwaliteit en
                  toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Vanuit deze achtergrond hebben de leden
                  van de fracties van PvdA en GroenLinks naar de voorliggende ontwerpconcessie gekeken
                  en zij hebben voor dit moment een aantal vragen en opmerkingen die zij graag met de
                  Staatssecretaris delen.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
                  HRN-concessie. Deze leden zijn verheugd dat de Staatssecretaris in goed overleg met
                  de NS tot deze ontwerpconcessie gekomen is. Helaas moeten deze leden constateren dat
                  de ambitie om tot een aantrekkelijker spoorproduct te komen niet behaald is. Zij erkennen
                  daarbij dat het opstellen van de ontwerpconcessie in een lastige periode met minder
                  reizigers plaats vindt, maar vinden dat dat geen reden zou moeten zijn om de nodige
                  intensiveringen op het spoor na te laten. De komende jaren zal er steeds meer van
                  het Nederlandse spoorsysteem verwacht worden, als duurzaam en betaalbaar alternatief
                  voor de auto en vliegtuig. Helaas moeten deze leden concluderen dat de kwaliteit van
                  het spoorvervoer onder druk staat. Deze leden zien dat ook terug in de ontwerpconcessie.
                  Zij hebben daarover zorgen. Daarom stellen deze leden de volgende vragen aan de Staatssecretaris.
               
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de HRN-concessie. Deze leden
                  hebben hierover nog een paar vragen.
               
VVD-fractie
Allereerst zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd of de Staatssecretaris nog altijd
                  van mening dat het onderhands gunnen van de HRN-concessie aan de Nederlandse Spoorwegen
                  juridisch een begaanbare en houdbare weg is? Hoe beoordeelt zij in dat licht de door
                  de Europese Commissie (EC) gestarte ingebrekestellingsprocedure en verandert dit haar
                  oordeel op de voorgaande vraag op enigerlei wijze? Deze leden willen ook weten of
                  de Staatssecretaris signalen vanuit de EC heeft ontvangen over (mogelijke) aanvullende
                  ingebrekestellingsprocedures of uitbreiding van de lopende ingebrekstellingsprocedure,
                  bijvoorbeeld over de omvang van de beoogde HRN-concessie? Zo ja, kan zij de Tweede
                  Kamer het volledige dossier daarover toesturen? Zo nee, waarom niet en is de Staatssecretaris
                  bereid om de Tweede Kamer direct te informeren als, en wanneer, deze situatie zou
                  wijzigen? Kan de Staatssecretaris aangeven welke rol het niet uitvoeren van een marktanalyse
                  speelt bij de ingebrekestellingsprocedure? Kan, mede in het licht van de uitspraken
                  die de Staatssecretaris in de Kamer deed op 1 november 2022, met een behoorlijke mate
                  van zekerheid gezegd worden dat de ingebrekestellingsprocedure waarschijnlijk vermeden
                  zou zijn als de Staatssecretaris de marktanalyse wel zou hebben uitgevoerd? Kan de
                  Staatssecretaris daarbij ook reflecteren op het vonnis van het Hof van Den Haag (d.d.
                  18 april 2023) waarin het Hof in overweging 6.15 zegt dat de Nederlandse Staatssecretaris
                  op basis van artikel 2, lid e, van de Public Service Obligation 1370/2007 (PSO-verordening) en vaste jurisprudentie van het Europese Hof verplicht is om voorafgaand
                  aan de gunning van de voorgenomen concessie te onderzoeken of de markt in de door
                  de Staat gewenste vervoersbehoefte kan voorzien? Deze leden zijn benieuwd of de Staatssecretaris
                  ook de opvatting deelt dat de Staatssecretaris »regeert» en de Staatssecretaris dus
                  zelfstandig verplicht is om de EU-richtlijnen na te komen, ook wanneer het parlement
                  haar bij motie of anderszins vraagt om dat niet te doen? Zo ja, waarom heeft de Staatssecretaris
                  niet alsnog besloten om over te gaan tot uitvoering van een marktanalyse toen duidelijk
                  werd dat de EC haar ingebrekestellingsprocedure zou voortzetten? Deelt de Staatssecretaris
                  van mening dat Nederland hiermee onnodig schade oploopt in de relaties met de EC?
                  Kan de Staatssecretaris aangeven welke financiële, juridische en operationele risico’s
                  zij voorziet voor de situatie waarin Nederland een procedure voor het Europese Hof
                  verliest, zoals de Staatssecretaris zelf al voorspelde tijdens het commissiedebat
                  op 1 november 2022? Klopt het dat zoals de media eerder berichtten, dit mogelijk kan
                  leiden tot megaboetes? Hoe hoog zijn die boetes minimaal en hoe hoog zijn zij maximaal?
                  Zijn deze risico’s ingecalculeerd en zo ja, hoe? Welke financiële reserves worden
                  daarvoor aangehouden, bijvoorbeeld als de Staatssecretaris gehouden is tot het betalen
                  van schadeclaims, zoals zij in het debat van 1 november 2022 suggereerde? Kan de Staatssecretaris
                  deze leden verzekeren dat de NS op geen enkele wijze gerechtigd is tot enige vorm
                  van schadevergoeding wanneer de beoogde onderhandse gunning (juridisch of anderszins)
                  geen stand houdt? Zo nee, waarom niet en is zij bereid om dat alsnog een dergelijke
                  garantie van NS te eisen? Is de Staatssecretaris bereid om de tekst daarvan aan de
                  Kamer voor te leggen vóórdat zij tot gunning overgaat?
               
De leden van de VVD-fractie lezen in de stukken dat de Staatssecretaris voornemens
                  is om, in plaats van de van NS ontvangen vergoeding van 86 miljoen euro per jaar te
                  continueren, deze kwijt te schelden en daarnaast dertien miljoen euro per jaar aan
                  subsidie aan NS toe te kennen voor uitvoering van de dienstverlening op het HRN. Die
                  dienstverlening verschilt nauwelijks van de dienstverlening zoals NS die thans uitvoert.
                  Per saldo krijgt NS dus een alleenrecht geschonken waar commerciële partijen waarde
                  aan toekennen, maar wat door de Staatssecretaris en NS als verlieslatend wordt beschouwd.
                  Hoe beoordeelt de Staatssecretaris dat gegeven en in hoeverre heeft zij door een externe
                  partij laten beoordelen of de nieuwe HRN-concessie een subsidie van dertien miljoen
                  euro per jaar rechtvaardigt? Klopt het dat deze situatie beoogd wordt voor de volledige
                  concessieperiode 2025–2034? Mocht de NS in deze periode alsnog (excessieve) winsten
                  maken, hoe wordt dan met deze winsten omgegaan? Worden zij afgedragen als dividend
                  aan het Ministerie van Financiën, of vloeien deze terug naar het Mobiliteitsfonds,
                  en zo ja, voor welk percentage? Hoe verhoudt de voorgenomen subsidie zich tot de eerder
                  door de Staatssecretaris beoogde 200 miljoen euro per jaar die NS zou moeten betalen,
                  waarover de Staatssecretaris de Kamer eerder ook informeerde? Welke veranderde omstandigheden
                  liggen ten grondslag aan deze wijziging? Ook horen deze leden graag op welke wijze
                  de Staatssecretaris zich committeert aan een additionele financiële ondersteuning
                  van de NS tot een maximum van 410 miljoen euro over de concessieperiode, als de reizigerskilometers
                  tegenvallen. Ten opzichte van welke norm c.q. welk referentiejaar of welk referentieaantal
                  worden deze reizigerskilometers vergeleken? Deze leden zijn tevens benieuwd ten koste
                  van welke projecten deze additionele financiële middelen gaan.
               
De leden van de VVD-fractie lezen in de beslisnota bij de HRN-kamerbrief het volgende:
                  «De financiële afspraak bevat ook een passage over het studentenreisproduct. Voor
                  IenW (en FIN) is van belang dat NS (net als nu) beschermd wordt tegen wijzigingen
                  die OCW aanbrengt in het studentenreisproduct. Dit is voor NS een groot financieel
                  risico dat zij niet kunnen beheersen.» Kan de Staatssecretaris bevestigen dat dit
                  risico ook voor de overige openbaarvervoeraanbieders in Nederland een niet te dragen
                  financieel risico is? Zo nee, in welk opzicht verschillen de risico’s tussen NS en
                  de andere vervoerders onderling? Zo ja, welke financiële ondersteuning heeft de Staatssecretaris
                  in gedachte bij de overige vervoerders die tegen ditzelfde risico aanlopen?
               
Kan de Staatssecretaris aan de leden van de VVD-fractie bevestigen dat de wijziging
                  in financiën de belastingbetaler dus negen keer (86 + 13 miljoen euro) 99 miljoen
                  euro per jaar kost, ofwel 891 miljoen euro over de gehele concessieperiode? Is de
                  Staatssecretaris net als deze leden van mening dat een bedrag van 891 miljoen euro
                  heel veel geld is voor iets waar commerciële partijen juist een positieve waarde aan
                  toekennen? Kan de Staatssecretaris gedetailleerd uitleggen waarom zij toch kiest voor
                  het betalen van zo’n enorme som aan belastinggeld, in plaats van het zoeken naar oplossingen
                  die deze schade zouden beperken, bijvoorbeeld door meer ruimte te creëren voor open
                  toegang of door aanbesteding van een aantal lijnen die nu deel uitmaken van het HRN?
               
De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd op welke wijze de dertien miljoen euro aan
                  subsidie berekend is en voor welke lijnen, verbindingen en bijbehorende frequenties
                  dat bedrag toegekend wordt? Kan de Staatssecretaris daarbij specificeren welke verbindingen
                  om een subsidie zouden vragen, welke winstgevend zouden zijn en dus de subsidiebehoefte
                  dempen?
               
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de Staatssecretaris de cijfers extern heeft
                  laten valideren. Kan zij de inhoud van dat externe validatierapport openbaar maken?
                  Welke zekerheid biedt dit rapport naar haar mening en welke voorbehouden zijn daarin
                  gemaakt? Welke oordeel is in het rapport opgenomen over de gehanteerde veronderstellingen
                  van de business case van NS? Zijn die veronderstellingen ook getoetst bij andere vervoerders,
                  bij wijze van benchmark?
               
Kan de Staatssecretaris aan de leden van de VVD-fractie in detail toelichten welk
                  deel van het bedrag van 99 miljoen euro niet betaald hoeft te worden aan de NS, als
                  de ingediende opentoegangsdiensten wél uitgevoerd worden? Dan hoeft NS immers minder
                  treinen te rijden en zullen de kennelijke verliezen volgens deze leden dus afnemen.
               
De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat NS momenteel jaarlijks honderd miljoen
                  euro betaalt voor het alleenrecht voor de HSL-Zuid-verbinding naar Brussel, bovenop
                  de 86 miljoen euro voor het binnenlands vervoer? Zo ja, wat gebeurt er met deze vergoeding
                  en zal de Staatssecretaris deze continueren in de nieuwe situatie waarin zij deze
                  verbinding ook weer in de concessie beoogt op te nemen? Zo nee, welke vergoeding betaalt
                  NS dan voor deze verbinding en als dat lager is, waarom zou dat volgens de Staatssecretaris
                  gerechtvaardigd zijn?
               
De leden van de VVD-fractie zijn ook benieuwd of, in het geval van het verminderen
                  van de vergoeding voor de HSL-verbinding naar Brussel, de Staatssecretaris ruimte
                  laat voor alternatieve opentoegangsdiensten voor het traject Amsterdam-Rotterdam-Brussel,
                  zoals door nieuwe aanbieders aangekondigd? Indien nee, waarom niet?
               
Kan de Staatssecretaris voor de leden van de VVD-fractie uiteenzetten hoe zij de kosten
                  en baten binnen de bedrijfsvoering van NS boekhoudkundig zal laten scheiden, nu volgens
                  eerdere opgaaf van de NS de internationale verbindingen significante winst opleverden,
                  maar deze vanaf 1 januari 2025 geen deel meer uitmaken van de concessie? Dat betekent
                  immers dat NS die verbindingen op commerciële basis zal rijden en de winst dus uit
                  de concessie wegvalt, maar nog steeds wel aan NS toevalt als positief resultaat. Hoe
                  wordt voorkomen dat de kosten die NS maakt, niet in disproportionele mate aan het
                  HRN worden toegerekend wanneer die kosten (ook) thuishoren bij de commerciële activiteiten
                  van NS, zoals de internationale verbindingen? Hoe voorkomt zij dat door die kruissubsidiëring
                  de markt voor internationale verbindingen verstoord kan worden, bijvoorbeeld doordat
                  NS de kosten boekt op het HRN maar de winsten op haar commerciële activiteiten? Worden
                  de opbrengsten uit die verbindingen verrekend met de kosten die NS voor andere activiteiten
                  maakt, zoals het binnenlands spoorvervoer en strekken zij daarop in mindering? Is
                  dat ook betrokken bij het bepalen van de subsidiebehoefte van NS en het schrappen
                  van de concessieheffing die NS tot 1 januari 2025 aan het ministerie betaalt? Heeft
                  de Staatssecretaris de Autoriteit Consument en Markt (ACM) gevraagd om hierop jaarlijks
                  toezicht te houden? Zo nee, is zij bereid om dat alsnog te doen?
               
De leden van de VVD-fractie zouden het wenselijk vinden als de kosten en baten van
                  het HRN-vervoer van NS gescheiden worden van de overige activiteiten van NS, zoals
                  de exploitatie van winkels op stations, het beheer en de exploitatie van vastgoed
                  et cetera. Beoogt de Staatssecretaris uit hoofde van het voorkomen van kruissubsidiëring
                  hierover een gescheiden boekhouding in te richten? Is de Staatssecretaris tevens bereid
                  om de kosten en opbrengsten per spoorverbinding hierin te laten verantwoorden zodat
                  nagegaan kan worden welke verbinding winstgevend of verlieslatend is? Heeft de Staatssecretaris
                  de ACM gevraagd om jaarlijks toezicht te houden op deze gescheiden boekhouding? Zo
                  nee, is zij bereid om dat alsnog te doen?
               
De leden van de VVD-fractie hebben tevens gezien dat in de nieuwe HRN-concessie nog
                  steeds sprake is van beoordeling van de NS op totale prestaties, maar is de Staatssecretaris
                  bereidt om de punctualiteitscijfers van NS per individuele verbinding te laten presenteren
                  en daarover per lijn aan de Kamer te rapporteren, in plaats van het geheel van de
                  verbindingen als één getal te presenteren, zodat de prestaties van NS per verbinding
                  transparant worden voor Kamer vanuit haar controlerende rol, maar ook voor de reiziger
                  en de belastingbetaler die de prestaties van NS financieren.
               
Kan de Staatssecretaris voor de leden van de VVD-fractie uiteenzetten welke data NS
                  zal moeten delen met het ministerie, andere opdrachtgevers (bijvoorbeeld bij een aanbesteding)
                  en andere vervoerders, (bijvoorbeeld vanwege open toegang) zodat een goede inschatting
                  kan worden gemaakt door andere vervoerders van de kansen en exploitatieresultaten,
                  in geval van een aanbieding op basis van open toegang of bij een aanbesteding? Welke
                  instrumenten beoogt de Staatssecretaris in te stellen om te verzekeren dat NS de hiervoor
                  vereiste gegevens ook daadwerkelijk en tijdig verstrekt en welke maatregelen stelt
                  de Staatssecretaris in het vooruitzicht als NS zich niet aan die verplichting houdt?
               
Kan de Staatssecretaris aan de leden van de VVD-fractie toelichten waarom het normrendement
                  voor NS verlaagd is naar vier procent? Hoe is dat verklaarbaar in het licht van de
                  nettowinst van 620 miljoen euro die NS over voorgaand jaar boekte? Deelt de Staatssecretaris
                  de opvatting, dat met zulke bedragen een verlaging juist niet voor de hand lijkt te
                  liggen? Kan zij de Kamer verzekeren dat dit niet geldt als verboden staatssteun? Zo
                  ja, kan zij uitleggen waarom dat niet het geval is? Welke betekenis kent de Staatssecretaris
                  toe aan het feit, dat NS juist een positief bedrijfsresultaat boekt, zoals blijkt
                  uit haar halfjaarcijfers? Welke betekenis heeft dat volgens haar voor het schrappen
                  van de concessievergoeding, het toekennen van subsidie en het opvangen van tegenvallende
                  reizigersaantallen?
               
De leden van de VVD-fractie lezen in de stukken dat – in geval de reizigersaantallen
                  tegenvallen ten opzichte van wat nu verwacht wordt – het verschil aan de NS zal compenseren
                  tot een maximum van 410 miljoen euro over de gehele concessieperiode (455.555,- euro
                  per jaar)? Kan de Staatssecretaris toelichten hoe dit precies zit, hoe het bedrag
                  van 410 miljoen euro bepaald is en wanneer NS zich daarop kan beroepen? Ook zijn de
                  leden benieuwd hoe gebruikelijk het is dat een concessieverlener én een heffing kwijtscheldt,
                  én subsidie toekent, én zich bereid verklaart om additionele verliezen op te vangen?
                  Kan de Staatssecretaris de Kamer verzekeren dat hiermee geen verboden staatssteun
                  optreedt en zo ja, op welke gronden? Welke prikkels heeft de NS volgens de Staatssecretaris
                  nu nog om juist meer reizigers te gaan werven, nu al haar financiële risico’s afgedekt
                  zijn en het aantal reizigers voor NS dus niet meer uitmaakt?
               
De leden van de VVD-fractie lezen dat naast het schrappen van de concessievergoeding
                  én de subsidie én de daling van het normrendement én de garantie van 410 miljoen euro
                  voor tegenvallende reizigersaantallen, reizigers straks ook nog eens zeven procent
                  extra betalen voor de treinkaartjes vanaf 1 januari 2026. Hiermee krijgt NS naast
                  de subsidie van 99 miljoen euro ook nog eens 140 miljoen euro aan extra opbrengsten.
                  Kan de Staatssecretaris bevestigen dat het uitvoeren van een marktanalyse, het openstellen
                  van de markt voor open toegang en het aanbesteden van verbindingen hier tot een financieel
                  gunstiger resultaat voor de Staat, de belastingbetaler en de reiziger geleid zou hebben
                  of minimaal zou kunnen hebben? Kan de Staatssecretaris daarmee ook bevestigen dat,
                  nu zij geen marktanalyse heeft uitgevoerd, zij met de vingers tussen de deur zit omdat
                  zij nu niet anders kan dan zich uitleveren aan NS als contractpartner voor het HRN?
                  Hoe beoordeelt de Staatssecretaris die situatie?
               
De leden van de VVD-fractie hebben verschillende berichten gelezen over de aangekondigde
                  spitsheffing. Kan de Staatssecretaris nauwkeurig reflecteren op het artikel «Treinreis
                  in de spits wordt veel duurder» uit het Financieel Dagblad van 5 september jongstleden?
                  Kan de Staatssecretaris gedetailleerd toelichten welke afspraken zij met NS gemaakt
                  heeft om te voorkomen dat de reiziger in plaats van meer, juist minder gebruik gaat
                  maken van de trein, zoals het artikel suggereert?
               
De leden van de VVD-fractie willen verder graag weten of de Staatssecretaris, waar
                  het gaat om de spitsheffing, uitgezocht heeft in hoeverre de groep reizigers die nu
                  al voordeliger kan reizen buiten de spits, dat al doet. Zijn het niet vooral de reizigers
                  die gebonden zijn aan de spits, die de spitsheffing moeten gaan betalen omdat zij
                  geen alternatief hebben om te reizen buiten de spits? Heeft de Staatssecretaris laten
                  doorrekenen welke gevolgen dat voor deze groep heeft? En heeft de Staatssecretaris
                  ook laten doorrekenen welke gevolgen dat bijvoorbeeld heeft voor de werkgevers van
                  de reizigers waartoe deze groep behoren, aangezien de werkgever vaak de reiskosten
                  betaalt? Hoe vallen die bedragen uit en waarom acht de Staatssecretaris dat verantwoord?
               
De leden van de VVD-fractie zijn daarnaast benieuwd in hoeverre heeft de Staatssecretaris
                  grip heeft op het aantal treinen dat NS in de spits inzet en dus, op het voorkomen
                  van de situatie waarin NS door het aantal ingezette treinen kunstmatig laag te houden,
                  de prijs kunstmatig hoog kan houden? Welke instrumenten heeft de Staatssecretaris
                  om hierop te sturen en zo nodig in te grijpen?
               
De leden van de VVD-fractie zetten hun vraagtekens bij de verdubbeling van de IC-Brussel.
                  Kan de Staatssecretaris uitleggen waarom verdubbeling van het aantal intercity’s naar
                  Brussel gewenst zou zijn, nu ook twee andere vervoerders verbindingen via Amsterdam
                  naar Brussel en Parijs hebben aangekondigd? Deelt zij de opvatting dat wanneer commerciële
                  marktpartijen dat aanbod in de markt zetten, een verdubbeling van de diensten van
                  NS juist niet nodig is? Is zij net als deze leden van mening dat dit vanuit Europees
                  recht beschouwd, ook niet gewenst is?
               
Hoe verhoudt, volgens de Staatssecretaris, het niet langer vragen van een vergoeding
                  aan NS voor de concessie én het toekennen van subsidie aan NS voor een concessie waartoe
                  ook de verbinding naar Brussel behoort, zich tot het aanbod van twee andere aanbieders
                  die de verbinding Amsterdam-Brussel willen aanbieden? Waarom is het überhaupt nodig,
                  volgens de Staatssecretaris, om de verbinding van NS tussen Amsterdam en Brussel in
                  de concessie op te nemen nu andere vervoerders eveneens een verbinding tussen Amsterdam
                  en Brussel hebben aangekondigd? Is dat niet in strijd met Europees recht en dus juridisch
                  toegestaan volgens de Staatssecretaris en zo ja, op welke gronden?
               
De leden van de VVD-fractie zijn tevens benieuwd hoe de Staatssecretaris gaat voorkomen
                  dat door het toekennen van meer verbindingen via de HRN-concessie, de capaciteit op
                  het spoor wordt dichtgereden, waardoor er juist geen ruimte meer resteert voor andere
                  vervoerders dan NS, bijvoorbeeld op basis van open toegang? Deelt zij de opvatting
                  dat dit in strijd is met doel en geest van het Vierde spoorwegpakket? Welke garanties
                  biedt zij om die situatie te voorkomen?
               
De leden van de VVD-fractie zijn verder benieuwd hoe de Staatssecretaris verklaart
                  dat als zij vindt dat «het juridisch niet houdbaar is om hoogwaardige internationale
                  langeafstandsdiensten in een concessie op te nemen, wanneer het aannemelijk is dat
                  deze in open toegang tot stand komen», datzelfde wel juridisch houdbaar zou zijn voor
                  hoogwaardige binnenlandse verbindingen, zoals die nu in open toegang aangeboden worden?
                  Kan de Staatssecretaris toelichten waarom zij het aanbod van Arriva, voor het op basis
                  van open toegang rijden van de noordelijke lijnen, naast zich neerlegt? Ondanks het
                  feit dat dat aanbod méér stations bedient en ook volgens opgaaf van haar ministerie
                  een betere verbinding brengt, geen subsidie vraagt en van voldoende garanties is voorzien
                  die bovendien voor een langere periode zullen gelden dan de beoogde HRN-concessie
                  zal lopen? Is de Staatssecretaris gezien het belang van de reiziger, bereid tot een
                  heroverweging op dit punt, mede in het licht van de vingerwijzing die de EC gaf rondom
                  het wél toestaan van open toegang voor deze verbindingen en de door Arriva uitgesproken
                  bereidheid om garanties over continuïteit schriftelijk vast te leggen? Waarom stelt
                  de Staatssecretaris dat er risico’s voor de continuïteit in het aanbod van Arriva
                  voor de noordelijke lijnen zijn, terwijl Arriva zich (getuige haar brief van 13 juli
                  2023) aan de provincies en het ministerie juist bereid verklaarde om een convenant
                  te sluiten, waarin zij haar beloftes rondom de dienstverlening en bijbehorende garanties
                  langjarig gestand te doen? Kan de Staatssecretaris preciseren op welke risico’s zij
                  doelt in bovengenoemde beslisnota, hoe zij die weegt ten opzichte van het aanbod van
                  Arriva, zoals vervat in diens brief van 13 juli 2023, en waarom de Staatssecretaris
                  die risico’s toch doorslaggevend acht?
               
De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris ook welke maatregelen haar
                  ministerie heeft genomen om haar controlerende rol als concessieverlenende overheid
                  op een dusdanig niveau te brengen, zodat het ministerie over afdoende eigenstandige
                  kennis beschikt en niet langer afhankelijk is van de NS voor de spoorse kennis?
               
Verder lezen de leden van de VVD-fractie dat de Staatssecretaris een besparingspotentieel
                  aankondigt bij de NS zelf. Kan zij nader toelichten waar dat potentieel in zit, hoe
                  realistisch dat is en wie erop toeziet dat dit potentieel ook daadwerkelijk gerealiseerd
                  wordt? Is dat de Staatssecretaris, of de Minister van Financiën? Hoe worden dubbele
                  petten daarbij voorkomen en hoe wordt voldoende extern toezicht gerealiseerd op de
                  stappen die NS zet?
               
Ten aanzien van de Mobility as a Service-partijen (hierna: MaaS), mobiliteitskaartbedrijven
                  en andere innovatieve mobiliteitsdiensverleners maken de leden van de VVD-fractie
                  zich zorgen over een gelijk speelveld. Kan de Staatssecretaris toelichten waarom zij
                  betaalbare toegang tot het treinvervoer via het HRN en de daarbij horende diensten
                  wederom niet heeft opgelost in de nieuwe concessie? Deze leden constateren namelijk
                  dat NS op alle mogelijke manieren haar eigen NS-businesscard en NS Go kan bevoordelen
                  ten opzichte van andere zakelijke mobiliteitskaartaanbieders. Hoe gaat zij voorkomen
                  dat NS misbruik maakt van haar monopoliepositie? Waarom heeft zij geen harde eisen
                  gesteld aan toegang tot het HRN door andere aanbieders, danwel een non-discriminatie-eis
                  (of bevoordelingsverbod voor NS), een verplichting tot het voeren van een gescheiden
                  boekhouding opgenomen tussen NS-businesscard en het bedrijf NS? Waarom is zij niet
                  bereid geweest om een onafhankelijke toezichthouder in te stellen? Concreet vragen
                  deze leden of de Staatssecretaris alsnog bereid is om een harde non-discriminatie-eis
                  in de concessie op te nemen, een onafhankelijk partij het referentieaanbod te laten
                  toetsen en vaststellen en de NS te vragen een gescheiden boekhouding te laten voeren
                  voor haar eigen mobiliteitsdiensten, teneinde transparantie en een eerlijk speelveld
                  te vergroten?
               
D66-fractie
De leden van de D66-fractie merken op dat de Staatssecretaris schrijft dat zij zich
                  «allereerst wil richten op het behouden van het huidige basiskwaliteitsniveau optimaliseren
                  van treinaanbod». Deze leden merken op dat de HRN-concessie voor tien jaar wordt afgegeven
                  en dus verder zou moeten strekken dan alleen die tien jaar. Hoe ziet de Staatssecretaris
                  dat? Kan de Staatssecretaris ingaan op de juridische risico’s op het afwijzen van
                  het open toegang bod van Arriva voor Zwolle – Leeuwarden/Groningen?
               
De leden van de D66-fractie lezen dat het Ministerie van Financiën akkoord gaat met
                  een lager rendement op de concessie. Hoeveel rendement is dat? Beschikt de Staatssecretaris
                  over informatie van de reizigersaantallen of effecten als gevolg van de prijsstijgingen
                  (13,5 procent in 2024)? Verwacht zij dat dit het autogebruik zal stimuleren? Kan de
                  Staatssecretaris ingaan op signalen die deze leden ontvangen dat het aanbod op bijvoorbeeld
                  Alkmaar-Amsterdam en Alkmaar-Haarlem en elders versoberd?
               
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris om een update van de ingebrekestellingsprocedure
                  door de EC. Wat zijn de exacte punten waar EC zich op beroept en hoe schat de Staatssecretaris
                  haar kansen en die van de EC in? Hoe weegt zij nu de noodzaak van een plan B conform
                  de motie van het lid Van Ginneken?
               
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris aan de hand van de aanbevelingen
                  van de Evaluatie Programma MaaS te duiden in hoeverre de voor NS relevante aanbevelingen
                  hun beslag hebben gekregen in de ontwerpconcessie? In hoeverre wordt het, in deze
                  evaluatie genoemde, ticketing-issue nu beslecht volgens de Staatssecretaris? Welke
                  stappen zet zij daar de komende concessieperiode in en welke stappen zet NS? Welke
                  onafhankelijke externe partij toetst het referentieaanbod van NS?
               
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris nader te duiden welke afspraken
                  zijn gemaakt met NS in relatie tot het Bestuursakkoord Toegankelijkheid en met welke
                  tijdlijn deze afspraken gerealiseerd worden?
               
De leden van de D66-fractie steunen de Staatssecretaris in haar inzet om de meeste
                  internationale treinverbindingen in open toegang aan te bieden. Ook spreken zij steun
                  uit voor de keuze van de Staatssecretaris om niet te snijden in het binnenlandse netwerk
                  om ruimte te maken voor deze verbindingen. Dit roept bij deze leden wel de vraag op
                  wat de Nederlandse capaciteit is (nu en later) voor internationale treinverbindingen?
                  Beschikt de Staatssecretaris over inzicht over bij welke belangrijke internationale
                  treinknooppunten van Nederland capaciteit is voor nieuwe verbindingen? Heeft de Staatssecretaris
                  een integrale visie op welke Nederlandse treinstations zij verder wil ontwikkelen
                  om het internationale treinverkeer verder te ontwikkelen, zonder het binnenlandse
                  netwerk aan te tasten? Moet Nederland dan meer investeren en ruimte maken op stations
                  als Eindhoven, Arnhem, Breda of Groningen? Hoe verhoudt de langere termijn ontwikkeling
                  van het binnenlandse netwerk zich tot dit vraagstuk? En hoe wordt omgegaan met gewenste
                  groei van het binnenlandse netwerk als op een traject reeds een internationale verbinding
                  actief is?
               
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris nadere uitleg te geven over
                  hoe haar ministerie en NS in het nieuwe tariefstelsel aandacht wil geven aan kwetsbare
                  beroepsgroepen? Hoe gaat zij dat concreet doen? Krijgen deze groepen korting? Gaat
                  het om afspraken met werkgevers? Is het concretiseren van deze eis conditioneel voor
                  het invoeren van het nieuwe tariefstelsel? Zijn er tracés die zij wil uitzonderen
                  van de pilots, omdat hier weinig alternatieven zijn?
               
PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat NS een grote verantwoordelijkheid
                  heeft als het gaat om het waarborgen van de veiligheid in de trein. Deze leden constateren
                  dat er geen kritieke prestatie-indicator (KPI) is opgenomen die specifiek gaat over
                  het aantal veiligheidsincidenten in de trein. Er is in dit kader alleen het klantoordeel
                  sociale veiligheid. Deze leden vragen aan de Staatssecretaris waarom er niet gekozen
                  is om effectief te sturen op het terugdringen van incidenten in de trein. Deze leden
                  vragen aan de Staatssecretaris om alsnog een KPI op het aantal veiligheidsincidenten
                  vast te leggen in de concessie, zodat er effectief gestuurd kan worden op het terugdringen
                  daarvan.
               
De leden van de PVV-fractie zijn tegen het invoeren van een spitsheffing in de trein.
                  Veel werknemers, maar ook studenten, zijn gebonden aan werk- en lestijden en kunnen
                  daarom niet anders dan in de spits gebruik maken van de trein. Het verhogen van de
                  tarieven in de spits zal daarom, zo verwachten de leden, niet leiden tot spreiding
                  van het treingebruik, maar enkel een negatief effect hebben op de portemonnee van
                  de reiziger. Dat is onwenselijk met het idee dat het OV juist aantrekkelijker en betaalbaarder
                  zou moeten zijn. Deze leden zijn van mening dat er grote kansen liggen in het onderwijs
                  om de lestijden zodanig aan te passen dat er een verschuiving plaats kan vinden van
                  het moment dat er door deze doelgroep gebruik wordt gemaakt van de trein. Deze leden
                  vragen aan de Staatssecretaris om vanuit haar ministerie samen met haar collega van
                  OCW op te trekken met universiteiten en andere scholen om dit bespreekbaar te maken.
               
De leden van de PVV-fractie constateren dat de Staatssecretaris de motie Madlener,
                  die gaat over het gunnen van internationale treindiensten aan de NS, niet uitvoert.
                  Er is een ruime Kamermeerderheid die van mening is dat NS ook de internationale treindiensten
                  moet verzorgen. Deze leden vragen aan de Staatssecretaris om lef te tonen, niet bang
                  te zijn voor de dreigementen uit Brussel en de Kamer serieus te nemen.
               
De leden van de PVV-fractie constateren dat er meerdere partijen zich gemeld hebben
                  bij de ACM met de wens om in open toegang internationale lijnen te verzorgen. Deze
                  lijnen zijn erg winstgevend. In de praktijk gebruikt NS deze winsten ook voor het
                  uitvoeren van het huidige HRN. Indien NS deze lijnen verliest aan een buitenlandse
                  concurrent komen deze winsten niet meer ten goede aan het Nederlandse spoornet. De
                  leden vragen aan de Staatssecretaris naar de risico’s, zowel financieel als operationeel,
                  indien NS de internationale lijnen niet meer (volledig) mag verzorgen.
               
De leden van de PVV-fractie zien graag dat het salaris van de NS-top volledig prestatieafhankelijk
                  is. Afgelopen jaren gaat er veel mis in de trein. Er zijn te korte treinen, te weinig
                  personeel, veel uitval en soms moeten reizigers zelfs overnachten op stations. Het
                  is dan ook niet uit te leggen dat de NS-top riante salarissen, aangevuld met een ruime
                  bonus, blijft ontvangen. De verantwoordelijkheid voor de operationele chaos ligt primair
                  bij de NS-top en die verantwoordelijkheid wordt onvoldoende genomen. Deze leden vinden
                  het niet meer dan normaal dat het salaris van de NS-top gekoppeld wordt aan een KPI
                  uit de HRN-concessie en vragen de Staatssecretaris om hier werk van te maken. Deze
                  leden vragen de Staatssecretaris naar de haalbaarheid van de gestelde doelen in de
                  nieuwe HRN-concessie en de wijze waarop er afgerekend wordt indien de afspraken niet
                  worden nagekomen. De betrouwbaarheid van de treinen is in Nederland niet om over naar
                  huis te schrijven. Er is een groot personeelstekort, te weinig zitplaatsen, veel uitval
                  en de tarieven worden steeds hoger. Deze leden vragen de Staatssecretaris om in deze
                  concessie flexibiliteit in te bouwen om effectief te kunnen bijsturen op de dienstverlening.
                  Dat is de overheid verplicht richting de reiziger. Deze leden vragen de Staatssecretaris
                  naar de concrete mogelijkheden die zij heeft om maatregelen te treffen, zodra blijkt
                  dat de HRN-concessie niet conform afspraak wordt uitgevoerd. Een «foeigesprek» met
                  de NS-top is wat deze leden betreft niet meer voldoende. Boetes uitschrijven ook niet.
               
De leden van de PVV-fractie constateren dat de prijs van een treinkaartje zal gaan
                  stijgen. Deze leden vragen aan de Staatssecretaris hoe zij zorgdraagt voor een betaalbaar
                  reisproduct en op welke wijze zij denkt het ov aantrekkelijker te maken voor de Nederlander.
                  Ook vragen de leden aan de Staatssecretaris om manieren te zoeken om het gebruik van
                  de trein goedkoper te maken.
               
CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie horen graag welke acties de Staatssecretaris en NS hebben
                  ondernomen om afspraken te maken met werkgevers over spreiding van reizigers. Deze
                  leden horen ook graag waarom de Staatssecretaris toch ervoor kiest om in de concessie
                  NS de mogelijkheid te bieden tot een spitsheffing. Wat betreft het sturen op KPI’s
                  horen de leden van de CDA-fractie graag in hoeverre het klopt dat de punctualiteit
                  op het traject Soest-Soest-Zuid bijna 100 procent is, terwijl die op de HSL-Zuid tussen
                  Schiphol en Rotterdam momenteel onder de tachtig procent zit. Deze leden vragen, gezien
                  deze grote verschillen, waarom er niet voor gekozen is om gedifferentieerd te sturen,
                  zoals aangekondigd in het programma van eisen (pve)? Zij vragen waarom er niet een
                  absolute bodemwaarde is vastgesteld waaronder geen enkel traject mag zakken. Zij wijzen
                  erop dat bij decentrale concessies ook wordt gestuurd op KPI’s voor een beperkt aantal
                  lijnen of zelfs slechts één traject (bijvoorbeeld: Valleilijn, MerwedeLingelijn, Zutphen-Oldenzaal).
                  Zij vragen waarom ervoor is gekozen om NS de vrijheid te geven om onder te presteren
                  op sommige lijnen, zolang het landelijke gemiddelde maar voldoende is. Daarnaast heeft
                  de Kamer opgeroepen tot gedifferentieerde sturing. Ook dat is gebruikelijk in decentrale
                  concessies. In die concessies wordt vaak gewerkt met KPI’s per maand of kwartaal.
                  Zou de Staatssecretaris willen toelichten waarom ervoor gekozen is een landelijk gemiddelde
                  voor een periode van één jaar te hanteren?
               
Het valt de leden van de CDA-fractie op dat de meeste volume-uitbreidingen beperkt
                  zijn tot de Randstad. Deze leden zijn benieuwd of is onderzocht welke frequentieverhogingen
                  op de bestaande infrastructuur mogelijk zijn buiten de Randstad. Deze leden horen
                  ook graag of er gestuurd wordt op de potentiële vervoersvraag en niet op knelpunten.
                  Deze leden vernemen graag of voor alle frequentieverhogingen die buiten de Randstad
                  qua capaciteit mogelijk zijn, onderzocht is of er een markt is voor deze frequentieverhogingen.
                  Mocht dit niet het geval zijn, dan zijn deze leden benieuwd hoe de Staatssecretaris
                  dan inschat in hoeverre het aanbod van NS marktconform is.
               
De leden van de CDA-fractie zijn ook benieuwd naar de uitvoering van de motie-Van
                  der Graaf/Van der Molen (Kamerstuk 29 984, nr. 1063) over uitbreiding van het nachtnet in het weekend naar meer middelgrote steden en
                  naar alle landsdelen. Deze leden vernemen graag waarom in de concessie slechts is
                  afgesproken dit pas bij de actualisatie van de concessie te onderzoeken. Deze leden
                  horen graag waarom er niet voor gekozen is om vanaf de start van de concessie een
                  eerste uitbreiding te doen.
               
De leden van de CDA-fractie horen graag meer over de minimumfrequenties op zaterdag
                  en zondag, gerelateerd aan het aantal reizigers. Zij horen graag meer over welke formule
                  hierbij is gehanteerd door de Staatssecretaris. Deze leden zijn benieuwd hoe het te
                  verklaren valt dat bijvoorbeeld de stations Deventer en Venlo -met 15000 respectievelijk
                  2800 reizigers op een gemiddelde werkdag- slechts één keer per uur op zondag te hoeven
                  worden bediend, terwijl voor Apeldoorn en Den Helder met 11000 respectievelijk 3000
                  reizigers dit twee keer per uur is. Ook vernemen deze leden graag waarom bijvoorbeeld
                  Wezep op zaterdag wel twee keer per uur moet worden bediend (800 reizigers op een
                  gemiddelde werkdag), maar Rijssen slechts één keer per uur (1800 reizigers op een
                  gemiddelde werkdag). Deelt de Staatssecretaris de mening van deze leden dat de minimumfrequentie
                  voor Venlo, Deventer en Rijssen op basis van het aantal reizigers aantoonbaar te laag
                  is? Deze leden vragen vanwege de grote beschikbaarheid van dit soort voorbeelden met
                  nadruk om alsnog de minimumfrequentie op elk station op tenminste twee keer per uur
                  te zetten, zeven dagen per week.
               
De leden van de CDA-fractie zien dat er geen uitbreiding van het volume op de trajecten
                  Zwolle-Leeuwarden en Zwolle-Groningen is opgenomen, omdat uit knelpunt- en capaciteitsanalyses
                  de noodzaak hiervoor niet naar voren komt. Tegelijkertijd heeft een andere vervoerder
                  op basis van open toegang wel een hoger volume aangeboden en is daarbij zelfs bereid
                  dezelfde garanties als in de concessie te bieden. Deze leden vragen of de Staatssecretaris
                  de mening deelt dat hieruit blijkt dat dat er wel voldoende vervoersvraag is voor
                  een hoger volume en dat het volume in de concessie niet marktconform is.
               
De leden van de CDA-fractie horen graag meer over vroege en late treinen. Veel treindiensten
                  starten in het weekend pas na zeven of soms acht uur ’s ochtends op. Deze leden horen
                  dan ook graag waarom er in de gesprekken en onderhandelingen met NS niet is verzocht
                  om meer treinen in de vroege weekendochtenden. Deze leden zijn in het bijzonder benieuwd
                  waarom het aantal treinen in deze uren, ten opzichte van het conceptontwerp (die ter
                  consultatie voorlag), is verlaagd. Deze leden horen graag of er onderzocht is of al
                  deze uitzonderingen (bijlage 7) op de minimumfrequenties (bijlage 10) gerechtvaardigd
                  zijn en waarop dit gebaseerd is. Deze leden horen het ook graag als deze enkel zijn
                  gebaseerd op de bestaande dienstregeling. Deze leden vernemen daarnaast graag of de
                  uitzonderingen op de minimale bediening in de vroege weekendochtenden (zoals genoemd
                  in bijlage 7) zijn geconsulteerd bij de consumentenorganisaties.
               
De leden van de CDA-fractie zien graag dat de financiële onderbouwing voor deze verlaging
                  van het aantal treinen ten opzichte van de conceptconcessie, die NS aan de Staatssecretaris
                  zal hebben verstrekt, de Kamer toekomt. Deze leden zijn ook benieuwd naar de uitvoering
                  van de motie-Van der Graaf (Kamerstuk 29 984, nr. 1060) over de IC-Brussel. Deze leden zijn benieuwd waarom er niet is gekozen voor twee
                  snelle verbindingen per uur voor de IC Brussel vanaf Amsterdam, met een goede spreiding
                  over het uur. Deze leden wijzen erop dat de genoemde motie hierom vroeg. Deelt de
                  Staatssecretaris de mening dat voor een dergelijk aanbod wel voldoende vraag is gezien
                  de maatregelen die NS nu al heeft genomen tegen volle treinen op de corridor? Ook
                  horen deze leden graag waarom de Staatssecretaris er met deze concessie voor kiest
                  om gezien het aantal reizigers en de potentiële vervoervraag in de concessie wel twee
                  intercity’s per uur zijn opgenomen tussen Zwolle en Groningen, maar niet tussen Amsterdam
                  en Antwerpen? Deze leden vernemen graag waarom er geen eisen aan de minimale frequentie
                  per uur voor IC Brussel zijn gesteld, terwijl voor binnenlandse trajecten wel een
                  minimale bediening wordt vraagt tussen 6:00 en 00:00 uur? Graag zien deze leden een
                  onderbouwing waarom de Staatssecretaris nu van mening is dat de huidige eerste en
                  laatste trein voldoende aansluiten bij de vervoervraag van reizigers?
               
De leden van de CDA-fractie constateren dat de HSL-treinen al geruime tijd met een
                  beperkte snelheid rijden over de HSL vanwege problemen met de viaducten. Desondanks
                  blijft NS de HSL-toeslag vragen. Deze leden vragen wat de rechtvaardiging is om reizigers
                  voor deze treinen extra te laten betalen, terwijl de treinen juist langzamer rijden.
                  Deze leden horen graag wat dit volgens de Staatssecretaris zou moeten betekenen voor
                  de nieuwe concessie.
               
PvdA- en GroenLinks-fracties
Tarieven
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties maken zich zorgen om de betaalbaarheid,
                  zeker nu NS de mogelijkheid krijgt om een spitsheffing in te voeren. Deze leden vragen
                  hoe de Staatssecretaris bij het nieuwe tariefsysteem gaat garanderen dat forenzen
                  die geen (volledige) vergoeding krijgen van hun werkgever voor het woon-werkverkeer
                  niet benadeeld worden.
               
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat de Staatssecretaris de twee
                  keer 3,5 procent tariefsverhoging onderbouwt met het feit dat energieprijzen zijn
                  gestegen. NS heeft zelf vorige week in het persbericht over haar nieuwe energiecontract
                  echter aangegeven dat de tarieven hierdoor niet hoeven te worden verhoogd. Hoe zit
                  dit precies? Waarom moeten de prijzen volgens de ontwerpconcessie wel omhoog? Betaalbaarheid
                  van het ov is voor deze leden van groot belang. Daar passen dergelijke forse tariefstijgingen
                  niet bij. Kan de Staatssecretaris op een rij zetten met hoeveel procent de prijs van
                  alle tickets bij NS zijn gestegen sinds aanvang van de huidige concessie? Kan ook
                  aangegeven worden welke maatregelen de Staatssecretaris overwogen heeft om te voorkomen
                  dat in de nieuwe concessie de tarieven verder zullen stijgen?
               
In het halfjaarverslag van NS lezen de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties dat
                  de opbrengsten voor NS hoger liggen dan in 2019 (1.4 miljard euro in 2023 (exclusief
                  de beschikbaarheidsvergoeding inzake corona) versus 2.6 miljard euro over heel 2019)
                  terwijl de reizigersaantallen nog 20% lager liggen. Hoe kan het dat minder reizigers
                  meer opbrengen en dat desondanks ook de tarieven nog meer moeten stijgen? Uit cijfers
                  van Translink/CBS blijkt bovendien dat op dinsdag en donderdag de ochtendspits nog
                  steeds onder het niveau van 2019 ligt. Waarom moeten reizigers dan toch meer gaan
                  betalen?
               
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vragen de Staatssecretaris waarom geen
                  gebruik is gemaakt van de nieuwe concessie om de HSL-toeslag af te schaffen. Zij vragen
                  ook hoeveel extra reizigers de HSL zou trekken als de HSL-toeslag zou worden afgeschaft?
                  Klopt het daarnaast, vragen deze leden, dat NS de tarieven van dalkortingskaarten
                  de laatste jaren flink heeft verhoogd? Als dat zo is, is reizen in de daluren onaantrekkelijker
                  geworden. Waarom wil de Staatssecretaris dan toch een spitsheffing invoeren? Kan bij
                  dit antwoord betrokken worden dat de dienstregeling in de daluren fors is uitgekleed
                  en dus spitsreizen nog aantrekkelijker heeft gemaakt? En mocht NS toestemming krijgen
                  om een spitstoeslag in te voeren, wat zijn dan de gevolgen voor mensen die een trajectkaart
                  of een altijd-vrij-abonnement hebben? Blijven deze abonnementen bestaan of moeten
                  ook deze mensen voor de spits aparte tickets gaan aanschaffen?
               
Tarieven internationaal
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vinden dat internationale treinen een
                  veel beter alternatief moeten worden voor het vliegtuig. Zeker naar de omliggende
                  landen moet het veel eenvoudiger en betaalbaarder worden om per trein te kunnen reizen.
                  Deelt de Staatssecretaris dit uitgangspunt? Daarnaast willen reizigers makkelijk internationale
                  kaartjes kunnen kopen. De Staatssecretaris geeft aan dat NS meewerkt aan de Community
                  of European Railway and Infrastructure Companies (CER) Roadmap. Die heeft NS zelf
                  als lid van de CER opgesteld en is geen harde afspraak. Met deze concessie, zo stellen
                  de aan het woord zijnde leden, kan de Staatssecretaris sturen op het maatschappelijke
                  belang. Dit betekent onder andere dat reizigers vanuit andere landen eenvoudig in
                  Nederland kunnen reizen. Een van de drempels waar reizigers tegen aanlopen is het
                  gebrek aan doorgaande tickets, waardoor reizigers minder zekerheden hebben. Waarom
                  verplicht de Staatssecretaris NS niet in de nieuwe concessie om doorgaande tickets
                  te verkopen, indien een andere aanbieder daar om vraagt?
               
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vragen of het klopt het dat reizigers
                  die met IC-Brussel de grens passeren momenteel vijftig tot negentig procent hogere
                  tarieven betalen dan op vergelijkbare binnenlandse trajecten (early bird en dalurenkorting
                  niet meegerekend)? Kan de Staatssecretaris aangeven wat de maatschappelijke meerwaarde
                  is dat NS voor een reis Rotterdam-Brussel € 38,70 vraagt terwijl Leuven-Oostende bij
                  NMBS € 20,90 kost en Rotterdam-Zwolle bij NS € 24,80, beide reizen over een vergelijkbare
                  afstand. Deelt de Staatssecretaris gezien deze grote tariefverschillen de mening van
                  deze leden dat het tarief voor IC Brussel te hoog is? Zo nee, waarom is het gerechtvaardigd
                  dat reizigers die afhankelijk zijn van deze verbinding bijna twee keer zoveel moeten
                  betalen als voor een vergelijkbare binnenlandse verbinding, terwijl het hier om een
                  concessietrein gaat? Waarom geldt het verbod op reserveringen alleen voor binnenlandse
                  treinen en niet voor IC-Brussel (WP2000 Artikel 29, lid 6). De IC-Brussel opnemen
                  in de concessie wordt toch juist gedaan om te voorkomen dat dit soort drempels worden
                  opgeworpen voor reizigers? Deelt u de mening dat voor een verbinding Amsterdam-Brussel,
                  die notabene korter is dan Rotterdam-Groningen, een reserveringsplicht onwenselijk
                  is? Zo nee, op welke wijze draagt volgens de Staatssecretaris een reserveringsplicht
                  bij aan het bereiken van een modal shift op deze corridor? In het verlengde hiervan
                  vragen deze leden waarom in de nieuwe concessie niet wordt geëist dat de tweede IC-Brussel
                  doorrijdt naar Amsterdam, terwijl tegelijkertijd in de concessie wel volumeverhoging
                  is opgenomen op het traject Amsterdam-Rotterdam? Dan is er toch voldoende vervoersvraag
                  voor een tweede IC-Brussel naar Amsterdam? Is onderzocht wat het betekent voor de
                  groeiruimte voor het binnenlandse vervoer nu de tweede IC-Brussel capaciteit vraagt
                  op zowel station Breda, als op station Rotterdam Centraal om daar te keren?
               
Dienstregeling
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat op veel stations de concessie-eis
                  gelijk is aan de huidige concessie: twee treinen per uur, per richting. Volgens de
                  consumentenorganisaties in het Landelijk Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer
                  (Locov) is er op veel trajecten buiten de Randstad ruimte dit uit te breiden naar
                  vier sprinters per uur. Kan specifiek voor elk traject afzonderlijk, waar volgens
                  de consumentenorganisaties in het Locov, deze uitbreiding mogelijk is onderbouwen
                  waarom de Staatssecretaris toch akkoord gaat met twee keer per uur? Dit betreft de
                  trajecten: Arnhem Centraal-Zutphen, Oss-»s-Hertogenbosch (buiten de spitsuren), Zaandam-Hoorn,
                  Veenendaal Centrum-Rhenen, Dordrecht-Breda, Harderwijk-Amersfoort Centraal (buiten
                  de spitsuren), ’s-Hertogenbosch-Eindhoven Centraal-Helmond en Lelystad Centrum-Zwolle.
                  Graag ontvangen deze leden een verklaring voor de lage frequentie van sprinters op
                  deze trajecten, gezien het feit dat op verschillende decentrale spoordiensten buiten
                  de Randstad wel vier keer per uur wordt gereden? Kan de Staatssecretaris ook aangeven
                  hoe het kan dat andere vervoerders stellen dat zij op trajecten een uitgebreidere
                  dienstregeling kunnen aanbieden dan NS?
               
In Annex 2 lezen de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties een ondergrens voor
                  het uiteindelijk eindbeeld van de dienstregeling. Op blazijde 150 van de Nota van
                  Antwoord staat dat treinen bovenop deze ondergrens alleen in het eindbeeld worden
                  opgenomen «indien verwachte knelpunten zich voordoen». Kan de Staatssecretaris aangeven
                  wanneer er sprake is van een knelpunt? Is dit niet een erg ruime, multi-interpreteerbare
                  bepaling? Deelt de Staatssecretaris de mening van deze leden dat het aantal reizigers
                  ook kan groeien, als het aanbod verbetert op trajecten waar nog geen knelpunt is?
               
Klopt het, zo vragen de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties, dat in de vroege
                  ochtend tussen vijf en zes uur al veel verkeer op de weg is vergelijkbaar met de omvang
                  van het verkeer rond tien uur ‘s avonds. Zo ja, waarom stelt de nieuwe concessie voor
                  dit uur niet tenminste dezelfde volume-eisen en minimumfrequenties als voor tien uur
                  ’s avonds? Kan de Staatssecretaris, gezien de vervoersvraag, verklaren waarom NS niet
                  verplicht wordt de treindienst al vanaf vijf uur s’ochtends op te starten in plaats
                  van NS nu alleen maar «te gerechtigen» vanaf die tijd te starten? Daarnaast vragen
                  deze leden aandacht voor het feit dat met name in de (late) avonduren er regelmatig
                  te beperkt materieel wordt ingezet. Op welke wijze, zo vragen zij, wordt in de nieuwe
                  concessie hier meer op gestuurd?
               
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties krijgen uit de ontwerpconcessie de indruk
                  dat er voor 2030 weinig uitbreiding van volume plaats zal vinden. Kan de Staatssecretaris
                  aangeven waarom dit niet gaat gebeuren, zelfs niet als het aantal reizigers sneller
                  groeit dan verwacht? Kan de Staatssecretaris daarnaast aangeven op welke plek in de
                  concessie conform de motie De Hoop en Van Raan (Kamerstuk 29 984, nr. 1045) wordt afgedwongen dat de dienstregeling voor stations buiten de Randstad verbetert?
                  Kan de Staatssecretaris voor elk station in Nederland, waar ook volgens de nieuwe
                  concessie slechts twee keer per uur een trein stopt, onderbouwen dat er geen markt
                  is voor vier treinen per uur, terwijl het in decentrale concessies op verschillende
                  trajecten wel lukt om vier keer per uur een trein aan te bieden? Kan de Staatssecretaris
                  verder aangeven waarom akkoord is gegaan met het handhaven van het huidige volume
                  op de trajecten Zwolle-Leeuwarden en Zwolle-Groningen, terwijl een andere vervoerder
                  heeft aangegeven bereid te zijn onder dezelfde voorwaarden een veel hogere frequentie
                  aan te bieden? Deelt de Staatssecretaris de mening van deze dat de reiziger met het
                  aanbod in de concessie dus een slechter product krijgt dan in de markt mogelijk is?
                  Waarom is met deze kennis niet besloten van NS een hogere frequentie te eisen in de
                  concessie?
               
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties constateren dat een indicator voor aantal
                  drukke treinen buiten de spits is niet opgenomen, omdat drukke treinen in het dal
                  blijkens de Nota van Antwoord voornamelijk uitschieters zijn, door bijvoorbeeld evenementen
                  of treinen die rijden direct na een verstoring. Deze leden constateren dat er in de
                  spits ook uitschieters zijn en dat er daarnaast buiten de spits, bijvoorbeeld vlak
                  voor en vlak na de spits, ook treinen zijn die structureel druk zijn. Daarom vinden
                  deze leden het van belang dat naar alle treinen wordt gekeken en niet alleen naar
                  de spits. In het PvE is bewust gekozen om de KPI «drukke treinen» te verbreden en
                  ook treinen buiten de spits mee te nemen. Deze leden missen argumentatie waarom in
                  de concessie wordt afgeweken van het PvE op dit punt. Zij vragen de Staatssecretaris
                  dit te herstellen.
               
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat de zaterdagdienstregeling,
                  volgens bijlage 2 om twaalf uur s’middags ingaat. Daarvoor geldt alleen de minimumfrequentie
                  van één of twee treinen per uur. Deze tijdsperiode is blijkens het Nota van Antwoord
                  «afgeleid van de huidige praktijk.» Klopt het dat ook bij de huidige afschaling er
                  trajecten zijn waar op zaterdagochtend vier of meer treinen per uur rijden en dat
                  in dienstregeling van 2019 op zaterdagochtend op veel meer trajecten meer dan twee
                  treinen per uur reden? Is de Staatssecretaris, gelet op het feit dat in de huidige
                  praktijk de frequenties dus hoger, zijn bereid de eis in de concessie aan te scherpen
                  zodat NS verplicht wordt het zaterdagvolume vanaf tien uur s’ochtends te rijden? Zo
                  nee, waarom is het acceptabel dat NS de frequenties op zaterdagochtend (verder) mag
                  verlagen?
               
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties hechten zoals gezegd veel waarde aan
                  goed internationaal treinverkeer. Zij maken zich daarom al langer zorgen om de frequentie
                  en de beperkte capaciteit op internationale lijnen naar Duitsland en België. Kan de
                  Staatssecretaris in dat licht onderbouwen dat het slechts één keer per uur rijden
                  van IC-Brussel via de snelle route toch marktconform is? Is de in motie Van der Graaf
                  en Van der Molen (Kamerstuk 29 984, nr.1060) gevraagde lijnvoering (twee keer snel vanaf Amsterdam en niet langs Breda en één
                  keer vanaf Breda en eventueel Eindhoven) uitgevraagd bij NS? Zo nee, waarom niet?
                  Zo ja, kan aangegeven worden welke argumenten NS heeft gegeven waarom zij niet bereid
                  is dit door de Kamer gevraagde volume te rijden? Kunnen daarbij alle door NS aangeleverde
                  financiële en vervoerskundige onderbouwing dat een dergelijk volume niet haalbaar
                  zou zijn naar de Kamer worden gestuurd? Klopt het in het verlengde hiervan dat NS
                  met deze concessie de mogelijkheid krijgt dat de IC Rotterdam-Brussel met niet-toegankelijk
                  Belgisch materieel wordt gereden? Waarom is er niet voor gekozen NS te verplichten
                  de IC Rotterdam-Brussel met toegankelijk materieel te rijden (zoals ICNG) dat ook
                  gaat rijden op het traject Amsterdam-Brussel?
               
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties lezen dat NS met de concessieverlener
                  het gesprek kan openen over het Netto Financieel Effect (NFE) van de beoogde frequentieverhoging
                  op het traject Roosendaal-Antwerpen. Deze leden constateren dat voor geen enkel ander
                  traject dit financiële voorbehoud wordt gemaakt. Zij vrezen dat hiermee de deur wordt
                  opengezet dat de frequentieverhoging, die reeds jaren geleden is beloofd, niet doorgaat.
                  Kan de Staatssecretaris deze zorg van deze leden wegnemen?
               
Sturing
Een aantal internationale lijnen is niet in de nieuwe concessie opgenomen. Zo is er
                  op de trajecten tussen Arnhem en Keulen (en verder), de trajecten naar Parijs en Londen
                  in de toekomst sprake van open toegang De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties
                  maken zich hier zorgen om omdat zij vrezen dat de overheid niet meer kan sturen op
                  minimum frequenties, tarieven en op routes. Dit kan dus betekenen dat als vervoerders
                  om bedrijfseconomische redenen besluiten om een bepaalde treindienst af te schalen
                  of zelfs helemaal op te heffen deze trajecten niet meer gereden worden. Deelt de Staatssecretaris
                  deze zorg? En welke maatregelen gaat de Staatssecretaris concreet nemen om dit soort
                  situaties te voorkomen als deze internationale lijnen niet meer in een concessie worden
                  uitgegeven?
               
In de nieuwe concessie, lezen de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties, kiest
                  de Staatssecretaris ervoor de KPI’s te baseren op landelijke gemiddelden. In het programma
                  van eisen wordt echter juist ingezet op mogelijkheden voor gedifferentieerde sturing
                  te onderzoeken. Hiermee zou voorkomen kunnen worden dat lijnen die substantieel slecht
                  presteren niet worden verbeterd door de vervoerder. Waarom wordt dit voornemen losgelaten?
                  De Staatssecretaris stelt als alternatief dat er wel prestatie-indicatoren zijn waarmee
                  gestuurd wordt op pieken namelijk voor capaciteit is er de PI «aantal drukke treinen»,
                  en voor betrouwbaarheid de PI «Impactvolle verstoringen veroorzaakt door NS». Deelt
                  de Staatssecretaris de mening dat op trajecten met een slechte punctualiteit lang
                  niet altijd sprake is van (bovengemiddeld veel) «impactvolle verstoringen» omdat ook
                  een continue reeks van kleine storingen kan zorgen voor substantieel onderpresteren
                  op een traject? De aan het woord zijnde leden vragen daarom nogmaals om wel een absolute
                  bodemwaarde die geldig is voor elk traject vast te stellen voor punctualiteit, zitplaatskans
                  en algemeen klantoordeel om zo te voorkomen dat NS nog kan onderpresteren.
               
In het verlengde hiervan vragen de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties een nadere
                  toelichting waarom verschillende KPI’s volgens bijlagen 3 en 4 wel gelden voor de
                  IC Amsterdam-Brussel, maar niet gelden voor de IC Rotterdam-Brussel? Deelt de Staatssecretaris
                  de mening dat als de KPI’s voor de ene trein naar Brussel gemeten kunnen worden dat
                  dit ook gemeten kan worden voor de andere trein? Waarom lijkt er desondanks toch voor
                  gekozen te worden om NS niet af te rekenen op deze prestaties voor de IC Rotterdam-Brussel?
                  Kan deze keuze worden onderbouwd aan de hand van motie-Van der Graaf (Kamerstuk 29 984, nr. 1028) waarin de Kamer heeft gevraagd om juist zoveel mogelijk dezelfde eisen te laten
                  gelden als voor binnenlandse treinen?
               
De leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties vinden goede informatievoorziening erg
                  belangrijk. Zij lezen dat bij een gewijzigde dienstregeling de reisinformatie en adviezen
                  zo snel mogelijk, maar ten minste tien dagen voor aanvang van de geplande werkzaamheden,
                  beschikbaar zijn voor de NS-reiziger (artikel 23 lid 2). Deze leden vinden tien dagen
                  van te voren behoorlijk laat, zeker aangezien veel werkzaamheden al veel langer van
                  te voren worden gepland. Is de Staatssecretaris bereid om deze termijn te veranderen
                  naar bijvoorbeeld een maand? Zo nee, waarom niet?
               
De Staatssecretaris stelt, zo lezen de leden van de PvdA- en GroenLinks-fracties,
                  in de nota van antwoord dat het verbieden van een reserveringsverplichting voor fietsplaatsen
                  in de trein niet past bij de outputgerichte sturing zoals beoogd in deze concessie.
                  Op welke output stuurt de Staatssecretaris dan in de concessie als het gaat om het
                  fietsvervoer? De Staatssecretaris verbiedt ook een reserveringsplicht voor reizigers
                  in binnenlandse treinen. Waarom zou dit in het kader van outputsturing niet ook kunnen
                  voor fietsen, vragen deze leden? In de nota van antwoord staat dat het stellen van
                  een minimumgrootte voor een fietsplek in de trein niet past bij de outputgerichte
                  sturing zoals beoogd in deze concessie. Op welke output wordt hier gedoeld en waarom
                  zou het stellen van een dergelijke norm daar niet binnen passen? Klopt het dat fietsplekken
                  in recent aangeschafte NS treinen te krap bemeten zijn voor standaardfietsen? Deelt
                  de Staatssecretaris de mening dat dit resultaat in de huidige concessie waarin ook
                  geen normen zijn gesteld juist het bewijs is dat het wel wenselijk is dat de Staatssecretaris
                  NS in de nieuwe concessie verplicht de fietsplekken qua grootte aan minimumnormen
                  te laten voldoen?
               
ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie betreuren het dat internationaal treinverkeer
                  geen onderdeel wordt van de hoofdrailnetconcessie. Zij vragen de Staatssecretaris
                  nader toe te lichten waarom op basis van Europese spoorwetgeving het juridisch niet
                  te rechtvaardigen zou zijn om de internationale treinverbindingen in de concessie
                  op te nemen.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in de voorgenomen concessie de
                  minimumfrequentie op stations niet verhoogd wordt, het nachtnet in het weekend niet
                  wordt uitgebreid en de dienstregeling buiten de Randstad niet wordt verbeterd. Zij
                  vragen de Staatssecretaris nader toe te lichten waarom hier niet voor gekozen is,
                  wat de financiële consequenties hiervan zouden zijn, en of deze kosten niet gedekt
                  worden door hogere reizigersaantallen bij een meer frequente en daarmee aantrekkelijkere
                  dienstregeling. Deze leden lezen dat de Staatssecretaris enkel het uitbreiden van
                  nachtverbindingen en het verder ophogen en het verder uitbreiden van de minimale stationsbediening
                  heroverweegt bij de actualisatie in 2027. Zij vragen de Staatssecretaris op dat moment
                  ook te heroverwegen of het nachtnet in het weekend kan worden uitgebreid.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er geen verbeteringen in de verbindingen
                  in het noorden van het land (Zwolle-Leeuwarden en Zwolle-Groningen) zijn doorgevoerd.
                  Zij hebben kennisgenomen van meldingen in open toegang, waarbij wel sprake is van
                  forse investeringen in deze verbindingen, zoals extra sprinters in het weekend en
                  in de spits naar Leeuwarden en extra sneltreinen in de spits naar Groningen. Zij vragen
                  de Staatssecretaris waarom deze verbeteringen niet dwingend opgelegd zijn in de concessie
                  nu ook de markt aangeeft dat hiervoor voldoende reizigers zijn. Zij vragen dit alsnog
                  te doen, zodat de reiziger verzekerd is van deze extra treinen.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er, in weerwil van motie-Van
                  der Graaf (Kamerstuk 29 984, nr. 1060) nog geen sprake zal zijn van drie intercity’s naar België, maar twee. Zij vragen
                  de Staatssecretaris waarom de tweede intercity naar Brussel start in Rotterdam en
                  niet in Amsterdam, terwijl daar wel om verzocht is. Deze leden vragen of de Staatssecretaris
                  de mening deelt dat voor een dergelijk aanbod wel voldoende vraag is, gezien de maatregelen
                  die NS nu al heeft genomen tegen volle treinen op deze corridor.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten waarom
                  in de concessie wel twee intercity’s per uur zijn opgenomen tussen Zwolle en Groningen
                  maar niet tussen Amsterdam en Antwerpen, met name in het licht van het aantal reizigers
                  en de potentiële vervoervraag. Zij vragen vervolgens waarom de Staatssecretaris geen
                  eisen aan de minimale frequentie per uur voor de IC Brussel stelt, terwijl zij voor
                  binnenlandse trajecten wel een minimale bediening vraagt tussen 6:00 en 00:00 uur.
                  Zij vragen de Staatssecretaris zich alsnog in te spannen voor twee snelle verbindingen
                  naar Amsterdam en één naar Breda en (zodra infrastructuurcapaciteit beschikbaar is)
                  doorgaand naar Eindhoven. Daarbij vragen zij de Staatssecretaris ook te reflecteren
                  op het huidige tijdstip van de eerste en laatste trein naar Brussel. Deze leden vragen
                  of de Staatssecretaris hun twijfels of deze tijdstippen voldoende aansluiten bij de
                  vervoervraag van reizigers, deelt, en of zij extra treinen aan het begin en einde
                  van de diensteregeling wil toevoegen aan de concessie.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het verbod op reserveringen alleen
                  geldt voor binnenlandse treinen en niet voor de intercity naar Brussel (artikel 29
                  lid 6). Zij vragen of de Staatssecretaris met deze leden van mening is dat een reserveringsplicht voor de verbinding Amsterdam-Brussel onwenselijk is. Is de Staatssecretaris het met
                  deze leden eens dat een reserveringsplicht afbreuk doet aan het bereiken van een modal
                  shift op deze corridor?
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het klopt dat het NS met deze concessie
                  is toegestaan om de IC Rotterdam-Brussel met niet toegankelijk Belgisch materieel
                  te rijden? Zij vragen waarom de Staatssecretaris er niet voor gekozen heeft om te
                  verplichten de IC Rotterdam-Brussel met toegankelijk materieel te rijden, terwijl
                  op het traject Amsterdam-Brussel wel met toegankelijk materieel gereden zal worden.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat er zoveel mogelijk naar gestreefd is
                  om dezelfde kwaliteitseisen te laten gelden voor internationale als voor binnenlandse
                  verbindingen, maar dat dit slechts beperkt mogelijk is. Zij vragen de Staatssecretaris
                  om aan te geven aan welke KPI’s de internationale verbindingen wél moeten voldoen,
                  en aan welke KPI’s zij niet hoeven te voldoen. Zij vragen aan te geven op welke gronden
                  dit onderscheid is gemaakt. Tevens vragen zij of het mogelijk is om deze lijnen in
                  de loop van de concessie alsnog onder de KPI’s te brengen, bijvoorbeeld bij de actualisatie
                  in 2027.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de HSL-toeslag behouden blijft.
                  Zij vragen de Staatssecretaris waarom dit het geval is en op welke wijze zij zich
                  heeft ingespannen om deze af te schaffen, conform de motie-Van der Graaf (Kamerstuk
                  29 984, nr. 1029) en waarom dit niet tot resultaat heeft geleid. Deze leden vragen de Staatssecretaris
                  of het klopt dat het NS met de Non-integrated Reservation Ticket-structuur (NRT-tariefstructuur)
                  is toegestaan om de huidige grenstoeslag te handhaven en dat -net als op dit moment-
                  kortingsabonnementen niet gelden in deze treinen in België. Ook hierbij vragen zij
                  waarom dit het geval is en op welke wijze de Staatssecretaris zich heeft ingespannen
                  deze af te schaffen. Zij vragen de Staatssecretaris of zij erkent dat het behouden
                  van deze toeslagen zich niet goed verhoudt tot de wens om internationaal treinvervoer
                  concurrerender te maken met vliegverkeer.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Staatssecretaris kan bevestigen
                  dat de reistijdwinst tussen Rotterdam en Schiphol via de HSL grotendeels wordt gerealiseerd
                  door de kortere afstand en niet zo zeer door de snelheid. Zij vragen of dit correct
                  is, en zo ja, wat dan de reden is om een HSL-toeslag te vragen aangezien dit niet
                  de snelheid is. Deze leden vragen ook waarom in de HSL geen toeslag wordt gevraagd
                  ten zuiden van Rotterdam, maar wel ten noorden van Rotterdam. Deze leden vragen of
                  het klopt dat deze treinen ten zuiden en ten noorden van Rotterdam even hard rijden.
                  Als dat klopt, vragen zij wat de maatschappelijke rechtvaardiging is om wel een toeslag
                  te vragen van de reizigers tussen Rotterdam en Schiphol.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten hoe
                  opvolging is gegeven aan motie-Van der Graaf (Kamerstuk 29 984, nr. 1049) om in Nationaal OV-Beraad (hierna: NOVB)-verband voor de start van de concessie
                  afspraken te maken om voor alle spoorconcessies de geld-terug-bij-vertragingsregeling
                  ook te laten gelden bij overstappen tussen verschillende spoorvervoerders.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat hun vrees voor de invoering van
                  een spitstoeslag in de trein gegrond is. Deze leden zijn hier van meet af aan tegenstander
                  van geweest, wat ook blijkt uit de aangehouden moties-Van der Graaf (Kamerstukken
                  29 984, nr. 1051 en 29 984, nr. 1117). Deze leden zijn van mening dat een spitstoeslag geen onderdeel kan zijn van een
                  aantrekkelijk spoorproduct. Zij vragen de Staatssecretaris daarom van deze mogelijkheid
                  af te zien.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke alternatieven voor een spitsheffing
                  overwogen zijn, en op welke gronden besloten is daar vanaf te zien en een spitsheffing
                  toe te staan. Zij vragen de Staatssecretaris of overwogen is om nader onderzoek te
                  laten uitvoeren naar de effectiviteit en efficiëntie van andere maatregelen om spitsdrukte
                  tegen te gaan, zoals het aanpassen van het fiscale regime rond thuiswerkvergoedingen.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat er aandacht moet zijn voor een limitatief
                  aantal beroepsgroepen die getroffen worden door de spitsheffing. Deze leden vragen
                  de Staatssecretaris waarom gekeken wordt naar beroepsgroepen in plaats van maatschappelijk
                  relevante reizen. Tevens vragen zij waarom NS zelfstandig kan bepalen voor welke groepen
                  dit geldt. Deze leden vragen of dit geen taak van de concessieverlener zou moeten
                  zijn. In het tarievenonderzoek lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat een
                  van mogelijke oplossingen aanpassingen de aftrekbaarheid van reiskosten is. Deze leden
                  merken op dat kwetsbare personen veelal geen gebruik maken van dergelijke regelingen,
                  omdat zij daarover geen kennis en kunde bezitten. Zij vragen de Staatssecretaris hoe
                  zij dit gewogen heeft. De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen een spitsheffing
                  op het spoor zeker niet dulden zolang geen spitsheffing voor andere vervoersmiddelen,
                  zoals de auto, geldt. Zij vragen de Staatssecretaris of zij dit erkent en een eventuele
                  spitsheffing op het spoor pas wil toestaan, als die ook voor de auto geldt.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat een nieuw tariefstelsel opbrengstneutraal
                  wordt ingevoerd. Elders lezen zij dat NS nog ruimte krijgt om een uitwerking van een
                  gedifferentieerd tarievenstelsel te maken. Zij vragen de Staatssecretaris of de mogelijkheid
                  bestaat dat dit tariefstelsel niet opbrengstneutraal zal zijn, maar gaat fungeren
                  om extra inkomsten te verwerven. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris
                  te expliciteren welke ruimte er in de concessie bestaat om alsnog af te zien van een
                  gedifferentieerd stelsel, ook als die mogelijkheid daar wel in opgenomen is. Zij vragen
                  welke voorwaarden expliciet opgenomen zijn in de concessie om dit te garanderen. Zij
                  vragen welke ruimte een volgend kabinet heeft om alsnog af te zien van een dergelijke
                  spitsheffing. Zij vragen welke rol de Kamer in dit voorgenomen proces heeft en of
                  het mogelijk is dit gedifferentieerde stelsel via een voorhangprocedure aan de Kamer
                  voor te leggen.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de belemmeringen bij het invoeren
                  van een spitsheffing. Zij vragen welke technische belemmeringen hier nog voor bestaan,
                  welke investeringen hiervoor gedaan moeten worden en wat de kosten zijn om dit mogelijk
                  te maken. Zij vragen de Staatssecretaris te garanderen dat inwerkingtreding van een
                  nieuw tariefstelsel nooit zal leiden tot problemen bij in- en uitchecken, betaalautomaten
                  en facturering. Deze leden vragen de Staatssecretaris waarom zij NS niet verplicht
                  heeft zich aan te sluiten bij het minimumtarief zoals dat is opgenomen in het landelijke
                  tarievenkader van de decentrale concessieverleners.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris waarom er niet voor
                  is gekozen om afspraken over gratis reizen voor kinderen (Kids Vrij) te borgen in
                  het programma van eisen, en NS te verplichten trajectabonnementen aan scholieren aan
                  te bieden tegen gereduceerd tarief.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten waarom
                  er niet viermaal per uur bediening geëist is op de trajecten Amersfoort-Harderwijk,
                  Arnhem-Zutphen en Dordrecht-Breda, terwijl op vergelijkbare gedecentraliseerde spoordiensten
                  in dezelfde regio al jaren viermaal per uur wordt gereden, en er dus blijkbaar voldoende
                  vervoervraag is (namelijk op de trajecten Amersfoort-Barneveld, Arnhem-Doetinchem
                  en Arnhem-Gorinchem). Zij vragen de Staatssecretaris of NS de kosten en baten van
                  hogere frequenties op de drie genoemde trajecten inzichtelijk heeft gemaakt. Als dit
                  niet het geval is vragen deze leden waarop de eis van slechts twee treinen per uur
                  is gebaseerd. Als dit wel het geval is vragen deze leden deze kosten en baten toe
                  te lichten.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat een verbinding die slechts
                  één keer per uur bediend wordt met een trein niet aantrekkelijk is voor reizigers.
                  Zij constateren dat in de concept-ontwerpconcessie de minimumfrequentie daarom ook
                  gesteld is op bediening van tweemaal per uur, zeven dagen per week. Zij verzoeken
                  de Staatssecretaris aan te geven waarom deze eis is losgelaten en er nu voor 33 stations
                  ‘s avonds en in het weekend en voor 187 stations ’s avonds en op zondag een minimumfrequentie
                  van eenmaal per uur geldt. Zij vragen of de Staatssecretaris erkent dat een dergelijke
                  frequentie niet in lijn is met de motie-Van der Graaf en De Hoop (Kamerstuk 29 984 nr. 1026). Tevens vragen zij de Staatssecretaris aan te geven wat de kosten zijn om toch op
                  elk station tweemaal per uur zeven dagen per week een trein te doen rijden. Indien
                  de Staatssecretaris deze cijfers niet heeft, vragen zij de Staatssecretaris toe te
                  lichten waarop het besluit om de minimumfrequentie te verlagen is gebaseerd.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het de concessiehouder is toegestaan
                  om op algemeen erkende feestdagen een afwijkende dienstregeling te rijden. Zij vragen
                  de Staatssecretaris waarom dit niet is gespecificeerd tot tenminste zaterdagvolume
                  op Tweede Paasdag, Tweede Pinksterdag, Hemelvaartsdag en Koningsdag en tenminste zondagvolume
                  op Eerste Paasdag, Eerste Pinksterdag en beide kerstdagen. Deze leden lezen dat NS
                  op Nieuwjaarsdag vanaf 10:00 uur tenminste het zondagvolume moet rijden. Zij vragen
                  de Staatssecretaris in de concessie op te nemen ook op nieuwjaarsochtend op elk traject
                  tenminste eenmaal per uur te rijden, of te beargumenteren waarom dit onmogelijk is.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie concluderen dat treinen die nu tussen 0:00 en
                  6:00 rijden niet gegarandeerd zijn in de nieuwe concessie, terwijl in de huidige concessie
                  wel in ieder geval alle eerste en laatste treinen beschermd zijn. Zij vragen de Staatssecretaris
                  of zij bereid is alsnog alle huidige eerste en laatste treinen te borgen in de concessie?
               
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in artikel 27 lid 3 van de concessie dat
                  waar mogelijk een «eerste 24-uur gratis-regime» hanteert bij de fietsparkeergarages.
                  Zij vragen de Staatssecretaris aan te geven waar dit afhankelijk van is, en wanneer
                  hier vanaf geweken mag worden. Zij vragen de Staatssecretaris waarom niet gekozen
                  is om dit «eerste 24-uur gratis-regime» als een harde eis op te nemen in de concessie?
               
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de nota van antwoord dat de verplichting
                  van NS om deel te nemen aan de ov-geschillencommissie en het klachtenloket niet opgenomen
                  wordt, omdat NS hier momenteel al, zonder verplichting, bij aangesloten is. Deze leden
                  zijn van mening dat dit geen garantie biedt voor de toekomst en vragen hoe de Staatssecretaris
                  gaat voorkomen dat NS met deze activiteiten stopt. Zij vragen daarom dit alsnog als
                  verplichting op te nemen in de concessie.
               
BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie vinden het goed dat het in de kern gaat over betrouwbare
                  dienstregelingen neerzetten voor de reizigers, die daarnaast zoveel mogelijk ontzien
                  dienen te worden. Echter zien deze leden dat het reizen met de trein vandaag de dag
                  alsmaar duurder aan het worden is, iets wat deze leden moeilijk kunnen accepteren.
                  Deze leden constateren dat de Staatssecretaris NS financieel tegemoet komt om de kosten
                  voor de reiziger zo laag mogelijk te houden, maar het zo laag mogelijk wordt al te
                  hoog. Hoeveel ruimte is er voor de politiek met het ingaan van de concessie om te
                  zijner tijd bij te sturen op de betaalbaarheid voor de reiziger?
               
Ook lezen de leden van de BBB-fractie in de brief dat er onderzocht is of de afspraken
                  in lijn zijn met de Europese staatssteunregels, zoals opgenomen in de PSO-verordening
                  en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Daar is uitgekomen
                  dat het voldoet. Tegelijkertijd zien we dat Brussel middels juridische procedures
                  de concessieverlening wil aanvechten, omdat die niet in lijn zou zijn met de open
                  aanbestedingen die volgens de PSO-verordening verplicht zouden zijn. Heeft het bredere
                  sentiment in Brussel jegens onze keuzes met betrekking tot de concessieverlening ook
                  gevolgen voor Europese staatssteunregels of kan dit gevolgen hebben?
               
De leden van de BBB-fractie staan achter de uitspraak dat een goed vervoerproduct,
                  naast een betrouwbare dienstregeling, ook over onderwerpen als sociale veiligheid
                  en toegankelijkheid gaat. Recentelijk kwam het nieuws naar buiten dat mensen in een
                  rolstoel minder goed hun weg kunnen vinden op stations, daar heeft het lid Van der
                  Plas recentelijk Kamervragen (Kamerstuk 2023Z14272) over ingediend. Welke afspraken en ruimte is er in de concessie om te sturen op
                  goed bereikbare stations voor mindervalide mensen?
               
Bij toegankelijkheid van stations en spoor hebben MaaS-aanbieders een belangrijke
                  rol. Deze leden constateren dat een non-Discriminatie-eis in de concessie ontbreekt.
                  Waarom heeft I&W zo’n eis niet opgenomen?
               
Ook is het onduidelijk wat de reikwijdte is van het referentieaanbod (RA). Valt een
                  dal-abonnement hieronder? En waarom hoeft NS dit niet te publiceren?
               
II Reactie van de bewindspersoon
               
          Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 T.C. (Tjeerd) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 
              
                  Mede ondertekenaar
 N. Wiendels, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
